EPISTULA AD LUCILIUM LXXVII

Epistula IX, lxxvii



Boek 9, Brief 77 Zelfdoding
9.77.1. SENECA LUCILIO SUO SALUTEM
Subito nobis hodie Alexandrinae naves apparuerunt, quae praemitti solent et nuntiare secuturae classis adventum: tabellarias vocant. Gratus illarum Campaniae aspectus est: omnis in pilis Puteolorum turba consistit et ex ipso genere velorum Alexandrinas quamvis in magna turba navium intellegit; solis enim licet siparum intendere, quod in alto omnes habent naves.


9.77.1. SENECA GROET ZIJN DIERBARE LUCILIUS.
Vandaag kregen we opeens de schepen uit Alexandrië in het zicht die altijd vooruitgestuurd worden om de komst van een vloot in hun kielzog te melden: 'mailboten' heten ze. Hun aanblik is voor Campanië een vreugde: heel de meute uit Puteoli dromt samen op de pieren en onderscheidt de Alexandrijnen op grond van het soort zeilen, hoe groot de menigte schepen ook is; zij mogen immers als enige het topzeil voeren, dat op volle zee alle schepen hebben staan.
9.77.2. Nulla enim res aeque adiuvat cursum quam summa pars veli; illinc maxime navis urgetur. Itaque quotiens ventus increbruit maiorque est quam expedit, antemna summittitur: minus habet virium flatus ex humili. Cum intravere Capreas et promunturium ex quo
alta procelloso speculatur vertice Pallas,
ceterae velo iubentur esse contentae: siparum Alexandrinarum insigne [indicium] est.


9.77.2 Niets bevordert de snelheid immers zo als het topzeil; daardoor wordt de meeste druk op het schip uitgeoefend. Vandaar dat, zodra de wind aantrekt en hij aanzwelt tot meer dan gewenst, de ra gestreken wordt: de lage wind heeft minder kracht. Wanneer men de baai bij Capri binnenvaart en binnen de luwte komt van de kaap vanwaar
'Pallas van de stormtop uitziet over de open zee'
moeten de andere schepen zich beperken tot het grootzeil en is het topzeil het kenmerk van de Alexandrijnen.
9.77.3. In hoc omnium discursu properantium ad litus magnam ex pigritia mea sensi voluptatem, quod epistulas meorum accepturus non properavi scire quis illic esset rerum mearum status, quid adferrent: olim iam nec perit quicquam mihi nec adquiritur. Hoc, etiam si senex non essem, fuerat sentiendum, nunc vero multo magis: quantulumcumque haberem, tamen plus iam mihi superesset viatici quam viae, praesertim cum eam viam simus ingressi quam peragere non est necesse.


9.77.3 Bij deze toeloop van al die mensen die zich naar de kust haastten beleefde ik een diep genot aan mijn loomheid om, hoewel ik brieven verwachtte van mijn zaakwaarnemers, niet over mijn voeten te struikelen om aan de weet te komen hoe de stand van mijn zaken daar was, wat ze opleverden: verlies of winst zijn voor mij iets van vroeger. Zo had ik er, ook als ik niet op jaren was geweest, over moeten denken, maar nu helemaal: hoe weinig ik ook zou hebben, toch had ik meer leeftocht over dan leven, temeer waar we die weg ingeslagen zijn die we niet hoeven af te maken.
9.77.4. Iter inperfectum erit si in media parte aut citra petitum locum steteris: vita non est inperfecta si honesta est; ubicumque desines, si bene desines, tota est. Saepe autem et fortiter desinendum est et non ex maximis causis; nam nec eae maximae sunt quae nos tenent.


