Boek 2 van de Aeneis van Vergilius


De ondergang van Troje: het Paard; Laocoön. (1 - 56)
Sinon. (57 - 194)
Het lot van Laocoön en zijn zonen. (195 - 233)
De Grieken in Troje. (234 - 360)
Aeneas in een hopeloze strijd. (361 - 437)
De strijd om de burcht; de dood van Priamus. (438 - 558)
Aeneas treft Helena aan. (559 - 623)
Vader Anchises wil achterblijven. (624 - 670)
Een wonderteken brengt Anchises tot inkeer. (671 - 729)
Creüsa is zoek. (730 - 770)
De verschijning van Creüsa brengt Aeneas tot vertrek. (771 - 804)


De ondergang van Troje: het Paard; Laocoön. (Aeneis 2, 1 - 56)
Conticuere omnes intentique ora tenebant
inde toro pater Aeneas sic orsus ab alto:
Infandum, regina, iubes renovare dolorem,
Troianas ut opes et lamentabile regnum
eruerint Danai, quaeque ipse miserrima vidi
et quorum pars magna fui. Quis talia fando
Myrmidonum Dolopumve aut duri miles Ulixi
temperet a lacrimis? et iam nox umida caelo
praecipitat suadentque cadentia sidera somnos.
Sed si tantus amor casus cognoscere nostros
et breviter Troiae supremum audire laborem,
quamquam animus meminisse horret luctuque refugit,
incipiam. Fracti bello fatisque repulsi
ductores Danaum tot iam labentibus annis
instar montis equum divina Palladis arte
aedificant, sectaque intexunt abiete costas;
votum pro reditu simulant; ea fama vagatur.
Huc delecta virum sortiti corpora furtim
includunt caeco lateri penitusque cavernas
ingentis uterumque armato milite complent.
- Est in conspectu Tenedos, notissima fama
insula, dives opum Priami dum regna manebant,
nunc tantum sinus et statio male fida carinis:
huc se provecti deserto in litore condunt;
nos abiisse rati et vento petiisse Mycenas.
Ergo omnis longo solvit se Teucria luctu;
panduntur portae, iuvat ire et Dorica castra
desertosque videre locos litusque relictum:
hic Dolopum manus, hic saevus tendebat Achilles;
classibus hic locus, hic acie certare solebant.
Pars stupet innuptae donum exitiale Minervae
et molem mirantur equi; primusque Thymoetes
duci intra muros hortatur et arce locari,
sive dolo seu iam Troiae sic fata ferebant.
At Capys, et quorum melior sententia menti,
aut pelago Danaum insidias suspectaque dona
praecipitare iubent subiectisque urere flammis,
aut terebrare cavas uteri et temptare latebras.
Scinditur incertum studia in contraria vulgus.
Primus ibi ante omnis magna comitante caterva
Laocoon ardens summa decurrit ab arce,
et procul 'o miseri, quae tanta insania, cives?
creditis avectos hostis? aut ulla putatis
dona carere dolis Danaum? sic notus Ulixes?
Aut hoc inclusi ligno occultantur Achivi,
aut haec in nostros fabricata est machina muros,
inspectura domos venturaque desuper urbi,
aut aliquis latet error; equo ne credite, Teucri.
quidquid id est, timeo Danaos et dona ferentis.'
Sic fatus validis ingentem viribus hastam
in latus inque feri curvam compagibus alvum
contorsit. Stetit illa tremens, uteroque recusso
insonuere cavae gemitumque dedere cavernae.
Et, si fata deum, si mens non laeva fuisset,
impulerat ferro Argolicas foedare latebras
Troiaque nunc staret, Priamique arx alta maneres.




5



 
10




15




20




25




30




35




40




45




50




55

Allen verstomden en hielden hun blik op Aeneas gericht;
daarop begon vanaf zijn hoge sofa de stamvader als volgt:
'Een onzegbaar verdriet, vorstin, vraagt ge mij weer te beleven,
hoe de Danaërs het rijke Troje plunderden en het deerniswekkende rijk
verwoestten, wat rampen ik voor m'n eigen ogen gezien heb
en waarvan ik zelf het slachtoffer werd. Wie zou met droge ogen
zelfs van de Myrmidonen of Dolopen of soldaat van de wrede Ulysses,
dat soort gebeuren kunnen vertellen? Ook haast reeds de dauwrijke nacht
zich weg van de hemel en manen de sterren tot slaap.
Maar als u dan zo sterk verlangt onze lotgevallen te kennen
en in het kort het laatste leed van Troje te horen,
zal ik daar toch aan beginnen, ook al huivert mijn hart en deinst door smart terug
voor de herinnering....Gebroken door oorlogsgeweld en zat van hun noodlot
toen zovele jaren verstreken, bouwden de leiders der Danaërs
door een godslist van Pallas een paard, groot als een berg,
ze bekleedden de ribben met dennenhout;
als een wijgave voor de terugtocht; dat verhaal deed de ronde.
Maar hierin sloten zij slinks een twintigtal selecte soldaten,
diep weggeborgen, onzichtbaar in de binnenste holten,
en vulden de reuzenbuik met krijgslui, tot de tanden gewapend.
- In het zicht ligt Tenedos, een zeer bekend eiland,
welvarend zolang het rijk van Priamus nog bestond,
nu heeft het nog slechts een baai en is een onbetrouwbare ankerplaats,
daarheen staken ze over en verborgen hun vloot op de verlaten kust,
zodat wij dachten dat ze weggetrokken waren en naar Mycene gezeild.
Derhalve bevrijdden alle Teucriërs zich van hun lange gedruktheid;
de poorten vlogen open en vol plezier trokken we naar het Griekse kamp
en de verlaten plekken en het lege strand:
hier kampeerde het leger Dolopiërs, daar de wrede Achilles,
hier was de plaats voor de vloot, daar het slagveld.
Een deel vergaapt zich aan de fatale gave voor Minerva, wars van het huwelijk,
en bewondert het reusachtige paard; als eerste zet Thymoetes ertoe aan
het gevaarte binnen de muren te brengen en op de burcht een plaats te geven,
hetzij achterbaks ofwel beschikte Troje's lot dat nu eenmaal.
Maar Capys en zij die beter bij hun verstand waren
gaven advies om ofwel dit verdachte cadeau van de Danaërs,
vast wel een valkuil, in zee te werpen of in brand te steken,
ofwel de holtes van de buik te doorboren en op schuiplaatsen te doorzoeken.
Het weifelende volk valt uiteen tot verschillende voorkeur.
Dan komt aan het hoofd van een menigte anderen
Laocoön driftig gerend van de top van de burcht,
en roept al van verre 'Rampzalige burgers, wat is dit voor dwaasheid,
geloven jullie dat de vijand werkelijk verdwenen is? Denken jullie dat aan
giften van Danaërs geen luchtje kleeft? Staat Ulyxes zo bij jullie bekend?
Ofwel houden in dit hout Achivers zich verstopt,
ofwel is dit geval gemaakt als wapen tegen onze muren,
om onze huizen te begluren en van boven af de stad te bedreigen,
ofwel verbergt het een andere krijgslist; vertrouw, Teucriërs, dat paard niet
hoe het ook zij, ik heb het niet op die Grieken, al delen zij cadeaus uit.'
Met deze woorden smijt hij uit al zijn kracht een geweldige speer
naar de flank en de gebogen buikwand van het monster.
Trillend bleef die daar steken, en in de gebutste buik
weergalmden de holle ruimten en lieten gebonk horen.
En, als het lot van de goden gunstig en onze geest niet verblind was,
dan had hij zeker met dat wapen de Argolische schuilplaats onthuld
dan zou Troje nog bestaan, en jij, burcht van Priamus, hoog oprijzen.


Sinon. (57 - 194)


- Ecce, manus iuuenem interea post terga reuinctum
pastores magno ad regem clamore trahebant
Dardanidae, qui se ignotum uenientibus ultro,
hoc ipsum ut strueret Troiamque aperiret Achiuis,
obtulerat, fidens animi atque in utrumque paratus,
seu uersare dolos seu certae occumbere morti.
Undique uisendi studio Troiana iuuentus
circumfusa ruit certantque inludere capto.
Accipe nunc Danaum insidias et crimine ab uno
disce omnis.
- Namque ut conspectu in medio turbatus, inermis
constitit atque oculis Phrygia agmina circumspexit,
'heu, quae nunc tellus,' inquit, 'quae me aequora possunt
accipere? aut quid iam misero mihi deniquerestat,
cui neque apud Danaos usquam locus, et super ipsi
Dardanidae infensi poenas cum sanguine poscunt?'
Quo gemitu conuersi animi compressus et omnis
impetus. Hortamur fari quo sanguine cretus,
quidue ferat; memoret quae sit fiducia capto.
Ille haec deposita tandem formidine fatur:
'Cuncta equidem tibi, rex, fuerit quodcumque, fatebor
uera,' inquit; 'neque me Argolica de gente negabo;
hoc primum; nec, si miserum Fortuna Sinonem
finxit, uanum etiam mendacemque improba finget.
Fando aliquod si forte tuas peruenit ad auris
Belidae nomen Palamedis et incluta fama
gloria, quem falsa sub proditione Pelasgi
insontem infando indicio, quia bella uetabat,
demisere neci, nunc cassum lumine lugent:
Illi me comitem et consanguinitate propinquum
pauper in arma pater primis huc misit ab annis.
Dum stabat regno incolumis regumque uigebat
conciliis, et nos aliquod nomenque decusque
gessimus. Inuidia postquam pellacis Vlixi
(haud ignota loquor) superis concessit ab oris,
adflictus uitam in tenebris luctuque trahebam
et casum insontis mecum indignabar amici.
Nec tacui demens et me, fors si qua tulisset,
si patrios umquam remeassem uictor ad Argos,
promisi ultorem et uerbis odia aspera moui.
Hinc mihi prima mali labes, hinc semper Vlixes
criminibus terrere nouis, hinc spargere uoces
in uulgum ambiguas et quaerere conscius arma.
Nec requieuit enim, donec Calchante ministro -
sed quid ego haec autem nequiquam ingrata reuoluo,
quidue moror? si omnis uno ordine habetis Achiuos,
idque audire sat est, iamdudum sumite poenas:
hoc Ithacus uelit et magno mercentur Atridae.'
Tum uero ardemus scitari et quaerere causas.
ignari scelerum tantorum artisque Pelasgae.



