EPISTULA AD
LUCILIUM LXXX Epistula IX, lxxx |
Boek 9, Brief 80 Kijk door rolgedrag heen |
Seneca suo Lucilio
salutem 9.80.1. Hodierno die non tantum meo beneficio mihi vaco sed spectaculi, quod omnes molestos ad sphaeromachian avocavit. Nemo inrumpet, nemo cogitationem meam inpediet, quae hac ipsa fiducia procedit audacius. Non crepabit subinde ostium, non adlevabitur velum: licebit tuto vadere, quod magis necessarium est per se eunti et suam sequenti viam. Non ergo sequor priores? facio, sed permitto mihi et invenire aliquid et mutare et relinquere; non servio illis, sed assentior. |
Seneca groet zijn
dierbare Lucilius 9.80.1. Vandaag heb ik een vrije dag die ik niet alleen aan me zelf dank maar ook aan de kermis die alle lastposten heeft weggeroepen naar een bokswedstrijd. Niemand zal binnenvallen, niemand mij storen in mijn overpeinzing, die door juist dit vertrouwen des te stoutmoediger vlucht kan nemen. Geen deur kraakt steeds, geen gordijn gaat open: je kunt veilig rondlopen, wat des te noodzakelijk is voor wie zijn eigen initiatief neemt en zijn eigen weg gaat. Volg ik dan niet eerderen? natuurlijk, maar ik sta mezelf toe ook iets nieuws te vinden, te veranderen of weg te laten; ik ben niet hun slaaf van, maar denk met hen mee. |
9.80.2. Magnum tamen verbum dixi, qui mihi silentium promittebam et sine interpellatore secretum: ecce ingens clamor ex stadio perfertur et me non excutit mihi, sed in huius ipsius rei contemplationem transfert. Cogito mecum quam multi corpora exerceant, ingenia quam pauci; quantus ad spectaculum non fidele et lusorium fiat concursus, quanta sit circa artes bonas solitudo; quam inbecilli animo sint quorum lacertos umerosque miramur. | 9.80.2. Maar ik heb al te veel gezegd door me stilte te beloven en afzondering zonder storing: daar klinkt een enorm geschreeuw vanuit het stadion en slaat mij niet met verlamming, maar brengt mij tot beschouwing van juist dit gebeuren. Ik overdenk nu bij mezelf hoe velen hun lichamen afbeulen maar slechts weinigen hun geest. Wat een grote drukte er is voor een uitsloverige vertoning van entertainment, hoe spaarzaam de belangstelling is bij de schone kunsten; hoe zwak van geest diegenen zijn wier armen en schouders we bewonderen. |
9.80.3. Illud maxime revolvo mecum: si corpus perduci exercitatione ad hanc patientiam potest qua et pugnos pariter et calces non unius hominis ferat, qua solem ardentissimum in ferventissimo pulvere sustinens aliquis et sanguine suo madens diem ducat, quanto facilius animus conroborari possit ut fortunae ictus invictus excipiat, ut proiectus, ut conculcatus exsurgat. Corpus enim multis eget rebus ut valeat: animus ex se crescit, se ipse alit, se exercet. Illis multo cibo, multa potione opus est, multo oleo, longa denique opera: tibi continget virtus sine apparatu, sine inpensa. Quidquid facere te potest bonum tecum est. | 9.80.3. Vooral dit vraag
ik me af: als het lichaam door oefening tot zo'n
incasseringsvermogen gebracht kan worden dat hij de slagen
en trappen van meer dan één tegenstander tegelijk kan
verdragen en dat iemand zo de grootste hitte en de heetste
stofwolk trotseert en druipend van zijn eigen bloed de dag
doorkomt, hoeveel makkelijker kan dan de geest gehard
worden om onversaagd de slagen van het lot op te vangen,
om neergesmakt, om in elkaar getrapt, toch nog overeind te
komen. Die lieden hebben immers veel nodig om sterk te
zijn: de geest groeit uit zich zelf, voedt zichzelf,
traint zichzelf. Voor het lichaam is veel voedsel, veel
drinken nodig, veel olie en tenslotte langdurige
inspanning maar jij krijgt geesteskracht zonder speciale
uitrusting, zonder kosten. Al wat jou goed kan maken heb
je bij je. |
9.80.4. Quid tibi opus est ut sis bonus? velle. Quid autem melius potes velle quam eripere te huic servituti quae omnes premit, quam mancipia quoque condicionis extremae et in his sordibus nata omni modo exuere conantur? Peculium suum, quod comparaverunt ventre fraudato, pro capite numerant: tu non concupisces quanticumque ad libertatem pervenire, qui te in illa putas natum? | 9.80.4. Wat je nodig hebt om goed te zijn? Willen! Wat kun je nu beter willen dan jezelf ontrukken aan deze slavernij die op allen drukt en die ook degenen die de laagste trap ervan bezetten en in deze ellende geboren zijn op elke mogelijke wijze proberen te af te werpen? De spaarcentjes die ze zich verworven hebben door hun maag te kort te doen, tellen zij neer om zich vrij te kopen: verlang jij dan niet om tot elke prijs de vrijheid te bereiken terwijl je toch denkt dat je daarin geboren bent? |