9.77.4 Je tocht zal onaf zijn als je halverwege of vóór de beoogde plaats blijft staan: een leven is niet onaf als het eervol is; waar je ook stopt, als je dat op de juiste wijze doet, is het af. Vaak echter moet je moed hebben om te stoppen en om onnozele redenen; ook de redenen die ons weerhouden zijn immers onnozel.
9.77.5. Tullius Marcellinus, quem optime noveras, adulescens quietus et cito senex, morbo et non insanabili correptus sed longo et molesto et multa imperante, coepit deliberare de morte. Convocavit complures amicos. Unusquisque aut, quia timidus erat, id illi suadebat quod sibi suasisset, aut, quia adulator et blandus, id consilium dabat quod deliberanti gratius fore suspicabatur.


9.77.5 Tullus Marcellinus, die je maar al te goed kende, een rustige jongeman en voortijdig oud, begon, toen hij de prooi werd van een ziekte die wel niet ongeneeslijk was maar wel langdurig en zwaar en met veel beperkingen, te overwegen er een eind aan te maken. Hij trommelde een aantal vrienden op. Iedereen raadde hem uit vrees datgene aan wat hij zichzelf wijsgemaakt zou hebben, of gaf, vleiend en pluimstrijkend, dat advies waarvan hij vermoedde dat het hem bij zijn overwegingen het meest in de smaak zou vallen.
9.77.6. Amicus noster Stoicus, homo egregius et, ut verbis illum quibus laudari dignus est laudem, vir fortis ac strenuus, videtur mihi optime illum cohortatus. Sic enim coepit: 'noli, mi Marcelline, torqueri tamquam de re magna deliberes. Non est res magna vivere: omnes servi tui vivunt, omnia animalia: magnum est honeste mori, prudenter, fortiter. Cogita quamdiu iam idem facias: cibus, somnus, libido -- per hunc circulum curritur; mori velle non tantum prudens aut fortis aut miser, etiam fastidiosus potest.'


9.77.6 Een Stoïcijnse vriend van ons, een voortreffelijk iemand en, om hem te prijzen met de woorden die hij verdient, een sterke en krachtige persoonlijkheid, gaf hem volgens mij de beste raad. Die luidde als volgt: 'Tob niet, mijn beste Marcellinus, alsof het om iets belangrijks zou gaan. Leven is niet iets belangrijks: al je slaven leven, alle dieren ook: een belangrijke kwestie is: eervol, wijs en moedig te sterven. Bedenk eens hoe lang je al hetzelfde doet: eten, slapen, sex -- in die tredmolen draai je rond. Om te willen sterven hoef je niet slechts wijs of moedig of ongelukkig te zijn: er tabak van hebben kan ook!'
9.77.7. Non opus erat suasore illi sed adiutore: servi parere nolebant. Primum detraxit illis metum et indicavit tunc familiam periculum adire cum incertum esset an mors domini voluntaria fuisset; alioqui tam mali exempli esse occidere dominum quam prohibere.



9.77.7 Die man zat niet te springen om iemand die hem kon overtuigen, maar die hem zou helpen: zijn slaven wilden hem niet gehoorzamen. Eerst nam hij hun angst weg en legde toen uit dat een dienaar slechts dan vervolgd wordt wanneer het onzeker is of de dood van zijn meester vrijwillig was en dat het anders even slecht is een meester te doden als hem daarvan af te houden.
9.77.8. Deinde ipsum Marcellinum admonuit non esse inhumanum, quemadmodum cena peracta reliquiae circumstantibus dividantur, sic peracta vita aliquid porrigi iis qui totius vitae ministri fuissent. Erat Marcellinus facilis animi et liberalis etiam cum de suo fieret; minutas itaque summulas distribuit flentibus servis et illos ultro consolatus est.


9.77.8 Vervolgens wees hij Marcellinus zelf erop dat het correct zou zijn als hij, zoals na het voltooien van de maaltijd de resten onder de dienaren verdeeld worden, zo ook, nu zijn leven ten einde liep, iets aan diegenen zou geven die zijn hele leven zijn dienaren geweest waren. Marcellinus was toeschietelijk en vrijgevig, ook toen het om zijn eigen bezit ging; hij gaf zijn dienaren dus was geldsommen en sprak hen zelf troostend toe toen zij in tranen waren.
9.77.9. Non fuit illi opus ferro, non sanguine: triduo abstinuit et in ipso cubiculo poni tabernaculum iussit. Solium deinde inlatum est, in quo diu iacuit et calda subinde suffusa paulatim defecit, ut aiebat, non sine quadam voluptate, quam adferre solet lenis dissolutio non inexperta nobis, quos aliquando liquit animus.



