1 -
107: De omwalling van het Griekse scheepskamp onder
vuur. 108 - 194: Asios blijft in zijn wagen. 195 - 289: Een voorteken en de duiding: Polydamas contra Hektor. 290 - 471: Slotoffensief en doorbraak van de Trojanen. |
Ὣς ὃ μὲν ἐν κλισίῃσι Μενοιτίου ἄλκιμος υἱὸς ἰᾶτ᾽ Εὐρύπυλον βεβλημένον· οἳ δὲ μάχοντο Ἀργεῖοι καὶ Τρῶες ὁμιλαδόν· οὐδ᾽ ἄρ᾽ ἔμελλε τάφρος ἔτι σχήσειν Δαναῶν καὶ τεῖχος ὕπερθεν εὐρύ, τὸ ποιήσαντο νεῶν ὕπερ, ἀμφὶ δὲ τάφρον |
5 |
- Zo
verleende de sterke zoon van Menoitios eerste hulp aan de getroffen Eurypolos; maar zij, de Grieken en Trojanen, vochten voort in een dicht strijdgewoel. Niet zou de gracht van de Grieken het nog houden noch de brede muur, die zij ter bescherming van de schepen gebouwd hadden met een een gracht eromheen; |
ἤλασαν· οὐδὲ θεοῖσι δόσαν κλειτὰς ἑκατόμβας· ὄφρά σφιν νῆάς τε θοὰς καὶ ληΐδα πολλὴν ἐντὸς ἔχον ῥύοιτο· θεῶν δ᾽ ἀέκητι τέτυκτο ἀθανάτων· τὸ καὶ οὔ τι πολὺν χρόνον ἔμπεδον ἦεν. ὄφρα μὲν Ἕκτωρ ζωὸς ἔην καὶ μήνι᾽ Ἀχιλλεὺς |
10 |
want
zij hadden de goden geen eervolle offers gebracht met de wens dat hij hun snelle schepen en grote buit daarbinnen kon beschermen; die omwalling was tegen de zin van de goden gebouwd en zou niet lang stand kunnen houden. Zo lang als Hektor in leven was en Achilleus bleef wrokken |
καὶ Πριάμοιο ἄνακτος ἀπόρθητος πόλις ἔπλεν, τόφρα δὲ καὶ μέγα τεῖχος Ἀχαιῶν ἔμπεδον ἦεν. αὐτὰρ ἐπεὶ κατὰ μὲν Τρώων θάνον ὅσσοι ἄριστοι, πολλοὶ δ᾽ Ἀργείων οἳ μὲν δάμεν, οἳ δὲ λίποντο, πέρθετο δὲ Πριάμοιο πόλις δεκάτῳ ἐνιαυτῷ, |
15 |
en de
stad van vorst Priamos niet verwoest was, zo lang hield ook de grote muur van de Grieken nog stand. Maar toen eenmaal de beste Trojanen gesneuveld waren en van de Grieken een deel verslagen en een deel nog weerbaar, en de stad van Priamos vernietigd was in het tiende jaar, |
Ἀργεῖοι δ᾽ ἐν νηυσὶ φίλην ἐς πατρίδ᾽ ἔβησαν, δὴ τότε μητιόωντο Ποσειδάων καὶ Ἀπόλλων τεῖχος ἀμαλδῦναι ποταμῶν μένος εἰσαγαγόντες. ὅσσοι ἀπ᾽ Ἰδαίων ὀρέων ἅλα δὲ προρέουσι, ῾Ρῆσός θ᾽ Ἑπτάπορός τε Κάρησός τε ῾Ροδίος τε |
20 |
en de
Grieken op hun schepen weer naar hun dierbare vaderland
gingen, toen beraamden Poseidon en Apollo het plan om de muur te slechten door riviergeweld erheen te leiden. En alle rivieren die vanuit het Ida-gebergte naar zee stromen, de Rhesos, de Heptaporos, de Karesos en de Rhodios, |
Γρήνικός τε καὶ Αἴσηπος δῖός τε Σκάμανδρος καὶ Σιμόεις, ὅθι πολλὰ βοάγρια καὶ τρυφάλειαι κάππεσον ἐν κονίῃσι καὶ ἡμιθέων γένος ἀνδρῶν· τῶν πάντων ὁμόσε στόματ᾽ ἔτραπε Φοῖβος Ἀπόλλων, ἐννῆμαρ δ᾽ ἐς τεῖχος ἵει ῥόον· ὗε δ᾽ ἄρα Ζεὺς |
25 |
de
Granikos, de Aisepos en de nobele Skamander en de Simoëis, waar veel schilden en helmen neerploften in het stof en een menigte halfgoden - van al die stromen legde Foibos Apollo de monding naar één plaats, en negen dagen lang richtte hij die stroming tegen de muur, en Zeus zorgde |
συνεχές, ὄφρά κε θᾶσσον ἁλίπλοα τείχεα θείη. αὐτὸς δ᾽ ἐννοσίγαιος ἔχων χείρεσσι τρίαιναν ἡγεῖτ᾽, ἐκ δ᾽ ἄρα πάντα θεμείλια κύμασι πέμπε φιτρῶν καὶ λάων, τὰ θέσαν μογέοντες Ἀχαιοί, λεῖα δ᾽ ἐποίησεν παρ᾽ ἀγάρροον Ἑλλήσποντον, |
30 |
onafgebroken voor regen om de ommuring sneller nog naar
zee af te voeren. De aardschudder zelf nam de leiding met zijn drietand in handen en gaf alle fundamenten van balken en stenen die de Grieken met moeite hadden geplaatst, prijs aan de golven en maakte een effen strand langs de sterke stroom van de Hellespont |
αὖτις δ᾽ ἠϊόνα μεγάλην ψαμάθοισι κάλυψε τεῖχος ἀμαλδύνας· ποταμοὺς δ᾽ ἔτρεψε νέεσθαι κὰρ ῥόον, ᾗ περ πρόσθεν ἵεν καλλίρροον ὕδωρ. ὣς ἄρ᾽ ἔμελλον ὄπισθε Ποσειδάων καὶ Ἀπόλλων θησέμεναι· τότε δ᾽ ἀμφὶ μάχη ἐνοπή τε δεδήει |
35 |
en
bedekte de lange kuststrook weer met zand, na de muur geslecht te hebben; en de rivieren leidde hij terug in de bedding, waardoor zij tevoren hun kabbelend water stuurden. - Zo zouden het later Poseidon en Apollo regelen, maar toen was er een strijd en tumult losgebarsten |
τεῖχος ἐΰδμητον, κανάχιζε δὲ δούρατα πύργων βαλλόμεν᾽· Ἀργεῖοι δὲ Διὸς μάστιγι δαμέντες νηυσὶν ἔπι γλαφυρῇσιν ἐελμένοι ἰσχανόωντο Ἕκτορα δειδιότες, κρατερὸν μήστωρα φόβοιο· αὐτὰρ ὅ γ᾽ ὡς τὸ πρόσθεν ἐμάρνατο ἶσος ἀέλλῃ· |
40 |
om de
stevig gebouwde omwalling, en de balken der torens kraakten onder de treffers. En de Grieken, onder de gesel van Zeus, drongen opeen bij de gewelfde schepen, bang voor Hektor, sterke aanstichter van paniek: en die vocht als tevoren, een stormwind gelijk; |
ὡς δ᾽ ὅτ᾽ ἂν ἔν τε κύνεσσι καὶ ἀνδράσι
θηρευτῇσι κάπριος ἠὲ λέων στρέφεται σθένεϊ βλεμεαίνων· οἳ δέ τε πυργηδὸν σφέας αὐτοὺς ἀρτύναντες ἀντίον ἵστανται καὶ ἀκοντίζουσι θαμειὰς αἰχμὰς ἐκ χειρῶν· τοῦ δ᾽ οὔ ποτε κυδάλιμον κῆρ |
45 |
zoals
wanneer een wild zwijn of een leeuw, tussen honden en jagers, zich ronddraait, trots op zijn kracht: - zij, als een muur zich aaneensluitend, stellen zich tegenover hem op en slingeren talrijke speren vanuit hun handen; maar helemaal niet vreest zijn dapper |
ταρβεῖ οὐδὲ φοβεῖται, ἀγηνορίη δέ μιν ἔκτα· ταρφέα τε στρέφεται στίχας ἀνδρῶν πειρητίζων· ὅππῃ τ᾽ ἰθύσῃ τῇ εἴκουσι στίχες ἀνδρῶν· ὣς Ἕκτωρ ἀν᾽ ὅμιλον ἰὼν ἐλλίσσεθ᾽ ἑταίρους τάφρον ἐποτρύνων διαβαινέμεν· οὐδέ οἱ ἵπποι |
50 |
hart of
wordt bang, zijn durf wordt zijn dood! steeds weer draait hij tartend de rijen der mannen en waarheen hij zich richt daar wijken de rijen - zo wendde zich Hektor lopend door het gewoel van zijn mannen met de aansporing de gracht te nemen. |
τόλμων ὠκύποδες, μάλα δὲ χρεμέτιζον ἐπ᾽ ἄκρῳ χείλει ἐφεσταότες· ἀπὸ γὰρ δειδίσσετο τάφρος εὐρεῖ᾽, οὔτ᾽ ἄρ᾽ ὑπερθορέειν σχεδὸν οὔτε περῆσαι ῥηϊδίη· κρημνοὶ γὰρ ἐπηρεφέες περὶ πᾶσαν ἕστασαν ἀμφοτέρωθεν, ὕπερθεν δὲ σκολόπεσσιν |
55 |
Ook de
snelvoetige paarden durfden dat niet: luid hinnikend
stonden zij stil op de uiterste rand, huiveringwekkend toch was de brede gracht, niet makkelijk was het erover heen te springen of erdoor te trekken; want aan weerszijden overhangend stonden de hoge oevers ononderbroken, en van boven waren zij voorzien van puntige palen |
ὀξέσιν ἠρήρει, τοὺς ἵστασαν υἷες Ἀχαιῶν πυκνοὺς καὶ μεγάλους δηΐων ἀνδρῶν ἀλεωρήν. ἔνθ᾽ οὔ κεν ῥέα ἵππος ἐΰτροχον ἅρμα τιταίνων ἐσβαίη, πεζοὶ δὲ μενοίνεον εἰ τελέουσι. δὴ τότε Πουλυδάμας θρασὺν Ἕκτορα εἶπε παραστάς· |
60 |
die de
