Boek
5 van de Aeneis van Vergilius Aeneas terug naar Sicilië. (1 - 103) De roeiwedstrijd. (104 - 285) De hardloopwedstrijd. (286 - 361) De bokswedstrijd. (362 - 484) Het boogschieten. (485 - 544) Het ruiterspel. (545 - 603) De scheepsbrand. (604 - 699) Vertrek van Sicilië. (700 - 871) |
Aeneas
terug naar Sicilië. (1 - 103) |
|
|
- Interea medium Aeneas
iam classe tenebat certus iter fluctusque atros Aquilone secabat moenia respiciens, quae iam infelicis Elissae conlucent flammis. Quae tantum accenderit ignem causa latet; duri magno sed amore dolores polluto, notumque furens quid femina possit, triste per augurium Teucrorum pectora ducunt. Ut pelagus tenuere rates nec iam amplius ulla occurrit tellus, maria undique et undique caelum, olli caeruleus supra caput astitit imber noctem hiememque ferens et inhorruit unda tenebris. Ipse gubernator puppi Palinurus ab alta: 'Heu quianam tanti cinxerunt aethera nimbi? Quidue, pater Neptune, paras?' Sic deinde locutus colligere arma iubet validisque incumbere remis, obliquatque sinus in ventum ac talia fatur: 'Magnanime Aenea, non, si mihi Iuppiter auctor spondeat, hoc sperem Italiam contingere caelo. Mutati transversa fremunt et vespere ab atro consurgunt venti, atque in nubem cogitur aer. Nec nos obniti contra nec tendere tantum sufficimus. Superat quoniam Fortuna, sequamur, quoque vocat vertamus iter. Nec litora longe fida reor fraterna Erycis portusque Sicanos, Si modo rite memor servata remetior astra.' Tum pius Aeneas: 'Equidem sic poscere uentos iamdudum et frustra cerno te tendere contra. Flecte uiam uelis. An sit mihi gratior ulla, quoue magis fessas optem dimittere nauis, quam quae Dardanium tellus mihi servat Acesten et patris Anchisae gremio complectitur ossa?' Haec ubi dicta, petunt portus et uela secundi intendunt Zephyri; fertur cita gurgite classis, et tandem laeti notae aduertuntur harenae. - At procul ex celso miratus vertice montis aduentum sociasque rates occurrit Acestes, horridus in iaculis et pelle Libystidis ursae. Troia Criniso conceptum flumine mater quem genuit. Veterum non immemor ille parentum gratatur reduces et gaza laetus agresti excipit, ac fessos opibus solatur amicis. - Postera cum primo stellas Oriente fugarat clara dies, socios in coetum litore ab omni aduocat Aeneas tumulique ex aggere fatur: 'Dardanidae magni, genus alto a sanguine divum, annuus exactis completur mensibus orbis, ex quo reliquias diuinique ossa parentis condidimus terra maestasque sacrauimus aras; iamque dies, nisi fallor, adest, quem semper acerbum, semper honoratum (sic di voluistis) habebo. Hunc ego Gaetulis agerem si Syrtibus exsul, Argolicoue mari deprensus et urbe Mycenae, annua uota tamen sollemnisque ordine pompas exsequerer strueremque suis altaria donis. Nunc ultro ad cineres ipsius et ossa parentis haud equidem sine mente, reor, sine numine diuum adsumus et portus delati intramus amicos. Ergo agite et laetum cuncti celebremus honorem: poscamus uentos, atque haec me sacra quotannis urbe uelit posita templis sibi ferre dicatis. Bina boum uobis Troia generatus Acestes dat numero capita in nauis; adhibete penatis et patrios epulis et quos colit hospes Acestes. Praeterea, si nona diem mortalibus almum Aurora extulerit radiisque retexerit orbem, prima citae Teucris ponam certamina classis; quique pedum cursu ualet, et qui uiribus audax aut iaculo incedit melior leuibusque sagittis, seu crudo fidit pugnam committere caestu, cuncti adsint meritaeque exspectent praemia palmae. Ore fauete omnes et cingite tempora ramis.' - Sic fatus uelat materna tempora myrto. Hoc Helymus facit, hoc aeui maturus Acestes, hoc puer Ascanius, sequitur quos cetera pubes. Ille e concilio multis cum milibus ibat ad tumulum magna medius comitante caterua. Hic duo rite mero libans carchesia Baccho fundit humi, duo lacte nouo, duo sanguine sacro, purpureosque iacit flores ac talia fatur: 'Salue, sancte parens, iterum; saluete, recepti nequiquam cineres animaeque umbraeque paternae. Non licuit finis Italos fataliaque arua nec tecumAusonium,quicumque est,quaerereThybrim.' Dixerat haec, adytis cum lubricus anguis ab imis septem ingens gyros, septena uolumina traxit amplexus placide tumulum lapsusque per aras, caeruleae cui terga notae maculosus et auro squamam incendebat fulgor, ceu nubibus arcus mille iacit uarios aduerso sole colores. Obstipuit uisu Aeneas. Ille agmine longo tandem inter pateras et leuia pocula serpens libauitque dapes rursusque innoxius imo successit tumulo et depasta altaria liquit. Hoc magis inceptos genitori instaurat honores, incertus geniumne loci famulumne parentis esse putet; caedit binas de more bidentis totque sues, totidem nigrantis terga iuuencos, uinaque fundebat pateris animamque uocabat Anchisae magni manisque Acheronte remissos. Nec non et socii, quae cuique est copia, laeti dona ferunt, onerant aras mactantque iuvencos; ordine aena locant alii fusique per herbam subiciunt uveribus prunas et viscera torrent. |
5 10 15 20 25 30 35 40 45 50 55 60 65 70 75 80 85 90 095 100 |
- Intussen hield Aeneas,
al midden op zee met zijn vloot, vastbesloten koers, doorkliefde de golven, grauw door een Noordenwind; hij keek om naar de stad; die werd nu verlicht door de vlammen van de ongelukkige Elissa. Welke reden een zo groot vuur veroorzaakte bleef verborgen; toch stak deze onheilspellende aanblik het hart der Trojanen, door de wrede smart om de liefdesfrustratie, en het inzicht waartoe een vrouw in razernij komt. Zodra de schepen de volle zee bevoeren en nergens meer land zich vertoonde, slechts zee aan alle kanten en verder slechts zwerk, pakte boven zijn hoofd een diepzwarte donderwolk zich samen, zwaar van nacht en van noodweer: het water werd onstuimig in het duister. De stuurman Palinurus zelf liet zich horen vanaf de hoge achtersteven: 'Ach, waarom toch verduisteren zo massale wolken de hemel? Wat ben je, Neptunus, van plan?' Na deze woorden beval hij de zeilen te reven en zich met kracht op de riemen te werpen. en hij liet de zeilen dwars in de wind zetten en zei toen: 'Grootmoedige Aeneas, zelfs niet als Iuppiter in eigen persoon op mijn hand was, kon ik nog hopen met dit weer Italia te bereiken. De winden draaien en trekken aan uit de pekzwarte nacht, en de lucht pakt zich samen tot een en al donderwolk. En wij schieten daartegen te kort en kunnen niet met zoveel kracht pareren. Laten wij, omdat het lot nu eenmaal sterker is, ons naar haar schikken, en de koers verleggen waarheen ze ons prest. Volgens mij liggen niet ver weg de vertrouwde en betrouwbare kusten van de Eryx en de havens van Sicilë. Als ik me tenminste de sterrrenstand juist herinner.' Toen was het woord aan de plichtsgetrouwe Aeneas: 'Stellig zie ik dat de wind dit vereist en dat je allang tevergeefs daartegenin gaat. Zeil dus een andere kant uit. Zou mij soms enig land meer welkom zijn, of zou ik liever elders de afgebeulde schepen verlaten dan waar me het de Trojaanse Acestes een woonplaats biedt en het lichaam van mijn vader Anchises in zijn schoot omarmt?' Na deze woorden varen zij naar de haven en de westenwind bolt gunstig de zeilen; de vloot vliegt snel door de branding, en tenslotte draaien zij verheugd het bekende strand op. - Maar van ver ziet Acestes vanaf een hoge bergtop hun komst en rent de bevriende schepen tegemoet, barbaars behangen met speren en de huid van een Lybische berin, zijn Trojaanse moeder ontving hem van de riviergod Crinisus en baarde hem. Hij blijft zijn voorouders indachtig en verwelkomt hen bij hun terugkeer, overlaadt hen met eten en drinken en troost zijn afgematte vrienden met geschenken. - Zodra het volgende daglicht vanuit het Oosten de sterren verjaagd had, riep Aeneas van de hele kust zijn vrienden bijeen en sprak hen toe vanaf een hoogte, gevormd door een heuvel: 'Grote nakomelingen van Dardanus, geboren uit het verheven bloed der goden, een jaarlijkse kring van maanden is verlopen sedert wij de stoffelijke resten van mijn goddelijke vader hebben begraven en rouwaltaren hebben gewijd; en nu is, naar mijn schatting, de dag aangebroken die ik altijd bitter maar ook geëerd zal achten, dat willen de goden. Als ik deze dag als balling in de Gaetulische Syrten moest slijten, of gevangen op de Argolische zee in de stad Mycene, zou ik toch de jaarlijkse offers en de plechtige processies in ere houden en op de altaren de passende gaven leggen. Nu zijn we eigener beweging bij de resten en as van mijn vader, - maar zeker niet, naar mijn overtuiging, zonder plan en beleid van de goden - tegenwoordig, gekomen in de haven van vrienden. Vooruit dus, laten wij allen vreugdevol eer bewijzen: laten wij vragen om gunstige wind, en moge hij toestaan dat ik jaarlijks offers breng in een tempel aan hem gewijd als onze stad gesticht is. Twee runderen in aantal per schip schenkt jullie Acestes, geboren in Troje; nodig uit tot de maaltijd de ouderlijke Penaten en ook die onze gastheer Acestes vereert. Vervolgens, als de negende Dageraad aan de stervelingen het daglicht brengt en met haar stralen de wereld onthult, dan zal ik spelen organiseren voor de Teucren in een scheepswedstijd; en voor ieder die wil: zowel in de wedren als krachtsport wie het beste kan omgaan met speer en de lichte pijlen, en ook wie de strijd durft aan te gaan in de meedogenloze bokssport, allen moeten partij zijn en gaan voor de prijzen van een verdiende zegepalm. Zwijg nu allen eerbiedig en omkrans uw slapen met takken'. Na deze woorden omkranst hij zijn slapen met de mirt aan Venus gewijd. Dit doet ook Helymus, hetzelfde de ervaren Acestes, ook de jonge Ascanius volgt dit na alsook de verdere jeugd. Vanuit de bijeenkomst ging Aeneas met vele duizenden naar de grafheuvel, terwijl de dichte drom hem omgaf. Hier plengt hij, rite-getrouw, twee langoorbekers zuivere wijn op de aarde, twee verse melk, twee offerbloed, purperkleurige bloemen strooit hij uit en spreekt dan als volgt: 'Gegroet weer, verheven vader; gegroet as, geest en vaderschim, tevergeefs gered uit het vaderland Troje. Niet was het beschoren met u het Italische land te bereiken, het land door het lot gedicteerd en, waar het ook zij, de Ausonische Tiber'. Nauwelijks had hij gesproken, of een glibberige slang kroop van onder het heiligdom, reusachtig, in zeven kronkels, omarmde rustig het graf en gleed over het altaar, zijn rug gloeide van donkere merktekens en als gouden vlekken glanzende schubben, zoals in de wolken een regenboog duizend verschillende kleuren rondstrooit in het licht van de zon tegenover. Perplex door de aanblik stond Aeneas verstomd. Hij echter schoof allengs in volle lengte tussen de schalen en gepolijste bekers en nipte aan de etenswaar en kroop toen weer, goedaardig, terug onder de grafheuvel en verliet het afgegraasde altaar. Nog intenser vervolgde hij het begonnen eerbetoon aan zijn vader, onzeker of hij het dier als beschermer van deze plaats of bode van zijn vader moest beschouwen; hij slachtte, volgens voorschrift, twee jonge schapen en even veel varkens en stieren met zwartglimmende rug, en plengde wijn uit de schalen en riep de geest aan van de grote Anchises en diens schim, terug uit de onderwereld. Evenzo brengen ook zijn volgelingen vol vreugde de geschenken, naar gelang zij die hebben, leggen ze op het altaar en slachten hun runderen; anderen zetten vaatwerk op passende plaatsen en, verspreid over het gras, leggen zij kooltjes onder het braadspit en verbranden het offervlees. |
|
|
|
De
roeiwedstrijd. (104
- 285) |
|
|
Exspectata dies aderat