60




65




70




75




80




85




90




95




100




105

- Zie, intussen sleept een troep herders een man, geboeid op zijn rug,
onder luid geschreeuw voor de koning: een Dardanider,
die zich, onbekend, uit eigen beweging aan hen had overgegeven
om dit te bewerken: Troje voor de Grieken te openen,
manmoedig was hij bereid tot elk van beide opties:
ofwel zijn listige plannen te volvoeren ofwel een zekere dood te ondergaan.
Van overal stroomt de manschap van Troje toe, nieuwsgierig,
en wedijvert de gevangene te bespotten.
Aanhoor nu de listen der Grieken en leer uit één wandaad
allen kennen.
Want zodra hij, onthutst, ongewapend, te staan kwam
midden in de kring en de Phrygische troepen om zich heen zag,
verzuchtte hij:'Wee, welk land, welke zee zal me nog kunnen
herbergen? Wat rest mij, rampzalige, überhaupt nog,
voor wie niet alleen bij de Danaërs nergens plaats is,
maar wiens bloedige straf ook de vijandige Dardaniden nu eisen?'
Door deze klacht zijn wij milder gestemd en alle agressie
wordt onderdrukt. Wij sporen hem aan te zeggen wie hij is
en wat hij komt doen, en waaruit hij, gevangen, nog vertrouwen put.
Hij vermant zich dan eindelijk en zegt:
'Alles, waarachtig, koning, kome wat komt, zal ik u vertellen
naar waarheid,' dat zegt hij,'en niet ontkennen dat ik een Griek ben;
dit vooreerst; en niet, ook al heeft Fortuna de ongelukkige Sinon bedrogen,
zal zij hemzelf ook brutaalweg tot loze leugenaar maken.
Misschien hebt u wel van horen zeggen vernomen
de naam Palamedes, Belus' nazaat, en zijn roemrijke reputatie,
hem hebben de Pelasgen op een valse aanklacht
onschuldig terecht gesteld want hij was pacifist,
nu betreuren ze dat hij gedood is.
Ik ben een vriend van hem, bloedverwant ook, en werd door mijn vader,
omdat die maar arm was, met hem, toen de oorlog begon, hierheen gestuurd.
Zolang hij nog macht had en gezag in het beraad van de vorsten,
heb ook ik nog enig respect en aanzien genoten.
Maar toen door de afgunst van de sluwe Ulyxes
(ik vertel u geen nieuws) hij van de aarde gevaagd was,
rekte ik, geschokt, mijn leven in obscure droefheid
en wrokte in stilte om het lot van mijn vriend die geen schuld had.
Maar niet bleef ik, dwaas, bij mijn zwijgen en voorzei dat ik,
als het lot zou beschikken dat ik ooit, na de zege, naar ons Argivische vaderland
terugkwam, zijn wreker zou zijn en met die woorden wekte ik haat op.
Hiermee begon voor mij alle ellende, vanaf toen zaaide Ulyxes schrik
met ongehoorde beschuldigingen, van toen af zaaide hij praatjes
onder het krijgsvolk en zocht, schulbewust, naar conflicten.
En hij rustte dan ook niet voordat hij, met de hulp van Calchas....
Maar wat sta ik hier voor niets mijn ondankbaar verslag te doen,
en waartoe dit oponthoud? Als u toch alle Grieken op één lijn stelt,
dan hebt u hieraan genoeg, straf me dan maar meteen:
dat zou die Ithakiër graag willen en de Atriden zeer op prijs stellen'.
Daardoor echter wilden we juist meer weten en vroegen we verder,
onbekend als we waren met zo grote misdaden en Pelasgische doortraptheid.
- Prosequitur pavitans et ficto pectore fatur:
'Saepe fugam Danai Troia cupiere relicta
moliri et longo fessi discedere bello;
fecissentque utinam! saepe illos aspera ponti
interclusit hiems et terruit Auster euntis.
praecipue cum iam hic trabibus contextus acernis
staret equus, toto sonuerunt aethere nimbi.
suspensi Eurypylum scitatum oracula Phoebi
mittimus, isque adytis haec tristia dicta reportat:
"sanguine placastis ventos et virgine caesa,
cum primum Iliacas, Danai, venistis ad oras;
sanguine quaerendi reditus animaque litandum
Argolica." vulgi quae uox ut venit ad auris,
obstipuere animi gelidusque per ima cucurrit
ossa tremor, cui fata parent, quem poscat Apollo.
hic Ithacus vatem magno Calchanta tumultu
protrahit in medios; quae sint ea numina divum
flagitat. et mihi iam multi crudele canebant
artificis scelus, et taciti ventura videbant.
bis quinos silet ille dies tectusque recusat
prodere voce sua quemquam aut opponere morti.
vix tandem, magnis Ithaci clamoribus actus,
composito rumpit vocem et me destinat arae.
adsensere omnes et, quae sibi quisque timebat,
unius in miseri exitium conversa tulere.
iamque dies infanda aderat; mihi sacra parari
et salsae fruges et circum tempora vittae.
eripui, fateor, leto me et vincula rupi,
limosoque lacu per noctem obscurus in ulva
delitui dum vela darent, si forte dedissent.
nec mihi iam patriam antiquam spes ulla videndi
nec dulcis natos exoptatumque parentem,
quos illi fors et poenas ob nostra reposcent
effugia, et culpam hanc miserorum morte piabunt.
quod te per superos et conscia numina veri,
per si qua est quae restet adhuc mortalibus usquam
intemerata fides, oro, miserere laborum
tantorum, miserere animi non digna ferentis.'



110




115




120




125




130




135




140




Hij vervolgde schichtig zijn verhaal en loog verder:
'Vaak overwogen de Danaërs bij Troje weg te trekken, het maar te verlaten,
en, moe van de langdurige oorlog, ervandoor te gaan;
hadden ze dat maar gedaan! Maar vaak hield een grimmig noodweer op zee
hen aan land of joeg de Zuidwester hen, op 't punt te vertrekken, schrik aan.
Vooral toen dit paard, in elkaar gezet met ahornhouten planken,
al klaarstond donderden langs heel het zwerk de wolken.
In onzekerheid stuurden we Eurypylus naar Phoebus' orakel
om advies, en hij kwam terug van de tempel met deze sinistere boodschap:
"Met een bloedig meisjesoffer hebben jullie de winden verzoend,
toen jullie, Danaërs, naar onze kust kwamen;
met bloed en een Argolisch leven moet de terugkeer dan ook
afgesmeekt worden". Zodra deze uitspraak het volk ter ore kwam,
stokte het hart in hun keel en een kille siddering
kroop door hun knieën: voor wie werd dit lot verkondigd, wie eiste Apollo?
Nu sleept de Ithakiër met veel misbaar Calchas, de ziener,
de kring in en vraagt hem om uitleg: wat moeten we met dit goddelijk
bevel. En toen al voorspelden velen voor mij de wrede wandaad
van de bedrieger, maar zwijgend zagen zij toe op wat er gebeuren zou.
Tien dagen zweeg hij en zwijgend hield hij zich in
hardop iemand te noemen en zo aan de dood prijs te geven.
Tenslotte, met moeite gedwongen door het misbaar van die Ithaker,
verbrak hij, op afspraak, zijn stilte en wees mij aan voor het offer.
Allen vielen hem bij en, wat ieder vreesde voor zich,
droegen zij opgelucht, toen het uitgelopen was op de moord op één ongelukkige.
En reeds was de onheilsdag daar; voor mij werd het offerritueel voorbereid,
offerzout op mijn hoofd en banden om mijn slapen;
maar ik wist de moord te ontkomen, ik beken het, mijn boeien te verbreken,
en bij een modderig meertje heb ik me 's nachts in het donker
verborgen gehouden, hopend dat ze misschien weg zouden varen.
Maar zelf heb ik geen enkele hoop meer mijn vroegere thuisland nog terug te zien
noch mijn schatten van kinderen en mijn innig gemiste vader.
Misschien zal men hen nog wel straffen voor deze ontsnapping van mij
en zal men mijn schuld nog verhalen op het leven van die ongelukkigen.
Maar u smeek ik bij de goden en machten die de waarheid beschermen,
bij het vertrouwen wat nog ergens onder stervelingen respect heeft,
heb erbarmen met mijn grote ellende,
erbarmen met een man die een onwaardig lot heeft te dragen.'
His lacrimis vitam damus et miserescimus ultro.
Ipse uiro primus manicas atque arta leuari
uincla iubet Priamus dictisque ita fatur amicis:
'Quisquis es, amissos hinc iam obliuiscere Graios
(noster eris) mihique haec edissere uera roganti:
quo molem hanc immanis equi statuere? Quis auctor?
quidue petunt? quae religio? aut quae machina belli?'
dixerat. Ille dolis instructus et arte Pelasga
sustulit exutas uinclis ad sidera palmas:
'Vos, aeterni ignes, et non uiolabile uestrum
testor numen,' ait, 'uos arae ensesque nefandi,
quos fugi, uittaeque deum, quas hostia gessi:
fas mihi Graiorum sacrata resoluere iura,
fas odisse uiros atque omnia ferre sub auras,
si qua tegunt, teneor patriae nec legibus ullis.
Tu modo promissis maneas seruataque serues
Troia, fidem, si uera feram, si magna rependam.
Omnis spes Danaum et coepti fiducia belli
Palladis auxiliis semper stetit. Impius ex quo
Tydides sed enim scelerumque inuentor Vlixes,
fatale adgressi sacrato auellere templo
Palladium caesis summae custodibus arcis,
corripuere sacram effigiem manibusque cruentis
uirgineas ausi diuae contingere uittas,
ex illo fluere ac retro sublapsa referri
spes Danaum, fractae uires, auersa deae mens.
Nec dubiis ea signa dedit Tritonia monstris.
Vix positum castris simulacrum: arsere coruscae
luminibus flammae arrectis, salsusque per artus
sudor iit, terque ipsa solo (mirabile dictu)
emicuit parmamque ferens hastamque trementem.
Extemplo temptanda fuga canit aequora Calchas,
nec posse Argolicis exscindi Pergama telis
omina ni repetant Argis numenque reducant
quod pelago et curuis secum auexere carinis.
Et nunc quod patrias uento petiere Mycenas,
arma deosque parant comites pelagoque remenso
improuisi aderunt; ita digerit omina Calchas.
Hanc pro Palladio moniti, pro numine laeso
effigiem statuere, nefas quae triste piaret.
Hanc tamen immensam Calchas attollere molem
roboribus textis caeloque educere iussit,
ne recipi portis aut duci in moenia posset,
neu populum antiqua sub religione tueri.
Nam si uestra manus uiolasset dona Mineruae,
tum magnum exitium (quod di prius omen in ipsum
conuertant!) Priami imperio Phrygibusque futurum;
sin manibus uestris uestram ascendisset in urbem,
ultro Asiam magno Pelopea ad moenia bello
uenturam, et nostros ea fata manere nepotes.'
145




150




155




160




165




170




175




180




185




190




Door zijn tranen schenken wij hem het leven en krijgen nog meer met hem te doen.
Zelf beveelt Priamus de man direct te ontdoen van zijn boeien
en benauwende banden en spreekt met vriendelijke woorden:
'Wie je ook bent, zet nu maar de Grieken die je uitstootten uit je hoofd
(je bent één van ons) en geef mij naar waarheid antwoord op deze vraag:
waartoe hebben zij dit reusachtige beeld van een paard hier gezet? Wie verzon dit?
Wat beoogt men ermee? Wat is dit voor object van cultus of oorlog?'
Aldus zijn vraag. En hij, volgens afgesproken instructies en Griekse sluwheid,
hief zijn handen, ontdaan van de boeien, op naar de sterren met de uitroep:
'U, eeuwige lichtbronnen, en onschendbare macht roep ik aan
als getuige en jullie goddeloze altaren en zwaarden,
waaraan ik ontsnapt ben, en banden van goden, die ik als offer gedragen heb:
mij staat het vrij de dure eden en band met de Grieken te breken,
vrij ook die mannen te haten en te onthullen alwat zij verbergen,
ik heb geen verplichting meer aan mijn vaderland of welke wet ook.
Gij, Troje, houdt u slechts aan uw beloften en, gespaard, blijf mij
trouw, als ik waarheid spreek en aldus me rijkelijk wreek.
Alle hoop van de Danaërs en hun vertrouwen in de eenmaal begonnen oorlog
was steeds gevestigd op Pallas' hulp. Maar toen eenmaal
Tydeus' zoon en de misdaadverzinner Ulyxes
het hadden gewaagd om het lotbepalende Palladium te stelen
uit de gewijde tempel, na het doden van de bewakers van de burcht,
en het gewijde beeld met handen vast te grijpen waaraan bloed kleefde,
en de banden van de maagdelijke godin aan te raken,
toen slonk de hoop van de Danaërs en is weggezonken,
hun kracht is gebroken, de geest van de godin had zich afgewend.
En de Tritoonse heeft dat laten blijken door duidelijke tekens.
Amper was het beeld in het kamp geplaatst of flikkerende vlammen
flakkerden op in haar starre ogen, en zilt zweet
droop over haar leden, en drie maal (een wonder om het te zeggen)
sprong het op van de grond, uit eigen beweging, met schild en trillende lans.
Terstond raadt Calchas een vlucht over zee te proberen
want niet zou Troje verwoest kunnen worden met Argolische wapens
als men niet in Argos betere tekens zou krijgen en het godenbeeld
terug zou voeren dat zij over zee op de gekromde schepen weggehaald hebben.
En nu zijn ze terug in Mycene, gestuwd door de wind naar hun vaderland,
wapens en godenhulp verwerven ze en, eenmaal de zee weer over,
zullen ze onverwacht terug zijn; zo duidt Calchas de tekens.
Dit beeld heeft hij geraden te maken als boete
om hun wandaad, het kwetsen der godheid, te delgen.
En Calchas heeft ook nog bevolen dit gevaarte zo hoog te bouwen
uit vlechtwerk van hout en hemelhoog te doen rijzen,
opdat het niet door de poorten de stad in gebracht kon worden,
en uw volk zou behoeden volgens aloude cultus.
Want als uw hand het geschenk voor Minerva zou schenden,
dan zal een afschuwelijke ondergang (mogen de goden dit eerder hem
doen overkomen!) Priamus' rijk en de Frygiërs treffen;
maar als het door uw handen de stad zal bestijgen,
dan zal Azië zelf met een leger naar Pelops' stad komen,
en dat lot staat dan onze kinderen te wachten.'