9.77.9 Hij had geen zwaard nodig, geen bloedverlies: hij vastte drie dagen en gaf opdracht in zijn slaapkamer een tent op te zetten. Daarna is daar een badkuip in gezet, waar hij lange tijd in gelegen heeft en, steeds met warm water overgoten is hij langzaam weggekwijnd, niet zonder een bepaald genot, zoals hij zelf verzekerde, dat een kalme ontbinding met zich mee pleegt te brengen: wij , die wel eens buiten bewustzijn zijn geweest, kennen dat wel.
9.77.10. In fabellam excessi non ingratam tibi; exitum enim amici tui cognosces non difficilem nec miserum. Quamvis enim mortem sibi consciverit, tamen mollissime excessit et vita elapsus est. Sed ne inutilis quidem haec fabella fuerit; saepe enim talia exempla necessitas exigit. Saepe debemus mori nec volumus, morimur nec volumus.


9.77.10 Ik ben in mijn verslagje wat uitvoerig geweest, naar jouw believen; je zult er immers uit begrijpen dat het einde van je vriend niet moeilijk geweest is, noch ellendig. Want ofschoon hij zichzelf de dood heeft aangedaan, is hij toch zeer vredig heengegaan en uit het leven weggeglipt. Maar toch zal dit verslagje ook zijn nut hebben. Dikwijls eist de noodzaak immers dit soort voorbeelden. Vaak moeten wij sterven zonder het te willen, sterven wij zonder het te willen.
9.77.11. Nemo tam inperitus est ut nesciat quandoque moriendum; tamen cum prope accessit, tergiversatur, tremit, plorat. Nonne tibi videtur stultissimus omnium qui flevit quod ante annos mille non vixerat? aeque stultus est qui flet quod post annos mille non vivet. Haec paria sunt: non eris nec fuisti; utrumque tempus alienum est.



9.77.11 Niemand is zo achterlijk dat hij niet weet dat hij ooit moet sterven; maar toch, wanneer hij in de buurt komt, krijgt hij vluchtneigingen, krijgt de bibber en zet een keel op. Lijkt hij je niet de grootste dwaas van allen die betreurt dat hij duizend jaar geleden nog niet leefde? Even dwaas is hij die betreurt dat hij over duizend jaar niet meer leven zal. Deze opties zijn gelijk: je zult er niet meer zijn en je was er nog niet; beide tijdfasen behoren anderen toe.
9.77.12. In hoc punctum coniectus es, quod ut extendas, quousque extendes? Quid fles? quid optas? perdis operam.
'Desine fata deum flecti sperare precando.'
Rata et fixa sunt et magna atque aeterna necessitate ducuntur: eo ibis quo omnia eunt. Quid tibi novi est? Ad hanc legem natus es; hoc patri tuo accidit, hoc matri, hoc maioribus, hoc omnibus ante te, hoc omnibus post te. Series invicta et nulla mutabilis ope inligavit ac trahit cuncta.