zonen der Grieken daar hadden geplant, dicht opeen en groot, als afweer van de vijand. Daar zou geen paard makkelijk in afdalen met zijn goedgewielde wagen achter zich aan, maar het voetvolk was erop belust het te presteren. Toen dan kwam Polydamas naar de onverschrokken Hektor en zei: |
Ἕκτορ τ᾽ ἠδ᾽ ἄλλοι Τρώων ἀγοὶ ἠδ᾽ ἐπικούρων ἀφραδέως διὰ τάφρον ἐλαύνομεν ὠκέας ἵππους· ἣ δὲ μάλ᾽ ἀργαλέη περάαν· σκόλοπες γὰρ ἐν αὐτῇ ὀξέες ἑστᾶσιν, ποτὶ δ᾽ αὐτοὺς τεῖχος Ἀχαιῶν, ἔνθ᾽ οὔ πως ἔστιν καταβήμεναι οὐδὲ μάχεσθαι |
65 |
"Hektor
en andere leiders van Trojanen en bondgenoten, het is krankzinnig de snelle paarden door de gracht op te drijven: ze is moeilijk over te steken; want er staan puntige palen in met bovendien nog de muur van de Grieken, daar is het onmogelijk voor wagenstrijders af te stappen en te vechten , |
ἱππεῦσι· στεῖνος γάρ, ὅθι τρώσεσθαι ὀΐω. εἰ μὲν γὰρ τοὺς πάγχυ κακὰ φρονέων ἀλαπάζει Ζεὺς ὑψιβρεμέτης, Τρώεσσι δὲ ἵετ᾽ ἀρήγειν, ἦ τ᾽ ἂν ἔγωγ᾽ ἐθέλοιμι καὶ αὐτίκα τοῦτο γενέσθαι, νωνύμνους ἀπολέσθαι ἀπ᾽ Ἄργεος ἐνθάδ᾽ Ἀχαιούς· |
70 |
want
het is nauw: dat loopt, denk ik, uit op verwondingen. Als Zeus met zijn hoogdreunende donder, hen slecht gezind vernietigt en eropuit is de Trojanen te helpen, werkelijk, dan zou ik wel willen dat het nu meteen gebeurt, dat de Grieken hier ver van Argos naamloos te gronde gaan. |
εἰ δέ χ᾽ ὑποστρέψωσι, παλίωξις δὲ γένηται ἐκ νηῶν καὶ τάφρῳ ἐνιπλήξωμεν ὀρυκτῇ, οὐκέτ᾽ ἔπειτ᾽ ὀΐω οὐδ᾽ ἄγγελον ἀπονέεσθαι ἄψορρον προτὶ ἄστυ ἑλιχθέντων ὑπ᾽ Ἀχαιῶν. ἀλλ᾽ ἄγεθ᾽ ὡς ἂν ἐγὼ εἴπω πειθώμεθα πάντες· |
75 |
Maar
als zij zich om zullen draaien en ons af zullen weren van de schepen en wij ons storten in de diepe gracht, dan zal, denk ik, niemand meer naar de stad terugkeren om de afslachting door de Grieken te melden. Maar kom, laten wij allen gehoor geven aan mijn raad: |
ἵππους μὲν θεράποντες ἐρυκόντων ἐπὶ τάφρῳ, αὐτοὶ δὲ πρυλέες σὺν τεύχεσι θωρηχθέντες Ἕκτορι πάντες ἑπώμεθ᾽ ἀολλέες· αὐτὰρ Ἀχαιοὶ οὐ μενέουσ᾽ εἰ δή σφιν ὀλέθρου πείρατ᾽ ἐφῆπται. ὣς φάτο Πουλυδάμας, ἅδε δ᾽ Ἕκτορι μῦθος ἀπήμων, |
80 |
de
dienaren moeten de paarden vasthouden bij de gracht, maar laten wij zelf te voet, tot de tanden gewapend, met allen Hektor volgen, massaal; de Grieken zullen geen stand kunnen houden als de strik van de ondergang voor hen is gespannen". Aldus sprak Polydamas en het voortreffelijk advies stond Hektor aan |
αὐτίκα δ᾽ ἐξ ὀχέων σὺν τεύχεσιν ἆλτο χαμᾶζε. οὐδὲ μὲν ἄλλοι Τρῶες ἐφ᾽ ἵππων ἠγερέθοντο, ἀλλ᾽ ἀπὸ πάντες ὄρουσαν, ἐπεὶ ἴδον Ἕκτορα δῖον. ἡνιόχῳ μὲν ἔπειτα ἑῷ ἐπέτελλεν ἕκαστος ἵππους εὖ κατὰ κόσμον ἐρυκέμεν αὖθ᾽ ἐπὶ τάφρῳ· |
85 |
en
direct sprong hij gewapend van zijn wagen op de grond en ook de andere Trojanen kwamen niet op hun wagens bijeen, nee, allemaal sprongen ze eraf, toen ze de nobele Hektor dat zagen doen. Ieder gelastte daarop zijn menner de paarden ordelijk vast te houden daar bij de gracht; |
οἳ δὲ διαστάντες σφέας αὐτοὺς ἀρτύναντες πένταχα κοσμηθέντες ἅμ᾽ ἡγεμόνεσσιν ἕποντο. οἳ μὲν ἅμ᾽ Ἕκτορ᾽ ἴσαν καὶ ἀμύμονι Πουλυδάμαντι, οἳ πλεῖστοι καὶ ἄριστοι ἔσαν, μέμασαν δὲ μάλιστα τεῖχος ῥηξάμενοι κοίλῃς ἐπὶ νηυσὶ μάχεσθαι. |
90 |
maar
zij stelden zich aaneengesloten op, over vijf groepen verdeeld en zij volgden hun leiders: de meesten en besten trokken mee op met Hektor en de voortreffelijke Polydamas, die er het meest op gebrand waren de muur te doorbreken en bij de holle schepen te strijden; |
καί σφιν Κεβριόνης τρίτος εἵπετο· πὰρ δ᾽ ἄρ᾽
ὄχεσφιν ἄλλον Κεβριόναο χερείονα κάλλιπεν Ἕκτωρ. τῶν δ᾽ ἑτέρων Πάρις ἦρχε καὶ Ἀλκάθοος καὶ Ἀγήνωρ, τῶν δὲ τρίτων Ἕλενος καὶ Δηΐφοβος θεοειδὴς υἷε δύω Πριάμοιο· τρίτος δ᾽ ἦν Ἄσιος ἥρως |
95 |
en met
hen trok Kebriones als derde leider op, want bij de wagens liet Hektor een andere menner achter, de mindere van Kebriones. Van een tweede groep was Paris de leider en Alkathos en Agenoor, van de derde Helenos en de godgelijke Deïfobos, allebei zonen van Priamos; en hun derde leider was |
Ἄσιος Ὑρτακίδης, ὃν Ἀρίσβηθεν φέρον ἵπποι αἴθωνες μεγάλοι ποταμοῦ ἄπο Σελλήεντος. τῶν δὲ τετάρτων ἦρχεν ἐῢς πάϊς Ἀγχίσαο Αἰνείας, ἅμα τῷ γε δύω Ἀντήνορος υἷε Ἀρχέλοχός τ᾽ Ἀκάμας τε μάχης εὖ εἰδότε πάσης. |
100 |
Asios,
zoon van Hyrtakos, naar Troje gebracht vanuit Arisbe door zijn vurige, forse paarden, weg van de rivier de Selleïs. De aanvoerder van de vierde groep was Aineias, de plichtsgetrouwe zoon van Anchises en met hem twee zonen van Antenor, Archelochos en Akamas, beiden doorkneed in elke gevechtstaktiek. |
Σαρπηδὼν δ᾽ ἡγήσατ᾽ ἀγακλειτῶν ἐπικούρων, πρὸς δ᾽ ἕλετο Γλαῦκον καὶ ἀρήϊον Ἀστεροπαῖον· οἳ γάρ οἱ εἴσαντο διακριδὸν εἶναι ἄριστοι τῶν ἄλλων μετά γ᾽ αὐτόν· ὃ δ᾽ ἔπρεπε καὶ διὰ πάντων. οἳ δ᾽ ἐπεὶ ἀλλήλους ἄραρον τυκτῇσι βόεσσι |
105 |
Sarpedon voerde de vermaarde bondgenoten aan, hij had naast zich Glaukos gekozen en de strijdlustige Asteropaios, want die werden beschouwd veruit de besten onder de rest te zijn, na hemzelf dan, want hij blonk uit boven allen. - Toen zij nu positie hadden gekozen met hun stevige schilden op rij |
βάν ῥ᾽ ἰθὺς Δαναῶν λελιημένοι, οὐδ᾽ ἔτ᾽ ἔφαντο σχήσεσθ᾽, ἀλλ᾽ ἐν νηυσὶ μελαίνῃσιν πεσέεσθαι. |
trokken
zij recht op de Danaërs af, strijdlustig en niet meer
verwachtend dat die hen nog tegen zouden houden, maar terug zouden vallen op de schepen. |
|
|
|
ἔνθ᾽ ἄλλοι Τρῶες τηλεκλειτοί τ᾽ ἐπίκουροι βουλῇ Πουλυδάμαντος ἀμωμήτοιο πίθοντο· ἀλλ᾽ οὐχ Ὑρτακίδης ἔθελ᾽ Ἄσιος ὄρχαμος ἀνδρῶν |
110 |
- Zo
gaven de andere Trojanen en de wijdvermaarde bondgenoten gehoor aan het advies van de onberispelijke Polydamas maar de aanvoerder Asios, Hyrtakos' zoon, wilde |
αὖθι λιπεῖν ἵππους τε καὶ ἡνίοχον θεράποντα, ἀλλὰ σὺν αὐτοῖσιν πέλασεν νήεσσι θοῇσι νήπιος, οὐδ᾽ ἄρ᾽ ἔμελλε κακὰς ὑπὸ κῆρας ἀλύξας ἵπποισιν καὶ ὄχεσφιν ἀγαλλόμενος παρὰ νηῶν ἂψ ἀπονοστήσειν προτὶ Ἴλιον ἠνεμόεσσαν· |
115 |
zijn
wagen en menner daar niet achterlaten maar, onnozel, ging hij met wagen en al af op de schepen: hem was het niet beschoren het doodslot te ontkomen en trots op zijn paarden en wagen weg te komen bij de schepen en terug te keren naar het windrijke Ilios; |
πρόσθεν γάρ μιν μοῖρα δυσώνυμος ἀμφεκάλυψεν ἔγχεϊ Ἰδομενῆος ἀγαυοῦ Δευκαλίδαο. εἴσατο γὰρ νηῶν ἐπ᾽ ἀριστερά, τῇ περ Ἀχαιοὶ ἐκ πεδίου νίσοντο σὺν ἵπποισιν καὶ ὄχεσφι· τῇ ῥ᾽ ἵππους τε καὶ ἅρμα διήλασεν, οὐδὲ πύλῃσιν |