Het lot van Laocoön en zijn zonen.  (195 - 233)


- Talibus insidiis periurique arte Sinonis
credita res, captique dolis lacrimisque coactis
quos neque Tydides nec Larisaeus Achilles,
non anni domuere decem, non mille carinae.
Hic aliud maius miseris multoque tremendum
obicitur magis atque improuida pectora turbat.
Laocoon, ductus Neptuno sorte sacerdos,
sollemnis taurum ingentem mactabat ad aras.
Ecce autem gemini a Tenedo tranquilla per alta
(horresco referens) immensis orbibus angues
incumbunt pelago pariterque ad litora tendunt;
pectora quorum inter fluctus arrecta iubaeque
sanguineae superant undas, pars cetera pontum
pone legit sinuatque immensa uolumine terga.
Fit sonitus spumante salo; iamque arua tenebant
ardentisque oculos suffecti sanguine et igni
sibila lambebant linguis uibrantibus ora.
Diffugimus uisu exsangues; illi agmine certo
Laocoonta petunt; et primum parua duorum
corpora natorum serpens amplexus uterque
implicat et miseros morsu depascitur artus;
post ipsum auxilio subeuntem ac tela ferentem
corripiunt spirisque ligant ingentibus; et iam
bis medium amplexi, bis collo squamea circum
terga dati superant capite et ceruicibus altis.
Ille simul manibus tendit diuellere nodos
perfusus sanie uittas atroque ueneno,
clamores simul horrendos ad sidera tollit:
qualis mugitus, fugit cum saucius aram
taurus et incertam excussit ceruice securim.
At gemini lapsu delubra ad summa dracones
effugiunt saeuaeque petunt Tritonidis arcem,
sub pedibusque deae clipeique sub orbe teguntur.
Tum uero tremefacta nouus per pectora cunctis
insinuat pauor, et scelus expendisse merentem
Laocoonta ferunt, sacrum qui cuspide robur
laeserit et tergo sceleratam intorserit hastam.
Ducendum ad sedes simulacrum orandaque divae
numina conclamant.
195




200




205




210




215




220




225




230



Door dit gedraai en meinedig geveins van zo'n Sinon
is alles geloofd, en door zijn trucs en gekerm zijn we veroverd,
wij, ongeslagen door Tydeus' zoon en Larissa's Achilles,
gedurende tien jaren, door wel duizend schepen.
Dan wordt een ander, nog grotere gruwel ons, armzaligen,
onverwacht opgedrongen en meer nog jaagt die ons schrik aan.
Laocoön, bij loting tot priester gekozen in dienst van Neptunus,
stond op het punt een geweldige stier als gebruikelijk offer te slachten:
maar zie (ik ril nog bij mijn verslag) twee slangen
komen aanzwemmen over een rustige zee vanaf Tenedos
met reusachtig gekronkel en naderen samen de kust;
hun buik rijst op uit de golven en hun bloedrode kammen
steken uit boven de golven, de rest glijdt vanachter
over het zeevlak en hun staart golft in reusachtige draaiing.
Gedruis stijgt op uit het schuimende water; ze zijn al aan land
met ogen die vonken van bloed en van vuur,
en met trillende tongen likken ze hun sissende bekken.
Wij vluchten uiteen, lijkbleek; maar in feilloze aanval
glijden ze af op Laocoön en beide serpenten omklemmen eerst
de lijfjes van zijn twee zonen in dodelijke omhelzing
en verslinden van die stakkers de leden;
dan grijpen ze ook hemzelf vast, als hij gewapend te hulp schiet,
verstrikken hem in geweldige kronkels; en dan
houden ze zijn middel al twee maal omvat, twee maal gedraaid om zijn nek
met hun schubbige ruggen torenen ze uit met hun kop en hoge kammen.
Hij poogt intussen met zijn handen de knoop te ontwarren,
overdekt met zwadder zijn banden, en met donker vergif,
tegelijk krijst hij huiveringwekkend ten hemel:
als geloei klink het op, wanneer soms een stier, gewond, het altaar
ontvlucht en een slecht gemikte bijl van zich afschudt.
Maar de beide monsters glijden weg naar de tempel daarboven,
gaan nu op weg naar de burcht van de woeste Tritoonse
en zoeken dekking aan de voet van de godin onder haar ronde schild.
Dan waarlijk grijpt een nieuwe paniek de omstanders aan,
en ze zeggen elkaar dat Laocoön terecht voor een misdaad boette
omdat hij met zijn lans het heilige paard schond
door in diens romp zijn misdadige speer te stoten .
Luid roepen zij het paard van hout naar de tempel van de godin
te voeren om haar te verzoenen.

De Grieken in Troje. (234 - 360)


- Dividimus muros et moenia pandimus urbis.
accingunt omnes operi pedibusque rotarum
subiciunt lapsus, et stuppea vincula collo
intendunt; scandit fatalis machina muros
feta armis. pueri circum innuptaeque puellae
sacra canunt funemque manu contingere gaudent;
illa subit mediaeque minans inlabitur urbi.
o patria, o divum domus Ilium et incluta bello
moenia Dardanidum! quater ipso in limine portae
substitit atque utero sonitum quater arma dedere;
instamus tamen immemores caecique furore
et monstrum infelix sacrata sistimus arce.
tunc etiam fatis aperit Cassandra futuris
ora dei iussu non umquam credita Teucris.
nos delubra deum miseri, quibus ultimus esset
ille dies, festa velamus fronde per urbem.
- Vertitur interea caelum et ruit Oceano nox
involvens umbra magna terramque polumque
Myrmidonumque dolos; fusi per moenia Teucri
conticuere; sopor fessos complectitur artus.
et iam Argiua phalanx instructis navibus ibat
a Tenedo tacitae per amica silentia lunae
litora nota petens, flammas cum regia puppis
extulerat, fatisque deum defensus iniquis
inclusos utero Danaos et pinea furtim
laxat claustra Sinon. illos patefactus ad auras
reddit equus laetique cavo se robore promunt
Thessandrus Sthenelusque duces et dirus Ulixes,
demissum lapsi per funem, Acamasque Thoasque
Pelidesque Neoptolemus primusque Machaon
et Menelaus et ipse doli fabricator Epeos.
invadunt urbem somno vinoque sepultam;
caeduntur vigiles, portisque patentibus omnis
accipiunt socios atque agmina conscia iungunt.
- Tempus erat quo prima quies mortalibus aegris
incipit et dono divum gratissima serpit.
in somnis, ecce, ante oculos maestissimus Hector
visus adesse mihi largosque effundere fletus,
raptatus bigis ut quondam, aterque cruento
pulvere perque pedes traiectus lora tumentis.
ei mihi, qualis erat, quantum mutatus ab illo
Hectore qui redit exuvias indutus Achilli
vel Danaum Phrygios iaculatus puppibus ignis!
squalentem barbam et concretos sanguine crinis
vulneraque illa gerens, quae circum plurima muros
accepit patrios. ultro flens ipse videbar
compellare virum et maestas expromere voces:
'o lux Dardaniae, spes o fidissima Teucrum,
quae tantae tenuere morae? quibus Hector ab oris
exspectate venis? ut te post multa tuorum
funera, post varios hominumque urbisque labores
defessi aspicimus! quae causa indigna serenos
foedavit vultus? aut cur haec vulnera cerno?'
ille nihil, nec me quaerentem uana moratur,
sed graviter gemitus imo de pectore ducens,
'heu fuge, nate dea, teque his' ait 'eripe flammis.
hostis habet muros; ruit alto a culmine Troia.
sat patriae Priamoque datum: si Pergama dextra
defendi possent, etiam hac defensa fuissent.
sacra suosque tibi commendat Troia penatis;
hos cape fatorum comites, his moenia quaere
magna pererrato statues quae denique ponto.'
sic ait et manibus vittas Vestamque potentem
aeternumque adytis effert penetralibus ignem.
Diverso interea miscentur moenia luctu,
et magis atque magis, quamquam secreta parentis
Anchisae domus arboribusque obtecta recessit,
clarescunt sonitus armorumque ingruit horror.
excutior somno et summi fastigia tecti
ascensu supero atque arrectis auribus asto:
in segetem veluti cum flamma furentibus Austris
incidit, aut rapidus montano flumine torrens
sternit agros, sternit sata laeta boumque labores
praecipitisque trahit silvas; stupet inscius alto
accipiens sonitum saxi de vertice pastor.
tum vero manifesta fides, Danaumque patescunt
insidiae. iam Deiphobi dedit ampla ruinam
Volcano superante domus, iam proximus ardet
Ucalegon; Sigea igni freta lata relucent.
exoritur clamorque virum clangorque tubarum.
arma amens capio; nec sat rationis in armis,
sed glomerare manum bello et concurrere in arcem
cum sociis ardent animi; furor iraque mentem
praecipitat, pulchrumque mori succurrit in armis.
- Ecce autem telis Panthus elapsus Achivum,
Panthus Othryades, arcis Phoebique sacerdos,
sacra manu victosque deos parvumque nepotem
ipse trahit cursuque amens ad limina tendit.
'quo res summa loco, Panthu? quam prendimus arcem?'
vix ea fatus eram gemitu cum talia reddit:
'venit summa dies et ineluctabile tempus
Dardaniae. fuimus Troes, fuit Ilium et ingens
gloria Teucrorum; ferus omnia Iuppiter Argos
transtulit; incensa Danai dominantur in urbe.
arduus armatos mediis in moenibus astans
fundit equus victorque Sinon incendia miscet
insultans. portis alii bipatentibus adsunt,
milia quot magnis umquam venere Mycenis;
obsedere alii telis angusta viarum
oppositis; stat ferri acies mucrone corusco
stricta, parata neci; vix primi proelia temptant
portarum vigiles et caeco Marte resistunt.'
talibus Othryadae dictis et numine divum
in flammas et in arma feror, quo tristis Erinys,
quo fremitus vocat et sublatus ad aethera clamor.
addunt se socios Rhipeus et maximus armis
Epytus, oblati per lunam, Hypanisque Dymasque
et lateri adglomerant nostro, iuvenisque Coroebus
Mygdonides—illis ad Troiam forte diebus
venerat insano Cassandrae incensus amore
et gener auxilium Priamo Phrygibusque ferebat,
infelix qui non sponsae praecepta furentis
audierit!
quos ubi confertos ardere in proelia vidi,
incipio super his: 'iuvenes, fortissima frustra
pectora, si vobis audentem extrema cupido
certa sequi, quae sit rebus fortuna videtis:
excessere omnes adytis arisque relictis
di quibus imperium hoc steterat; succurritis urbi
incensae. moriamur et in media arma ruamus.
una salus victis nullam sperare salutem.'
sic animis iuvenum furor additus. inde, lupi ceu
raptores atra in nebula, quos improba ventris
exegit caecos rabies catulique relicti
faucibus exspectant siccis, per tela, per hostis
vadimus haud dubiam in mortem mediaeque tenemus
urbis iter; nox atra cava circumvolat umbra.