9.77.12 Jij bent in deze fase terechtgekomen en als je die al zou kunnen rekken, tot hoe lang dan? Wat jammer je nou? Wat had je gehad willen hebben? Schei toch uit!
'Houd op te hopen dat door je gesoebat de beschikkingen van de goden zich wijzigen'  (Verg. Aeneis VI, 295)
Die liggen onveranderlijk vast en worden met een eeuwig dwingende noodzaak uitgevoerd: daarheen zul je gaan, waarheen alles gaat. Wat voor onthullends betekent dit voor jou? Voor deze wetmatigheid ben je in de wieg gelegd; dit overkomt je vader, je moeder, je voorouders, allen van vroeger, allen van later. Een onverbiddelijke en door geen omkoping veranderlijke reeks heeft alles geboeid en sleurt het mee.
9.77.13. Quantus te populus moriturorum sequetur, quantus comitabitur! Fortior, ut opinor, esses, si multa milia tibi commorerentur; atqui multa milia et hominum et animalium hoc ipso momento quo tu mori dubitas animam variis generibus emittunt. Tu autem non putabas te aliquando ad id perventurum ad quod semper ibas? Nullum sine exitu iter est.
9.77.13 Hoeveel stervenden-in-spe zullen je nog volgen, hoeveel je vergezellen! Volgens mij zou je flinker zijn, als vele duizenden je in de dood zouden vergezellen; maar vele duizenden mensen en dieren blazen toch op allerlei manieren de laatste adem uit op dit eigenste moment waarop jij aarzelt te sterven. Dacht jij dan niet ooit hier aan te komen, waarheen je altijd onderweg was? Geen tocht zonder einde!
9.77.14. Exempla nunc magnorum virorum me tibi iudicas relaturum? puerorum referam. Lacon ille memoriae traditur, inpubis adhuc, qui captus clamabat 'non serviam' sua illa Dorica lingua, et verbis fidem inposuit: ut primum iussus est fungi servili et contumelioso ministerio (adferre enim vas obscenum iubebatur), inlisum parieti caput rupit.


9.77.14 Vind je dat ik je nu voorbeelden van grote mannen moet voorhouden? ik zal ze van knapen geven. Er is de overlevering van die Lacon, een jongetje nog, die bij zijn gevangenneming in dat Dorische dialect van hem uitriep: "Voor mij geen slavernij", en hij maakte zijn woorden waar: zodra hij opdracht kreeg een vernederende slavendienst te verrichten (hij moest namelijk een pispot gaan halen) sloeg hij zijn schedel tegen een muur kapot.
9.77.15. Tam prope libertas est: et servit aliquis? Ita non sic perire filium tuum malles quam per inertiam senem fieri? Quid ergo est cur perturberis, si mori fortiter etiam puerile est? Puta nolle te sequi: duceris. Fac tui iuris quod alieni est. Non sumes pueri spiritum, ut dicas 'non servio'? Infelix, servis hominibus, servis rebus, servis vitae; nam vita, si moriendi virtus abest, servitus est.




9.77.15 Zo dichtbij is de vrijheid: en is er dan toch nog iemand slaaf? Zou je niet liever willen dat je zoon zo omkwam dan dat hij als een sukkel oud werd? Wat is het dan waarom je van streek raakt, als zelfs een jochie moedig kan sterven? Stel dat je nu niet mee wilt gaan: dan zul je straks meegevoerd worden. Breng onder je eigen macht wat in handen van een ander komt. Kan je niet het jongens-élan opbrengen om te zeggen: "Voor mij geen slavernij"? Manneke toch! Je bent de slaaf van mensen, van dingen, van het leven; want als de moed om te sterven ontbreekt, betekent het leven slavernij.
9.77.16. Ecquid habes propter quod expectes? voluptates ipsas quae te morantur ac retinent consumpsisti: nulla tibi nova est, nulla non iam odiosa ipsa satietate. Quis sit vini, quis mulsi sapor scis: nihil interest centum per vesicam tuam an mille amphorae transeant: saccus es. Quid sapiat ostreum, quid mullus optime nosti: nihil tibi luxuria tua in futuros annos intactum reservavit. Atqui haec sunt a quibus invitus divelleris.



9.77.16 Is er dan iets waarom je moet wachten? Aan de genietingen die je ophouden en tegenhouden heb je al uitvoerig deelgehad: niet één is er nieuw voor je, niet één is er door overconsumptie onderhand al passé. Je kent de smaak van wijn en mee: het maakt niet uit of er nou honderd of duizend amforen je blaas passeren: je bent een zeef. Je weet prima hoe oester smaakt, hoe barbeel: je hang naar weelde heeft niets voor de komende jaren nog voor je in petto gehouden. Nou, en dat zijn nou de dingen waarvan je tegen je zin weggerukt wordt?
9.77.17. Quid est aliud quod tibi eripi doleas? Amicos? Scis enim amicus esse? Patriam? tanti enim illam putas ut tardius cenes? Solem? quem, si posses, extingueres: quid enim umquam fecisti luce dignum? Confitere non curiae te, non fori, non ipsius rerum naturae desiderio tardiorem ad moriendum fieri: invitus relinquis macellum, in quo nihil reliquisti.