120 |
tevoren
omhulde hem het onzalige noodlot door de lans van de fiere Idomeneus, Deukalions zoon. Want hij reed naar de linkerflank van de schepen, waarlangs de Grieken vanaf de vlakte terug plachten te keren met hun paarden en wagens. Daarlangs dreef hij zijn paarden en wagen de gracht door |
εὗρ᾽ ἐπικεκλιμένας σανίδας καὶ μακρὸν ὀχῆα, ἀλλ᾽ ἀναπεπταμένας ἔχον ἀνέρες, εἴ τιν᾽ ἑταίρων ἐκ πολέμου φεύγοντα σαώσειαν μετὰ νῆας. τῇ ῥ᾽ ἰθὺς φρονέων ἵππους ἔχε, τοὶ δ᾽ ἅμ᾽ ἕποντο ὀξέα κεκλήγοντες· ἔφαντο γὰρ οὐκ ἔτ᾽ Ἀχαιοὺς |
125 |
en hij
trof de deuren van de poort niet gesloten met de grote
sluitbalk maar de wachters hielden hem open, voor het geval zij nog een van hun mannen, op de vlucht uit de strijd, een heenkomen naar de schepen konden bieden. Recht daarop af stuurde hij behendig zijn paarden, en zijn mannen volgden hem op de voet onder geschreeuw, de onnozelaars, want zij dachten |
σχήσεσθ᾽, ἀλλ᾽ ἐν νηυσὶ μελαίνῃσιν πεσέεσθαι νήπιοι, ἐν δὲ πύλῃσι δύ᾽ ἀνέρας εὗρον ἀρίστους υἷας ὑπερθύμους Λαπιθάων αἰχμητάων, τὸν μὲν Πειριθόου υἷα κρατερὸν Πολυποίτην, τὸν δὲ Λεοντῆα βροτολοιγῷ ἶσον Ἄρηϊ. |
130 |
dat de
Grieken het niet meer zouden houden en zich wel in de
schepen zouden storten. Maar bij de poorten stootten zij op twee prima strijders, zeer dappere zonen van van de lansslingerende Lapithen, Polypoites, de sterke zoon van Peirithoös en Leonteus, aan de mannenverdelgende Ares gelijk. |
τὼ μὲν ἄρα προπάροιθε πυλάων ὑψηλάων ἕστασαν ὡς ὅτε τε δρύες οὔρεσιν ὑψικάρηνοι, αἵ τ᾽ ἄνεμον μίμνουσι καὶ ὑετὸν ἤματα πάντα ῥίζῃσιν μεγάλῃσι διηνεκέεσσ᾽ ἀραρυῖαι· ὣς ἄρα τὼ χείρεσσι πεποιθότες ἠδὲ βίηφι |
135 |
Die
twee nu stonden voor de hoge poortdeuren zoals wanneer eiken met hoge kruinen staan in de bergen, die storm weerstaan en dagelijks stortbuien op hun grote, wijdstrekkende wortels gegrondvest: zo wachtten die twee, vertrouwend op hun armen en hun weerkracht, |
μίμνον ἐπερχόμενον μέγαν Ἄσιον οὐδὲ φέβοντο. οἳ δ᾽ ἰθὺς πρὸς τεῖχος ἐΰδμητον βόας αὔας ὑψόσ᾽ ἀνασχόμενοι ἔκιον μεγάλῳ ἀλαλητῷ Ἄσιον ἀμφὶ ἄνακτα καὶ Ἰαμενὸν καὶ Ὀρέστην Ἀσιάδην τ᾽ Ἀδάμαντα Θόωνά τε Οἰνόμαόν τε. |
140 |
de
aanstormende, geweldige Asios af zonder vrees. De vijanden stormden onder luide krijgsroep recht af op de stevige muur hoog houdend hun leren schilden geschaard om hun meester Asios, om Iamenos en Orestes om Adamas, Asios' zoon en Thoön en Oinomaos. |
οἳ δ᾽ ἤτοι εἷος μὲν ἐϋκνήμιδας Ἀχαιοὺς ὄρνυον ἔνδον ἐόντες ἀμύνεσθαι περὶ νηῶν· αὐτὰρ ἐπεὶ δὴ τεῖχος ἐπεσσυμένους ἐνόησαν Τρῶας, ἀτὰρ Δαναῶν γένετο ἰαχή τε φόβος τε, ἐκ δὲ τὼ ἀΐξαντε πυλάων πρόσθε μαχέσθην |
145 |
Enige
tijd hadden de Lapithen de goedgescheenweerde Grieken aangevuurd om binnen het kamp zich bij de schepen te verdedigen, maar toen zij de Trojanen de muur zagen bestormen, en er een panisch geschreeuw bij de Grieken opklonk, sprongen zij beiden buiten de poort en vochten ervóór |
ἀγροτέροισι σύεσσιν ἐοικότε, τώ τ᾽ ἐν ὄρεσσιν ἀνδρῶν ἠδὲ κυνῶν δέχαται κολοσυρτὸν ἰόντα, δοχμώ τ᾽ ἀΐσσοντε περὶ σφίσιν ἄγνυτον ὕλην πρυμνὴν ἐκτάμνοντες, ὑπαὶ δέ τε κόμπος ὀδόντων γίγνεται εἰς ὅ κέ τίς τε βαλὼν ἐκ θυμὸν ἕληται· |
150 |
wilde
zwijnen gelijk, die in de bergen het naderend rumoer afwachten van mannen en honden - met een zijdelingse sprong ruïneren zij het bos rondom zich en roeien het met wortel en al uit, het gegrom van hun tanden klinkt erbovenuit totdat iemand met een worp hen van het leven berooft: |
ὣς τῶν κόμπει χαλκὸς ἐπὶ στήθεσσι φαεινὸς ἄντην βαλλομένων· μάλα γὰρ κρατερῶς ἐμάχοντο λαοῖσιν καθύπερθε πεποιθότες ἠδὲ βίηφιν. οἳ δ᾽ ἄρα χερμαδίοισιν ἐϋδμήτων ἀπὸ πύργων βάλλον ἀμυνόμενοι σφῶν τ᾽ αὐτῶν καὶ κλισιάων |
155 |
zo
weerklonk het schitterend brons op hun borst als zij van voren werden getroffen; want nog verbetener vochten zij vertrouwend op het krijgsvolk daarboven en op hun kracht. De Grieken wierpen met stenen vanaf de stevige bolwerken ter verdediging van zichzelf en de tenten |
νηῶν τ᾽ ὠκυπόρων· νιφάδες δ᾽ ὡς πῖπτον ἔραζε, ἅς τ᾽ ἄνεμος ζαὴς νέφεα σκιόεντα δονήσας ταρφειὰς κατέχευεν ἐπὶ χθονὶ πουλυβοτείρῃ· ὣς τῶν ἐκ χειρῶν βέλεα ῥέον ἠμὲν Ἀχαιῶν ἠδὲ καὶ ἐκ Τρώων· κόρυθες δ᾽ ἀμφ᾽ αὖον ἀΰτευν |
160 |
en
schepen; en de stenen vielen naar de aarde als
sneeuwvlokken die de krachtige wind, voortjagend de donkere wolken, dicht opeen uitstort over de velen voedende grond: zo vlogen de projectielen uit de handen zowel van de Grieken als van de Trojanen; en de helmen en schilden met knop |
βαλλομένων μυλάκεσσι καὶ ἀσπίδες ὀμφαλόεσσαι. δή ῥα τότ᾽ ᾤμωξεν καὶ ὣ πεπλήγετο μηρὼ Ἄσιος Ὑρτακίδης, καὶ ἀλαστήσας ἔπος ηὔδα· Ζεῦ πάτερ ἦ ῥά νυ καὶ σὺ φιλοψευδὴς ἐτέτυξο πάγχυ μάλ᾽· οὐ γὰρ ἔγωγ᾽ ἐφάμην ἥρωας Ἀχαιοὺς |
165 |
dreunden dof als zij door de keien werden getroffen. Toen dan barstte Hyrtakos' zoon Asios uit in gejammer en beukte zijn beide dijen en riep vertwijfeld: "Vader Zeus, nu betoon je je toch wel heel duidelijk leugenachtig; ik althans had toch niet de indruk dat de Griekse |
σχήσειν ἡμέτερόν γε μένος καὶ χεῖρας ἀάπτους. οἳ δ᾽, ὥς τε σφῆκες μέσον αἰόλοι ἠὲ μέλισσαι οἰκία ποιήσωνται ὁδῷ ἔπι παιπαλοέσσῃ, οὐδ᾽ ἀπολείπουσιν κοῖλον δόμον, ἀλλὰ μένοντες ἄνδρας θηρητῆρας ἀμύνονται περὶ τέκνων, |
170 |
strijders ons geweld en ongenaakbare handen zouden
weerstaan. Maar zoals dungetailleerde wespen of als bijen schuilplaatsen bouwen langs een stoffige weg en hun hol verblijf niet verlaten, maar hardnekkig de jagende mensen bij hun jongen vandaan houden: |
ὣς οἵ γ᾽ οὐκ ἐθέλουσι πυλάων καὶ δύ᾽ ἐόντε χάσσασθαι πρίν γ᾽ ἠὲ κατακτάμεν ἠὲ ἁλῶναι. ὣς ἔφατ᾽, οὐδὲ Διὸς πεῖθε φρένα ταῦτ᾽ ἀγορεύων· Ἕκτορι γάρ οἱ θυμὸς ἐβούλετο κῦδος ὀρέξαι. ἄλλοι δ᾽ ἀμφ᾽ ἄλλῃσι μάχην ἐμάχοντο πύλῃσιν· |
175 |
zo
willen zij niet van de poorten wijken, ook al zijn ze maar
met twee, voordat ze ofwel hebben gedood ofwel zelf gedood zijn". Zo sprak hij, maar hij overtuigde Zeus niet met deze woorden want die gaf er de voorkeur aan om Hektor roem te verlenen. Anderen leverden weer strijd bij de andere poort; |
ἀργαλέον δέ με ταῦτα θεὸν ὣς πάντ᾽ ἀγορεῦσαι· πάντῃ γὰρ περὶ τεῖχος ὀρώρει θεσπιδαὲς πῦρ λάϊνον· Ἀργεῖοι δὲ καὶ ἀχνύμενοί περ ἀνάγκῃ νηῶν ἠμύνοντο· θεοὶ δ᾽ ἀκαχήατο θυμὸν πάντες ὅσοι Δαναοῖσι μάχης ἐπιτάρροθοι ἦσαν. |