235




240




245




250




255




260




265




270




275




280




285




290




295




300




305




310




315




320




325




330




335




340




345




350




355




360
Wij halen omwalling omver en slopen de stadsmuren.
Allen nemen deel aan dit werk en bevestigen draaiende wielen
onderaan de poten en spannen een kabel aan zijn nek.
Het noodlottige gevaarte beklimt de stad, zwaar
van gewapenden. Eromheen dansend zingen jongens en meisjes
hymnen en raken enthousiast de kabel aan;
het paard klimt en klimt en rolt de stad in, uittorenend boven het centrum.
O vaderland, o Ilium, woonplaats van goden en in de oorlog
vermaarde stadsmuren der Dardaniden! Vier maal, precies op de drempel,
bleef hij steken en vier maal ook kletterden de wapens in zijn buik;
toch zetten wij alles op alles, onnadenkend en blind in ons razen,
en plaatsten tenslotte het onheilzwangere gevaarte op de heilige burcht.
Toen ook opende Cassandra haar mond voor voorspellingen
op bevel van de godheid nooit geloofd door de Teucriërs.
Wij, rampzaligen, voor wie die dag de laatste zou zijn,
versierden de tempels der goden in heel de stad met feesttakken.
- Intussen wentelde de hemelkoepel verder en kwam de nacht op uit de Oceaan
en bedekte met diep duister aarde en lucht maar ook
de listen der Grieken; de Teucriërs verstomden overal in de stad:
een diepe slaap nam bezit van hun vermoeide ledematen.
En toen kwam het Griekse leger op bewapende schepen
terug van Tenedos, geholpen door de stilte van het zwijgende maanlicht,
op weg naar de bekende kust, toen het admiraalschip een lichtsgnaal
had gegeven, en Sinon, beschermd door misplaatste beschikking der goden
liet de Danaërs, opgesloten in de buik, vrij door hun houten hol
stiekem te openen. Het ontsloten paard laat hen vrij in de open lucht
en opgelucht kruipen zij uit het holle hout
Thessandrus en Sthenelus voorop en de laaghartige Ulysses
glijden langs een neergelaten touw, dan Acamas en Thoas,
de zonen van Peleus, Neoptolemus en de vorst Machaon,
ook Menelaos en de uitvoerder van de list: Epeos zelf.
Zij stormen de stad in, die begraven ligt in slaap en wijn;
vermoord worden de nachtwachters, en als eenmaal de poorten openstaan
verwelkomen zij hun strijdmakkers en voegen zich samen tot één strijdmacht.
- Het was het tijdstip waarop de eerste rust voor de vermoeide stervelingen
aanbreekt en hen als meest aangename godengeschenk bekruipt.
Zie, in mijn dromen verscheen Hector, erbarmelijk,
hij scheen dicht bij mij te staan en onbedaarlijk te huilen,
zoals voorheen na de sleeppartij achter het tweespan, zwart van het
bloedige stof en zijn voeten gezwollen, na de doorboring met riemen.
Ach, wat zag hij eruit! Hoe veel verschillend van die Hector,
die terugkwam naar huis, beladen met de wapenrusting van Achilles,
of na het werpen van de Phrygische fakkels in de schepen der Danaërs!
Met een smerige baard en haren die samenklonterden door bloed
en die verwondingen, die hij rondom de muren van zijn vaderstad
op had gelopen. Ik droomde dat ik, in tranen uitbarstend,
de held aanriep en de droeve woorden sprak:
'O levenslicht van Dardanië, o betrouwbaarste hoop van de Teucriërs,
Welk oponthoud heeft je tegengehouden? Hector, waar kom je vandaan,
na ons zo lang te hebben laten wachten? Hoe zien we, uitgeput, jou terug,
na veel slachtoffers onder de jouwen, na veel ellende van mensen en stad,
Wat voor onwaardige oorzaak heeft jouw edele gezicht
zo misvormd? Waarom zie ik al deze wonden?'
Daarop ging hij niet in, bleef niet staan bij mijn zinloze vragen,
maar met een zware zucht uit het diepst van zijn hart zei hij:
'Wee, vlucht, godenzoon, en ontsnap aan deze vlammenzee.
De vijand heeft de stad in zijn macht; Troje stort van bovenaf in.
Er is voldoende gedaan voor het vaderland en Priamus: als Pergamon met handgemeen
verdedigd zou kunnen worden, dan zou ze ook met míjn hand verdedigd zijn.
Troje vertrouwt nu zijn heilige penaten aan jou toe;
neem ze mee als je lotgenoten, zoek voor hen een sterke stad,
die je uiteindelijk stichten zal na veel omzwervingen op zee'.
Na deze woorden haalt hij eigenhandig de banden van de machtige Vesta
en het eeuwige vuur uit haar heilige tempel.
- Intussen weerklinkt overal in de stad gejammer
luider en luider, en, ofschoon het huis van mijn vader
Anchises apart ligt en beschut tussen bomen,
wordt het kabaal steeds duidelijker, en zwelt het schrikwekkend wapengeweld aan.
Ik schrik op uit mijn slaap en naar de nok van de gevel,
klim ik omhoog en blijf staan met mijn oren gespitst:
zoals bij razende wind het vuur is geslagen in akkers
of een wilde waterstroom uit de bergen
de akkers verzwelgt, verzwelgt de rijke oogst en het werk van de ossen
en bossen ontwortelt en meesleurt: niet begrijpend staat verstomd,
hoog op rots een herder en hoort daar het tumult.
Toen pas drong echt het verraad tot mij door, en de list van de Danaërs
kwam aan het licht. Daar stortte het grote huis van Deïphobus in,
aangetast door het vuur, ook brandt al dat van zijn buurman,
Ucalegon; de wijde zeestraat van Sigeum weerspiegelt de vlammen.
Geschreeuw van soldaten en krijgstrompetten klinken omhoog.
Verwilderd grijp ik mijn wapens; maar er is geen heul meer in vechten,
toch dringt onze geest nog front te maken en te hoop te rennen naar de burcht
met zijn allen; een razende woede drijft mijn hart op hol,
en ik bedenk hoe mooi het is in de strijd te sterven.
Daar verschijnt echter Panthus, ontsnapt aan de Achiven,
Othrys' zoon Panthus, de priester van Phoebus' burchttempel,
relieken van overwonnen goden in zijn hand, sleept hij zijn kleinzoontje mee
en rent buiten zinnen in de richting van ons huis.
'Hoe staat de zaak ervoor, Panthus? Hoe treffen we de burcht aan?'
Amper had ik dit gezegd of hij antwoordt met een zucht:
'De laatste dag is gekomen en het onafwendbare doodsuur
voor Dardanië. Het is gedaan met ons, Trojanen, gedaan met de stad
en de roem van de Teucriërs; in woede heeft Iuppiter alles naar Argos
overgebracht; de Danaërs heersen in onze brandende stad.
Hoog opgesteld in het midden van de stad braakt het paard gewapenden
en Sinon, nu overwinnaar, sticht overal branden, ons honend.
Horden bewaken de openstaande poorten
evenveel duizenden als uit het grote Mycene ooit kwamen;
andere troepen hebben de nauwe straten bezet met in de aanslag
hun wapens: er staat een linie met flikkerende zwaarden
gereed voor een slachting; de voorste wachters voeren amper strijd
bij de poorten of bieden weerstand in een chaotische strijd.'
Door deze woorden van Panthus en de aandrang der goden
begeef ik mij in de vuurzee en strijd, waarheen maar de grimmige Furie,
de wapenroep en het hemelbestormend geschreeuw mij roepen.
Rhipeus en Epytus, een reus in de strijd, sluiten zich
als wapenbroeders aan, beschenen in het maanlicht,
ook Hypanis en Dymas gaan mee en de jonge Coroebus,
Mygdons zoon - hij was toevallig in die dagen naar Troje
gekomen, hartstochtelijk verliefd op de verdwaasde Cassandra,
en als schoonzoon in spe bracht hij Priamos hulp en de Phrygiërs,
de ongelukkige, die aan de voorspellingen van zijn eigen verloofde
geen gehoor gaf !
- Zodra ik zag hoe zij in dichte drom de strijd wilden ingaan,
zei ik tot hen: 'Mannen, vergeefs zijn jullie dapper,
als jullie mij in mijn overmoed naar een wisse dood
willen volgen: jullie zien hoe de zaken ervoorstaan:
verlaten hebben hun tempels en altaren
alle goden door wie onze staat werd gesteund; jullie komen een stad te hulp
die al in as ligt. Laten wij sterven door op de wapens in te lopen.
Slechts é?n hoop rest verliezers: geen heil meer te verwachten.'
Zo is aan de moed van de mannen razernij toegevoegd. Als roofzuchtige wolven
in donkere nevel, die een razende honger voortdrijft
- hun welpen zijn achtergebleven en wachten met droge keel af -
trekken wij door een regen van vijandige speren
een zekere dood tegemoet en zetten koers naar het centrum
de zwarte nacht hult ons in een nis van duister.

Aeneas in een hopeloze strijd. (361 - 437)


quis cladem illius noctis, quis funera fando
explicet aut possit lacrimis aequare labores?
urbs antiqua ruit multos dominata per annos;
plurima perque vias sternuntur inertia passim
corpora perque domos et religiosa deorum
limina. nec soli poenas dant sanguine Teucri;
quondam etiam victis redit in praecordia virtus
uictoresque cadunt Danai. crudelis ubique
luctus, ubique pavor et plurima mortis imago.
- Primus se Danaum magna comitante caterva
Androgeos offert nobis, socia agmina credens
inscius, atque ultro verbis compellat amicis:
'festinate, viri! nam quae tam sera moratur
segnities? alii rapiunt incensa feruntque
Pergama: vos celsis nunc primum a navibus itis?'
dixit, et extemplo (neque enim responsa dabantur
fida satis) sensit medios delapsus in hostis.
obstipuit retroque pedem cum voce repressit.
improvisum aspris veluti qui sentibus anguem
pressit humi nitens trepidusque repente refugit
attollentem iras et caerula colla tumentem,
haud secus Androgeos visu tremefactus abibat.
inruimus densis et circumfundimur armis,
ignarosque loci passim et formidine captos
sternimus; aspirat primo Fortuna labori.
atque hic successu exsultans animisque Coroebus
'o socii, qua prima' inquit 'Fortuna salutis
monstrat iter, quaque ostendit se dextra, sequamur:
mutemus clipeos Danaumque insignia nobis
aptemus. dolus an virtus, quis in hoste requirat?
arma dabunt ipsi.' sic fatus deinde comantem
Androgei galeam clipeique insigne decorum
induitur laterique Argiuum accommodat ensem.
hoc Rhipeus, hoc ipse Dymas omnisque iuventus
laeta facit: spoliis se quisque recentibus armat.
vadimus immixti Danais haud numine nostro
multaque per caecam congressi proelia noctem
conserimus, multos Danaum demittimus Orco.
diffugiunt alii ad navis et litora cursu
fida petunt; pars ingentem formidine turpi
scandunt rursus equum et nota conduntur in alvo.
Heu nihil inuitis fas quemquam fidere divis!
ecce trahebatur passis Priameia virgo
crinibus a templo Cassandra adytisque Minervae
ad caelum tendens ardentia lumina frustra,
lumina, nam teneras arcebant vincula palmas.
non tulit hanc speciem furiata mente Coroebus
et sese medium iniecit periturus in agmen;
consequimur cuncti et densis incurrimus armis.
hic primum ex alto delubri culmine telis
nostrorum obruimur oriturque miserrima caedes
armorum facie et Graiarum errore iubarum.
tum Danai gemitu atque ereptae virginis ira
undique collecti invadunt, acerrimus Aiax
et gemini Atridae Dolopumque exercitus omnis:
adversi rupto ceu quondam turbine venti
confligunt, Zephyrusque Notusque et laetus Eois
Eurus equis; stridunt silvae saevitque tridenti
spumeus atque imo Nereus ciet aequora fundo.
illi etiam, si quos obscura nocte per umbram
fudimus insidiis totaque agitavimus urbe,
apparent; primi clipeos mentitaque tela
agnoscunt atque ora sono discordia signant.
ilicet obruimur numero, primusque Coroebus
Penelei dextra divae armipotentis ad aram
procumbit; cadit et Rhipeus, iustissimus unus
qui fuit in Teucris et servantissimus aequi
(dis aliter visum); pereunt Hypanisque Dymasque
confixi a sociis; nec te tua plurima, Panthu,
labentem pietas nec Apollinis infula texit.
Iliaci cineres et flamma extrema meorum,
testor, in occasu vestro nec tela nec ullas
vitavisse vices Danaum et, si fata fuissent
ut caderem, meruisse manu. divellimur inde,
Iphitus et Pelias mecum (quorum Iphitus aevo
iam gravior, Pelias et vulnere tardus Ulixi),
protinus ad sedes Priami clamore vocati.