nonamque serena Auroram Phaethontis equi iam luce uehebant, famaque finitimos et clari nomen Acestae excierat; laeto complerant litora coetu uisuri Aeneadas, pars et certare parati. Munera principio ante oculos circoque locantur in medio, sacri tripodes uiridesque coronae et palmae pretium uictoribus, armaque et ostro perfusae uestes, argenti aurique talenta; et tuba commissos medio canit aggere ludos. - Prima pares ineunt grauibus certamina remis quattuor ex omni delectae classe carinae. Velocem Mnestheus agit acri remige Pristim, mox Italus Mnestheus, genus a quo nomine Memmi, ingentemque Gyas ingenti mole Chimaeram, urbis opus, triplici pubes quam Dardana uersu impellunt, terno consurgunt ordine remi; Sergestusque, domus tenet a quo Sergia nomen, Centauro inuehitur magna, Scyllaque Cloanthus caerulea, genus unde tibi, Romane Cluenti. - Est procul in pelago saxum spumantia contra litora, quod tumidis summersum tunditur olim fluctibus, hiberni condunt ubi sidera Cori; tranquillo silet immotaque attollitur unda campus et apricis statio gratissima mergis. Hic uiridem Aeneas frondenti ex ilice metam constituit signum nautis pater, unde reuerti scirent et longos ubi circumflectere cursus. Tum loca sorte legunt ipsique in puppibus auro ductores longe effulgent ostroque decori; cetera populea uelatur fronde iuuentus nudatosque umeros oleo perfusa nitescit. Considunt transtris, intentaque bracchia remis; intenti exspectant signum, exsultantiaque haurit corda pauor pulsans laudumque arrecta cupido. Inde ubi clara dedit sonitum tuba, finibus omnes, haud mora, prosiluere suis; ferit aethera clamor nauticus, adductis spumant freta uersa lacertis. Infindunt pariter sulcos, totumque dehiscit conuulsum remis rostrisque tridentibus aequor. Non tam praecipites biiugo certamine campum corripuere ruuntque effusi carcere currus, nec sic immissis aurigae undantia lora concussere iugis pronique in uerbera pendent. Tum plausu fremituque uirum studiisque fauentum consonat omne nemus, uocemque inclusa uolutant litora, pulsati colles clamore resultant. - Effugit ante alios primisque elabitur undis turbam inter fremitumqueGyas;quem deindeCloanthus consequitur, melior remis, sed pondere pinus tarda tenet. Post hos aequo discrimine Pristis Centaurusque locum tendunt superare priorem et nunc Pristis habet, nunc uictam praeterit ingens Centaurus, nunc una ambae iunctisque feruntur frontibus et longa sulcant uada salsa carina. Iamque propinquabant scopulo metamque tenebant, cum princeps medioque Gyas in gurgite uictor rectorem nauis compellat uoce Menoeten: 'Quo tantum mihi dexter abis? huc derige cursum; litus ama et laeua stringat sine palmula cautes; altum alii teneant.' Dixit; sed caeca Menoetes saxa timens proram pelagi detorquet ad undas. 'Quo diuersus abis?' iterum 'pete saxa, Menoete!' cum clamore Gyas reuocabat, et ecce Cloanthum respicit instantem tergo et propiora tenentem. Ille inter nauemque Gyae scopulosque sonantis radit iter laeuum interior subitoque priorem praeterit et metis tenet aequora tuta relictis. Tum uero exarsit iuueni dolor ossibus ingens nec lacrimis caruere genae, segnemque Menoeten oblitus decorisque sui sociumque salutis in mare praecipitem puppi deturbat ab alta; ipse gubernaclo rector subit, ipse magister hortaturque uiros clauumque ad litora torquet. At grauis ut fundo uix tandem redditus imo est iam senior madidaque fluens in ueste Menoetes summa petit scopuli siccaque in rupe resedit. Illum et labentem Teucri et risere natantem et salsos rident reuomentem pectore fluctus. - Hic laeta extremis spes est accensa duobus, Sergesto Mnestheique, Gyan superare morantem. Sergestus capit ante locum scopuloque propinquat, nec tota tamen ille prior praeeunte carina; parte prior, partim rostro premit aemula Pristis. At media socios incedens naue per ipsos hortatur Mnestheus: 'Nunc, nunc insurgite remis, Hectorei socii, Troiae quos sorte suprema delegi comites; nunc illas promite uires, nunc animos, quibus in Gaetulis Syrtibus usi Ionioque mari Maleaeque sequacibus undis. Non iam prima peto Mnestheus neque vincere certo quamquam o - sed superent quibus hoc, Neptune, dedisti; extremos pudeat rediisse: hoc uincite, ciues, et prohibete nefas.' Illi certamine summo procumbunt: uastis tremit ictibus aerea puppis subtrahiturque solum, tum creber anhelitus artus ridaque ora quatit, sudor fluit undique rivis. Attulit ipse uiris optatum casus honorem: namque furens animi dum proram ad saxa suburget interior spatioque subit Sergestus iniquo, infelix saxis in procurrentibus haesit. Concussae cautes et acuto in murice remi obnixi crepuere inlisaque prora pependit. Consurgunt nautae et magno clamore morantur ferratasque trudes et acuta cuspide contos expediunt fractosque legunt in gurgite remos. At laetus Mnestheus successuque acrior ipso agmine remorum celeri uentisque uocatis prona petit maria et pelago decurrit aperto. Qualis spelunca subito commota columba, cui domus et dulces latebroso in pumice nidi, fertur in arua uolans plausumque exterrita pennis dat tecto ingentem, mox aere lapsa quieto radit iter liquidum celeris neque commouet alas: sic Mnestheus, sic ipsa fuga secat ultima Pristis aequora, sic illam fert impetus ipse uolantem. Et primum in scopulo luctantem deserit alto Sergestum breuibusque uadis frustraque uocantem auxilia et fractis discentem currere remis. Inde Gyan ipsamque ingenti mole Chimaeram consequitur; cedit, quoniam spoliata magistro est. Solus iamque ipso superest in fine Cloanthus, quem petit et summis adnixus uiribus urget. - Tum uero ingeminat clamor cunctique sequentem instigant studiis, resonatque fragoribus aether. Hi proprium decus et partum indignantur honorem ni teneant, uitamque uolunt pro laude pacisci; hos successus alit: possunt, quia posse uidentur. Et fors aequatis cepissent praemia rostris, ni palmas ponto tendens utrasque Cloanthus fudissetque preces diuosque in uota uocasset: 'Di, quibus imperium est pelagi, quorum aequora curro, uobis laetus ego hoc candentem in litore taurum constituam ante aras uoti reus, extaque salsos proiciam in fluctus et uina liquentia fundam.' Dixit, eumque imis sub fluctibus audiit omnis Nereidum Phorcique chorus Panopeaque virgo, et pater ipse manu magna Portunus euntem impulit: illa Noto citius uolucrique sagitta ad terram fugit et portu se condidit alto. Tum satus Anchisa cunctis ex more uocatis victorem magna praeconis voce Cloanthum declarat uiridique aduelat tempora lauro, muneraque in nauis ternos optare iuuencos uinaque et argenti magnum dat ferre talentum. Ipsis praecipuos ductoribus addit honores: uictori chlamydem auratam, quam plurima circum purpura maeandro duplici Meliboea cucurrit, intextusque puer frondosa regius Ida velocis iaculo cervos cursuque fatigat acer, anhelanti similis, quem praepes ab Ida sublimem pedibus rapuit Iovis armiger uncis; longaeui palmas nequiquam ad sidera tendunt custodes, saeuitque canum latratus in auras. At qui deinde locum tenuit uirtute secundum, leuibus huic hamis consertam auroque trilicem loricam, quam Demoleo detraxerat ipse uictor apud rapidum Simoenta sub Ilio alto, donat habere, uiro decus et tutamen in armis. Vix illam famuli Phegeus Sagarisque ferebant multiplicem conixi umeris; indutus at olim Demoleos cursu palantis Troas agebat. Tertia dona facit geminos ex aere lebetas cymbiaque argento perfecta atque aspera signis. Iamque adeo donati omnes opibusque superbi puniceis ibant euincti tempora taenis, cum saevo e scopulo multa vix arte revulsus amissis remis atque ordine debilis uno inrisam sine honore ratem Sergestus agebat. Qualis saepe uiae deprensus in aggere serpens, aerea quem obliquum rota transiit aut grauis ictu seminecem liquit saxo lacerumque viator; nequiquam longos fugiens dat corpore tortus parte ferox ardensque oculis et sibila colla arduus attollens; pars uulnere clauda retentat nexantem nodis seque in sua membra plicantem: tali remigio nauis se tarda movebat; uela facit tamen et uelis subit ostia plenis. Sergestum Aeneas promisso munere donat seruatam ob nauem laetus sociosque reductos. Olli serva datur operum haud ignara Minervae, Cressa genus, Pholoe, geminique sub ubere nati. |
105 110 115 120 125 130 135 140 145 150 155 160 165 170 175 180 185 190 195 200 205 210 215 220 225 230 235 240 245 250 255 260 265 270 275 280 285 |
- De dag brak aan
waarnaar men had uitgezien en de paarden van Phaethon voerden al de negende Dageraad met haar heldere licht aan, het gesprek van de dag en de faam van de roemrijke Acestes had de omwonenden op de been gebracht: zij hadden vol verwachting de kusten gevuld om Aeneas' volgelingen te zien, deels ook bereid tot een wedkamp. Om te beginnen worden de prijzen uitgestald in de kring van de kijkers: wijdingsdrievoeten en kransen van loof en palmen, de prijs voor de winnaars, werktuigen en kleding stijf van het purper, talenten aan zilver en goud; dan geeft een hoornstoot vanaf een hoogte het begin van de spelen aan. - De eerste wedstrijd met zware riemen gaan schepen aan, vier zijn er gekozen uit heel de vloot. Het bevel over de snelle Pristis met zijn gretige roeiers voert Mnestheus, - later de Italische Mnestheus, van wiens naam het geslacht Memmius afstamt - en Gyas commandeert de reusachtige Chimaera, een reusachtige massa, geen schip meer: een stad die gestuwd wordt door een drievoudige slagrij Trojanen, in telkens driedubbele heffing rijzen de riemen; en Sergestus (aan wie de Sergische familie haar naam ontleent) vaart op de grote Centaurus, op de donkere Scylla Cloanthus, aan wie jij, Romein Cluentius, je afstamming dankt. - Ver in zee, tegenover de schuimende kust, ligt een klip, die soms onder duikt als hij gebeukt wordt door hoge golven wanneer de winterse Noordenwind de sterren verduistert; maar bij rustig en kalm water steekt zijn oppervlak omhoog en vormt een hoogst welkome halteplaats voor zonminnende meeuwen. Hier plantte vader Aeneas als groene keerpaal de tak van een steeneik het teken voor de schepelingen om te weten, vanwaar te keren en de koers met een lange bocht om te leggen. Dan loten zij om de startplaatsen en de stuurlieden nemen plaats op de achterstevens, stralend van goud en purperen siersel; de overige manschap tooit zich met populierenloof en glimt door de olie, dik op hun naakte schouders. Zij nemen plaats op de roeibanken, hun armen gestrekt naar de riemen; gespannen wachten zij het startsein af; die spanning en ook de begeerte naar roem zet hun hart op springen. Dan, als de hoorn schallend het sein geeft, is het uit met het wachten: allen vliegen vooruit van hun startplaats: zeemansgeschreeuw stijgt ten hemel het zeewater schuimt, omwoeld door het trekken van hun armen. Ze ploegen zij aan zij hun voren en heel het zeevlak splijt in beroering gebracht door de riemen en de drietandige stevens. Niet zó snel vliegen in een wedstrijd van tweespannen de wagens over de grond als zij los zijn gegaan uit hun startkooi, en niet zó slaan de menners hun zwiepende zwepen over de ontketende spannen en hangen voorover te ranselen. Dan galmt heel het woud door enthousiast geroep van de kijkers die hun helden oppeppen en hun roepen klinkt van de kustbocht en als het de heuvels bereikt weerklinkt er de echo. - Snel vóór de anderen vaart vooraan in de golven onder het gejuich van de massa Gyas; pal achter hem jaagt dan Cloanthus met betere roeiers maar zijn boot is wel log door zijn zware gewicht. Na hen pogen op gelijke afstand Pristis en Centaurus elkaar de beste plaats af te troeven en nu eens lukt dat aan Pristis, dan weer schuift, eerst achterhaald, de Centauruskolos voorbij, dan weer varen beide, de steven gelijk, samen op en doorklieven met lange kiel de zoute deining. En reeds naderden ze de klip en koersten aan op dit keerpunt, toen Gyas, voorop en leider midden in de kolking de stuurman van zijn schip, Menoetes, luidkeels toesnauwde: 'Waarom vaar je me zoveel naar rechts? Hierheen je koers; meer naar de kust en laat ze met de linkerriem langs de klippen strijken; laten de anderen maar de volle zee kiezen'. Aldus hij; maar Menoetes bang voor onzichtbare riffen, stuurt de steven weg naar het diepe. 