180 |
moeilijk voor mij om dat alles te vertellen, ik ben toch
geen god! Overal immers rond de stenen muur was een laaiend vuurwerk ontbrand van stenen en de Grieken, in het nauw, verdedigden de schepen wanhopig en alle goden die de strijd van de Grieken steunden waren somber gestemd. |
σὺν δ᾽ ἔβαλον Λαπίθαι πόλεμον καὶ δηϊοτῆτα. ἔνθ᾽ αὖ Πειριθόου υἱὸς κρατερὸς Πολυποίτης δουρὶ βάλεν Δάμασον κυνέης διὰ χαλκοπαρῄου· οὐδ᾽ ἄρα χαλκείη κόρυς ἔσχεθεν, ἀλλὰ διὰ πρὸ αἰχμὴ χαλκείη ῥῆξ᾽ ὀστέον, ἐγκέφαλος δὲ |
185 |
Maar
hier leverden de Lapithen hun doodzaaiend gevecht. Toen trof Polypoites, de sterke zoon van Peirithoös met zijn speer Damasos door het bronzen wangstuk van zijn helm; en de bronzen helm hield het niet, nee, de bronzen punt brak erdoor en verbrijzelde het bot en de hersens raakten |
ἔνδον ἅπας πεπάλακτο· δάμασσε δέ μιν μεμαῶτα· αὐτὰρ ἔπειτα Πύλωνα καὶ Ὄρμενον ἐξενάριξεν. υἱὸν δ᾽ Ἀντιμάχοιο Λεοντεὺς ὄζος Ἄρηος Ἱππόμαχον βάλε δουρὶ κατὰ ζωστῆρα τυχήσας. αὖτις δ᾽ ἐκ κολεοῖο ἐρυσσάμενος ξίφος ὀξὺ |
190 |
van
binnen bezoedeld: zo doodde hij hem ondanks zijn
krijgslust. Daarna stelde hij Pylon buiten gevecht en Ormenos; Leonteus, telg van Ares, trof Antimachos' zoon, Hippomachos door een treffer met zijn lans door de gordel. Direct trok hij zijn scherpe zwaard uit de schede, |
Ἀντιφάτην μὲν πρῶτον ἐπαΐξας δι᾽ ὁμίλου πλῆξ᾽ αὐτοσχεδίην· ὃ δ᾽ ἄρ᾽ ὕπτιος οὔδει ἐρείσθη· αὐτὰρ ἔπειτα Μένωνα καὶ Ἰαμενὸν καὶ Ὀρέστην πάντας ἐπασσυτέρους πέλασε χθονὶ πουλυβοτείρῃ. |
|
en
sprong eerst af op Antifates dwars door het strijdgewoel en trof hem van dichtbij: en achterover werd hij tegen de grond gesmakt; daarna ook nog Menon en Iamenos en Orestes: de een na de ander velde hij tegen de velen voedende aarde. |
|
|
ὄφρ᾽ οἳ τοὺς ἐνάριζον ἀπ᾽ ἔντεα μαρμαίροντα, τόφρ᾽ οἳ Πουλυδάμαντι καὶ Ἕκτορι κοῦροι ἕποντο, οἳ πλεῖστοι καὶ ἄριστοι ἔσαν, μέμασαν δὲ μάλιστα τεῖχός τε ῥήξειν καὶ ἐνιπρήσειν πυρὶ νῆας, οἵ ῥ᾽ ἔτι μερμήριζον ἐφεσταότες παρὰ τάφρῳ. ὄρνις γάρ σφιν ἐπῆλθε περησέμεναι μεμαῶσιν |
200 |
-
Zolang zij nu hen van de schitterende wapens beroofden, bevonden de mannen van Polydamas en van Hektor - zij waren het grootst in aantal en ook de sterksten en het meest belust op een bres in de muur en brand op de schepen - die dus bevonden zich bij de gracht en zij aarzelden, want een vogel kwam hun voor ogen toen zij oversteken wilden, |
αἰετὸς ὑψιπέτης ἐπ᾽ ἀριστερὰ λαὸν ἐέργων φοινήεντα δράκοντα φέρων ὀνύχεσσι πέλωρον ζωὸν ἔτ᾽ ἀσπαίροντα, καὶ οὔ πω λήθετο χάρμης, κόψε γὰρ αὐτὸν ἔχοντα κατὰ στῆθος παρὰ δειρὴν ἰδνωθεὶς ὀπίσω· ὃ δ᾽ ἀπὸ ἕθεν ἧκε χαμᾶζε |
205 |
een
adelaar hoog in de lucht, ter linkerzij van het krijgsvolk met een reusachtige bloedrode slang in zijn klauwen, levend nog en spartelend; hij gaf de strijd niet op, want achterwaarts zich krommend beet hij zijn rover in de borst bij de hals: die liet hem toen op de grond vallen |
ἀλγήσας ὀδύνῃσι, μέσῳ δ᾽ ἐνὶ κάββαλ᾽ ὁμίλῳ, αὐτὸς δὲ κλάγξας πέτετο πνοιῇς ἀνέμοιο. Τρῶες δ᾽ ἐρρίγησαν ὅπως ἴδον αἰόλον ὄφιν κείμενον ἐν μέσσοισι Διὸς τέρας αἰγιόχοιο. δὴ τότε Πουλυδάμας θρασὺν Ἕκτορα εἶπε παραστάς· |
210 |
krimpend van de pijn, en hij slingerde hem tussen het
krijgsvolk. Zelf vloog hij krijsend weg op de adem van de wind. Huivering overviel de Trojanen toen zij de slang kronkelend zagen liggen tussen hen in als een teken van de aigisvoerende Zeus. Toen ging Polydamas staan bij de onverschrokken Hektor en zei: |
Ἕκτορ ἀεὶ μέν πώς μοι ἐπιπλήσσεις ἀγορῇσιν ἐσθλὰ φραζομένῳ, ἐπεὶ οὐδὲ μὲν οὐδὲ ἔοικε δῆμον ἐόντα παρὲξ ἀγορευέμεν, οὔτ᾽ ἐνὶ βουλῇ οὔτέ ποτ᾽ ἐν πολέμῳ, σὸν δὲ κράτος αἰὲν ἀέξειν· νῦν αὖτ᾽ ἐξερέω ὥς μοι δοκεῖ εἶναι ἄριστα. |
215 |
"Hektor, altijd onderbreek je me in de vergadering, terwijl ik behartigenswaardige woorden spreek, want niet is het gepast dat een gewoon iemand iets afwijkends verkondigt, noch in de raad noch in de oorlog: het is altijd jouw visie die moet triomferen, maar nu zal ik toch zeggen hoe het mij het beste toeschijnt; |
μὴ ἴομεν Δαναοῖσι μαχησόμενοι περὶ νηῶν. ὧδε γὰρ ἐκτελέεσθαι ὀΐομαι, εἰ ἐτεόν γε Τρωσὶν ὅδ᾽ ὄρνις ἦλθε περησέμεναι μεμαῶσιν αἰετὸς ὑψιπέτης ἐπ᾽ ἀριστερὰ λαὸν ἐέργων φοινήεντα δράκοντα φέρων ὀνύχεσσι πέλωρον |
220 |
Laten
wij niet met de Grieken de strijd aangaan om de schepen, want ik denk dat het als volgt zal verlopen, als deze vogel werkelijk als een voorteken voor de Trojanen kwam terwijl ze net wilden oversteken: een hoogvliegende adelaar die naar de linker flank van het krijgsvolk kwam met die enorme, bloedrode slang in zijn klauwen, |
ζωόν· ἄφαρ δ᾽ ἀφέηκε πάρος φίλα οἰκί᾽ ἱκέσθαι, οὐδ᾽ ἐτέλεσσε φέρων δόμεναι τεκέεσσιν ἑοῖσιν. ὣς ἡμεῖς, εἴ πέρ τε πύλας καὶ τεῖχος Ἀχαιῶν ῥηξόμεθα σθένεϊ μεγάλῳ, εἴξωσι δ᾽ Ἀχαιοί, οὐ κόσμῳ παρὰ ναῦφιν ἐλευσόμεθ᾽ αὐτὰ κέλευθα· |
225 |
levend
nog; en hij liet hem vallen alvorens zijn nest te bereiken zonder zijn buit naar zijn jongen te hebben kunnen brengen: zo zullen wij, ook al doorbreken wij de poort en de muur van de Grieken met veel geweld en al wijken de Grieken al terug, toch dezelfde weg terug van de schepen niet ordelijk afleggen |
πολλοὺς γὰρ Τρώων καταλείψομεν, οὕς κεν Ἀχαιοὶ χαλκῷ δῃώσωσιν ἀμυνόμενοι περὶ νηῶν. ὧδέ χ᾽ ὑποκρίναιτο θεοπρόπος, ὃς σάφα θυμῷ εἰδείη τεράων καί οἱ πειθοίατο λαοί. τὸν δ᾽ ἄρ᾽ ὑπόδρα ἰδὼν προσέφη κορυθαίολος Ἕκτωρ· |
230 |
maar
veel Trojanen achter moeten laten, door de Grieken gedood met hun brons bij de verdediging van hun schepen; zo zal een ziener dit wel interpreteren, die veel weet heeft van tekens en hem zal het volk wel vertrouwen". Maar met verachtende blik sprak de bronsgehelmde Hektor tot hem: |
Πουλυδάμα, σὺ μὲν οὐκ ἔτ᾽ ἐμοὶ φίλα ταῦτ᾽
ἀγορεύεις· οἶσθα καὶ ἄλλον μῦθον ἀμείνονα τοῦδε νοῆσαι. εἰ δ᾽ ἐτεὸν δὴ τοῦτον ἀπὸ σπουδῆς ἀγορεύεις, ἐξ ἄρα δή τοι ἔπειτα θεοὶ φρένας ὤλεσαν αὐτοί, ὃς κέλεαι Ζηνὸς μὲν ἐριγδούποιο λαθέσθαι |
235 |
'Polydamas, daar spreek je me geen sympathieke woorden
meer: Weet je geen beter advies dan dit te bedenken? Als je dit werkelijk in ernst aan ons voorstelt, dan hebben de goden zelf je verstand van de wijs gebracht, jij die mij aanzet de besluiten van de de wijddonderende Zeus |