365




370




375




380




385




390




395




400




405




410




415




420




425




430




435


- Wie zou de ramp van die nacht, wie de moordpartijen met woorden
kunnen beschrijven of met zijn tranen de ellende recht kunnen doen?
De oude stad, vele jaren een pronkstuk, stortte in;
en over de zeer vele straten lagen overal, bewegingloos,
lichamen, ja ook in de huizen en tempels der goden.
Maar niet alleen de Trojanen hebben geboet met hun bloed;
soms keerde ook bij de overwonnenen de moed weer terug in hun borst
en sneuvelden Danaërs, hoewel overwinnaars. Overal klonk
hartverscheurend gejammer, paniek overal en dood in zeer veel gedaanten.
Als eerste stuit Androgeos, vergezeld door een grote bende op ons
in zijn onwetendheid ziet hij ons aan voor zijn medestrijders
en uit eigen beweging spreekt hij ons aan met vriendschappelijke woorden:
'Haast je, mannen! Wat voor vertraging houdt jullie op?
Anderen plunderen het brandende Pergama al leeg:
komen jullie nu pas van de hoge schepen hierheen?'
Meteen na deze woorden merkte hij (hij kreeg immers
geen antwoord) dat hij midden tussen vijanden beland was.
Hij verstomde van schrik, stapte terug en slikte zijn tong in.
Zoals wie tussen scherpe doornstruiken op een verborgen slang trapt
als hij zich schrap zet en dan opeens geschrokken terugdeinst
voor het beest dat, gezwollen in woede, zijn donkere nek naar hem opheft,
precies zo wilde Androgeos ervandoor, verschrikt door de aanblik,
maar wij vallen op hem aan en omsingelen hen gewapend,
zij zijn onbekend met de plaats en bevangen door vrees:
zo begunstigt het lot ons eerste gevecht.
En nu, overmoedig door dit succes, roept Coroebus:
'Mannen, laten we deze weg tot behoud, die het eerste Lot ons toonde,
volgen, waar het zich gunstig toont:
we moeten ons van de schilden der Danaërs en hun kentekens
meester maken. List of dapperheid, wie zal daar tegenover een vijand om malen?
Zelf staan ze ons hun wapens af'. Met deze woorden voorziet hij zich
van de helm met de bos van Androgeos en diens schild dat opvalt door zijn embleem
en gordt zich het zwaard der Argiven aan zijn zijde.
Dit doen ook Rhipeus en Dymas en alle strijders
met veel plezier: ieder omhangt zich met de net buitgemaakte wapens.
Wij mengen ons onder de Danaërs, zonder instemming van onze goden
en veel gevechten gaan we aan, slaags geraakt in het nachtelijk duister,
veel Danaërs zenden we naar de onderwereld,
anderen vluchten weg naar hun schepen en rennen
naar de vertrouwde kust; een deel, verlamd door angst,
klimt weer terug in het paard en verbergt zich in de vertrouwde buik.
- Ach, laat toch niemand vertrouwen op onwillige goden!
Daar werd de dochter van Priamus, Cassandra,
met losgemaakte haren weggesleept uit de heilige tempel van Minerva,
vergeefs richt zij haar vurige ogen ten hemel,
alleen haar ogen, want boeien belemmeren haar tengere handen.
Deze aanblik kan de dolverliefde Coroebus niet verdragen
en, tot sterven bereid, stort hij zich midden tussen haar bewakers;
met zijn allen volgen we hem en stormen toe, beschermd door de wapens.
Nu worden wij eerst vanaf het dak van de tempel bestookt
met de pijlen der onzen en onstaat er een zeer trieste slachting
door de misleidende aanblik van de Griekse wapens en helmbossen.
Dan doen de Grieken een massale aanval van alle kanten, op het horen van het gekerm
en uit woede over de ontzetting van het meisje, Ajax het driftigst,
dan ook de beide zonen van Atreus en heel het leger der Dolopen:
zoals soms tegengestelde winden, na het uitbreken van een storm,
te paard met elkaar botsen vanuit het Westen, het Zuiden en Oosten;
bossen huilen en schuimend raast Nereus met zijn drietand
en jaagt de zee op vanaf de bodem in de diepte.
Ook verschijnen zij, die wij in het duister van de donkere nacht
verjaagd hadden door onze krijgslist en door heel de stad achtervolgd;
nu eerst herkennen zij hun schilden en de bedrieglijke wapens
en bemerken de vreemde tongval van onze stemmen.
Terstond worden we door hun overmacht overspoeld, en als eerste
sneuvelt Coroebus door de hand van Peneleus voor het altaar
van de oorlogsgodin; ook valt dan Rhipeus, de allerrechtschapenste man
die er was bij de Teucers en meest gehecht aan wat billijk was
(de goden beschikten anders); Hypanis en Dymas sneuvelen,
geraakt door hun eigen mannen; en ook jou, Panthus,
hebben je grote vroomheid en de priesterband van Apollo niet beschermd.
- Bij de as van Troje en die brandstapel van de mijnen,
zweer ik dat ik bij de ondergang van jullie noch wapengeweld noch welke gevaren ook
uit de weg zou zijn gegaan en ook, als dat me beschoren was
gesneuveld te zijn door de hand van de Danaërs, maar pas na verdienste.
Dan worden we uiteen gerukt, Iphitus en Pelias (van wie Iphitus
traag loopt van ouderdom, Pelias ook nog door een verwonding door Ulysses),
worden met mij door geschreeuw meegeroepen naar het paleis van Priamus.
De strijd om de burcht; de dood van Priamus. (438 - 558)

- Hic vero ingentem pugnam, ceu cetera nusquam
bella forent, nulli tota morerentur in urbe,
sic Martem indomitum Danaosque ad tecta ruentis
cernimus obsessumque acta testudine limen.
haerent parietibus scalae postisque sub ipsos
nituntur gradibus clipeosque ad tela sinistris
protecti obiciunt, prensant fastigia dextris.
Dardanidae contra turris ac tota domorum
culmina convellunt; his se, quando ultima cernunt,
extrema iam in morte parant defendere telis,
auratasque trabes, veterum decora alta parentum,
devolvunt; alii strictis mucronibus imas
obsedere fores, has servant agmine denso.
instaurati animi regis succurrere tectis
auxilioque levare viros uimque addere victis.
- Limen erat caecaeque fores et pervius usus
tectorum inter se Priami, postesque relicti
a tergo, infelix qua se, dum regna manebant,
saepius Andromache ferre incomitata solebat
ad soceros et auo puerum Astyanacta trahebat.
evado ad summi fastigia culminis, unde
tela manu miseri iactabant inrita Teucri.
turrim in praecipiti stantem summisque sub astra
eductam tectis, unde omnis Troia videri
et Danaum solitae naves et Achaica castra,
adgressi ferro circum, qua summa labantis
iuncturas tabulata dabant, convellimus altis
sedibus impulimusque; ea lapsa repente ruinam
cum sonitu trahit et Danaum super agmina late
incidit. ast alii subeunt, nec saxa nec ullum
telorum interea cessat genus.
- Vestibulum ante ipsum primoque in limine Pyrrhus
exsultat telis et luce coruscus aena:
qualis ubi in lucem coluber mala gramina pastus,
frigida sub terra tumidum quem bruma tegebat,
nunc, positis novus exuviis nitidusque iuventa,
lubrica convoluit sublato pectore terga
arduus ad solem, et linguis micat ore trisulcis.
una ingens Periphas et equorum agitator Achillis,
armiger Automedon, una omnis Scyria pubes
succedunt tecto et flammas ad culmina iactant.
ipse inter primos correpta dura bipenni
limina perrumpit postisque a cardine vellit
aeratos; iamque excisa trabe firma cavavit
robora et ingentem lato dedit ore fenestram.
apparet domus intus et atria longa patescunt;
apparent Priami et veterum penetralia regum,
armatosque vident stantis in limine primo.
at domus interior gemitu miseroque tumultu
miscetur, penitusque cavae plangoribus aedes
femineis ululant; ferit aurea sidera clamor.
tum pavidae tectis matres ingentibus errant
amplexaeque tenent postis atque oscula figunt.
instat vi patria Pyrrhus; nec claustra nec ipsi
custodes sufferre valent; labat ariete crebro
ianua, et emoti procumbunt cardine postes.
fit via vi; rumpunt aditus primosque trucidant
immissi Danai et late loca milite complent.
non sic, aggeribus ruptis cum spumeus amnis
exiit oppositasque evicit gurgite moles,
fertur in arva furens cumulo camposque per omnis
cum stabulis armenta trahit. vidi ipse furentem
caede Neoptolemum geminosque in limine Atridas,
vidi Hecubam centumque nurus Priamumque per aras
sanguine foedantem quos ipse sacraverat ignis.
quinquaginta illi thalami, spes tanta nepotum,
barbarico postes auro spoliisque superbi
procubuere; tenent Danai qua deficit ignis.
- Forsitan et Priami fuerint quae fata requiras.
urbis uti captae casum convulsaque vidit
limina tectorum et medium in penetralibus hostem,
arma diu senior desueta trementibus aevo
circumdat nequiquam umeris et inutile ferrum
cingitur, ac densos fertur moriturus in hostis.
aedibus in mediis nudoque sub aetheris axe
ingens ara fuit iuxtaque veterrima laurus
incumbens arae atque umbra complexa penatis.
hic Hecuba et natae nequiquam altaria circum,
praecipites atra ceu tempestate columbae,
condensae et divum amplexae simulacra sedebant.
ipsum autem sumptis Priamum iuvenalibus armis
ut vidit, 'quae mens tam dira, miserrime coniunx,
impulit his cingi telis? aut quo ruis?' inquit.
'non tali auxilio nec defensoribus istis
tempus eget; non, si ipse meus nunc adforet Hector.
huc tandem concede; haec ara tuebitur omnis,
aut moriere simul.' sic ore effata recepit
ad sese et sacra longaeuum in sede locavit.
- Ecce autem elapsus Pyrrhi de caede Polites,
unus natorum Priami, per tela, per hostis
porticibus longis fugit et vacua atria lustrat
saucius. illum ardens infesto vulnere Pyrrhus
insequitur, iam iamque manu tenet et premit hasta.
ut tandem ante oculos evasit et ora parentum,
concidit ac multo vitam cum sanguine fudit.
hic Priamus, quamquam in media iam morte tenetur,
non tamen abstinuit nec voci iraeque pepercit:
'at tibi pro scelere,' exclamat, 'pro talibus ausis
di, si qua est caelo pietas quae talia curet,
persolvant grates dignas et praemia reddant
debita, qui nati coram me cernere letum
fecisti et patrios foedasti funere vultus.
at non ille, satum quo te mentiris, Achilles
talis in hoste fuit Priamo; sed iura fidemque
supplicis erubuit corpusque exsangue sepulcro
reddidit Hectoreum meque in mea regna remisit.'
sic fatus senior telumque imbelle sine ictu
coniecit, rauco quod protinus aere repulsum,
et summo clipei nequiquam umbone pependit.
cui Pyrrhus: 'referes ergo haec et nuntius ibis
Pelidae genitori. illi mea tristia facta
degeneremque Neoptolemum narrare memento.
nunc morere.' hoc dicens altaria ad ipsa trementem
traxit et in multo lapsantem sanguine nati,
implicuitque comam laeva, dextraque coruscum
extulit ac lateri capulo tenus abdidit ensem.
haec finis Priami fatorum, hic exitus illum
sorte tulit Troiam incensam et prolapsa videntem
Pergama, tot quondam populis terrisque superbum
regnatorem Asiae. iacet ingens litore truncus,
avulsumque umeris caput et sine nomine corpus.