9.77.17 Wat is er dan verder nog, waarvan je het zou betreuren dat het je ontfutseld wordt? Vrienden? Weet je dan wel een vriend te zijn? Het vaderland? Heb je dat zo hoog zitten dat je er je eten koud voor zou laten worden? De zon? die je zou doven, als je het zou kunnen: wat heb je immers ooit gedaan dat het daglicht waardig was? Beken nou maar dat je noch om het gemis van het senaatsgebouw, noch het forum, noch 'de aard der dingen' je dood wilt ophouden: tegen je zin verlaat je een markt waarop je niets hebt overgelaten.
9.77.18. Mortem times: at quomodo illam media boletatione contemnis! Vivere vis: scis enim? Mori times: quid porro? ista vita non mors est? C. Caesar, cum illum transeuntem per Latinam viam unus ex custodiarum agmine demissa usque in pectus vetere barba rogaret mortem, 'nunc enim' inquit 'vivis?' Hoc istis respondendum est quibus succursura mors est: 'mori times: nunc enim vivis?'
9.77.18 Je vreest de dood: maar hoe kun je daarop neerzien tijdens een vreetpartij! Je wilt leven: kun je dat dan? Je bent bang te sterven: wat nu? is dit soort leven dan de dood niet? Caligula zei, toen hem bij het passeren over de Via Latina één uit een groep gevangenen met een oude baard tot op zijn borst om de dood smeekte: 'Ben je nu dan wel in leven?'. Dit moet ook het antwoord zijn aan degenen die de dood te hulp schiet: 'Je bent bang te sterven: ben je nu dan in leven?'
9.77.19. 'Sed ego' inquit 'vivere volo, qui multa honeste facio; invitus relinquo officia vitae, quibus fideliter et industrie fungor.' Quid? tu nescis unum esse ex vitae officiis et mori? Nullum officium relinquis; non enim certus numerus quem debeas explere finitur.


9.77.19 'Maar', zal iemand zeggen, 'ik wil leven omdat ik veel goed doe; tegen mijn zin laat ik de verplichtingen des levens achter die ik nauwgezet en met toewijding nakom'. Wat nu? Weet hij dan niet dat één van die verplichtingen des levens ook sterven is? Je laat geen enkele verplichting na; het aantal dat je moet nakomen ligt namelijk helemaal niet vast.
9.77.20. Nulla vita est non brevis; nam si ad naturam rerum respexeris, etiam Nestoris et Sattiae brevis est, quae inscribi monumento suo iussit annis se nonaginta novem vixisse. Vides aliquem gloriari senectute longa: quis illam ferre potuisset si contigisset centesimum implere? Quomodo fabula, sic vita: non quam diu, sed quam bene acta sit, refert. Nihil ad rem pertinet quo loco desinas. Quocumque voles desine: tantum bonam clausulam inpone.
Vale.

9.77.20 Geen enkel leven is niet kort; want op de keeper beschouwd is ook dat van Nestor kort en van Sattia, die op haar graf liet zetten dat zij negenennegentig jaar geleefd had. Zo zie je dat iemand ook kan pochen op een hoge ouderdom: wie had haar nog kunnen verdragen als zij de honderd had mogen vol maken? Zoals een toneelstuk, zo gaat het leven: het maakt niet uit hoe lang het duurt, maar hoe goed het gebracht wordt. Het doet er niet toe waar je stopt. Hou op waar je wilt, maar brei er een goed slot aan.
Het ga je goed.










Lees verder: Brief 78



Terug naar Inhoudsopgave Seneca