βουλέων, ἅς τέ μοι αὐτὸς ὑπέσχετο καὶ
κατένευσε· τύνη δ᾽ οἰωνοῖσι τανυπτερύγεσσι κελεύεις πείθεσθαι, τῶν οὔ τι μετατρέπομ᾽ οὐδ᾽ ἀλεγίζω εἴτ᾽ ἐπὶ δεξί᾽ ἴωσι πρὸς ἠῶ τ᾽ ἠέλιόν τε, εἴτ᾽ ἐπ᾽ ἀριστερὰ τοί γε ποτὶ ζόφον ἠερόεντα. |
240 |
te
vergeten, die hij mij zelf onthulde en met een knik
bevestigde; jij adviseert te luisteren naar fijngevleugelde vogels: om hen trek ik mij niets aan en het kan mij niets schelen of ze naar rechts vliegen, naar de zon en het Oosten, of juist naar links, naar het nevelig Westen. |
ἡμεῖς δὲ μεγάλοιο Διὸς πειθώμεθα βουλῇ, ὃς πᾶσι θνητοῖσι καὶ ἀθανάτοισιν ἀνάσσει. εἷς οἰωνὸς ἄριστος ἀμύνεσθαι περὶ πάτρης. τίπτε σὺ δείδοικας πόλεμον καὶ δηϊοτῆτα; εἴ περ γάρ τ᾽ ἄλλοι γε περὶ κτεινώμεθα πάντες |
245 |
Laten
wij nou maar het advies opvolgen van grote Zeus, die al het menselijke en goddelijke stuurt; één teken is het beste: bescherm je vaderland. Waarom toch ben je bang voor oorlog en strijd? Ook al zouden wij, alle anderen, sneuvelen |
νηυσὶν ἐπ᾽ Ἀργείων, σοὶ δ᾽ οὐ δέος ἔστ᾽
ἀπολέσθαι· οὐ γάρ τοι κραδίη μενεδήϊος οὐδὲ μαχήμων. εἰ δὲ σὺ δηϊοτῆτος ἀφέξεαι, ἠέ τιν᾽ ἄλλον παρφάμενος ἐπέεσσιν ἀποτρέψεις πολέμοιο, αὐτίκ᾽ ἐμῷ ὑπὸ δουρὶ τυπεὶς ἀπὸ θυμὸν ὀλέσσεις. |
250 |
bij de
schepen der Grieken: jij hoeft voor ondergang toch niet te
vrezen. Jouw hart is niet weerbaar en zeker niet krijgshaftig. Maar als je voor de strijd op de loop gaat of iemand anders met je woorden inpakt en weglokt uit de oorlog, dan zul je dat met je leven bekopen en wel door mijn speer!" |
ὣς ἄρα φωνήσας ἡγήσατο, τοὶ δ᾽ ἅμ᾽ ἕποντο ἠχῇ θεσπεσίῃ· ἐπὶ δὲ Ζεὺς τερπικέραυνος ὦρσεν ἀπ᾽ Ἰδαίων ὀρέων ἀνέμοιο θύελλαν, ἥ ῥ᾽ ἰθὺς νηῶν κονίην φέρεν· αὐτὰρ Ἀχαιῶν θέλγε νόον, Τρωσὶν δὲ καὶ Ἕκτορι κῦδος ὄπαζε. |
255 |
Na deze
woorden ging hij voorop en zij trokken achter hem aan onder ijselijk geschreeuw; en de bliksemslingerende Zeus slingerde een windvlaag vanaf het Idagebergte die een stofwolk recht naar de schepen voerde en bij de Grieken de waarneming verblindde, maar de Trojanen en Hektor roem bracht. |
τοῦ περ δὴ τεράεσσι πεποιθότες ἠδὲ βίηφι ῥήγνυσθαι μέγα τεῖχος Ἀχαιῶν πειρήτιζον. κρόσσας μὲν πύργων ἔρυον, καὶ ἔρειπον ἐπάλξεις, στήλας τε προβλῆτας ἐμόχλεον, ἃς ἄρ᾽ Ἀχαιοὶ πρώτας ἐν γαίῃ θέσαν ἔμμεναι ἔχματα πύργων. |
260 |
Vertrouwend op zijn tekens en op hun eigen kracht zetten
zij alles op alles om de grote muur van de Grieken te doorbreken. De stutten van de torens haalden zij neer en zij sloopten de bolwerken, en de vooruitstekende palen sjorden zij los, die de Grieken het eerst in de grond hadden geslagen als stutten voor torens. |
τὰς οἵ γ᾽ αὐέρυον, ἔλποντο δὲ τεῖχος Ἀχαιῶν ῥήξειν· οὐδέ νύ πω Δαναοὶ χάζοντο κελεύθου, ἀλλ᾽ οἵ γε ῥινοῖσι βοῶν φράξαντες ἐπάλξεις βάλλον ἀπ᾽ αὐτάων δηΐους ὑπὸ τεῖχος ἰόντας. ἀμφοτέρω δ᾽ Αἴαντε κελευτιόωντ᾽ ἐπὶ πύργων |
265 |
Die dus
rukten zij er uit in de hoop de muur van de Grieken te slechten; maar nog gaven de Grieken geen krimp, nee, zij beschermden de borstwering met runderhuiden en bestookten vandaar af de vijand aan de voet van de muur. En beide Aiassen vuurden op de torens de mannen aan |
πάντοσε φοιτήτην μένος ὀτρύνοντες Ἀχαιῶν. ἄλλον μειλιχίοις, ἄλλον στερεοῖς ἐπέεσσι νείκεον, ὅν τινα πάγχυ μάχης μεθιέντα ἴδοιεν· ὦ φίλοι Ἀργείων ὅς τ᾽ ἔξοχος ὅς τε μεσήεις ὅς τε χερειότερος, ἐπεὶ οὔ πω πάντες ὁμοῖοι |
270 |
overal
rondgaand en de strijdlust der Grieken opwekkend: bij de een in milde bewoording, bij de ander met niet malse uitingen hekelend, als ze iemand de strijd zagen verzaken: "Vrienden, zowel die uitsteken boven de anderen alsook middelmatigen maar ook de minderen - we zijn immers niet allen gelijk in de strijd - |
ἀνέρες ἐν πολέμῳ, νῦν ἔπλετο ἔργον ἅπασι· καὶ δ᾽ αὐτοὶ τόδε που γιγνώσκετε. μή τις ὀπίσσω τετράφθω ποτὶ νῆας ὁμοκλητῆρος ἀκούσας, ἀλλὰ πρόσω ἵεσθε καὶ ἀλλήλοισι κέλεσθε, αἴ κε Ζεὺς δώῃσιν Ὀλύμπιος ἀστεροπητὴς |
275 |
nu is
er een taak voor ons allen, dat zien jullie, dunkt me, ook zelf wel. Laat niemand zich naar de schepen toe keren als hij geschreeuw hoort, nee, ruk op naar voren en moedig elkaar aan, in de hoop dat de Olympiër Zeus met zijn bliksem toestaat |
νεῖκος ἀπωσαμένους δηΐους προτὶ ἄστυ δίεσθαι. ὣς τώ γε προβοῶντε μάχην ὄτρυνον Ἀχαιῶν. τῶν δ᾽, ὥς τε νιφάδες χιόνος πίπτωσι θαμειαὶ ἤματι χειμερίῳ, ὅτε τ᾽ ὤρετο μητίετα Ζεὺς νιφέμεν ἀνθρώποισι πιφαυσκόμενος τὰ ἃ κῆλα· |
280 |
dat wij
de aanval afslaan en de vijand naar hun stad verjagen". Zo vuurden zij beiden, luid roepend, de Grieken aan tot strijd; zo dicht als sneeuwvlokken 's winters wel vallen op een winterse dag, als in zijn wijsheid Zeus te sneeuwen begint en zijn pijlen zo aan de mensen openbaart - |
κοιμήσας δ᾽ ἀνέμους χέει ἔμπεδον, ὄφρα καλύψῃ ὑψηλῶν ὀρέων κορυφὰς καὶ πρώονας ἄκρους καὶ πεδία λωτοῦντα καὶ ἀνδρῶν πίονα ἔργα, καί τ᾽ ἐφ᾽ ἁλὸς πολιῆς κέχυται λιμέσιν τε καὶ ἀκταῖς, κῦμα δέ μιν προσπλάζον ἐρύκεται· ἄλλά τε πάντα |
285 |
de
winden brengt hij tot rust en hij strooit gestadig, totdat
hij de toppen van hoge bergen bedekt heeft en de uitstekende kapen en de klaverdragende weiden en de vruchtbare akkers der mensen, ook op de grijze zeekust ligt alles bedekt en de havens en stranden; daar houdt de golving aanklotsend haar tegen, maar verder is alles |
εἴλυται καθύπερθ᾽, ὅτ᾽ ἐπιβρίσῃ Διὸς ὄμβρος· ὣς τῶν ἀμφοτέρωσε λίθοι πωτῶντο θαμειαί, αἱ μὲν ἄρ᾽ ἐς Τρῶας, αἱ δ᾽ ἐκ Τρώων ἐς Ἀχαιούς, βαλλομένων· τὸ δὲ τεῖχος ὕπερ πᾶν δοῦπος ὀρώρει. |
bedolven, wanneer Zeus zo'n sneeuwbui ontketend heeft - zo dicht opeen vlogen de stenen van weerskanten; enerzijds richting Trojanen, maar ook van de Trojanen naar de Grieken, bij het pogen te treffen: rond de muur was het een en al gedreun. |
|
|
|
οὐδ᾽ ἄν πω τότε γε Τρῶες καὶ φαίδιμος Ἕκτωρ τείχεος ἐρρήξαντο πύλας καὶ μακρὸν ὀχῆα, εἰ μὴ ἄρ᾽ υἱὸν ἑὸν Σαρπηδόνα μητίετα Ζεὺς ὦρσεν ἐπ᾽ Ἀργείοισι λέονθ᾽ ὣς βουσὶν ἕλιξιν. αὐτίκα δ᾽ ἀσπίδα μὲν πρόσθ᾽ ἔσχετο πάντοσ᾽ ἐΐσην καλὴν χαλκείην ἐξήλατον, ἣν ἄρα χαλκεὺς |
290 295 |
- Toen
zouden toch nog niet de Trojanen en de stralende Hektor de poorten van de muur open hebben gebroken en de grote sluitboom, als de wijze Zeus zijn zoon Sarpedon niet tegen de Grieken aangevuurd had als een leeuw tegen kromhoornige runderen. Terstond dekte hij zich af met zijn mooi ronde schild van brons, goed gesmeed, dat de koperslager |