440




445




450




455




460




465




470




475




480




485




490




495




500




505




510




515




520




525




530




535




540




545




550




555


558
- Daar zien we echt een geweldig gevecht, alsof nergens anders
strijd werd geleverd, in heel de stad geen slag gaande was;
zo'n tomeloze veldslag: de Danaërs stromen naar het paleis,
en vóór onze ogen hebben zij de poort al bereikt onder dekking van schilden.
Er staan al ladders tegen de muur en vlak bij de deuren
spurten ze langs de sporten omhoog, links hun schilden als schut
tegen de speren, met rechts grijpen ze de kroonlijst al vast.
Maar de Trojanen trekken torens en hele nokken van huizen omver;
met deze wapens willen ze, nu ze het einde zien naderen,
zich weren tot in de dood: vergulde balken,
nog een pronkstuk aan plafonds van voorouders,
smijten ze omlaag; anderen stellen zich op met getrokken zwaard
bij de deuren beneden, ze bewaken die in dicht gelid.
Hernieuwd werd onze moed om het paleis van de koning te redden,
met onze hulp de bewakers te ontzetten en de verliezers weer kracht te verlenen.
- Er bevond zich een geheime deur aan de achterkant, nu verlaten,
en een doorgang om de gebouwen van Priamus te verbinden,
waarlangs, toen het koninkrijk nog bestond, de arme
Andromache vaak, zonder begeleiding, met haar zoontje Astyanax
naar haar schoonouders ging om de kleinzoon aan opa te tonen.
Daarlangs klom ik naar de nok van het dak, vanwaar de Teucrers,
wanhopig en zonder succes, handenvol werptuig gooiden.
Ik klom op een toren, onder de sterrenhemel, aan de rand
van het hoogste deel van het dak, vanwaar heel Troje te zien was
en sinds jaar en dag de schepen der Danaërs en het Griekse legerkamp;
wij pakten hem rondom met gereedschap aan, waar het dak
zwakke verbindingen bood, wij rukten hem van zijn hoge standplaats
en stootten hem naar beneden; in zijn plotselinge val levert hij
een chaos onder donderend lawaai en bedelft de Griekse gelederen.
Maar anderen duiken weer op, intussen stopt niet de regen van stenen
of wat maar als werpwapen kan dienen.
- Net vóór de ingang en pal op de drempel staat Pyrrhus
te juichen in de bronzen glans van zijn wapens:
zoals wanneer een slang, na het eten van giftige kruiden,
eerst, volgevreten, onder de aarde zich toedekt tegen de winterkou,
maar dan, haar oude huid afgelegd, vernieuwd en glanzend van jeugd
zich glibberig draait in het licht en met geheven buik haar rug
naar de zon tilt en uit haar bek de gevorkte tong laat flitsen.
Tegelijk vallen aan op het paleis de geweldige Periphas en
Automedon, Achilles' menner en wapendrager, tegelijk heel de krijgsmacht
van Scyrus, en werpen brandende fakkels naar boven.
Pyrrhus zelf grijpt vooraan een bijl en hakt ermee in
op de drempel en rukt de bronzen posten los van de deurspil
en daar heeft hij al een balk doorboord en een paneel verwijderd
en met een wijd gapende opening een reusachtig venster gemaakt.
Zichtbaar wordt het paleis van binnen en de weidse atria liggen open;
zichtbaar de ruimten van Priamus en de vroegere koningen,
en je ziet de soldaten die staan op de voorste drempel.
Maar binnen het paleis klinkt gejammer en naargeestige chaos,
en tot achterin de gangen weergalmt in het gebouw
het huilen van vrouwen; geschreeuw stijgt op naar de sterren.
Dan dolen angstig de moeders door de grote vertrekken
klampen zich vast aan de posten en drukken er kussen op.
Met de kracht van zijn vader dringt Pyrrhus op; geen sloten of wachters
kunnen hem weerstaan; de deur bezwijkt onder driftig geram
en de posten vallen naar voren, getild uit hun hengsels.
Met geweld wordt een doorgang bewerkt en de binnengedrongen Grieken
vellen de voorsten en vullen de plek alom met soldaten;
met niet minder geweld spoelt, na het breken der dijken, schuimend een stroom weg,
wanneer die met een kolking de opgeworpen wal overstroomd heeft,
weg over akkers en sleept over alle weiden kudden mee
met stallen en al. Zelf heb ik zo Neoptolemus razend zien moorden
en ook beide zonen van Atreus in het gat van de deur,
Hecuba zag ik en haar talloze dochters en Priamus zag ik met zijn bloed
het vuur op altaren bezoedelen, dat hij zelf nog gewijd had.
Vijftig vertrekken had hij, evenveel verwachting van nakomelingen,
de trotse deuren behangen met gouden buit van barbaren:
maar nu stortten die neer, de Grieken bezaten wat het vuur hen moest laten.
- Misschien wilt u ook weten hoe het Priamus verging.
Als hij de val van de stad ziet en de huizen verwoest en de vijanden
diep in zijn paleis, hangt de bejaarde koning zich om de bevende schouders
zijn harnas, ontwend door zijn ouderdom,
vergeefs omgordt hij zich met zijn vroegere zwaard
en stervensbereid stormt hij af op de vijandige gelederen.
Midden in het paleis, maar onder de blote hemel,
stond een groot altaar en daarnaast een zeer oude laurier
die met zijn schaduw het altaar beschermde en de huisgoden omhulde.
Hier zaten Hecuba en haar dochters weerloos rond het altaar,
als duiven ineengedoken bij een donkere storm,
en hielden de beelden der goden omklemd.
Als zij echter Priamus ziet met zijn wapenrusting van vroeger,
zegt ze: 'Welke zo verwerpelijke gedachte, ongelukkige echtgenoot,
bracht je ertoe deze wapens aan te gorden? Waar wil je naartoe?
Geen hulp als de jouwe, geen verdediger als jou vraagt dit tijdstip;
nee, zelfs niet mijn Hector zou nu nog een redder zijn.
Kom nu toch hier; dit altaar zal ons allen beschermen,
of je zult sterven met ons'. Met deze woorden nam ze hem
bij zich en zette de hoogbejaarde op het altaar.
Daar komt, ontsnapt aan de moordenaarshand van Pyrrhus,
Polites, één van Priamus' zonen, gevlucht door speren, de vijanden,
langs de lange galerijen en kijkt, gewond, door de lege zalen.
Hem achtervolgt, bloeddorstig door de wond bij zijn vijand,
Pyrrhus, daar heeft hij hem bijna te pakken en steekt naar hem met zijn lans.
Als hij tenslotte voor de ogen en het zicht van zijn ouders
ontsnapt is, zakt hij ineen en verliest zijn leven met een golf van bloed.
Nu houdt Priamus, ofschoon al rondom in het zicht van de dood,
zich toch niet meer in en barst uit in een woedende kreet:
'Wel, voor deze misdaad', roept hij,'voor een dergelijke wandaad
mogen de goden, als in de hemel nog plichtsgevoel leeft
om dit soort daden, jou naar verdiensten vergelden en passend belonen,
jij die mij toeschouwer maakte van de moord op mijn zoon
en mijn vaderblik hebt bezoedeld met diens bloed.
Nee, zo heeft Achilles, die jij ten onrechte 'vader' noemt,
zich niet tegen zijn vijand, Priamus, gedragen; nee, hij respecteerde
recht en respect en het ontzielde lichaam van Hector gaf hij me terug
voor begraving en mij liet hij terug naar mijn rijk gaan'.
Met deze woorden wierp de grijsaard zijn lans zonder kracht,
maar af ketste die op het holklinkend brons zonder schade
en bleef nutteloos steken in de rand van de schildknop.
Tot hem zei toen Pyrrhus: 'Vertel dat maar aan mijn vader Achilles
en breng hem die boodschap. Vergeet niet hem te vertellen
wat die verworden Neoptolemus voor nare dingen uitspookt!
Sterf nu'. Met deze woorden sleepte hij hem, bevend en glijdend
in de bloedplas van zijn zoon tot vlak vóór het altaar,
met zijn linker greep hij zijn hoofdhaar, met zijn rechter hief hij
het fonkelende zwaard en stak het tot aan het gevest in diens zijde.
Dit was het einde van Priamus' leven, deze afloop was hem beschoren
terwijl hij Troje zag branden en Pergama een ruïne,
eens was zij over zovele volken en landen de trotse bestuurder van Azië.
Nu ligt daar een lijk, languit, verminkt bij de zee,
het hoofd gerukt van de schouders, en zo onherkenbaar.

Aeneas treft Helena aan. (559 - 623)


At me tum primum saevus circumstetit horror.
obstipui; subiit cari genitoris imago,
ut regem aequaeuum crudeli vulnere vidi
vitam exhalantem, subiit deserta Creusa
et direpta domus et parvi casus Iuli.
respicio et quae sit me circum copia lustro.
deseruere omnes defessi, et corpora saltu
ad terram misere aut ignibus aegra dedere.
- Iamque adeo super unus eram, cum limina Vestae
servantem et tacitam secreta in sede latentem
Tyndarida aspicio; dant claram incendia lucem
erranti passimque oculos per cuncta ferenti.
illa sibi infestos eversa ob Pergama Teucros
et Danaum poenam et deserti coniugis iras
praemetuens, Troiae et patriae communis Erinys,
abdiderat sese atque aris invisa sedebat.
exarsere ignes animo; subit ira cadentem
ulcisci patriam et sceleratas sumere poenas.
'scilicet haec Spartam incolumis patriasque Mycenas
aspiciet, partoque ibit regina triumpho?
coniugiumque domumque patris natosque videbit
Iliadum turba et Phrygiis comitata ministris?
occiderit ferro Priamus? Troia arserit igni?
Dardanium totiens sudarit sanguine litus?
non ita. namque etsi nullum memorabile nomen
feminea in poena est, habet haec victoria laudem;
exstinxisse nefas tamen et sumpsisse merentis
laudabor poenas, animumque explesse iuvabit
ultricis flammae et cineres satiasse meorum.'
talia iactabam et furiata mente ferebar,
cum mihi se, non ante oculis tam clara, videndam
obtulit et pura per noctem in luce refulsit
alma parens, confessa deam qualisque videri
caelicolis et quanta solet, dextraque prehensum
continuit roseoque haec insuper addidit ore:
'nate, quis indomitas tantus dolor excitat iras?
quid furis? aut quonam nostri tibi cura recessit?
non prius aspicies ubi fessum aetate parentem
liqueris Anchisen, superet coniunxne Creusa
Ascaniusque puer? quos omnis undique Graiae
circum errant acies et, ni mea cura resistat,
iam flammae tulerint inimicus et hauserit ensis.
non tibi Tyndaridis facies invisa Lacaenae
culpatusue Paris, divum inclementia, divum
has evertit opes sternitque a culmine Troiam.
aspice (namque omnem, quae nunc obducta tuenti
mortalis hebetat visus tibi et umida circum
caligat, nubem eripiam; tu ne qua parentis
iussa time neu praeceptis parere recusa):
hic, ubi disiectas moles avulsaque saxis
saxa vides, mixtoque undantem pulvere fumum,
Neptunus muros magnoque emota tridenti
fundamenta quatit totamque a sedibus urbem
eruit. hic Iuno Scaeas saevissima portas
prima tenet sociumque furens a navibus agmen
ferro accincta vocat.
iam summas arces Tritonia, respice, Pallas
insedit nimbo effulgens et Gorgone saeva.
ipse pater Danais animos virisque secundas
sufficit, ipse deos in Dardana suscitat arma.
eripe, nate, fugam finemque impone labori;
nusquam abero et tutum patrio te limine sistam.'
dixerat et spissis noctis se condidit umbris.
apparent dirae facies inimicaque Troiae
numina magna deum.