'Waar ga je nou toch heen?' klinkt het weer,'koers naar de klippen, Menoetes!' brulde Gyas hem toe want nu ziet hij achter zich Cloanthus vlak in zijn kielzog en dichter langs de klip naderbij komen Die baant zich een weg tussen Gyas' schip bakboords en scheert langs de bruisende klip binnendoor en schuift daar opeens hem voorbij en, het keerpunt genomen, ligt hij in veilig diep water. Toen greep echt een een helse afgunst de man in zijn merg en zijn kaken dropen van tranen en, zonder te denken aan eigen prestige of het behoud van zijn mannen, duwde hij de laffe Menoetes voorover van de hoge achterplecht in zee; zelf neemt de kapitein nu de plaats van de stuurman en als stuurman jut hij zijn manschappen op, zet koers naar de kustlijn. Maar Menoetes komt toch met veel moeite uit de diepte weer boven, hij is al ouder en drijft in zijn zeiknatte plunje, maar haalt toch de klip en hijgt uit op de top van het droge gesteente. De Teucriërs gieren het uit om zijn val, brullen van het lachen om zijn zwemmen en schuddebuiken als ze hem het zoute water uit zien kotsen. - Nu vlamt een blije hoop op bij de twee achterblijvers, Sergestus en Mnestheus, om Gyas bij deze vertraging alsnog te passeren. Sergestus gaat voorop en nadert de keerklip, toch ligt hij niet een hele lengte voor, slechts een stuk steekt vooruit, Pristis, zijn rivaal, ligt halverwege met zijn punt. Maar midden in het schip tussen zijn mannen doorlopend vuurt Mnestheus hen aan: 'Nu, gooi je nu tegen de riemen, Hectorische kompanen, die ik zelf via loting uitkoos in het doodsuur van Troje als mijn kameraden; laat nu dan je kracht zien, nu ook je moed, die je ooit aan het licht bracht bij de Gaetulische Syrten en op de Ionische Zee en de jagende golven van Malea. Niet meer streef ik, Mnestheus, naar de zege, niet naar overwinning hoewel ach - maar laten zij winnen aan wie u, Neptunus, dat gunt; maar wat een schande om als laatsten te finishen: bespaar me dat, burgers, en verhinder die wandaad'. Zij krommen zich in uiterste poging: het koperbeslagen achterschip siddert onder de enorme slagen en de bodem wordt zichtbaar gemaald, dan treft een snel gehijg hun leden en hete gezicht, zweet gutst overal in stromen van hen af. Vanzelf bracht het lot de mannen de gehoopte eer: want terwijl Sergestus, razend, zijn voorsteven naar de klippen wendt en binnendoor passeert over de hachelijke plaats, blijft hij, onfortuinlijk, vastzitten op uitlopers van de klippen. Het gesteente dreunt ervan en de riemen, die tegen het rif slaan, knappen prompt af en de steven blijft na de klap hangen. De schepelingen vliegen overeind en remmen af met een jammerschreeuw; bomen met ijzerbeslag en stangen met scherpe punt pakken ze vast en verzamelen de riemstukken in de kolking. Maar Mnestheus straalt nu van vreugde en, nog verbetener door dit voorval, jaagt met zijn snelle rij roeiers en gewenste windkracht naar het hellende zeevlak en vaart over open zee op het land af. Zoals soms, plots opgeschrikt in een grotkloof een duif, wier nest met schattige jongen daar zit, verstoken onder gesteente, opspringt en verder het land over vliegt en in schrik met haar vleugels een luidruchtig gefladder in de holte laat horen, maar dan in de rustige lucht een vloeiende weg glijdt zonder beweeg van haar snelle vleugels: zo doorklieft Mnestheus snel met zijn Pristis het laatste stuk zee, zo drijft de eerste krachtsexplosie haar vanzelf voort op haar vlucht. En eerst laat hij Sergestus in diens worsteling op de hoge klip achter zich in de ondiepten: vergeefs roept hij om hulp en neemt les in met gebroken riemen tempo versnellen . Daarna achtervolgt hij Gyas aan boord van de reuze-Chimaera; die moet wel wijken, beroofd als zij is van haar stuurman. Alleen rest nu nog, vlak voor de finish, Cloanthus, daar jaagt hij op af en zet in met al zijn krachten. - Dan eerst verdubbelt het geschreeuw en allen moedigen uitzinnig de achtervolger aan, de lucht weerkaatst het geraas. de voorsten verbijten zich als zij de eer die hen als koplopers toekomt nu niet behouden, zij willen hun leven wel geven voor roem; de anderen voedt hun succes: zij kunnen, omdat zij denken te kunnen. En vast hadden zij, met gelijke voorplecht de prijs samen behaald als niet Cloanthus beide armen had uitgestrekt naar zee en beden uit had gesproken en de goden geschenken beloofd had: 'Goden die heerst over zee, wier vlakten ik nu bevaar, u zal ik royaal op de kust hier een glanzende stier offeren voor het altaar bij verhoring van mijn gelofte, en de ingewanden uitstrooien in de zoute baren en vloeiende wijn daarbij plengen'. Zo sprak hij, en hem aanhoorde diep in het water, heel het koor Nereïden en Phorcus en Panopea, het meisje , en vader Portunus zelf duwde met zijn grote hand haar vooruit bij het varen: het schip vluchtte sneller naar het land dan de Zuidenwind en een gevederde pijl en liep diep de haven in. Dan roept Anchises' zoon, na allen naar gebruik opgeroepen te hebben, Cloanthus uit tot overwinnaar met de luide stem van een heraut en bekranst zijn slapen met een groene lauriertak, en hij laat voor elk schip drie stieren uitkiezen en wijn en een groot gewicht aan zilver laat hij brengen. Voor de kapiteins persoonlijk voegt hij daar opvallende eregaven aan toe: voor de winnaar een vergulde chlamys die omzoomd wordt door een dubbele maeander van Meliboïsch purper, ingeweven de koningszoon: op de bosrijke Ida put die, fanatiek jagend, de snelle herten uit met zijn spies; als levend staat hij afgebeeld en weg van de Ida de lucht in rooft hem met zijn gekromde klauwen de arend, Juppiters helper; vergeefs heffen de oude bewakers hun handen ten hemel en geblaf van de honden raast woedend de lucht in. Maar hem die met zijn kunde de tweede plaats verwierf geeft hij een pantser cadeau, samengesteld uit driedubbele gouden ringen, (zelf had hij het Demoleus als overwinnaar afgenomen bij de snelstromende Simoïs aan de voet van Iliums burcht), een sieraad voor de man en bescherming in de strijd. Met moeite droegen de dienaars Phegeus en Sagaris het veelvoudig pantser, geschraagd door hun schouders; maar ooit maakte Demoleus, hiermee omhuld, in draf jacht op Trojanen in de strijd. Als derde prijs gaf hij twee bekkens van brons en drinkschalen van zilver versierd met opliggende afbeeldingen. En allen stapten, zo voorzien, en trots op hun prijzen rond, hun slapen omwonden met purperen banden, toen Sergestus, met veel kunst en moeite van de norse klip afgekomen, met verlies van zijn riemen kreupel door slechts één rij roeiers, onder gehoon zijn schip eerloos kwam aanslepen. Zoals vaak een slang op het wegdek,wanneer een bronzen wiel dwars over hem heen is gereden of gewond door een zweepslag, door de reiziger halfdood, gewond door een steen, wordt achtergelaten; vergeefs probeert hij weg te komen met veel gekronkel van zijn lijf, enerzijds woest en met vurige ogen zijn sissende nek opheffend, anderzijds blijft hij, verminkt door zijn wond, kronkelen en wringt hij zijn lichaam in bochten: met zulke roeibewegingen bewoog het schip zich traag voort: toch hijst hij de zeilen en komt met volle zeilen op de havenmonding af. Aeneas beloont Sergestus met de beloofde poedelprijs blij dat het schip is behouden en de bemanning gered is. Hij krijgt een slavin die verstand heeft van Minerva-werk, Pholoë, van Kreta afkomstig, met een tweelingzoon aan haar boezem. |
De hardloopwedstrijd. (286 - 361) |
||
- Hoc pius Aeneas misso
certamine tendit gramineum in campum, quem collibus undique curuis cingebant siluae, mediaque in ualle theatri circus erat; quo se multis cum milibus heros consessu medium tulit exstructoque resedit. Hic, qui forte uelint rapido contendere cursu, inuitat pretiis animos, et praemia ponit. Undique conueniunt Teucri mixtique Sicani, Nisus et Euryalus primi, Euryalus forma insignis uiridique iuventa, Nisus amore pio pueri; quos deinde secutus regius egregia Priami de stirpe Diores; hunc Salius simul et Patron, quorum alter Acarnan, alter ab Arcadio Tegeaeae sanguine gentis; tum duo Trinacrii iuvenes, Helymus Panopesque adsueti siluis, comites senioris Acestae; multi praeterea, quos fama obscura recondit. Aeneas quibus in mediis sic deinde locutus: 'Accipite haec animis laetasque aduertite mentes. Nemo ex hoc numero mihi non donatus abibit. Cnosia bina dabo leuato lucida ferro spicula caelatamque argento ferre bipennem; omnibus hic erit unus honos. Tres praemia primi accipient flauaque caput nectentur oliva. Primus equum phaleris insignem victor habeto; alter Amazoniam pharetram plenamque sagittis Threiciis, lato quam circum amplectitur auro balteus et tereti subnectit fibula gemma; tertius Argolica hac galea contentus abito.' - Haec ubi dicta, locum capiunt signoque repente corripiunt spatia audito limenque relinquunt, effusi nimbo similes. Simul ultima signant, primus abit longeque ante omnia corpora Nisus emicat et uentis et fulminis ocior alis; proximus huic, longo sed proximus intervallo, insequitur Salius; spatio post deinde relicto tertius Euryalus; Euryalumque Helymus sequitur; quo deinde sub ipso ecce volat calcemque terit iam calce Diores incumbens umero, spatia et si plura supersint transeat elapsus prior ambiguumque relinquat. Iamque fere spatio extremo fessique sub ipsam finem aduentabant, leui cum sanguine Nisus labitur infelix, caesis ut forte iuuencis fusus humum uiridisque super madefecerat herbas. Hic iuuenis iam uictor ouans uestigia presso haud tenuit titubata solo, sed pronus in ipso concidit immundoque fimo sacroque cruore. Non tamen Euryali, non ille oblitus amorum: nam sese opposuit Salio per lubrica surgens; ille autem spissa iacuit reuolutus harena, emicat Euryalus et munere uictor amici prima tenet, plausuque uolat fremituque secundo. Post Helymus subit et nunc tertia palma Diores. Hic totum caveae consessum ingentis et ora prima patrum magnis Salius clamoribus implet, ereptumque dolo reddi sibi poscit honorem. Tutatur fauor Euryalum lacrimaeque decorae, gratior et pulchro ueniens in corpore uirtus. Adiuuat et magna proclamat voce Diores, qui subiit palmae frustraque ad praemia uenit ultima, si primi Salio reddantur honores. Tum pater Aeneas 'Vestra' inquit 'munera uobis certa manent, pueri, et palmam mouet ordine nemo; me liceat casus miserari insontis amici.' Sic fatus tergum Gaetuli immane leonis dat Salio uillis onerosum atque unguibus aureis. Hic Nisus 'Si tanta' inquit 'sunt praemia uictis, et te lapsorum miseret, quae munera Niso digna dabis, primam merui qui laude coronam ni me, quae Salium, fortuna inimica tulisset?' Et simul his dictis faciem ostentabat et udo turpia membra fimo. Risit pater optimus olli et clipeum efferri iussit, Didymaonis artes, Neptuni sacro Danais de poste refixum. Hoc iuvenem egregium praestanti munere donat. |
290 295 300 305 310 315 320 325 330 335 340 345 350 355 360 |
- Nadat deze wedstrijd