ἤλασεν, ἔντοσθεν δὲ βοείας ῥάψε θαμειὰς χρυσείῃς ῥάβδοισι διηνεκέσιν περὶ κύκλον. τὴν ἄρ᾽ ὅ γε πρόσθε σχόμενος δύο δοῦρε τινάσσων βῆ ῥ᾽ ἴμεν ὥς τε λέων ὀρεσίτροφος, ὅς τ᾽ ἐπιδευὴς δηρὸν ἔῃ κρειῶν, κέλεται δέ ἑ θυμὸς ἀγήνωρ |
300 |
gemaakt
had en van binnen met veel runderhuiden bedekt had, helemaal rondom met gouden draden bevestigd. Die nu vóór zich houdend en twee lansen drillend trok hij vooruit als een leeuw in de bergen die lang al hongert naar vlees - zijn trotse hart prest hem ertoe |
μήλων πειρήσοντα καὶ ἐς πυκινὸν δόμον ἐλθεῖν· εἴ περ γάρ χ᾽ εὕρῃσι παρ᾽ αὐτόφι βώτορας ἄνδρας σὺν κυσὶ καὶ δούρεσσι φυλάσσοντας περὶ μῆλα, οὔ ῥά τ᾽ ἀπείρητος μέμονε σταθμοῖο δίεσθαι, ἀλλ᾽ ὅ γ᾽ ἄρ᾽ ἢ ἥρπαξε μετάλμενος, ἠὲ καὶ αὐτὸς |
305 |
op zoek
te gaan naar schapen en hun stevige kooi binnen te
dringen; en al treft hij daar herders ter plekke die met hun honden en wapens hun schapen bewaken, toch wil hij niet zonder poging zich van de kooi laten verdrijven, maar met een sprong ertussenin rooft hij er of wordt ook zelf |
ἔβλητ᾽ ἐν πρώτοισι θοῆς ἀπὸ χειρὸς ἄκοντι· ὥς ῥα τότ᾽ ἀντίθεον Σαρπηδόνα θυμὸς ἀνῆκε τεῖχος ἐπαΐξαι διά τε ῥήξασθαι ἐπάλξεις. αὐτίκα δὲ Γλαῦκον προσέφη παῖδ᾽ Ἱππολόχοιο· Γλαῦκε τί ἢ δὴ νῶϊ τετιμήμεσθα μάλιστα |
310 |
vooraan
getroffen door een speer uit een snelle hand - zo nu dreef toen een drift de goddelijke Sarpedon voort om de muur te bespringen en door de borstwering te breken. En terstond sprak hij tot Glaukos, de zoon van Hippolochos: "Glaukos, waarom toch staan wij beiden zo hoog in aanzien |
ἕδρῃ τε κρέασίν τε ἰδὲ πλείοις δεπάεσσιν ἐν Λυκίῃ, πάντες δὲ θεοὺς ὣς εἰσορόωσι, καὶ τέμενος νεμόμεσθα μέγα Ξάνθοιο παρ᾽ ὄχθας καλὸν φυταλιῆς καὶ ἀρούρης πυροφόροιο; τὼ νῦν χρὴ Λυκίοισι μέτα πρώτοισιν ἐόντας |
315 |
met
erezetels, vlees en gevulde bokalen in Lykië en zien allen naar ons op als naar goden en beheren wij een groot domein aan de oever van de Xanthos rijk aan wijngaarden en vruchtbaar akkerland? Dat verplicht ons nu toch om tussen de voorste linies Lykiërs |
ἑστάμεν ἠδὲ μάχης καυστείρης ἀντιβολῆσαι, ὄφρά τις ὧδ᾽ εἴπῃ Λυκίων πύκα θωρηκτάων· οὐ μὰν ἀκλεέες Λυκίην κάτα κοιρανέουσιν ἡμέτεροι βασιλῆες, ἔδουσί τε πίονα μῆλα οἶνόν τ᾽ ἔξαιτον μελιηδέα· ἀλλ᾽ ἄρα καὶ ἲς |
320 |
pal te
staan en ons in de hitte van het gevecht te storten, opdat de stevig gepantserde Lykiër zal zeggen: 'Zeker niet roemloos heersen onze koningen in Lykië en eten daar vette schapen en drinken uitgelezen, honingzoete wijn; want ook hun kracht |
ἐσθλή, ἐπεὶ Λυκίοισι μέτα πρώτοισι μάχονται. ὦ πέπον εἰ μὲν γὰρ πόλεμον περὶ τόνδε φυγόντε αἰεὶ δὴ μέλλοιμεν ἀγήρω τ᾽ ἀθανάτω τε ἔσσεσθ᾽, οὔτέ κεν αὐτὸς ἐνὶ πρώτοισι μαχοίμην οὔτέ κε σὲ στέλλοιμι μάχην ἐς κυδιάνειραν· |
325 |
blinkt
uit, want zij vechten tussen de voorste linies'. M'n vriend, als als wij beiden in deze oorlog gespaard altijd jong en onsterfelijk zouden zijn, dan zou ik niet zelf strijd voeren in de voorste gelederen en ook jou niet de roembrengende strijd in sturen; |
νῦν δ᾽ ἔμπης γὰρ κῆρες ἐφεστᾶσιν θανάτοιο μυρίαι, ἃς οὐκ ἔστι φυγεῖν βροτὸν οὐδ᾽ ὑπαλύξαι, ἴομεν ἠέ τῳ εὖχος ὀρέξομεν ἠέ τις ἡμῖν. ὣς ἔφατ᾽, οὐδὲ Γλαῦκος ἀπετράπετ᾽ οὐδ᾽ ἀπίθησε· τὼ δ᾽ ἰθὺς βήτην Λυκίων μέγα ἔθνος ἄγοντε. |
330 |
maar
nee, nu staat het doodslot op de loer, in duizend gedaanten, die geen sterveling ontkomen kan of ontwijken, laat ons dus gaan, hetzij wij een ander roem schenken hetzij hij juist ons". Zo sprak hij, en Glaukos wendde zich niet af en gaf hem gehoor en beiden trokken vooruit als aanvoerders van een grote troep Lykiërs. |
τοὺς δὲ ἰδὼν ῥίγησ᾽ υἱὸς Πετεῶο Μενεσθεύς· τοῦ γὰρ δὴ πρὸς πύργον ἴσαν κακότητα φέροντες. πάπτηνεν δ᾽ ἀνὰ πύργον aegisvorendeἈχαιῶν εἴ τιν᾽ ἴδοιτο ἡγεμόνων, ὅς τίς οἱ ἀρὴν ἑτάροισιν ἀμύναι· ἐς δ᾽ ἐνόησ᾽ Αἴαντε δύω πολέμου ἀκορήτω |
335 |
Toen
hen Menestheus, Peteos' zoon, in de gaten kreeg - zij kwamen namelijk op zijn bolwerk af, onheilspellend - speurde hij het bolwerk af of hij iemand van de Griekse leiders zag, die van zijn mannen het onheil kon weren. En hij kreeg de beide Aiassen in het vizier, onverzadelijk in de strijd |
ἑσταότας, Τεῦκρόν τε νέον κλισίηθεν ἰόντα ἐγγύθεν· ἀλλ᾽ οὔ πώς οἱ ἔην βώσαντι γεγωνεῖν· τόσσος γὰρ κτύπος ἦεν, ἀϋτὴ δ᾽ οὐρανὸν ἷκε, βαλλομένων σακέων τε καὶ ἱπποκόμων τρυφαλειῶν καὶ πυλέων· πᾶσαι γὰρ ἐπώχατο, τοὶ δὲ κατ᾽ αὐτὰς |
340 |
palstaand en Teuker die net uit zijn tent kwam, vlakbij, maar toch kon hij hem nog niet beschreeuwen: zo groot was immers de herrie en het krijgsgeschreeuw steeg ten hemel, schilden en helmen met paardenstaartbossen botsten opeen en tegen de poorten: allemaal waren die gesloten, maar |
ἱστάμενοι πειρῶντο βίῃ ῥήξαντες ἐσελθεῖν. αἶψα δ᾽ ἐπ᾽ Αἴαντα προΐει κήρυκα Θοώτην· ἔρχεο δῖε Θοῶτα, θέων Αἴαντα κάλεσσον, ἀμφοτέρω μὲν μᾶλλον· ὃ γάρ κ᾽ ὄχ᾽ ἄριστον ἁπάντων εἴη, ἐπεὶ τάχα τῇδε τετεύξεται αἰπὺς ὄλεθρος. |
345 |
zij
probeerden met alle geweld binnen te breken. Snel stuurde hij zijn bode naar Aias: "Ga, nobele Thoötes, snel Aias roepen, liefst allebei, want dat zal verreweg het beste van alles zijn, immers hier is het steile verderf wel zo goed als bezegeld. |
ὧδε γὰρ ἔβρισαν Λυκίων ἀγοί, οἳ τὸ πάρος περ ζαχρηεῖς τελέθουσι κατὰ κρατερὰς ὑσμίνας. εἰ δέ σφιν καὶ κεῖθι πόνος καὶ νεῖκος ὄρωρεν, ἀλλά περ οἶος ἴτω Τελαμώνιος ἄλκιμος Αἴας, καί οἱ Τεῦκρος ἅμα σπέσθω τόξων ἐῢ εἰδώς. |
350 |
Kijk
maar hoe zwaar hier de druk is van de Lykische leiders, die tevoren al onweerstaanbaar zich toonden in het hevige strijdgewoel. Maar als ook ginds de strijd nijpend is, laat dan de sterke Aias, zoon van Telamon, alleen komen en laat Teukros, goed in het boogschot, meekomen met hem". |
ὣς ἔφατ᾽, οὐδ᾽ ἄρα οἱ κῆρυξ ἀπίθησεν ἀκούσας, βῆ δὲ θέειν παρὰ τεῖχος Ἀχαιῶν χαλκοχιτώνων, στῆ δὲ παρ᾽ Αἰάντεσσι κιών, εἶθαρ δὲ προσηύδα· Αἴαντ᾽ Ἀργείων ἡγήτορε χαλκοχιτώνων ἠνώγει Πετεῶο διοτρεφέος φίλος υἱὸς |
355 |
Dat zei
hij en de bode reageerde meteen op zijn oproep en zette
het op een lopen langs de muur van de Grieken met hun bronzen harnas, staan bleef hij pas bij de Aiassen gekomen en sprak direct tot hen: "Aiassen, aanvoerders beiden van de Grieken in koperen hemd, de zoon van de edele Peteos vraagt u dringend |
