EPISTULA AD LUCILIUM
CXI Epistula XIX, cxi 19.111.1. SENECA LVCILIO SVO SALVTEM Quid vocentur Latine sophismata quaesisti a me. Multi temptaverunt illis nomen inponere, nullum haesit; videlicet, quia res ipsa non recipiebatur a nobis nec in usu erat, nomini quoque repugnatum est. Aptissimum tamen videtur mihi quo Cicero usus est: 'cavillationes' vocat. |
Boek 19, Brief 111 Sofismen en Wijsheid 19.111.1. SENECA GROET ZIJN DIERBARE LUCILIUS. Je hebt me gevraagd wat voor een Latijnse naam we aan het Griekse 'Sofismen' moeten geven. Velen hebben al geprobeerd daar een naam aan te geven, maar geen enkele heeft stand gehouden; uiteraard: omdat we de zaak zelf niet accepteerden en we er geen gebruik van maakten hebben we ook de benoeming afgewezen. Toch schijnt Cicero mij de meest juiste gebruikt te hebben waar hij ze 'drogredenen' noemt. |
|
111.2. Quibus quisquis
se tradidit quaestiunculas quidem vafras nectit, ceterum
ad vitam nihil proficit: neque fortior fit neque
temperantior neque elatior. At ille qui philosophiam in
remedium suum exercuit ingens fit animo, plenus fiduciae,
inexsuperabilis et maior adeunti. |
111.2. Al wie zich
daaraan uitlevert knoopt weliswaar de ene sluwe strikvraag
aan de ander maar verbetert er nergens zijn leven mee: hij
wordt er niet moediger van of gematigder of hoogstaander.
Maar hij die de filosofie tot medicijn voor zichzelf
aanwendt groeit in geestesgrootheid, zelfvertrouwen, en
wordt onoverwinnelijk en groter voor wie hem benadert. |
|
111.3. Quod in magnis
evenit montibus, quorum proceritas minus apparet longe
intuentibus: cum accesseris, tunc manifestum fit quam in
arduo summa sint. Talis est, mi Lucili, verus et rebus,
non artificiis philosophus. In edito stat, admirabilis,
celsus, magnitudinis verae; non exsurgit in plantas nec
summis ambulat digitis eorum more qui mendacio staturam
adiuvant longioresque quam sunt videri volunt; contentus
est magnitudine sua. |
111.3. Wat bij gebergten
gebeurt, waarvan de hoogte minder lijkt voor wie ze vanuit
de verte zien: wanneer je dichterbij komt, dan wordt pas
duidelijk hoe steil hun toppen oprijzen. Zo gaat het ook
met de ware filosoof, die op feiten afgaat en niet op
kunstgrepen. Op eenzame hoogte staat hij,
bewonderenswaardig, hoog en werkelijk groot; hij rekt zich
niet uit en loopt niet op zijn tenen zoals zij die met
kunstgrepen hun voorkomen opkrikken en als langer willen
overkomen; hij heeft genoeg aan zijn eigen grootte. |
|
111.4. Quidni contentus
sit eo usque crevisse quo manus fortuna non porrigit? Ergo
et supra humana est et par sibi in omni statu rerum, sive
secundo cursu vita procedit, sive fluctuatur et it per
adversa ac difficilia: hanc constantiam cavillationes
istae de quibus paulo ante loquebar praestare non possunt.
Ludit istis animus, non proficit, et philosophiam a
fastigio suo deducit in planum. |
111.4. Waarom zou hij er
niet genoeg aan hebben om zo ver gegroeid te zijn dat zijn
lot zijn handen niet kan bereiken? Hij gaat dus het
menselijk niveau te boven en is zichzelf gelijk in alle
omstandigheden, of zijn leven nu voorspoedig verloopt of
in in opschudding raakt en in tegenspoed en moeilijkheden
verkeert: deze onbewogenheid kunnen die spitsvondigheden
waarover ik het zojuist had, niet bewerken. De geest
speelt daarme, wordt er geen snars wijzer van en voert de
filosofische discussie vanaf zijn hoge niveau naar omlaag. |
|
111.5. Nec te
prohibuerim aliquando ista agere, sed tunc cum voles nihil
agere. Hoc tamen habent in se pessimum: dulcedinem quandam
sui faciunt et animum specie subtilitatis inductum tenent
ac morantur, cum tanta rerum moles vocet, cum vix tota
vita sufficiat ut hoc unum discas, vitam contemnere. 'Quid
regere?' inquis. Secundum opus est; nam nemo illam bene
rexit nisi qui contempserat. Vale. |
111.5. Niet dat ik je
ervan wil weerhouden om je daarmee af en toe bezig te
houden, maar dan op momenten dat je niets productiefs wilt
doen. Ze hebben namelijk een zeer slechte uitwerking op
zichzelf: ze verwezenlijken een aangename verslaafdheid en
terwijl ze de geest onder het mom van scherpzinnigheid
verleid hebben, houden zij haar in hun greep en blijven
hangen, terwijl een zo enorme opdracht je roept dat amper
het hele leven volstaat om dat ene te leren: het leven te
versmaden. 'Wat? Er richting aan geven?' zul je vragen.
Dat is de tweede opgave; want niemand geeft daar goed
richting aan als hij het niet eerst versmaadt. Het ga je goed. |
|
Lees verder: Brief 116 Terug naar Inhoudsopgave Seneca |