beëindigd was ging de plichtsgetrouwe Aeneas naar een grasveld dat helemaal omgeven was door hellingen van heuvels begroeid met bossen, en midden in het dal was een spektapelpiste; daarheen begaf zich de held met vele duizenden en nam plaats in hun midden op een geïmproviseerde zitplaats. Nu nodigt hij al wie maar wil mee te doen aan een wedren en moedigt hen aan met prijzen en stelt die ten toon. Van alle kanten stromen Teucriërs toe en met hen Sicilianen, Nisus en Euryalus nemen het voortouw, Euryalus valt op door zijn schoonheid en frisse jeugd, Nisus door zijn trouwe toewijding aan deze jongen; direct na hen komt prins Diores uit het uitnemende geslacht van Priamus; hem volgt Salius en ook Patron, van wie de één Acarnaan is, de ander afkomstig uit Arcadië en het volk van Tegea; dan volgen twee jonge mannen van Sicilië, Helymus en Panopés gewend aan de wouden, onafscheidelijk van de oudere Acestes; dan ook vele anderen, wier naam niet meer voortleeft. Aeneas sprak temidden van hen dan het volgende: 'Knoop wat ik zeg goed in je oren en houd het vast in je geest tot je vreugde. Niemand van deze deelnemers zal zonder gave van mij weggaan. ieder zal ik twee Kretensische speren geven met ijzeren drijfwerk en een tweesnijdende bijl met zilver versierd; deze eer valt allen ten deel. De eerste drie zullen prijzen ontvangen en hun hoofd zal omwonden worden met goudgele olijf. De eerste zal, als winnaar, een paard krijgen met prachtige halster; de tweede een koker met Thracische pijlen gevuld, zoals Amazones ze dragen, er omheen loopt een brede gouden band en een gesp met een edelsteen vormt de sluiting; de derde moet tevreden zijn met deze helm uit Argos.' - Zodra hij dit heeft gezegd, nemen ze hun plaats in en als het signaal klinkt, schieten zij van de startlijn en rennen de baan op, roffelen voort als een stortregen. Gelijkelijk prenten zij zich hun doel in. Als eerste is Nisus weg en vóór alle anderen flitst hij uit, sneller dan wind en de vleugels van bliksem; het dichtst achter hem, het dichtst maar toch met een fikse achterstand, volgt hem Salius; daarachter als derde Euryalus ook weer op afstand; en Helymus jaagt weer op Euryalus; en op de voet, zie, vliegt hem na en rent in zijn voetspoor Diores, hij dringt tegen zijn schouder en als er meer ruimte zou zijn zou hij hem passeren en zijn vervaarlijke tegenstander achter zich laten. En reeds kwamen zij in een eindsprint amechtig op de finish af, toen Nisus ongelukkigerwijs uitgleed in wat glibberig bloed, dat uitgerekend daar bij het slachten van runderen op de grond was gespat en het jonge gras van boven nat gemaakt had. Hier kon de jongen, als winnaar al juichend, niet op de been blijven bij zijn afzet tegen de grond maar voorover viel hij in het smerige slijm en het gewijde bloed. Toch is hij Euryalus niet vergeten, zijn hartsvriend: want hij licht Salius een been terwijl hij in het gladde overeind komt; die struikelt nu hals over kop de baan af in het fijne zand, Euryalus schiet naar voren en, winnaar dank zij de hulp van zijn vriend, houdt hij de eerste plaats en vliegt voort onder luide hoera's. Na hem komt Helymus aan en dan als derde Diores. Nu laat Salius de hele verzameling op de tribune en vooral de oren van de oudsten zijn klachten luid horen: hij eist de eer op die hem door een list is ontstolen. Maar de sympathie begunstigt Euryalus en ook zijn vertederende tranen, en zijn fierheid die huist in zijn mooie lichaam. Ook komt Diores hem luidkeels te hulp, die ging voor de zege maar ook nog de laatste prijs misloopt, als de eerste aan Salius wordt gegeven. Dan maant vader Aeneas: 'Jongens, jullie prijzen blijven in jullie handen, zoveel is zeker, niemand mag de zege diskwalificeren; maar laat ik de val van mijn onschuldige vriend mogen troosten'. Met deze woorden gaf hij de geweldige huid van een Gaetulische leeuw, zwaar van een gouden vacht en klauwen, aan Salius. Hierop sprak Nisus: 'Als verliezers zo grote prijzen behalen, en je begaan bent met struikelaars, wat voor passende geschenken zul je dan niet aan Nisus toedelen, die de zegekroon roemrijk verdiende als mij niet eenzelfde tegenslag als Salius hem afgetroggeld had?' En terwijl hij dit zei wees hij naar zijn gezicht en zijn ledematen smerig van slijm. De vader lachtte hem monter toe en liet een schild brengen, een werkstuk van Didymaoon, ooit door de Grieken gesloopt van Neptunus' tempel. Met dit fantastische geschenk begiftigde hij de uitstekende jongeman. |
De bokswedstrijd. (362 - 484) |
||
- Post, ubi confecti
cursus et dona peregit, 'Nunc, si cui uirtus animusque in pectore praesens, adsit et euinctis attollat bracchia palmis': sic ait, et geminum pugnae proponit honorem, uictori uelatum auro uittisque iuuencum, ensem atque insignem galeam solacia uicto. Nec mora; continuo uastis cum uiribus effert ora Dares magnoque uirum se murmure tollit, solus qui Paridem solitus contendere contra, idemque ad tumulum, quo maximus occubat Hector, uictorem Buten immani corpore, qui se Bebrycia ueniens Amyci de gente ferebat, perculit et fulua moribundum extendit harena. Talis prima Dares caput altum in proelia tollit, ostenditque umeros latos alternaque iactat bracchia protendens et uerberat ictibus auras. Quaeritur huic alius; nec quisquam ex agmine tanto audet adire uirum manibusque inducere caestus. Ergo alacris cunctosque putans excedere palma Aeneae stetit ante pedes, nec plura moratus tum laeua taurum cornu tenet atque ita fatur: 'Nate dea, si nemo audet se credere pugnae, quae finis standi? quo me decet usque teneri? ducere dona iube.' Cuncti simul ore fremebant Dardanidae reddique uiro promissa iubebant. - Hic grauis Entellum dictis castigat Acestes, proximus ut uiridante toro consederat herbae: 'Entelle, heroum quondam fortissime frustra, tantane tam patiens nullo certamine tolli dona sines? Ubi nunc nobis deus ille, magister nequiquam memoratus, Eryx? Ubi fama per omnem Trinacriam et spolia illa tuis pendentia tectis?' Ille sub haec: 'Non laudis amor nec gloria cessit pulsa metu; sed enim gelidus tardante senecta sanguis hebet, frigentque effetae in corpore uires. Si mihi quae quondam fuerat quaque improbus iste exsultat fidens, si nunc foret illa iuuentas, haud equidem pretio inductus pulchroque iuuenco uenissem, nec dona moror.' Sic deinde locutus in medium geminos immani pondere caestus proiecit, quibus acer Eryx in proelia suetus ferre manum duroque intendere bracchia tergo. Obstipuere animi: tantorum ingentia septem terga boum plumbo insuto ferroque rigebant. Ante omnis stupet ipse Dares longeque recusat, magnanimusque Anchisiades et pondus et ipsa huc illuc uinclorum immensa uolumina uersat. Tum senior talis referebat pectore uoces: 'Quid, si quis caestus ipsius et Herculis arma uidisset tristemque hoc ipso in litore pugnam? Haec germanus Eryx quondam tuus arma gerebat (sanguine cernis adhuc sparsoque infecta cerebro), his magnum Alciden contra stetit, his ego suetus, dum melior uiris sanguis dabat, aemula necdum temporibus geminis canebat sparsa senectus. Sed si nostra Dares haec Troius arma recusat idque pio sedet Aeneae, probat auctor Acestes, aequemus pugnas. Erycis tibi terga remitto (solue metus), et tu Troianos exue caestus.' Haec fatus duplicem ex umeris reiecit amictum et magnos membrorum artus, magna ossa lacertosque exuit atque ingens media consistit harena. Tum satus Anchisa caestus pater extulit aequos et paribus palmas amborum innexuit armis. Constitit in digitos extemplo arrectus uterque bracchiaque ad superas interritus extulit auras. Abduxere retro longe capita ardua ab ictu immiscentque manus manibus pugnamque lacessunt, ille pedum melior motu fretusque iuventa, hic membris et mole ualens; sed tarda trementi genua labant, uastos quatit aeger anhelitus artus. Multa uiri nequiquam inter se uulnera iactant, multa cauo lateri ingeminant et pectore uastos dant sonitus, erratque auris et tempora circum crebra manus, duro crepitant sub uulnere malae. Stat grauis Entellus nisuque immotus eodem corpore tela modo atque oculis uigilantibus exit. Ille, uelut celsam oppugnat qui molibus urbem aut montana sedet circum castella sub armis, nunc hos, nunc illos aditus, omnemque pererrat arte locum et uariis adsultibus inritus urget. Ostendit dextram insurgens Entellus et alte extulit, ille ictum uenientem a uertice uelox praeuidit celerique elapsus corpore cessit; Entellus uiris in uentum effudit et ultro ipse grauis grauiterque ad terram pondere uasto concidit, ut quondam caua concidit aut Erymantho aut Ida in magna radicibus eruta pinus. Consurgunt studiis Teucri et Trinacria pubes; it clamor caelo primusque accurrit Acestes aequaeuumque ab humo miserans attollit amicum. At non tardatus casu neque territus heros acrior ad pugnam redit ac uim suscitat ira; tum pudor incendit viris et conscia virtus, praecipitemque Daren ardens agit aequore toto nunc dextra ingeminans ictus, nunc ille sinistra. Nec mora nec requies: quam multa grandine nimbi culminibus crepitant, sic densis ictibus heros creber utraque manu pulsat versatque Dareta. Tum pater Aeneas procedere longius iras et saeuire animis Entellum haud passus acerbis, sed finem imposuit pugnae fessumque Dareta eripuit mulcens dictis ac talia fatur: 'Infelix, quae tanta animum dementia cepit? Non uiris alias conuersaque numina sentis? Cede deo.' Dixitque et proelia uoce diremit. Ast illum fidi aequales genua aegra trahentem iactantemque utroque caput crassumque cruorem ore eiectantem mixtosque in sanguine dentes ducunt ad nauis; galeamque ensemque uocati accipiunt, palmam Entello taurumque relinquunt. Hic uictor superans animis tauroque superbus 'Nate dea, uosque haec' inquit 'cognoscite, Teucri, et mihi quae fuerint iuvenali in corpore vires et qua seruetis reuocatum a morte Dareta.' Dixit, et aduersi contra stetit ora iuuenci qui donum astabat pugnae, durosque reducta librauit dextra media inter cornua caestus arduus, effractoque inlisit in ossa cerebro: sternitur exanimisque tremens procumbit humi bos. Ille super talis effundit pectore uoces: 'Hanc tibi, Eryx, meliorem animam pro morte Daretis persolvo; hic victor caestus artemque repono.' |
365 370 375 380 385 390 395 400 405 410 415 420 425 430 435 440 445 450 455 460 465 470 475 480 |
- Hierna, toen de
wedloop beëindigd en de prijzen verdeeld waren, sprak Aeneas: 'Laat nu aantreden wie over kracht en durf beschikt, en zijn armen met omwonden handen aan wil bieden': en hij stelde een tweevoudige prijs voor een vuistgevecht in het vooruitzicht, voor de overwinnaar een kalf, getooid met goud en offerband, een zwaard en een prachtige helm als troost voor de verliezer. Zonder te dralen steekt terstond met groot krachtsvertoon Dares zijn kop op en en verheft zich onder bijval van de menigte, daar hij toch als enige gewend was tegen een Paris te vechten, hij ook versloeg bij de grafheuvel, waarin de zeer grote Hector lag, de 'onoverwinlijke' Butes met diens kolossale lijf, die zich, komend uit de Bebrycerstam van Amycus, aanbood, hij sloeg hem tot moes en legde hem, zieltogend, in het gelige zand. Zó steekt Dares zijn nek uit en biedt aan de strijd te beginnen, toont zijn brede schouders en slaat afwisselend zijn armen vooruit en geselt de lucht met zijn slagen. Voor hem wordt een tegenstander gezocht; niemand uit de zo grote menigte durft zich tegen de man op te stellen en zijn handen in de boksbeugel te steken. Dus stelt hij zich monter op voor Aeneas, van mening dat niemand de zege op wil eisen, en zonder dralen pakt hij met zijn linker de stier bij de hoorn en zegt: 'Godenzoon, als niemand zich aan een gevecht durft te wagen, wat sta ik hier dan? hoe lang moet ik hier dan nog wachten? Laat mij de beloningen maar meenemen'. En meteen vallen de Dardanen hem bij en roepen de man het beloofde te geven. - Nu roept de serieuze Acestes Entellus tot de orde, zoals die naast hem was gaan zitten op het groene grasbed: 'Entellus, vergeefs ooit genoemd de dapperste held, ga je zo lijdzaam toezien hoe zonder slag of stoot zo kostbare prijzen weggekaapt worden? Waar blijft nu die god van ons, Eryx, vergeefs jouw meester genoemd? Waar blijft nou jouw roem op heel Sicilië en al die buitgemaakte trofeeën verzameld in