κεῖσ᾽ ἴμεν, ὄφρα πόνοιο μίνυνθά περ ἀντιάσητον ἀμφοτέρω μὲν μᾶλλον· ὃ γάρ κ᾽ ὄχ᾽ ἄριστον ἁπάντων εἴη, ἐπεὶ τάχα κεῖθι τετεύξεται αἰπὺς ὄλεθρος· ὧδε γὰρ ἔβρισαν Λυκίων ἀγοί, οἳ τὸ πάρος περ ζαχρηεῖς τελέθουσι κατὰ κρατερὰς ὑσμίνας. |
360 |
gindsheen te komen, om, al is het maar even, het geweld te
weerstaan, liefst allebei, dat zou verreweg het best zijn van alles, immers daar is het steile verderf wel zo goed als bezegeld. Kijk maar hoe zwaar de druk is van de Lykische leiders, die tevoren al onweerstaanbaar zich toonden in het hevige strijdgewoel. |
εἰ δὲ καὶ ἐνθάδε περ πόλεμος καὶ νεῖκος ὄρωρεν, ἀλλά περ οἶος ἴτω Τελαμώνιος ἄλκιμος Αἴας, καί οἱ Τεῦκρος ἅμα σπέσθω τόξων ἐῢ εἰδώς. ὣς ἔφατ᾽, οὐδ᾽ ἀπίθησε μέγας Τελαμώνιος Αἴας. αὐτίκ᾽ Ὀϊλιάδην ἔπεα πτερόεντα προσηύδα· |
365 |
Maar
als ook hier de strijd nijpend is, laat dan de sterke Aias, zoon van Telamon, alleen komen en laat Teukros, goed in het boogschot, meekomen met hem". Dat zei hij en Aias, de grote zoon van Telamon, gaf hem gehoor: en direct zei hij tot de zoon van Oïleus met nadruk: |
Αἶαν σφῶϊ μὲν αὖθι, σὺ καὶ κρατερὸς Λυκομήδης, ἑσταότες Δαναοὺς ὀτρύνετον ἶφι μάχεσθαι· αὐτὰρ ἐγὼ κεῖσ᾽ εἶμι καὶ ἀντιόω πολέμοιο· αἶψα δ᾽ ἐλεύσομαι αὖτις, ἐπὴν εὖ τοῖς ἐπαμύνω. ὣς ἄρα φωνήσας ἀπέβη Τελαμώνιος Αἴας, |
370 |
"Aias,
blijven jij en en de sterke Lykomedes hier de Grieken aansporen om uit alle macht strijd te leveren; dan ga ik naar ginds om de vijand het hoofd te bieden en kom snel weer terug, wanneer ik hen afgeweerd heb". Na deze woorden beende Telamons Aias weg |
καί οἱ Τεῦκρος ἅμ᾽ ᾖε κασίγνητος καὶ ὄπατρος· τοῖς δ᾽ ἅμα Πανδίων Τεύκρου φέρε καμπύλα τόξα. εὖτε Μενεσθῆος μεγαθύμου πύργον ἵκοντο τείχεος ἐντὸς ἰόντες, ἐπειγομένοισι δ᾽ ἵκοντο, οἳ δ᾽ ἐπ᾽ ἐπάλξεις βαῖνον ἐρεμνῇ λαίλαπι ἶσοι |
375 |
en hem
vergezelde Teukros, zijn halfbroer van dezelfde vader; met hen ging Pandion mee die de veerkrachtige boog droeg van Teukros. Juist toen zij kwamen bij het bolwerk van de dappere Menestheus, - zij gingen binnen de muur langs en kwamen zo bij de groep onder druk - trokken de sterke Lykische aanvoerders en leiders |
ἴφθιμοι Λυκίων ἡγήτορες ἠδὲ μέδοντες· σὺν δ᾽ ἐβάλοντο μάχεσθαι ἐναντίον, ὦρτο δ᾽ ἀϋτή. Αἴας δὲ πρῶτος Τελαμώνιος ἄνδρα κατέκτα Σαρπήδοντος ἑταῖρον Ἐπικλῆα μεγάθυμον μαρμάρῳ ὀκριόεντι βαλών, ὅ ῥα τείχεος ἐντὸς |
380 |
af op
de schutsmuur als een donkere storm en zij botsten op
elkaar in een strijd van man tegen man: op steeg het krijgsgeschreeuw. Eerst doodde de Telamonische Aias een vijand de fiere Epikles, maat van Sarpedon door een worp met een groot, puntig rotsblok, dat binnen de muur |
κεῖτο μέγας παρ᾽ ἔπαλξιν ὑπέρτατος· οὐδέ κέ μιν
ῥέα χείρεσσ᾽ ἀμφοτέρῃς ἔχοι ἀνὴρ οὐδὲ μάλ᾽ ἡβῶν, οἷοι νῦν βροτοί εἰσ᾽· ὃ δ᾽ ἄρ᾽ ὑψόθεν ἔμβαλ᾽ ἀείρας, θλάσσε δὲ τετράφαλον κυνέην, σὺν δ᾽ ὀστέ᾽ ἄραξε πάντ᾽ ἄμυδις κεφαλῆς· ὃ δ᾽ ἄρ᾽ ἀρνευτῆρι ἐοικὼς |
385 |
lag,
bij de borstwering bovenop; geen van de nu levende mannen, zelfs niet in de kracht van hun leven, zou hem met beide handen kunnen tillen; maar hij hief hem hoog op en trof hem en verpletterde de helm met vier beugels en verbrijzelde alle botten van zijn schedel; en hij vloog als een duiker |
κάππεσ᾽ ἀφ᾽ ὑψηλοῦ πύργου, λίπε δ᾽ ὀστέα θυμός. Τεῦκρος δὲ Γλαῦκον κρατερὸν παῖδ᾽ Ἱππολόχοιο ἰῷ ἐπεσσύμενον βάλε τείχεος ὑψηλοῖο, ᾗ ῥ᾽ ἴδε γυμνωθέντα βραχίονα, παῦσε δὲ χάρμης. ἂψ δ᾽ ἀπὸ τείχεος ἆλτο λαθών, ἵνα μή τις Ἀχαιῶν |
390 |
omlaag
vanaf de hoge toren en zijn leven verliet het gebeente. Teukros trof Glaukos, zoon van Hippolochos, toen die op hem af kwam met een pijl vanaf de hoge muur, daar waar hij zag dat zijn arm onbedekt was en stelde hem zo buiten gevecht; en onopgemerkt sprong hij weer van de muur af opdat |
βλήμενον ἀθρήσειε καὶ εὐχετόῳτ᾽ ἐπέεσσι. Σαρπήδοντι δ᾽ ἄχος γένετο Γλαύκου ἀπιόντος αὐτίκ᾽ ἐπεί τ᾽ ἐνόησεν· ὅμως δ᾽ οὐ λήθετο χάρμης, ἀλλ᾽ ὅ γε Θεστορίδην Ἀλκμάονα δουρὶ τυχήσας νύξ᾽, ἐκ δ᾽ ἔσπασεν ἔγχος· ὃ δ᾽ ἑσπόμενος πέσε δουρὶ |
395 |
niemand
van de Grieken zou merken dat hij gewond was en daarop zou
snoeven. Maar Sarpedon werd treurig toen Glaukos verdween, meteen toen hij het merkte; maar toch versaagde hij niet, maar met zijn lans trof hij Thestors zoon Alkmaon en stootte door, daarna trok hij de lans terug en Alkmaon bleef er aan hangen |
πρηνής, ἀμφὶ δέ οἱ βράχε τεύχεα ποικίλα χαλκῷ, Σαρπηδὼν δ᾽ ἄρ᾽ ἔπαλξιν ἑλὼν χερσὶ στιβαρῇσιν ἕλχ᾽, ἣ δ᾽ ἕσπετο πᾶσα διαμπερές, αὐτὰρ ὕπερθε τεῖχος ἐγυμνώθη, πολέεσσι δὲ θῆκε κέλευθον. τὸν δ᾽ Αἴας καὶ Τεῦκρος ὁμαρτήσανθ᾽ ὃ μὲν ἰῷ |
400 |
en viel
voorover, en zijn bronsversierde wapens kletterden om hem
heen, en Sarpedon greep met zijn stevige knuisten de borstwering vast en trok; toen gaf de borstwering mee over een heel stuk en zo kwam de muur van boven open te liggen en bood toegang voor velen. Maar nu vielen Aias en Teukros hem tegelijkertijd aan: de een |
βεβλήκει τελαμῶνα περὶ στήθεσσι φαεινὸν ἀσπίδος ἀμφιβρότης· ἀλλὰ Ζεὺς κῆρας ἄμυνε παιδὸς ἑοῦ, μὴ νηυσὶν ἔπι πρύμνῃσι δαμείη· Αἴας δ᾽ ἀσπίδα νύξεν ἐπάλμενος, οὐδὲ διὰ πρὸ ἤλυθεν ἐγχείη, στυφέλιξε δέ μιν μεμαῶτα. |
405 |
schoot
een pijl in de glanzende draagband om zijn borst van zijn mandekkend schild - maar Zeus weerde het doodslot af van zijn zoon om hem niet bij de schepen te laten sneuvelen - en Aias sprong op hem af en stootte de speer in zijn schild maar de punt ging er niet doorheen, maar wel deed de stoot de vurige aanvaller wankelen |
χώρησεν δ᾽ ἄρα τυτθὸν ἐπάλξιος· οὐδ᾽ ὅ γε
πάμπαν χάζετ᾽, ἐπεί οἱ θυμὸς ἐέλπετο κῦδος ἀρέσθαι. κέκλετο δ᾽ ἀντιθέοισιν ἑλιξάμενος Λυκίοισιν· ὦ Λύκιοι τί τ᾽ ἄρ᾽ ὧδε μεθίετε θούριδος ἀλκῆς; ἀργαλέον δέ μοί ἐστι καὶ ἰφθίμῳ περ ἐόντι |
410 |
en hij
wankelde een eindje terug van de borstwering, maar hij gunde zich geen rust want zijn hart hoopte roem te verwerven. Hij wendde zich om naar de godgelijkende Lykiërs en riep: "Lykiërs, waarom verslappen jullie zo in onstuimig verweer? Moeilijk is het voor mij, ook al ben ik dan sterk, |
μούνῳ ῥηξαμένῳ θέσθαι παρὰ νηυσὶ κέλευθον· ἀλλ᾽ ἐφομαρτεῖτε· πλεόνων δέ τι ἔργον ἄμεινον. ὣς ἔφαθ᾽, οἳ δὲ ἄνακτος ὑποδείσαντες ὁμοκλὴν μᾶλλον ἐπέβρισαν βουληφόρον ἀμφὶ ἄνακτα. Ἀργεῖοι δ᾽ ἑτέρωθεν ἐκαρτύναντο φάλαγγας |