560




565




570




575




580




585




590




595




600




605




610




615




620



- Toen pas vervulde me echt een wilde schrik; verlamd stond ik:
Het beeld van mijn geliefde vader kwam bij mij op,
toen ik de koning, even oud, door zijn wrede verwonding
zag sterven, ik zag de verlaten Creüsa voor me
en mijn geplunderde huis en het lot van de kleine Iulus.
Ik draaide me om en keek hoeveel man ik nog om mij heen had;
maar allen waren weg, uitgeput, ze waren van het dak gesprongen
of hadden zich in hun wanhoop in het vuur gestort.
Ik was nu nog als enige over, toen ik Tyndareus' dochter Helena zag,
weggedoken in de tempel van Vesta om zich daar te verstoppen;
de branden aan alle kanten gaven mij helder licht
terwijl ik bij mijn zwerftocht overal rondkeek.
Zij had zich, bevreesd voor de Teucers, gebeten op haar om Trojes val,
maar ook voor de straf van de Danaërs en de woede van haar verlaten man,
de gemeenschappelijke wraak van Troje én vaderland,
verstopt en zat ongezien op het altaar.
Mijn gemoed vatte vlam, een woedend verlangen bekroop mij
de ondergang van mijn vaderstad te wreken en haar misdaad te straffen.
'Zal zij dan ongedeerd haar Sparta en dierbaar Griekenland terugzien,
een triomf toebedeeld krijgen en dan als vorstin daarin voorgaan?
Zal zij haar huis en kinderen en dat van haar vader weer terugzien,
vergezeld van een stoet Trojanen en Phrygiërs als slaven?
Priamus dan dood? Troje in vlammen opgegaan?
Zo vaak de Dardaanse kust vergeven van bloed?
Dat nooit! Nee, ook al steekt er niets heugenswaardigs
in het straffen van een vrouw, heeft zo'n overwinning geen glans;
toch zal men het prijzen dat ik deze heks gedood heb
en haar het verdiende loon heb gegeven, wat een opluchting
mijn wraakgevoelens te koelen, faam en as van de mijnen te wreken.'
Dat overwoog ik en ik werd meegesleept in mijn toorn,
toen mijn verheven moeder voor mijn ogen verscheen,
duidelijker dan ooit, en stralend in heldere glans in de nacht,
een uitgesproken godin, zoals en zo groots zij pleegt te verschijnen
aan de andere hemelbewoners; met haar rechterhand greep zij me vast,
hield me tegen en voegde daar met haar rozerode lippen aan toe:
'Zoon, wat voor grote smart wekt die tomeloze woede op?
Waarom ga je zo tekeer? Waar is die bezorgdheid om ons gebleven?
Zou je niet liever eens gaan zien waar je bejaarde vader, Anchises,
is gebleven, of Creusa, je vrouw, nog in leven is
en je zoontje Ascanius? Om hen allen sluipen de Griekse linies
van alle kanten en, als ik me niet om hen bekommerde,
zouden de vlammen hen al verteerd hebben of de vijand hen gedood.
Niet de schoonheid van de Laconische dochter van Tyndareus,
noch het vergrijp van Paris is je vijand, nee, de wreedheid der goden,
die richt jullie stad te gronde en maakt van Troje één grote ruïne.
Zie toe - (waar een floers jouw blik van een sterveling alles verduistert
waarnaar je nu tuurt en met zijn vocht het zicht beneemt op je omgeving,
neem ik die wolk nu weg; wees niet bang voor enig bevel van je moeder
en weiger niet gevolg te geven aan haar adviezen) - :
hier, waar je reusachtige puinhopen ziet en stenen
losgebroken van stenen, rook opgolft, met stof vermengd,
wrikt Neptunus aan de muren en schudt de fundamenten
en laat met zijn drietand de hele stad schudden op zijn grondvesten.
Daar houdt een laaiende Iuno voorop de Scaeïische poorten bezet,
en roept razend haar trawanten weg van de schepen,
een zwaard aan haar zijde.
Kijk eens om: daar heeft de Tritonische Pallas zich al op de top van de burcht
genesteld, gehuld in een stralende wolk, en dreigt met haar Gorgo.
Mijn vader zelf steunt de moed en de macht van de Grieken,
hitst zelf de goden op tegen Trojanen die nog vechten.
Neem de vlucht, zoon, en maak een eind aan je weerstand;
overal zal ik je bijstaan en je veilig naar je vaderhuis brengen.'
Na zo gesproken te hebben verdween ze in de stikdonkere nacht.
Maar mij bleef voor ogen de afschuwelijke aanblik
van het Troje-vijandige godengeweld.

Vader Anchises wil achterblijven. (624 - 670)


- Tum vero omne mihi visum considere in ignis
Ilium et ex imo verti Neptunia Troia:
ac veluti summis antiquam in montibus ornum
cum ferro accisam crebrisque bipennibus instant
eruere agricolae certatim, illa usque minatur
et tremefacta comam concusso vertice nutat,
vulneribus donec paulatim evicta supremum
congemuit traxitque iugis avulsa ruinam.
descendo ac ducente deo flammam inter et hostis
expedior: dant tela locum flammaeque recedunt.
- Atque ubi iam patriae perventum ad limina sedis
antiquasque domos, genitor, quem tollere in altos
optabam primum montis primumque petebam,
abnegat excisa vitam producere Troia
exsiliumque pati. 'vos o, quibus integer aevi
sanguis,' ait, 'solidaeque suo stant robore vires,
vos agitate fugam.
me si caelicolae voluissent ducere vitam,
has mihi servassent sedes. satis una superque
vidimus excidia et captae superavimus urbi.
sic o sic positum adfati discedite corpus.
ipse manu mortem inveniam; miserebitur hostis
exuviasque petet. facilis iactura sepulcri.
iam pridem invisus divis et inutilis annos
demoror, ex quo me divum pater atque hominum rex
fulminis adflavit ventis et contigit igni.'
- Talia perstabat memorans fixusque manebat.
nos contra effusi lacrimis coniunxque Creusa
Ascaniusque omnisque domus, ne vertere secum
cuncta pater fatoque urgenti incumbere vellet.
abnegat inceptoque et sedibus haeret in isdem.
rursus in arma feror mortemque miserrimus opto.
nam quod consilium aut quae iam fortuna dabatur?
'mene efferre pedem, genitor, te posse relicto
sperasti tantumque nefas patrio excidit ore?
si nihil ex tanta superis placet urbe relinqui,
et sedet hoc animo perituraeque addere Troiae
teque tuosque iuvat, patet isti ianua leto,
iamque aderit multo Priami de sanguine Pyrrhus,
natum ante ora patris, patrem qui obtruncat ad aras.
hoc erat, alma parens, quod me per tela, per ignis
eripis, ut mediis hostem in penetralibus utque
Ascanium patremque meum iuxtaque Creusam
alterum in alterius mactatos sanguine cernam?
arma, viri, ferte arma; vocat lux ultima victos.
reddite me Danais; sinite instaurata revisam
proelia. numquam omnes hodie moriemur inulti.'

625




630




635




640




645




650




655




660




665




670
- Toen zag ik pas echt Ilium in vlammen opgaan
en het Troje van Neptunus totaal te gronde gaan:
zoals boeren wel op een bergtop een oude berg-es,
al ingekapt, door frenetiek hakken met bijlen om het hardst
proberen te rooien, zij steekt nog dreigend omhoog,
maar wankelt al en schudt het lover in haar getroffen kruin,
tot ze, allengs bezweken aan haar wonden,
tenslotte neerkraakt en op de bergkam een gapende vernieling aanricht.
Ik ga naar beneden en geleid door de godin kom ik heelhuids
door tussen vijand en vuur: speren wijken af en vlammen houden zich in.
- Maar wanneer ik dan bij de deur van mijn vaderlijk huis kom,
die vertrouwde woning, weigert mijn vader, die ik het eerst
naar de bergen wilde brengen en naar wie ik het eerste toega,
zijn leven te rekken en een veiliger heenkomen te zoeken,
nu Troje verwoest is. 'Jullie, die nog vers bloed in je aderen hebt,
zijn zijn woorden, 'en nog in de kracht van je leven bent,
vluchten jullie maar snel.
Als de hemelbewoners mij in leven hadden willen laten,
zouden zij deze plaats wel voor mij gered hebben. Meer dan genoeg
was het zicht op deze éne slechting van de stad waarvan we de inname overleefden.
Zeg mijn lichaam, hier zo gezeten, vaarwel en ga heen.
Door mijn eigen hand zal ik sterven; de vijand kijkt op zijn neus
en zal mij mijn wapens ontnemen; het gemis van een graf is te dragen.
Al lang slijt ik, gehaat bij de goden, nutteloze jaren
sinds de vader der goden en koning der mensen
mij met een bliksemvlaag vuur heeft getroffen'.
- Met dit soort verhalen bleef hij vast besloten op zijn plaats.
Wij echter alsook echtgenote Creüsa, Ascanius en alle huisgenoten
smeekten hem onder tranen, om niet als vader, alles met zich mee te sleuren,
door te buigen voor het lot dat hem dreigde.
Maar hij weigert en blijft bij zijn plan en houdt vast aan zijn zetel.
Ik wil terug naar het front en in mijn ellende wens ik mijn einde,
want welk plan of lot bleef mij nu nog over?
'Ik vertrekken, vader, en u verwacht dat ik u achterlaat?
Hoe kunt u een zo grote wandaad over uw lippen krijgen?
Als de goden van een zo grote stad dan niets meer willen sparen
en u erbij blijft aan de ondergang van Troje die van u en de uwen
te verbinden, dan staat de deur naar die dood voor u open.
Straks komt, overdekt met bloed van Priamus, Pyrrhus hier aan,
die een zoon voor het oog van zijn vader, de vader voor het altaar vermoordt.
Kom ik daarom, dierbare moeder, dwars door vuur en wapengeweld,
hierheen gesneld: om de vijand in onze woning te zien
en Ascanius en mijn vader naast Creüsa
afgeslacht in elkaars bloed te zien liggen?
Wapens, mannen, breng wapens; het laatste levenslicht ronselt de overwonnenen.
Breng me maar terug naar de Grieken; laat me het begonnen gevecht hernemen.
Geen sprake van dat we vandaag allen straffeloos zullen sterven'.

Een wonderteken brengt Anchises tot inkeer. (671 - 729)


- Hinc ferro accingor rursus clipeoque sinistram
insertabam aptans meque extra tecta ferebam.
ecce autem complexa pedes in limine coniunx
haerebat, parvumque patri tendebat Iulum:
'si periturus abis, et nos rape in omnia tecum;
sin aliquam expertus sumptis spem ponis in armis,
hanc primum tutare domum. cui parvus Iulus,
cui pater et coniunx quondam tua dicta relinquor?'
- Talia vociferans gemitu tectum omne replebat,
cum subitum dictuque oritur mirabile monstrum.
namque manus inter maestorumque ora parentum
ecce levis summo de vertice visus Iuli
fundere lumen apex, tactuque innoxia mollis
lambere flamma comas et circum tempora pasci.
nos pavidi trepidare metu crinemque flagrantem
excutere et sanctos restinguere fontibus ignis.
at pater Anchises oculos ad sidera laetus
extulit et caelo palmas cum voce tetendit:
'Iuppiter omnipotens, precibus si flecteris ullis,
aspice nos, hoc tantum, et si pietate meremur,
da deinde auxilium, pater, atque haec omina firma.'
- Vix ea fatus erat senior, subitoque fragore
intonuit laevum, et de caelo lapsa per umbras
stella facem ducens multa cum luce cucurrit.
illam summa super labentem culmina tecti
cernimus Idaea claram se condere silva
signantemque vias; tum longo limite sulcus
dat lucem et late circum loca sulphure fumant.
hic vero victus genitor se tollit ad auras
adfaturque deos et sanctum sidus adorat.
'iam iam nulla mora est; sequor et qua ducitis adsum,
di patrii; servate domum, servate nepotem.
vestrum hoc augurium, vestroque in numine Troia est.
cedo equidem nec, nate, tibi comes ire recuso.'
dixerat ille, et iam per moenia clarior ignis
auditur, propiusque aestus incendia volvunt.
'ergo age, care pater, cervici imponere nostrae;
ipse subibo umeris nec me labor iste gravabit;
quo res cumque cadent, unum et commune periclum,
una salus ambobus erit. mihi parvus Iulus
sit comes, et longe servet vestigia coniunx.
vos, famuli, quae dicam animis advertite vestris.
est urbe egressis tumulus templumque vetustum
desertae Cereris, iuxtaque antiqua cupressus
religione patrum multos servata per annos;
hanc ex diverso sedem veniemus in unam.
tu, genitor, cape sacra manu patriosque penatis;
me bello e tanto digressum et caede recenti
attrectare nefas, donec me flumine vivo
abluero.'
haec fatus latos umeros subiectaque colla
veste super fulvique insternor pelle leonis,
succedoque oneri; dextrae se parvus Iulus
implicuit sequiturque patrem non passibus aequis;
pone subit coniunx. ferimur per opaca locorum,
et me, quem dudum non ulla iniecta movebant
tela neque adverso glomerati examine Grai,
nunc omnes terrent aurae, sonus excitat omnis
suspensum et pariter comitique onerique timentem.