je woning?' Hierop zijn antwoord: 'Niet is mijn begeerte naar eer of roem verdwenen, door vrees verjaagd; maar echt, mijn bloed stokt kil in trage ouderdom en de kracht in mijn lijf is stroef en verbruikt. Als ik nu nog de kracht had van ooit, waarop die braller daar zich beroemt, als ik nu nog die jeugd had, dan zou ik heus niet, gelokt door de prijs van een mooie stier aangetreden zijn, want niet zit ik te springen om prijzen'. Met deze woorden werpt hij twee beugels de kring in, zwaar van gewicht, waarmee de felle Eryx het gevecht placht aan te gaan en zijn armen met harde huid placht te omwikkelen . Men houdt de adem in: zeven reusachtige runderhuiden staan stijf van het lood en het ijzer dat erop genaaid zit. Meer nog dan allen is Dares verbluft en weigert beslist, en de grootmoedige zoon van Anchises wendt dit gewicht van reusachtige windsels naar alle zijden. Dan spreekt vol emotie de oudste van de twee deze woorden: 'Wat nu, als men de boksbeugels, Hercules' wapens, gezien had en de droeve strijd, gevoerd op deze kust? Deze uitrusting droeg ooit jouw broer Eryx (je kunt nog zijn bloed erop zien en zijn verpletterde hersens) hiermee stelde hij zich op tegen Alcides, hiermee was ikzelf getooid zolang warmer bloed mij nog krachten verschafte en de vijandige ouderdom nog niet mijn beide slapen met grijs doorspekte. Maar als de Trojaan Dares deze uitrusting van ons afwijst en Aeneas zich daarbij neerlegt, dan, als promotor Acestes dit goedkeurt, laten we dan de strijd gelijk maken. Ik ontsla je van de huiden van Eryx, [wees maar niet bang], en leg jij dan je Trojaanse caestus af'. Met deze woorden werpt hij zijn dubbele mantel af van zijn schouders en brengt zijn geweldige ledematen tevoorschijn, zijn grote botten en armen, en neemt, reusachtig, plaats in het midden van de piste. Dan laat de zoon van Anchises gelijke handpantsers halen en knoopt diezelfde uitrusting om, om de handen van beiden. Meteen nemen beiden hun plaats in, gespitst, op hun tenen, en heffen onbewogen hun armen ten hemel. Zij houden hun hoofd hoog,ver naar achter, buiten bereik van slagen en brengen hun handen bijeen en dagen tot strijd uit, de één sneller ter been en vertrouwend op zijn jeugd, de ander meer mans door zijn reusachtige lichaam; maar, zijn tragere benen onvast, siddert hij; een schurende adem schokt zijn enorme lichaam. Veel slagen wisselen de mannen uit zonder effect veel andere treffen de holle flank en dreunen luid op hun borst, vaak wervelt om hun oren en slapen een vuist, onder harde treffers kraken hun kaken. Entellus staat pal en onbeweeglijk met zijn lichaam en slechts door zijn waakzame ogen ontwijkt hij de beugels. Dares speurt, als wie met dammen een hooggelegen stad bestookt of gewapenderhand een vesting belegert, hoog in het gebergte, nu loert hij deze toegangsmogelijkheid af, dan weer die en listig zoekt hij elke plek af en dringt met allerlei uitvallen op. Oprijzend schudt Entellus zijn rechtervuist en haalt hoog uit, maar de ander voorziet de slag die van boven op hem afkomt en springt opzij en glipt weg met zijn snelle lichaam; Entellus treft slechts lucht met alle kracht en door zijn eigen geweld, zelf zwaar, valt hij zwaar door ook nog het beugelgewicht op de grond, zoals soms op de Erymanthus of de grote Ida een reusachtige pijnboom, ontworteld en hol, neerstort. Begeesterd springen de Teucriërs op en ook de Sicilische mannen; hun geschreeuw stijgt omhoog en als eerste snelt Acestes nu toe en vol deernis tilt hij zijn bevriende leeftijdgenoot op van de grond. Maar door zijn val niet geremd, niet geschrokken, stort de held zich weer in de strijd en zijn woede voedt zijn kracht; gêne en het besef van zijn reputatie staalt zijn durf en laaiend drijft hij een struikelende Dares rond over het strijdperk, nu eens zijn slagen verdubbelend op rechts, dan weer op links. En hij weet van geen pauze of rustpunt: dicht als een wolkbreuk met hagel daken ranselt, zo vaak treft de held met een regen van slagen van elk van zijn handen Dares en drijft hem rond. Dan duldt Aeneas niet langer dat de woedeuitbarstingen nog voortgaan en dat Entellus tekeer gaat met ontketend gemoed: hij maakt een eind aan de strijd en ontzet de uitgeputte Dares sussend met woorden en spreekt als volgt: 'Ongeluksvogel, wat een verdwazing heeft bezit van je genomen? Merk je dan niet dat er andere krachten spelen en de goden tegen je zijn? Wijk voor de godheid'. En met deze woorden beëindigde hij de strijd. Maar Dares die zijn knikkende knieën nog nauwelijks dragen en die zijn hoofd naar weerskanten schudt en gestold bloed uit zijn mond spuwt - en tussen dat bloed zitten zijn tanden - leiden zijn trouwe vrienden weg naar de schepen; Aeneas roept hen en zij nemen helm en zwaard in ontvangst, de zegepalm en het zwaard laten zij aan Entellus. Deze, overwinnaar, vol van zijn zege en trots op zijn stier, zegt: 'Godenzoon en overige Teucers, erken, wat ook ik voor krachten had in mijn lijf toen ik jong was en uit wat voor dood jullie Dares nu redden". Dat zei hij en ging staan voor de kop van zijn stier, zijn zegetrofee, en hij haalde uit met zijn rechtse en plantte de harde caestus midden tussen de hoorns, van boven af, sloeg door de botten tot in de hersens: de stier valt neer en strekt zich met een doodstuip uit op de grond. Hij spreekt daarbij de volgende woorden uit het diepst van zijn hart: 'Ik breng, Eryx, dit offer voor jou, beter dan de dood van Dares; maar nu, als overwinnaar, leg ik de caestus en de bokskunst af'. |
Het boogschieten. (485 - 544) |
||
- Protinus Aeneas celeri
certare sagitta inuitat qui forte uelint et praemia dicit, ingentique manu malum de naue Seresti erigit et uolucrem traiecto in fune columbam, quo tendant ferrum, malo suspendit ab alto. Conuenere uiri deiectamque aerea sortem accepit galea, et primus clamore secundo Hyrtacidae ante omnis exit locus Hippocoontis; quem modo nauali Mnestheus certamine uictor consequitur, uiridi Mnestheus euinctus oliua. Tertius Eurytion, tuus, o clarissime, frater, Pandare, qui quondam iussus confundere foedus in medios telum torsisti primus Achiuos. Extremus galeaque ima subsedit Acestes, ausus et ipse manu iuuenum temptare laborem. Tum validis flexos incurvant viribus arcus pro se quisque uiri et depromunt tela pharetris, primaque per caelum neruo stridente sagitta Hyrtacidae iuuenis uolucris diuerberat auras, et uenit aduersique infigitur arbore mali. Intremuit malus micuitque exterrita pennis ales, et ingenti sonuerunt omnia plausu. Post acer Mnestheus adducto constitit arcu alta petens, pariterque oculos telumque tetendit. Ast ipsam miserandus auem contingere ferro non ualuit; nodos et uincula linea rupit quis innexa pedem malo pendebat ab alto; illa Notos atque atra uolans in nubila fugit. Tum rapidus, iamdudum arcu contenta parato tela tenens, fratrem Eurytion in uota uocauit, iam uacuo laetam caelo speculatus et alis plaudentem nigra figit sub nube columbam. Decidit exanimis uitamque reliquit in astris aetheriis fixamque refert delapsa sagittam. - Amissa solus palma superabat Acestes, qui tamen aerias telum contendit in auras ostentans artemque pater arcumque sonantem. Hic oculis subitum obicitur magnoque futurum augurio monstrum; docuit post exitus ingens seraque terrifici cecinerunt omina uates. Namque uolans liquidis in nubibus arsit harundo signauitque uiam flammis tenuisque recessit consumpta in uentos, caelo ceu saepe refixa transcurrunt crinemque uolantia sidera ducunt. Attonitis haesere animis superosque precati Trinacrii Teucrique uiri, nec maximus omen abnuit Aeneas, sed laetum amplexus Acesten muneribus cumulat magnis ac talia fatur: 'Sume, pater, nam te uoluit rex magnus Olympi talibus auspiciis exsortem ducere honores. Ipsius Anchisae longaeui hoc munus habebis, cratera impressum signis, quem Thracius olim Anchisae genitori in magno munere Cisseus ferre sui dederat monimentum et pignus amoris.' Sic fatus cingit uiridanti tempora lauro et primum ante omnis uictorem appellat Acesten. Nec bonus Eurytion praelato inuidit honori, quamuis solus auem caelo deiecit ab alto. Proximus ingreditur donis qui uincula rupit, extremus uolucri qui fixit harundine malum. |
490 495 500 505 510 515 520 525 530 535 540 |
Direct hierna roept
Aeneas al wie maar wil op tot een wedstrijd met de pijlsnelle boog en looft ook hiervoor prijzen uit, en met zijn forse hand richt hij de mast van het schip van Serestus op en hangt een duif aan een touw, vastgebonden aan de top van de mast, om de pijl op te richten. Van alle kanten verzamelen ze zich en in een bronzen helm gaan de loten voor de trekking en als eerste springt eruit - onder goedkeurend geroep - het rangnummer één voor Hippocoon, Hyrtacus' zoon; op hem volgt Mnestheus, zo pas nog een winnaar in de roeikamp, Mnestheus, bekranst met zijn groene olijftak. De derde wordt Eurytion, jouw broer, zeer vermaarde Pandarus, die, bevolen de afspraak te schenden, als eerste je speer tussen de Achiven geslingerd hebt. Als laatste komt onderuit de helm Acestes te voorschijn die het aandurfde persoonlijk deze prestatie van jongeren te ondernemen. Dan spannen de mannen hun boog met krachtsvertoon ieder voor zich en halen hun pijlen uit de kokers, en het eerst splijt de gevederde pijl van Hyrtacus' zoon, het zwerk ingeschoten vanaf de snorrende pees, de vluchtige lucht vaneen, en bereikt wel het doel maar blijft in de mastboom steken. Een siddering vaart door de mast en de vogel klapwiekt angstig, geschrokken, en heel de kring dreunt van donderend applaus. Daarna stelt, gretig, Mnestheus zich op en mikt met gespannen boog omhoog, zijn ogen en pijl houdt hij gelijkelijk gespannen. Maar, helaas, hij is niet in staat de vogel zelf met de pijlpunt te raken; hij snijdt wel de knoop van het touw door waarmee die vast in de top van de mast hangt gebonden; meteen vliegt hij de wind tegemoet en de donkere wolken. Dan roept Eurytion zijn broer aan en snel - zijn pijl op de boog al lang in de aanslag - heeft hij de vogel, die zich al verheugt in de vrije lucht, in het vizier en hij doorboort de duif, klapperend met zijn vleugels onder de sombere lucht. Morsdood valt hij neer en laat zijn leven achter hoog in de lucht, in zijn val brengt hij de vastgepriemde pijl terug. - Alleen bleef nu Acestes over, terwijl de erepalm al gewonnen was, toch richt hij zijn pijl in de hoogte, als veteraan demonstrerend zijn kunde met de zoevende boog. Nu deed zich aan hun ogen een voorteken voor met grote betekenis voor hun toekomst; dat leerde de afloop vol ontzag duidden zieners de latere uitkomst. Want in zijn vlucht door de ijle wolkpluimen trok hij een kielzog van vuur, verschraalde en verdween, verteerd in de wind, zoals vaak kometen in hun vlucht aan de hemelkoepel een staart trekken. Met bonzend hart staan verbijsterd en bidden tot de goden de Sicilianen en Teucers, en niet miskent de grote Aeneas het teken en omhelst de stralende Acestes, overlaadt hem met geschenken en voegt eraan toe: 'Accepteer dit, vader, want de grote koning van de Olympus heeft jou, buiten meedingen, met dit teken eer willen bewijzen. Van de hoogbejaarde Anchises zelf krijg je dit ten geschenke, een mengvat gedreven met afbeeldingen, dat eens de Thraciër Cisseus mijn vader Anchises geschonken had, een schitterend cadeau, een herinnering aan hemzelf en een onderpand van zijn vriendschap'. Met deze woorden omkranste hij zijn slapen met groene laurier en riep vóór alle anderen Acestes tot winnaar uit. En ook de grootmoedige Eurytion misgunde hem de voorrangseer niet, ofschoon toch hij alleen de vogel neerhaalde uit de hoge lucht. Na hem valt in de prijzen die het touw aan flarden schoot, en de poedelprijs krijgt de man die de mast met zijn pijl wist te treffen. |