415 |
op mijn
eentje een doorbraak te forceren naar de schepen; werk nou toch mee: inspanning van meer levert meer op". Dat zei hij, en zij, beducht voor verwijt van hun heer, zetten zich steviger in rondom hun raadsman en leider. Aan de andere kant versterkten de Grieken hun linies |
τείχεος ἔντοσθεν, μέγα δέ σφισι φαίνετο ἔργον· οὔτε γὰρ ἴφθιμοι Λύκιοι Δαναῶν ἐδύναντο τεῖχος ῥηξάμενοι θέσθαι παρὰ νηυσὶ κέλευθον, οὔτέ ποτ᾽ αἰχμηταὶ Δαναοὶ Λυκίους ἐδύναντο τείχεος ἂψ ὤσασθαι, ἐπεὶ τὰ πρῶτα πέλασθεν. |
420 |
binnen
de muur: een zware klus leek hun op handen; want noch waren de sterke Lykiërs in staat een doorbraak van de muur af te dwingen naar de schepen noch ook waren de Griekse speerwerpers in staat de Lykiërs terug te dringen vanaf de muur, nu zij eenmaal zo dichtbij waren gekomen. |
ἀλλ᾽ ὥς τ᾽ ἀμφ᾽ οὔροισι δύ᾽ ἀνέρε δηριάασθον μέτρ᾽ ἐν χερσὶν ἔχοντες ἐπιξύνῳ ἐν ἀρούρῃ, ὥ τ᾽ ὀλίγῳ ἐνὶ χώρῳ ἐρίζητον περὶ ἴσης, ὣς ἄρα τοὺς διέεργον ἐπάλξιες· οἳ δ᾽ ὑπὲρ αὐτέων δῄουν ἀλλήλων ἀμφὶ στήθεσσι βοείας |
425 |
Maar
zoals twee boeren wel vechten om grenzen - met de meetlat in handen op de omstreden akker twisten zij beiden om een klein stuk dat hun toekomt - zo hielden hen de borstweringen vaneen; daaroverheen bestookten zij elkaar de ronde schilden en |
ἀσπίδας εὐκύκλους λαισήϊά τε πτερόεντα. πολλοὶ δ᾽ οὐτάζοντο κατὰ χρόα νηλέϊ χαλκῷ, ἠμὲν ὅτεῳ στρεφθέντι μετάφρενα γυμνωθείη μαρναμένων, πολλοὶ δὲ διαμπερὲς ἀσπίδος αὐτῆς. πάντῃ δὴ πύργοι καὶ ἐπάλξιες αἵματι φωτῶν |
430 |
de
fladderende huiden om hun borst. Velen werden gewond in hun vlees door het meedogenloos brons, wie maar zich keerde en de rug blootgaf in de strijd, velen ook dwars door hun schild heen. Overal glinsterden torens en bolwerken van bloed |
ἐρράδατ᾽ ἀμφοτέρωθεν ἀπὸ Τρώων καὶ Ἀχαιῶν. ἀλλ᾽ οὐδ᾽ ὧς ἐδύναντο φόβον ποιῆσαι Ἀχαιῶν, ἀλλ᾽ ἔχον ὥς τε τάλαντα γυνὴ χερνῆτις ἀληθής, ἥ τε σταθμὸν ἔχουσα καὶ εἴριον ἀμφὶς ἀνέλκει ἰσάζουσ᾽, ἵνα παισὶν ἀεικέα μισθὸν ἄρηται· |
435 |
en
werden ondergespat, van Trojanen evenals van Grieken, maar toch konden zij geen paniek brengen onder de Grieken: maar zoals een wolspinster eerlijk de weegschaal vasthoudt en de wol en gewicht tegen elkaar afweegt in evenwicht om voor haar kinderen een karige beloning te krijgen: |
ὣς μὲν τῶν ἐπὶ ἶσα μάχη τέτατο πτόλεμός τε, πρίν γ᾽ ὅτε δὴ Ζεὺς κῦδος ὑπέρτερον Ἕκτορι δῶκε Πριαμίδῃ, ὃς πρῶτος ἐσήλατο τεῖχος Ἀχαιῶν. ἤϋσεν δὲ διαπρύσιον Τρώεσσι γεγωνώς· ὄρνυσθ᾽ ἱππόδαμοι Τρῶες, ῥήγνυσθε δὲ τεῖχος |
440 |
zo
bleef de strijd van de oorlog voor hen in balans, totdat Zeus dan de uiteindelijke zege aan Hektor schonk, zoon van Priamos, die als eerste over de muur van de Grieken heen sprong. Schel klonk zijn stem tot de Trojanen, doordringend en luid: "Vooruit nu, paardentemmende Trojanen, doorbreek die muur |
Ἀργείων καὶ νηυσὶν ἐνίετε θεσπιδαὲς πῦρ. ὣς φάτ᾽ ἐποτρύνων, οἳ δ᾽ οὔασι πάντες ἄκουον, ἴθυσαν δ᾽ ἐπὶ τεῖχος ἀολλέες· οἳ μὲν ἔπειτα κροσσάων ἐπέβαινον ἀκαχμένα δούρατ᾽ ἔχοντες, Ἕκτωρ δ᾽ ἁρπάξας λᾶαν φέρεν, ὅς ῥα πυλάων |
445 |
van de
Grieken en smijt verzengend vuur in de schepen". Zo spoorde hij hen aan en zij allen spitsten hun oren en in dichte drom stormden zij af op de muur en zij klommen op de bovenrand met hun scherp gepunte lansen, maar Hektor greep een steen vast die voor de poort stond, |
ἑστήκει πρόσθε πρυμνὸς παχύς, αὐτὰρ ὕπερθεν ὀξὺς ἔην· τὸν δ᾽ οὔ κε δύ᾽ ἀνέρε δήμου ἀρίστω ῥηϊδίως ἐπ᾽ ἄμαξαν ἀπ᾽ οὔδεος ὀχλίσσειαν, οἷοι νῦν βροτοί εἰσ᾽· ὃ δέ μιν ῥέα πάλλε καὶ οἶος. τόν οἱ ἐλαφρὸν ἔθηκε Κρόνου πάϊς ἀγκυλομήτεω. |
450 |
breed
aan de voet maar van boven was hij puntig; die zouden nog geen twee mannen, de sterksten nog niet van wie er nu leven, gemakkelijk van de grond op een wagen hebben getild; maar hij slingerde hem met gemak op zijn eentje. Voor hem maakte de slinkse zoon van Kronos die licht; |
ὡς δ᾽ ὅτε ποιμὴν ῥεῖα φέρει πόκον ἄρσενος οἰὸς χειρὶ λαβὼν ἑτέρῃ, ὀλίγον τέ μιν ἄχθος ἐπείγει, ὣς Ἕκτωρ ἰθὺς σανίδων φέρε λᾶαν ἀείρας, αἵ ῥα πύλας εἴρυντο πύκα στιβαρῶς ἀραρυίας δικλίδας ὑψηλάς· δοιοὶ δ᾽ ἔντοσθεν ὀχῆες |
455 |
zoals
wanneer een herder een ramsvacht makkelijk draagt in één hand, het gewicht doet hem weinig, zo tilde Hektor die steen op en droeg hem recht naar de dubbele deuren die de poort gesloten hielden, hoog, stevig sluitend; aan de binnenkant zaten twee balken |
εἶχον ἐπημοιβοί, μία δὲ κληῒς ἐπαρήρει. στῆ δὲ μάλ᾽ ἐγγὺς ἰών, καὶ ἐρεισάμενος βάλε μέσσας εὖ διαβάς, ἵνα μή οἱ ἀφαυρότερον βέλος εἴη, ῥῆξε δ᾽ ἀπ᾽ ἀμφοτέρους θαιρούς· πέσε δὲ λίθος εἴσω βριθοσύνῃ, μέγα δ᾽ ἀμφὶ πύλαι μύκον, οὐδ᾽ ἄρ᾽ ὀχῆες |
460 |
kruislings bevestigd en een sluitpen stak erin. Daar ging hij dichtbij staan, de voeten uiteen, opdat zijn stoot niet te zacht zou zijn en met een uithaal trof hij ze in het midden, en hij verbrijzelde van beide de hengsels en de steen viel naar binnen met een dreun, en luid kraakten de deuren, en de twee balken |
ἐσχεθέτην, σανίδες δὲ διέτμαγεν ἄλλυδις ἄλλη λᾶος ὑπὸ ῥιπῆς· ὃ δ᾽ ἄρ᾽ ἔσθορε φαίδιμος Ἕκτωρ νυκτὶ θοῇ ἀτάλαντος ὑπώπια· λάμπε δὲ χαλκῷ σμερδαλέῳ, τὸν ἕεστο περὶ χροΐ, δοιὰ δὲ χερσὶ δοῦρ᾽ ἔχεν· οὔ κέν τίς μιν ἐρύκακεν ἀντιβολήσας |
465 |
hielden
het niet en de deurvleugels splinterden vaneen onder de kracht van de steen; en hij, de schitterende Hektor, sprong naar binnen met een dreigende blik als de vallende nacht; maar hij schitterde door het angstwekkend brons waarin zijn lichaam gehuld was en hij hield twee lansen in zijn handen; niemand behalve goden zouden hem tegen hebben |
νόσφι θεῶν ὅτ᾽ ἐσᾶλτο πύλας· πυρὶ δ᾽ ὄσσε
δεδήει. κέκλετο δὲ Τρώεσσιν ἑλιξάμενος καθ᾽ ὅμιλον τεῖχος ὑπερβαίνειν· τοὶ δ᾽ ὀτρύνοντι πίθοντο. αὐτίκα δ᾽ οἳ μὲν τεῖχος ὑπέρβασαν, οἳ δὲ κατ᾽ αὐτὰς ποιητὰς ἐσέχυντο πύλας· Δαναοὶ δὲ φόβηθεν νῆας ἀνὰ γλαφυράς, ὅμαδος δ᾽ ἀλίαστος ἐτύχθη. |
|
kunnen
houden, toen hij de poort binnensprong; zijn ogen
flikkerden. Hij keerde zich om naar de Trojanen in het gewoel en riep hen op over de muur te klimmen en zij gaven gehoor aan zijn oproep; terstond klom een gedeelte over de muur, anderen stroomden binnen langs de stevig gebouwde poortopening zelf. De Grieken stoven naar de gewelfde schepen en een hevig tumult vond daar plaats. |