675




680




685




690




695




700




705




710




715




720




725




- Hierop gesp ik mijn zwaard weer aan en neem mijn schild
in mijn linker en wil dan het huis uitstormen,
maar dan omarmt mijn benen op de drempel mijn vrouw,
laat me stilstaan en heft de kleine Iulus op naar zijn vader:
'Als je de dood tegemoet snelt, neem ons dan mee naar dat einde
maar als je nog enige hoop ziet in het opnemen van wapens,
bescherm dan dit huis het eerst. Voor wie laat je de kleine Iulus,
voor wie je vader en mij, ooit jouw vrouw genoemd, achter?'
- Met dergelijke luide jammerkreten vervulde ze heel het huis,
toen plotseling een voorteken zich voordeed, een wonderlijk verhaal;
want tussen de handen en blikken van de verdrietige ouders
zag je van boven het hoofd van Iulus een lichte vlam
een glans verspreiden, en, ongevaarlijk bij contact,
likte de vuurtong zijn zachte hoofdhaar en flakkerde rond zijn slapen.
Wij, geschrokken en bang, sloegen het uit
en blusten de brandende haren met water uit een bron.
Maar vader Anchises sloeg verheugd zijn ogen op naar de sterren
en strekte zijn handen uit naar de hemel en bad:
'Iuppiter almacht, als U nog luistert naar beden van mensen,
richt dan slechts uw blik op ons en als we door plichtsbetrachting iets verdienen,
bied ons dan hulp, vader, en bevestig dit teken'.
- Nauwelijks had de oude man dit gezegd, of met plotseling geweld
kwam een donderslag van links en een ster dook door het duister
uit de hemel en verspreidde met zijn vuurstaart een helder licht.
Duidelijk zichtbaar danst hij over het dak van het huis
en we zien hoe hij verdwijnt in het woud op de Ida
en zo de weg wijst; dan geeft een spoor met zijn lange baan licht
en tot ver in de omtrek rookt het landschap van zwavel.
Nu geeft dan mijn vader zich gewonnen en staat op
en spreekt tot de goden in ontzag voor hun ster:
Nu, nu is er van dralen geen sprake meer; ik ga mee en ben waar u me leidt,
goden der vaders; hoed deze familie, hoed ook mijn kleinzoon.
Dit was een teken van u, en in uw handen ligt Trojes lot.
Nu geef ik toe, zoon, en weiger niet langer je gezelschap'.
Dat waren zijn woorden, en reeds werd de brand van de stad
duidelijker hoorbaar en rolde de vuurzee al dichter op ons aan.
'Wel kom dan, vadertjelief, en neem plaats op mijn rug;
zelf zal ik mijn schouders onder u zetten zonder dat die last mij bezwaart;
wat ons ook overkomt, de risico's zullen we delen,
ook redding zal voor ons beiden gelijk zijn. Mijn kleine Iulus
pak ik vast, en mijn vrouw zal op afstand ons rugdekking geven.
Jullie, mijn dienaars, let goed op wat ik jullie ga zeggen:
als je de stad uitkomt zien jullie een grafheuvel en verlaten tempel
aan Ceres gewijd, daarnaast staat een oude cypres,
goed bewaard door de zorg van onze voorouders;
naar deze plek zullen wij vanaf verschillende kanten samenkomen.
U, vader, neem wat ons heilig is in uw hand en de huisgoden van de vaders;
het is mij niet geoorloofd, bezoedeld door vers bloed in een zo groot strijdgewoel,
daaraan te raken, zolang ik mij niet in stromend rivierwater
zal hebben gereinigd.'
Na deze woorden bedek ik mijn brede schouders en en mijn gebogen nek
met een mantel van een rossige leeuwenhuid
en ik buig me onder mijn last; de kleine Iulus
pakt mijn rechterhand en loopt met een dribbelpas naast zijn vader;
daarachter volgt mijn vrouw. We lopen langs donkere paden,
en mij, die zojuist nog geen enkele aanval van wapens verschrikte
noch ook de Grieken, al kwamen ze in drom op me af,
jaagt nu elke windzucht al angst aan, elk geluid schrikt mij op
in mijn gespannen zorg om het stappertje naast me en ook om mijn last.

Creüsa is zoek. (730 - 770)


- Iamque propinquabam portis omnemque videbar
evasisse viam, subito cum creber ad auris
visus adesse pedum sonitus, genitorque per umbram
prospiciens 'nate,' exclamat, 'fuge, nate; propinquant.
ardentis clipeos atque aera micantia cerno.'
hic mihi nescio quod trepido male numen amicum
confusam eripuit mentem. namque avia cursu
dum sequor et nota excedo regione viarum,
heu misero coniunx fatone erepta Creusa
substitit, erravitne via seu lapsa resedit,
incertum; nec post oculis est reddita nostris.
nec prius amissam respexi animumue reflexi
quam tumulum antiquae Cereris sedemque sacratam
venimus: hic demum collectis omnibus una
defuit, et comites natumque virumque fefellit.
quem non incusavi amens hominumque deorumque,
aut quid in eversa vidi crudelius urbe?
Ascanium Anchisenque patrem Teucrosque penatis
commendo sociis et curva valle recondo;
ipse urbem repeto et cingor fulgentibus armis.
stat casus renovare omnis omnemque reverti
per Troiam et rursus caput obiectare periclis.
principio muros obscuraque limina portae,
qua gressum extuleram, repeto et vestigia retro
observata sequor per noctem et lumine lustro:
horror ubique animo, simul ipsa silentia terrent.
inde domum, si forte pedem, si forte tulisset,
me refero: inruerant Danai et tectum omne tenebant.
ilicet ignis edax summa ad fastigia vento
voluitur; exsuperant flammae, furit aestus ad auras.
procedo et Priami sedes arcemque reviso:
et iam porticibus vacuis Iunonis asylo
custodes lecti Phoenix et dirus Ulixes
praedam adservabant. huc undique Troia gaza
incensis erepta adytis, mensaeque deorum
crateresque auro solidi, captivaque vestis 765
congeritur. pueri et pavidae longo ordine matres
stant circum.
ausus quin etiam voces iactare per umbram
implevi clamore vias, maestusque Creusam
nequiquam ingeminans iterumque iterumque vocavi.

730




735




740




745




750




755




760




765




770

- En ik kwam al dichtbij de stadspoort en achtte me veilig ontsnapt
toen plots het geluid van voetstappen weerklonk en
mijn vader het duister inturend uitriep:
'Zoon, vlucht, zoon; daar komen ze aan;
ik zie geschitter van schilden en glans van bronzen bewapening'.
Toen benam 'n vijandige god mij mijn tegenwoordigheid van geest
en bracht me in verwarring; want terwijl ik langs een omweg
onderweg was en afweek van het bekende tracé,
is, ach, door een jammerlijk lot mijn vrouw Creüsa mij ontstolen,
zij is blijven staan, verdwaald of na een val achtergebleven,
van de waarheid ben ik niet zeker; ook later hebben wij haar niet meer gezien.
En niet eerder merkte ik dat ik haar kwijt was en kon ik mijn aandacht daarop richten
dan toen we bij de grafheuvel en de plaats die gewijd is aan Ceres
gekomen waren: toen pas bleek zij, bij het tellen van allen,
afwezig en misten haar mijn vrienden, mijn zoon en ikzelf.
- Wie van de mensen en goden verweet ik, radeloos, dit niet
of wat wreders maakte ik mee bij de val van mijn stad?
Ascanius, Anchises, de Trojaanse penaten,
die laat ik achter bij mijn vrienden en verberg ze in een vallei;
zelf steek ik me weer in de wapens en haast mij terug naar de stad.
Ik ben van plan weer alles te doorstaan, de hele stad
te doorzoeken en het hoofd te bieden aan alle gevaren .
Eerst ging ik weer terug naar de muur en de poort
waarlangs ik de stad had verlaten, volg zo nauwkeurig
ons spoor in de nacht en laat over alles mijn oog gaan:
schrik heerst in mijn hart overal, zelfs stiltes jagen me angst aan.
dan terug naar ons huis, misschien was ze daarheen gegaan, ja wie weet.
De Danaers waren al binnengebroken en hielden huis in mijn woning
en daar blies de wind een hongerig vuur al omhoog naar het dak,
nu slaan de vlammen het dak uit, de vuurzee raast nu ten hemel.
Verder ga ik en zie nu ook Priamus' burcht weer terug:
de gaanderijen zie ik verlaten en in Juno's asiel houden
voortreffelijke wachters, Phoenix en die wrede Ulysses,
de buit in hun macht. Hierheen bracht men schatten uit heel Troje,
geroofd uit de brandende tempels, offertafels voor onze goden
mengvaten van massief goud, en buitgemaakte bekleding.
Kinderen en hun moeders staan er in een lange rij
omheen....
- Ja zelfs heb ik het nog aangedurfd te roepen, gedekt door het duister,
de straten heb ik met mijn schreeuw gevuld, en in mijn treurnis
heb ik steeds weer opnieuw "Creüsa" geroepen, vergeefs.

De verschijning van Creüsa brengt Aeneas tot vertrek.
(771 - 804)


quaerenti et tectis urbis sine fine ruenti
infelix simulacrum atque ipsius umbra Creusae
visa mihi ante oculos et nota maior imago.
obstipui, steteruntque comae et uox faucibus haesit.
tum sic adfari et curas his demere dictis:
'quid tantum insano iuvat indulgere dolori,
o dulcis coniunx? non haec sine numine divum
eveniunt; nec te comitem hinc portare Creusam
fas, aut ille sinit superi regnator Olympi.
longa tibi exsilia et vastum maris aequor arandum,
et terram Hesperiam venies, ubi Lydius arva
inter opima virum leni fluit agmine Thybris.
illic res laetae regnumque et regia coniunx
parta tibi; lacrimas dilectae pelle Creusae.
non ego Myrmidonum sedes Dolopumue superbas
aspiciam aut Grais servitum matribus ibo,
Dardanis et divae Veneris nurus;
sed me magna deum genetrix his detinet oris.
iamque vale et nati serva communis amorem.'
haec ubi dicta dedit, lacrimantem et multa volentem
dicere deseruit, tenuisque recessit in auras.
ter conatus ibi collo dare bracchia circum;
ter frustra comprensa manus effugit imago,
par levibus ventis volucrique simillima somno.
sic demum socios consumpta nocte reviso.
- Atque hic ingentem comitum adfluxisse novorum
invenio admirans numerum, matresque virosque,
collectam exsilio pubem, miserabile vulgus.
undique convenere animis opibusque parati
in quascumque velim pelago deducere terras.
iamque iugis summae surgebat Lucifer Idae
ducebatque diem, Danaique obsessa tenebant
limina portarum, nec spes opis ulla dabatur.
cessi et sublato montis genitore petivi.




775




780




785




790




795




800




Tijdens mijn zoektocht, dat eindeloos rennen tussen de bouwsels
van de stad in ontbinding is vóór de ogen van mij, ongelukkige, het beeld en de schim
van Creüsa verschenen, groter dan ik haar ooit had gekend.
Verstijfd bleef ik staan, mijn haren rezen op en mijn stem stokte;
toen sprak zij tot mij en nam met haar woorden mijn zorg weg:
'Wat wil je je heilloos alleen door smart laten leiden,
lieve man van me? Dit hier gebeurt niet zonder de wens van de goden
en het is niet beschikt dat je Creüsa van hier met je meeneemt
noch staat dat toe de heerser op zijn hoge Olympus.
Een lange staat als balling ligt vóór jou waarin je veel zee moet doorploegen,
maar dan zul je het Avondland bereiken, waar de Lydische
Tiber in rustige vaart door akkers, rijk aan mannen, stroomt.
Daar ligt tot jouw beschikking: voorspoed, koningschap en
een prinses als je vrouw: stop dus je tranen om je geliefde Creüsa.
Niet zal ik de woonplaats van arrogante Myrmidonen of Dolopen
aanschouwen of slavin bij Griekse vrouwen worden,
ik, een Dardaanse, schoondochter van godin Venus;
nee, mij houdt de grote moeder der goden in dit land.
Nu dan, vaarwel, en koester je liefde voor de zoon van ons beiden'.
Na deze woorden liet zij mij achter, hoewel ik, in tranen,
nog veel wilde zeggen, maar zij verijlde in lucht.
Drie maal probeerde ik daar mijn armen om haar hals te leggen,
maar drie maal ontglipte haar beeld mijn armen die vergeefs haar omklemden,
het leek wel een windzucht of meer nog een wegwiekend droombeeld.
Zo keerde ik terug bij mijn vrienden, de nacht was inmiddels verstreken.
- En hier trof ik een reusachtige menigte nieuwe vrienden toegestroomd
en stond verbaasd over hun grote aantal, vrouwen en mannen
en kinderen, bijeen voor een ballingschap, een deerniswekkende menigte.
Van overal waren ze bijeengekomen, bereid met hun hart en hun middelen
over zee mee te gaan naar welk land ik ze maar zou leiden.
- En boven de bergkam van de Ida kwam de ochtendster al op
en leidde de dag in, en de Grieken hielden de poorten bezet,
en geen enkele hoop op uitkomst werd ons nog gegund.
- Ik boog het hoofd voor mijn lot, nam mijn vader op en trok het gebergte in.





Lees verder: Boek 3

Terug naar het overzicht van de Aeneis

Terug naar het overzicht van de werken van Ben Bijnsdorp