Het ruiterspel. (545 - 603) |
||
- At pater Aeneas nondum
certamine misso custodem ad sese comitemque impubis Iuli Epytiden uocat, et fidam sic fatur ad aurem: 'Vade age et Ascanio, si iam puerile paratum agmen habet secum cursusque instruxit equorum, ducat auo turmas et sese ostendat in armis dic' ait. Ipse omnem longo decedere circo infusum populum et campos iubet esse patentis. Incedunt pueri pariterque ante ora parentum frenatis lucent in equis, quos omnis euntis Trinacriae mirata fremit Troiaeque iuuentus. Omnibus in morem tonsa coma pressa corona; cornea bina ferunt praefixa hastilia ferro, pars leuis umero pharetras; it pectore summo flexilis obtorti per collum circulus auri. Tres equitum numero turmae ternique uagantur ductores; pueri bis seni quemque secuti agmine partito fulgent paribusque magistris. Una acies iuuenum, ducit quam paruus ouantem nomen aui referens Priamus, tua clara, Polite, progenies, auctura Italos; quem Thracius albis portat equus bicolor maculis, uestigia primi alba pedis frontemque ostentans arduus albam. Alter Atys, genus unde Atii duxere Latini, paruus Atys pueroque puer dilectus Iulo. Extremus formaque ante omnis pulcher Iulus Sidonio est inuectus equo, quem candida Dido esse sui dederat monimentum et pignus amoris. Cetera Trinacriis pubes senioris Acestae fertur equis. - Excipiunt plausu pauidos gaudentque tuentes Dardanidae, ueterumque agnoscunt ora parentum. Postquam omnem laeti consessum oculosque suorum lustrauere in equis, signum clamore paratis Epytides longe dedit insonuitque flagello. Olli discurrere pares atque agmina terni diductis soluere choris, rursusque uocati conuertere uias infestaque tela tulere. Inde alios ineunt cursus aliosque recursus aduersi spatiis, alternosque orbibus orbis impediunt pugnaeque cient simulacra sub armis; et nunc terga fuga nudant, nunc spicula uertunt infensi, facta pariter nunc pace feruntur. Ut quondam Creta fertur Labyrinthus in alta parietibus textum caecis iter ancipitemque mille uiis habuisse dolum, qua signa sequendi falleret indeprensus et inremeabilis error; haud alio Teucrum nati uestigia cursu impediunt texuntque fugas et proelia ludo, delphinum similes qui per maria umida nando Carpathium Libycumque secant luduntque per undas. Hunc morem cursus atque haec certamina primus Ascanius, Longam muris cum cingeret Albam, rettulit et priscos docuit celebrare Latinos, quo puer ipse modo, secum quo Troia pubes; Albani docuere suos; hinc maxima porro accepit Roma et patrium seruauit honorem; Troiaque nunc pueri, Troianum dicitur agmen. Hac celebrata tenus sancto certamina patri. |
550 555 560 565 570 575 580 585 590 595 600 |
- Maar vader Aeneas
maakt nog geen eind aan de spelen en roept Epytus' zoon bij zich, de lijfwacht en makker van de jonge Iulus, en fluistert hem vertrouwelijk toe: 'Ga eens snel naar Ascanius en als hij de groep jongens rond zich paraat heeft en de paarden voor een rit gereed, laat hij dan, ter ere van zijn grootvader, de eskadrons leiden en zich in gevechtsorde tonen: dat is mijn boodschap'. Zelf beveelt hij al het toegestroomde volk ver om hem heen uit de weg te gaan en de velden te ontruimen. Daar komen de jongens en pralen voor de ogen der ouders op hun getoomde paarden, hen begroet met gejuich vol bewondering heel de jeugd van Sicilië en Troje. Allen dragen, naar gewoonte, een geschoren krans op het hoofd; eenieder draagt twee lansen van kornoeljehout met ijzeren punt, een deel ook glanzende pijlkokers over de schouder; om hun hals hangt een soepel gedraaide ketting met schakels van goud tot op hun borst. Drie ruitersquadrons volgen hen en elk heeft een leider; telkens twee groepen van zes jongens volgen ieder, en in gedeeld gelid schitteren ze met even ervaren instructeurs. Een linie juichende knapen, die de kleine Priamus aanvoert, - zijn naam roept zijn grootvader terug - jouw vermaarde zoon, Polites, in de toekomst een aanwinst voor Italia; hem draagt een Thracische hengst, tweekleurig door witte vlekken, wit zijn de randen boven de hoef en hij strekt hoog zijn witte voorhoofd. De tweede is Atys, van wie de Latijnse Atiërs afstamden, de kleine Atys, als knaap al bemind bij Iulus. Als laatste, maar in uiterlijk mooier dan allen, rijdt Iulus op een Sidonisch paard, dat de stralende Dido cadeau had gedaan als aandenken aan haar en bewijs van haar liefde. De overige jongelui rijdt op Sicilische paarden uit de stal van de oude Acestes. - De Dardanen onthalen hen, schuchter, met bijval en het doet hun plezier bij het kijken de trekken van hun ouders te herkennen. Wanneer ze, trots, de hele kring rond zijn gegaan op hun paarden onder de blik van de hunnen, schreeuwt Epytus' zoon van ver het commando dat het klaar is en knalt met zijn zweep. Zij rijden in gelijke groepen uiteen en in formaties van telkens drie lossen de gelederen zich op, en op een volgend commando draaien zij rond en vellen hun lansen. Dan gaan ze een andere kant op en ook zo, op afstand, hun tegenvoeters, en in wisselende kringen dringt de ene groep aan tegen de andere en zo simuleren ze een gewapend gevecht; en nu eens geven zij hun rug bloot in een vlucht, dan weer richten zij, 'vijandig', hun lansen, tenslotte sluiten ze vrede en rijden zij aan zij voort. Zoals, naar men zegt, ooit op het hoge Kreta een Labyrint met ondoordringbare wanden een weg ingeweven had en een bedriegelijk raadsel bezat van ontelbare gangen zodat hij onverbiddellijk elk teken tot verdergaan frustreerde en een dwaaltocht onherroepelijk werd; niet anders verwikkelen de zonen der Teucers hun sporen al rijdend en weven vlucht en gevecht in spektakel dooreen, als dolfijnen die, zwemmend, het water van de Carpathische en Libysche zee, spelenderwijs met gespartel doorklieven. Deze parade-traditie en ook deze spelen hernieuwde Ascanius het eerst toen hij Alba Longa met muren omgaf en hij leerde de oudste Latijnen dit te vieren zoals hijzelf als jongen dat deed en met hem de jeugd van Troje; de Alba-bewoners leerden het de hunnen; van hen heeft het machtige Rome het overgenomen en ter ere van de voorvaderen bewaard; 'Troja' is nu nog de naam van de jongens, 'Trojanum' van de parade. Tot op heden worden de spelen nog gehouden voor de verheven vader. |
De scheepsbrand. (604 - 699) |
||
- Hinc primum Fortuna
fidem mutata nouauit. Dum uariis tumulo referunt sollemnia ludis Irim de caelo misit Saturnia Iuno Iliacam ad classem uentosque aspirat eunti, multa mouens necdum antiquum saturata dolorem. Illa uiam celerans per mille coloribus arcum nulli uisa cito decurrit tramite uirgo. Conspicit ingentem concursum et litora lustrat desertosque uidet portus classemque relictam. At procul in sola secretae Troades acta amissum Anchisen flebant, cunctaeque profundum pontum aspectabant flentes. Heu tot uada fessis et tantum superesse maris, uox omnibus una; urbem orant, taedet pelagi perferre laborem. Ergo inter medias sese haud ignara nocendi conicit et faciemque deae uestemque reponit; fit Beroe, Tmarii coniunx longaeua Dorycli, cui genus et quondam nomen natique fuissent, ac sic Dardanidum mediam se matribus infert. 'O miserae, quas non manus' inquit 'Achaica bello traxerit ad letum patriae sub moenibus! o gens infelix, cui te exitio Fortuna reseruat? Septima post Troiae excidium iam uertitur aestas, cum freta, cum terras omnis, tot inhospita saxa sideraque emensae ferimur, dum per mare magnum Italiam sequimur fugientem et uoluimur undis. Hic Erycis fines fraterni atque hospes Acestes: quis prohibet muros iacere et dare ciuibus urbem? o patria et rapti nequiquam ex hoste penates, nullane iam Troiae dicentur moenia? nusquam Hectoreos amnis, Xanthum et Simoenta, uidebo? quin agite et mecum infaustas exurite puppis. Nam mihi Cassandrae per somnum uatis imago ardentis dare uisa faces: "Hic quaerite Troiam; hic domus est" inquit "uobis." Iam tempus agi res, nec tantis mora prodigiis; en quattuor arae Neptuno; deus ipse faces animumque ministrat.' Haec memorans prima infensum ui corripit ignem sublataque procul dextra conixa coruscat et iacit. Arrectae mentes stupefactaque corda Iliadum. Hic una e multis, quae maxima natu, Pyrgo, tot Priami natorum regia nutrix: 'Non Beroe uobis, non haec Rhoeteia, matres, est Dorycli coniunx; diuini signa decoris ardentisque notate oculos, qui spiritus illi, qui uultus uocisque sonus uel gressus eunti. Ipsa egomet dudum Beroen digressa reliqui aegram, indignantem tali quod sola careret munere nec meritos Anchisae inferret honores.' Haec effata. At matres primo ancipites oculisque malignis ambiguae spectare rates miserum inter amorem praesentis terrae fatisque uocantia regna, cum dea se paribus per caelum sustulit alis ingentemque fuga secuit sub nubibus arcum. Tum uero attonitae monstris actaeque furore conclamant, rapiuntque focis penetralibus ignem, pars spoliant aras, frondem ac uirgulta facesque coniciunt. Furit immissis Volcanus habenis transtra per et remos et pictas abiete puppis. - Nuntius Anchisae ad tumulum cuneosque theatri incensas perfert nauis Eumelus, et ipsi respiciunt atram in nimbo uolitare fauillam. Primus et Ascanius, cursus ut laetus equestris ducebat, sic acer equo turbata petiuit castra, nec exanimes possunt retinere magistri. 'Quis furor iste nouus? quo nunc, quo tenditis' inquit 'Heu miserae ciues? non hostem inimicaque castra Argiuum, uestras spes uritis. En, ego vester Ascanius!'—galeam ante pedes proiecit inanem, qua ludo indutus belli simulacra ciebat. Accelerat simul Aeneas, simul agmina Teucrum. Ast illae diuersa metu per litora passim diffugiunt, siluasque et sicubi concaua furtim saxa petunt; piget incepti lucisque, suosque mutatae agnoscunt excussaque pectore Iuno est. - Sed non idcirco flamma atque incendia uiris indomitas posuere; udo sub robore uiuit stuppa uomens tardum fumum, lentusque carinas est uapor et toto descendit corpore pestis, nec uires heroum infusaque flumina prosunt. Tum pius Aeneas umeris abscindere uestem auxilioque uocare deos et tendere palmas: 'Iuppiter omnipotens, si nondum exosus ad unum Troianos, si quid pietas antiqua labores respicit humanos, da flammam euadere classi nunc, pater, et tenuis Teucrum res eripe leto. uel tu, quod superest, infesto fulmine morti, si mereor, demitte tuaque hic obrue dextra.' Vix haec ediderat cum effusis imbribus atra tempestas sine more furit tonitruque tremescunt ardua terrarum et campi; ruit aethere toto turbidus imber aqua densisque nigerrimus Austris, implenturque super puppes, semusta madescunt robora, restinctus donec uapor omnis et omnes quattuor amissis seruatae a peste carinae. |
605 610 615 620 625 630 635 640 645 650 655 660 665 670 675 680 685 690 695 |
- Vanaf dit moment begon