9.80.5. Quid ad arcam tuam respicis? emi non potest. Itaque in tabellas vanum coicitur nomen libertatis, quam nec qui emerunt habent nec qui vendiderunt: tibi des oportet istud bonum, a te petas. Libera te primum metu mortis (illa nobis iugum inponit), deinde metu paupertatis. | 9.80.5. Wat kijk je naar je kluis? Ze is niet te koop. Dus wordt in je kasboek vergeefs het woord 'vrijheid' genoteerd: noch zij die gekocht noch zij die verkocht hebben bezitten haar: jij moet jezelf dat goed gunnen, aan jezelf erom vragen. Bevrijd jezelf eerstens van de vrees voor de dood (die legt ons haar juk op), daarna van de vrees voor armoede. |
9.80.6. Si vis scire quam nihil in illa mali sit, compara inter se pauperum et divitum vultus: saepius pauper et fidelius ridet; nulla sollicitudo in alto est; etiam si qua incidit cura, velut nubes levis transit: horum qui felices vocantur hilaritas ficta est aut gravis et suppurata tristitia, eo quidem gravior quia interdum non licet palam esse miseros, sed inter aerumnas cor ipsum exedentes necesse est agere felicem. | 9.80.6. Als je wilt weten hoe weinig kwaad daarin schuilt, vergelijk dan eens de gezichten van de armen en de rijken met elkaar. De arme lacht vaker en ook echter; geen enkele zorg gaat diep in hem schuil. Zelfs als hem eens een zorg overvalt, trekt die als een lichte wolk over: van degenen die welvarend heten is de vrolijkheid of geveinsd of ernstig en woekerend door droefheid, des te ernstiger omdat hij soms niet openlijk droevig mag zijn maar zich tussen zijn zwaarwichtigheden vrolijk moet voordoen al vreet hij zijn hart op. |
9.80.7. Saepius hoc exemplo mihi utendum est, nec enim ullo efficacius exprimitur hic humanae vitae mimus, qui nobis partes quas male agamus adsignat. Ille qui in scaena latus incedit et haec resupinus dicit, en impero Argis; regna mihi liquit Pelops, qua ponto ab Helles atque ab Ionio mari urguetur Isthmos, servus est, quinque modios accipit et quinque denarios. | 9.80.7. Meer dan eens schiet me dit beeld te binnen want met geen enkel ander wordt deze parodie op het menselijk leven simpeler tot uitdrukking gebracht omdat hij ons de rollen toekent waarmee we het moeten doen. Die waarin de speler pompeus over het toneel schrijdt en vanuit zijn keel zegt: kijk, ik heers over Argos; Pelops heeft mij zijn rijk nagelaten, waarme ik de Isthmos vanaf de Hellespont tot aan de Ionische zee beheers: hij is een slaaf met een beloning van vijf maten graan en vijf denarii. |
9.80.8. Ille qui superbus atque inpotens et fiducia virium tumidus ait, quod nisi quieris, Menelae, hac dextra occides, diurnum accipit, in centunculo dormit. Idem de istis licet omnibus dicas quos supra capita hominum supraque turbam delicatos lectica suspendit: omnium istorum personata felicitas est. Contemnes illos si despoliaveris. | 9.80.8. En dan die andere die trots, zwak en opgeblazen van vertrouwen in zijn kracht zegt: als je dit niet kunt, Menelaos, zul je sterven door mijn rechterhand, krijgt zijn dagloon en slaapt onder een lap. Hetzelfde mag je zeggen over al die lieden die, verwijfd, in een draagstoel boven de hoofden van de mensen en boven de massa uit getild worden: van al die lieden is het geluk een masker. Je zult hen verachten als je ze dat afgerukt hebt. |
9.80.9. Equum empturus
solvi iubes stratum, detrahis vestimenta venalibus ne qua
vitia corporis lateant: hominem involutum aestimas?
Mangones quidquid est quod displiceat, id aliquo lenocinio
abscondunt, itaque ementibus ornamenta ipsa suspecta sunt:
sive crus alligatum sive brachium aspiceres, nudari
iuberes et ipsum tibi corpus ostendi. |
9.80.9. Als je van plan bent een paard te kopen laat je toch ook het zadel afhalen? Je haalt toch de kleding af bij te koop aangeboden slaven opdat voor kopers geen lichaamsgebreken verborgen blijven: taxeer je een mens dan verhuld? Slavenhandelaars verbergen al wat niet bevalt, dat verbergen ze met opmaak, daarom zijn voor de kopers die versieringen juist al verdacht: je krijgt benen of armen te zien met een band er om en je zult ze laten onbloten en het naakte lichaam aan je willen tonen. |
9.80.10. Vides illum
Scythiae Sarmatiaeve regem insigni capitis decorum? Si vis
illum aestimare totumque scire qualis sit, fasciam solve:
multum mali sub illa latet. Quid de aliis loquor? si
perpendere te voles, sepone pecuniam, domum, dignitatem,
intus te ipse considera: nunc qualis sis aliis credis. Vale. |
9.80.10. Zie je die
Scythische of Sarmatische koning, mooi door zijn
opvallende hoofdtooi? Als je die wilt taxeren en wilt
weten wat voor iemand het is, haal dan zijn diadeem weg:
daar schuilt veel ellende onder. Wat praat ik over
anderen? Als je je wilt inschatten, zet dan al je geld
opzij, je huis, je aanzien en kijk dan binnenin jezelf: nu
geloof je hoe je bent door anderen. Het ga je goed. |
Lees verder: Brief 81 Terug naar Inhoudsopgave Seneca |