de Fortuin zich tegen te keren. Terwijl bij de grafheuvel met allerlei spelen plechtigheid plaatsvond zond Saturnus' dochter Juno vanuit de hemel Iris naar de vloot en blies haar wind toe bij haar tocht, broedend op veel en nog niet haar aloude grieven verzadigd. Dat meisje maakte een snelle tocht via de duizendkleurige boog, door niemand gezien, en daalde vlug af langs die glijbaan. Zij bemerkte de geweldige bijeenkomst en speurde de kust af en zag de haven verlaten, de vloot zonder bemanning. Maar in de verte, op een verlaten deel van het strand, beweenden de vrouwen in afzondering het verlies van Anchises, en allen tuurden, in tranen over het zeediep; ach, zoveel zee nog te gaan wachtte de vermoeiden en zoveel zee lag nog vóór hen, dat was dezelfde klacht bij allen ; naar woonplaats snakten zij, ze hadden het gehad met het scheepswerk. Ze begaf zich dan in hun midden, zich bewust van de schade die ze toebracht en legde daarom haar uiterlijk en kleding van godin af; ze deed zich voor als Beroe, de hoogbejaarde gade van Doryclus van de Tmarus, die in het verleden reputatie genoot om haar standing en kinderen, zo dus begaf ze zich onder de Trojaanse moeders. 'O ongelukkigen, zei ze,'die geen Griekse hand in de oolog de dood in heeft gesleept onder de muren van uw vaderland! O droeve stam, welk einde houdt voor u het Lot nog in petto? Het zevende jaar na de ondergang van Troje verloopt al, nu wij alle zeeën en landen bezwerven, zoveel ontoegankelijke klippen en weergrilligheden trotseren, terwijl we over onmetelijke deining een Italia najagen dat steeds maar weer wijkt voor ons, een speelbal der golven. Hier is het gebied van een broederlijk Eryx, een gastvrije Acestes: wie belet ons stadsmuren te bouwen en stedebewoners te worden? O land der vaders en penaten, vergeefs ontrukt aan de vijand, zullen dan nergens muren genoemd zijn naar Troje? Zal ik nergens rivieren zien die een Hector oproepen, een Xanthus noch Simois? Kom, vooruit, steek samen met mij de brand in die heilloze schepen. Cassandra's schim is me namelijk in mijn slaap verschenen en reikte mij brandende fakkels en zei: "Zoek hier een nieuw Troje; hier is jullie thuis". Nu is het dus tijd om op te treden, want een zo zwaar voorteken duldt geen uitstel. Kijk daar, vier altaren voor Neptunus; de god zelf zorgt voor fakkels en daadkracht'. Met deze woorden greep zij als eerste gewelddadig het verterende vuur haalde ver uit met haar rechterhand, zette af en zwaaide en wierp. Het verstand van de Trojaansen was verbijsterd en hun harten verlamd. Nu sprak één van de velen, de oudste, Pyrgo, de voedster van zovele zonen van Priamus: Niet staat hier vóór jullie Beroë, vrouwen, dit is geen Trojaanse, of Doryclus' vrouw; let op de tekens van goddelijke status: die fonkelende ogen, dat charisma, dat gezicht en haar stemgeluid, haar gang. Zelf ben ik zojuist bij Beroë vandaan gekomen, ziek is ze en verstoord dat zij alleen moet ontbreken bij dit feest voor Anchises en hem geen passend eerbewijs kan brengen'. Dit waren haar woorden. Maar de vrouwen, aanvankelijk in twijfel en aarzelend, keken met koele blik naar de schepen, gevangen tussen treurig verlangen naar het land waar ze waren en het rijk waar het lot hen naar toe riep, toen de godin zich, in balans op haar vleugels, ten hemel verhief en een reusachtige boog door de wolken kliefde. Toen echt verbijsterd door het teken en gedreven door razernij, schreeuwden ze luid en ontstaken hun fakkels aan het vuur in de tenten, anderen plunderden de altaren, wierpen lover, twijgen en fakkels. Vulcanus raast voort, de teugels gevierd, door de banken en riemen en het beschilderde hout van de achtersteven. - Eumelus brengt het bericht van de brandende schepen naar het graf van Anchises en de tribunes rondom het schouwspel, ook zelf zien ze nu hoe de zwarte as in een rookpluim omhoog stijgt. Voorop stuift Ascanius, zo uitgelaten als hij ook de ruiterstoet aanvoerde, nu ijlings te paard naar het warrige scheepskamp en zijn instructeurs, buiten adem, zijn niet in staat hem te kalmeren. 'Wat is dit voor ongehoorde razernij? Wat moet dit? Waar zijn jullie op uit?' roept hij, 'Ach, ongeluksvrouwen! Dit is geen vijand, geen vijandelijk kamp van Grieken, jullie verbranden jullie bloedeigen hoop. Kijk dan, hier sta ik, jullie Ascanius!' - en hij wierp voor hun voeten de schertshelm, waarmee bekleed hij de schijnoorlog leidde. Daar kwam Aeneas aan en met hem alle andere Trojanen. Direct stoven zij naar alle kanten uiteen langs de kust, en zochten de bossen op en verborgen zich in holen, als ze die ergens vinden konden; ze schaamden zich voor hun daad en het daglicht, en, weer bij zinnen, herkenden zij de hunnen, was Iuno hen niet meer meester. - Maar daarmee nemen de laaiende vlammen nog niet in kracht af; diep in het vochtige hout smeult het breewsel en braakt trage rook, en langzaam maar zeker verteert de walm de schepen, de vernieling daalt af tot overal in de kielen, en de inspanning der mannen en het uitgestorte bluswater halen niets uit. Dan scheurt de toegewijde Aeneas het kleed van zijn schouders en roept de goden te hulp en strekt zijn handen uit in gebed: 'Juppiter, almachtige, als u nog niet alle Trojanen tot de laatste toe haat, als enige toewijding als vroeger nog bekommernis draagt om de mensen, geef dan dat vuur de vloot nu met rust laat, vader, en ontruk de hachelijke staat van de Teucers aan de ondergang, of anders, als ik dat verdien, stuur wat nu nog rest met uw vreselijke bliksem de dood in en begraaf het hier eigenhandig'. Amper was hij uitgesproken of een zwarte storm van maatloze stortregens plensde omlaag en van donder weergalmden de heuvels en velden; uit heel het zwerk stroomde kolkend van water een stortbui, gitzwart van de winden, en vol stroomden van boven de schepen, het halfverkoolde hout werd doorweekt, totdat alle walm geblust was en alle schepen, op vier na, van de ondergang waren gered. |
Vertrek van Sicilië. (700 - 871) |
- At pater Aeneas casu
concussus acerbo nunc huc ingentis, nunc illuc pectore curas mutabat uersans, Siculisne resideret aruis oblitus fatorum, Italasne capesseret oras. Tum senior Nautes, unum Tritonia Pallas quem docuit multaque insignem reddidit arte - haec responsa dabat, uel quae portenderet ira magna deum uel quae fatorum posceret ordo; isque his Aenean solatus uocibus infit: 'Nate dea, quo fata trahunt retrahuntque sequamur; quidquid erit, superanda omnis fortuna ferendo est. Est tibi Dardanius diuinae stirpis Acestes: hunc cape consiliis socium et coniunge uolentem, huic trade amissis superant qui nauibus et quos pertaesum magni incepti rerumque tuarum est. Longaeuosque senes ac fessas aequore matres et quidquid tecum inualidum metuensque pericli est delige, et his habeant terris sine moenia fessi; urbem appellabunt permisso nomine Acestam.' - Talibus incensus dictis senioris amici tum uero in curas animo diducitur omnis; Et Nox atra polum bigis subuecta tenebat. visa dehinc caelo facies delapsa parentis Anchisae subito talis effundere uoces: 'Nate, mihi uita quondam, dum uita manebat, care magis, nate Iliacis exercite fatis, imperio Iouis huc uenio, qui classibus ignem depulit, et caelo tandem miseratus ab alto est. Consiliis pare quae nunc pulcherrima Nautes dat senior; lectos iuuenes, fortissima corda, defer in Italiam. Gens dura atque aspera cultu debellanda tibi Latio est. Ditis tamen ante infernas accede domos et Auerna per alta congressus pete, nate, meos. Non me impia namque Tartara habent, tristes umbrae, sed amoena piorum concilia Elysiumque colo. Huc casta Sibylla nigrarum multo pecudum te sanguine ducet. Tum genus omne tuum et quae dentur moenia disces. Iamque uale; torquet medios Nox umida cursus et me saeuus equis Oriens adflauit anhelis.' Dixerat et tenuis fugit ceu fumus in auras. Aeneas 'quo deinde ruis? quo proripis?' inquit, 'Quem fugis? aut quis te nostris complexibus arcet?' Haec memorans cinerem et sopitos suscitat ignis, Pergameumque Larem et canae penetralia Vestae farre pio et plena supplex ueneratur acerra. -Extemplo socios primumque accersit Acesten et Iouis imperium et cari praecepta parentis edocet et quae nunc animo sententia constet. Haud mora consiliis, nec iussa recusat Acestes: transcribunt urbi matres populumque volentem deponunt, animos nil magnae laudis egentis. Ipsi transtra nouant flammisque ambesa reponunt robora nauigiis, aptant remosque rudentisque, exigui numero, sed bello uiuida uirtus. Interea Aeneas urbem designat aratro sortiturque domos; hoc Ilium et haec loca Troiam esse iubet. Gaudet regno Troianus Acestes indicitque forum et patribus dat iura uocatis. Tum uicina astris Erycino in uertice sedes fundatur Veneri Idaliae, tumuloque sacerdos ac lucus late sacer additus Anchiseo. - Iamque dies epulata nouem gens omnis, et aris factus honos: placidi strauerunt aequora uenti creber et aspirans rursus uocat Auster in altum. Exoritur procurua ingens per litora fletus; complexi inter se noctemque diemque morantur. Ipsae iam matres, ipsi, quibus aspera quondam uisa maris facies et non tolerabile nomen, ire uolunt omnemque fugae perferre laborem. Quos bonus Aeneas dictis solatur amicis et consanguineo lacrimans commendat Acestae. Tris Eryci uitulos et Tempestatibus agnam caedere deinde iubet soluique ex ordine funem. Ipse caput tonsae foliis euinctus oliuae stans procul in prora pateram tenet, extaque salsos porricit in fluctus ac uina liquentia fundit. Prosequitur surgens a puppi uentus euntis; certatim socii feriunt mare et aequora uerrunt. - At Venus interea Neptunum exercita curis adloquitur talisque effundit pectore questus: 'Iunonis grauis ira neque exsaturabile pectus cogunt me, Neptune, preces descendere in omnis; quam nec longa dies pietas nec mitigat ulla, nec Iouis imperio fatisque infracta quiescit. Non media de gente Phrygum exedisse nefandis urbem odiis satis est nec poenam traxe per omnem reliquias Troiae: cineres atque ossa peremptae insequitur. Causas tanti sciat illa furoris. Ipse mihi nuper Libycis tu testis in undis quam molem subito excierit: maria omnia caelo miscuit Aeoliis nequiquam freta procellis, in regnis hoc ausa tuis. Per scelus ecce etiam Troianis matribus actis exussit foede puppis et classe subegit amissa socios ignotae linquere terrae. Quod superest, oro, liceat dare tuta per undas uela tibi, liceat Laurentem attingere Thybrim, si concessa peto, si dant ea moenia Parcae.' Tum Saturnius haec domitor maris edidit alti: 'Fas omne est, Cytherea, meis te fidere regnis, unde genus ducis. Merui quoque; saepe furores compressi et rabiem tantam caelique marisque. Nec minor in terris, Xanthum Simoentaque testor, Aeneae mihi cura tui. Cum Troia Achilles exanimata sequens impingeret agmina muris, milia multa daret leto, gemerentque repleti amnes nec reperire uiam atque euoluere posset in mare se Xanthus, Pelidae tunc ego forti congressum Aenean nec dis nec uiribus aequis nube caua rapui, cuperem cum vertere ab imo structa meis manibus periurae moenia Troiae. Nunc quoque mens eadem perstat mihi; pelle timores. Tutus, quos optas, portus accedet Auerni. Unus erit tantum amissum quem gurgite quaeres; unum pro multis dabitur caput.' His ubi laeta deae permulsit pectora dictis, iungit equos auro genitor, spumantiaque addit frena feris manibusque omnis effundit habenas. Caeruleo per summa leuis uolat aequora curru; subsidunt undae tumidumque sub axe tonanti sternitur aequor aquis, fugiunt uasto aethere nimbi. Tum uariae comitum facies, immania cete, et senior Glauci chorus Inousque Palaemon Tritonesque citi Phorcique exercitus omnis; laeva tenet Thetis et Melite Panopeaque virgo, Nisaee Spioque Thaliaque Cymodoceque. - Hic patris Aeneae suspensam blanda uicissim gaudia pertemptant mentem; iubet ocius omnis attolli malos, intendi bracchia uelis. Una omnes fecere pedem pariterque sinistros, nunc dextros soluere sinus; una ardua torquent cornua detorquentque; ferunt sua flamina classem. Princeps ante omnis densum Palinurus agebat agmen; ad hunc alii cursum contendere iussi. Iamque fere mediam caeli Nox umida metam contigerat, placida laxabant membra quiete sub remis fusi per dura sedilia nautae, cum leuis aetheriis delapsus Somnus ab astris aera dimouit tenebrosum et dispulit umbras, te, Palinure, petens, tibi somnia tristia portans insonti; puppique deus consedit in alta Phorbanti similis funditque has ore loquelas: 'Iaside Palinure, ferunt ipsa aequora classem, aequatae spirant aurae, datur hora quieti. Pone caput fessosque oculos furare labori. Ipse ego paulisper pro te tua munera inibo.' Cui uix attollens Palinurus lumina fatur: 'Mene salis placidi uultum fluctusque quietos ignorare iubes? mene huic confidere monstro? Aenean credam (quid enim?) fallacibus auris et caeli totiens deceptus fraude sereni?' Talia dicta dabat, clauumque adfixus et haerens nusquam amittebat oculosque sub astra tenebat. Ecce deus ramum Lethaeo rore madentem uique soporatum Stygia super utraque quassat tempora, cunctantique natantia lumina soluit. Vix primos inopina quies laxauerat artus, et super incumbens cum puppis parte reuulsa cumque gubernaclo liquidas proiecit in undas praecipitem ac socios nequiquam saepe vocantem; ipse uolans tenuis se sustulit ales ad auras. Currit iter tutum non setius aequore classis promissisque patris Neptuni interrita fertur. Iamque adeo scopulos Sirenum aduecta subibat, difficilis quondam multorumque ossibus albos (tum rauca adsiduo longe sale saxa sonabant), cum pater amisso fluitantem errare magistro sensit, et ipse ratem nocturnis rexit in undis multa gemens casuque animum concussus amici: 'O nimium caelo et pelago confise sereno, nudus in ignota, Palinure, iacebis harena.' |
705 710 715 720 725 730 735 740 745 750 755 760 765 770 775 780 785 790 795 800 805 810 815 820 825 830 835 840 845 850 855 860 865 871 |
- Maar vader Aeneas,
geschokt door die wrange tegenslag, woog weifelend zijn grote zorgen om en om in de geest, vroeg zich af of hij op Sicilië zou blijven en zijn bestemming laten varen, ofwel toch Italia zou pogen te bereiken. Het volgende sprak toen de oudere Nautes, door de Tritoonse Pallas onderwezen en vermaard in velerlei kundes, - zij gaf hem antwoorden in, ofwel wat de grote toorn der goden van zins was, of wat de loop van het lot nu eenmaal vereiste; hij sprak tot Aeneas met deze troostrijke woorden; 'Godinnezoon, laten we ons lot nu maar volgen, waarheen het ons stuurt; hoe het ook zij, naar onze onontkoombare beschikking moeten we ons voegen. Je hebt de Dardaan van goddelijke afkomst Acestes: betrek deze bereidwillige vriend in je overleg en je plannen, draag aan hem over die nog resten na verlies van hun schepen en die van je grootse onderneming en je reizen genoeg hebben. Zoek de hoogbejaarden en de zeemoede vrouwen uit en al wie in je gevolg verzwakt is en bang voor gevaren en laat die hier in dit land maar, uitgeblust, wonen in een stad met de naam Acesta, als hij dat tenminste gedoogt'. - Door deze woorden van zijn oude vriend geprikkeld werd hij pas echt in allerlei zorgen gedompeld. Zwart stond de Nacht in haar tweespan al hoog aan de hemel, toen kwam plots de verschijning omlaag van vader Anchises en scheen deze woorden te spreken: 'Mijn zoon, ooit liever nog dan mijn leven toen ik dat nog bezat, mijn zoon, door Trojes lot voortgejaagd, hierheen kom ik in opdracht van Juppiter, die de brand op de vloot wist te blussen en tenslotte toch medelijden toont vanuit zijn hoge hemel. Geef gehoor aan het uitstekende advies dat de oude Nautes je geeft; voer een uitgelezen groep jonge, dappere mannen mee naar Italia. Een volk, hard en onbehouwen, zul je in Latium moeten verslaan. Eerst echter moet je Dis' woning der doden ingaan en via de diepe Avernus mij bezoeken. Niet immers verblijf ik in de Tartarus der goddelozen, die sombere schimmen, maar het heerlijk gezelschap der achtenswaardigen is mij gegund: het Elysium. Hierheen zal de kuise Sibylle je voeren na het offeren van veel bloed van zwarte schapen. Dan zull je alles over je volk vernemen en wat voor stad je geschonken wordt. Nu: vaarwel! De Nacht draait al dauwbrengend weg en wild blaast de Morgen me toe met snuivende paarden'. Na deze woorden vervluchtigde hij als rook in de wind. 'Waar vlucht je heen? Waarnaartoe?', riep Aeneas, Voor wie wijk je weg? Wie voorkomt onze omhelzing?' Terwijl hij zo spreekt wekt hij het sluimerende vuur uit de as, en eert Pergamus' Lar en het altaar van de oeroude Vesta met gewijde gerst en wolken wierook als smekeling. - Direct ontbiedt hij zijn reisgezellen en met name Acestes en vertelt hen Juppiters opdracht en de voorschriften van zijn dierbare vader en welk plan nu vaststaat in zijn geest. Geen oponthoud kent deze plannen en Acestes steunt hem volkomen: zij schrijven de vrouwen in voor de stad en ieder die wil laten zij achter: mannen zonder behoefte aan roem. Zelf herstellen zij de banken en repareren de geblakerde balken op de schepen en zorgen voor riemen en tuig, onaanzienlijk in aantal, maar blakend van mannelijke strijdlust. Aeneas, intussen, zet met een ploeg het stadsareaal uit, bij loting kent hij de kavels toe; noemt deze plek Ilium en een andere moet Troje gaan heten. De Trojaan Acestes groeit in zijn koningschap en wijst het forum aan en geeft vroede vaderen hun rechten. Dan wordt op de top van de Eryx, de sterren nabij, een tempel gebouwd voor Venus Idalia, en aan het graf van Anchises een priester en ver rondom een heilig woud toegevoegd. - Nu verbleef negen dagen al het volk tesamen, en op de altaren werden eregaven geofferd: kalme winden effenden de zeeën en een gestaag waaiende Zuidenwind noodde weer tot de zeevaart. Toen rees langs de kromming der kust een geweldig gejammer; men omhelsde elkaar en draalde een dag en een nacht. Zelfs de moeders en zij voor wie eens de aanblik der zee bitter was en onverdraaglijk het woord al, willen nu meegaan en elke beproeving van de tocht doorstaan. Hen troost de goede Aeneas met vriendelijke woorden en onder tranen beveelt hij ze aan bij zijn bloedverwant Acestes. Daarop beveelt hij drie kalfjes te offeren aan Eryx en de Stormen een lam en dan schip na schip de trossen te lossen. Zelf staat hij, het hoofd omkranst met olijfblad, hoog op de voorsteven, een schaal in de hand, en werpt offervlees in de zilte golven en plengt heldere wijn. Een gunstige wind vanaf achter steekt op en begeleidt hen, in wedijver treffen de schepelingen de zee en scheren over het water. Maar Venus, intussen, door zorgen gekweld, wendt zich tot Neptunus en recht uit haar hart uit zij deze klachten: 'Juno's onbedaarlijke wrok en onverzoenlijke hart dwingen mij, Neptunus, tot alle mogelijke beden mijn toevlucht te nemen; haar stemt noch een lang tijdsverloop milder noch enige vorm van godsvrucht, noch komt zij gebroken door Juppiters bevel of het noodlot tot rust. Het is haar niet voldoende midden uit het Phrygische volk hun stad vernietigd te hebben in haar godonwaardige haat en al wat van Troje nog rest alle mogelijke straffen te geven: zelfs de as en de botten van de verloren stad jaagt ze na. De reden voor zo'n razernij kan ze zelf slechts weten. Zelf was je me onlangs getuige hoe ze in de Libysche zee een onverwachte orkaan liet ontstaan: alle zee zwiepte ze hoog in het luchtruim; tevergeefs vertrouwend op de stormkracht van Aeolus waagde ze dat in jouw rijk. Zie hoe ze ook misdadiglijk door het optreden van de Trojaanse vrouwen de vloot, oh schande, in brand stak en door het verlies van schepen ertoe dwong metgezellen achter te laten in een onbekend land. Ik smeek je, laat het overige, wat jou betreft, veilig de zee oversteken en de Laurentische Tiber bereiken, als ik vraag wat geoorloofd is, als de Parcen daar een stad gunnen'. Toen sprak Saturnus' zoon, heerser over de diepe zee, deze woorden: 'Alleszins is het terecht, Cytherische, mijn rijk te vertrouwen, waaruit jij geboren werd. Verdiend heb ik het ook; vaak heb ik stormen bedaard en grote razernij van hemel en zee. Evenzo te land - Xanthus en Simoeis roep ik aan tot getuige - was jouw Aeneas mij tot zorg, toen Achilles in Troje het uitgeputte leger achtervolgde en binnen de muren joeg, en duizenden doodde, en de stromen, met lijken gevuld, hun klachten uitten en de Xanthus geen bedding meer kon vinden en niet meer weg kon stromen naar zee: toen heb ik de sterke Pelide Aeneas ontroofd, noch opgewassen in kracht noch beschermd door de goden, maar ik hulde hem in een wolk, hoewel ik de muren van het meinedige Troje gebouwd met mijn eigen handen, met de grond gelijk wilde maken. Ook nu leeft diezelfde gezindheid bij mij voort; weg met je vrees! Ongedeerd zal hij, zoals je wilt, de haven van Avernus bereiken. Slechts één zal er zijn, die je, verloren in zee, missen zult; één hoofd slechts zal gegeven worden voor velen'. Zodra hij zo het gemoed van de godin tot haar vreugde gekalmeerd had, spande de god zijn paarden met goud in en legde het bit aan in hun vurig schuimende bek en vierde de teugels vrij in zijn handen. In zijn donkere wagen gleed hij licht over het zeeoppervlak: de golven weken terug en het omstuimige water maakte plaats onder de dreunende as, aan de hemel verdwijnen de wolken. Dan volgde een bont gezelschap gevolg, een reusachtige menigte, zowel het oude gevolg van Glaucus als Palaemon, de zoon van Ino en de snelle Tritonen en heel het leger van Phorcus; Thetis en Melite links alsook het jonge meisje Panopea, Nisaea en Spio en Thalia en Cymodoce. - Nu doorstroomt de angstige geest van vader Aeneas weer aangename vreugde; hij geeft opdracht alle masten te heffen en de ra's te strekken voor de zeilen. Allen gelijk zetten de broeken vast en nu tegelijk links dan weer rechts laten ze de schoten vieren; tegelijk draaien ze de hoge gaffels en draaien weer terug: een gunstige bries drijft de vloot voort. Als eerste vóór allen voerde Palinurus de drom schepen aan; zijn koers moeten de anderen volgen. Al bijna had de dauwbrengende Nacht het keerpunt aan de hemel bereikt en de schepelingen, verspreid aan de riemen over de harde banken, ontspanden hun leden door de kalme rust, toen de Slaap, slinks neergegleden van de sterrenhemel, de duistere lucht wegschoof en de schaduwen verdreef, op zoek naar jou, Palinurus; voor jou, onschuldige, een droeve sluimer aandragend; en op de hoge achtersteven nestelde zich de god, gelijkend op Phorbas en uitte door diens mond gesmoes: 'Iasius' zoon Palinurus, de zeevlakten zelf vervoeren de vloot, gelijkmatig blazen de winden, dit uur kan gegeven worden aan rust. Leg je hoofd neer en gun je vermoeide ogen rust van hun inspanning. Ik zal zelf voor jou een tijdje je taak waarnemen'. Nauwelijks zijn ogen naar hem opheffend sprak Palinurus: 'Wil je dat ik doe alsof ik de aanblik van een kalme zee en rustig water niet ken? Alsof ik dit grillig element vertrouw? Zou ik Aeneas [waartoe?] aan schijnheilige lucht toevertrouwen, zo vaak al misleid door bedrog van een zogenaamd rustige hemel?' Dat gaf hij ten antwoord en, zijn helmstok stevig omklemmend, veslapte hij geen moment en hield zijn ogen gericht op de sterren. Zie, de god wreef een tak, nat van vocht uit de Lethe en behekst met Stygische kracht, over beide zijn slapen, en sloot zo de zwemmende ogen van de tegenstribbelaar. Amper had de onverwachte slaap zijn leden ontspannen en boog de god zich over hem, of hij stortte met een losgerukt deel van de achtersteven, zijn stuurriem nog vast, voorover in het heldere water terwijl hij vergeefs steeds opnieuw zijn vrienden te hulp riep; Slaap zelf verhief zich op zijn tere vleugels de lucht in. De vloot vervolgde zijn koers niet minder veilig op zee en volgens de belofte van vader Neptunus zeilde zij onaangedaan voort. En reeds kwam zij op haar vaart dicht bij de rotsen der Sirenen, ooit gevaarlijk en wit van de botten van velen (toen klonken nog slechts van verre de rotsen in de gestage branding), toen vader Aeneas bemerkte dat zijn schip op drift geraakt was na verlies van de stuurman en zelf bestuurde hij het op de nachtelijke golven, luid jammerend en geschokt door het lot van zijn vriend: 'Oh, Palinurus, te groot was je vertrouwen in de hemel en de zee, onbedekt zul je liggen op een onbekend strand'. |
Lees verder: Boek 6 Terug naar het overzicht van de Aeneis Terug naar het overzicht van de werken van Ben Bijnsdorp |