EPISTULA AD LUCILIUM
LXXII Epistula VIII, lxxii |
|
Boek 8, Brief 72 Hoed je voor afleiding |
8.72.1. SENECA LUCILIO
SUO SALUTEM Quod quaeris a me liquebat mihi - sic rem edidiceram - per se; sed diu non retemptavi memoriam meam, itaque non facile me sequitur. Quod evenit libris situ cohaerentibus, hoc evenisse mihi sentio: explicandus est animus et quaecumque apud illum deposita sunt subinde excuti debent, ut parata sint quotiens usus exegerit. Ergo hoc in praesentia differamus; multum enim operae, multum diligentiae poscit. Cum primum longiorem eodem loco speravero moram, tunc istud in manus sumam. |
|
8.72.1. SENECA GROET
ZIJN DIERBARE LUCILIUS. Wat je vraagt was me op zich wel duidelijk - zo had ik me in de zaak verdiept -; maar lange tijd heb ik mijn herinnering niet opgerakeld en daardoor laat het mij makkelijk in de steek. Ik merk dat, wat gebeurt wanneer boeken lang blijven liggen, dat dat mij overkomen is: de geest moet geregeld opengevouwen worden en al wat daar opgeslagen ligt moet er van tijd tot tijd uitgeschud worden zodat het klaar ligt zodra het nodig is. Laat ik de kwestie voor dit moment uitstellen; hij eist immers veel inspanning en veel concentratie. Zodra ik wat langer op dezelfde plaats verwacht te blijven zal ik het weer ter hand nemen. |
8.72.2. Quaedam enim sunt quae possis et in cisio scribere, quaedam lectum et otium et secretum desiderant. Nihilominus his quoque occupatis diebus agatur aliquid et quidem totis. Numquam enim non succedent occupationes novae: serimus illas, itaque ex una exeunt plures. Deinde ipsi nobis dilationem damus: 'cum hoc peregero, toto animo incumbam' et 'si hanc rem molestam composuero, studio me dabo'. | |
8.72.2. Er zijn van die dingen die je zelfs in een kar kunt schrijven, maar andere hebben een rustbed en kalmte en afzondring nodig. Niettemin moet er ook op deze drukke dagen iets gedaan worden en zelfs de hele dag door.We zijn immers nooit vrij van nieuwe bezigheden: we zaaien ze uit en zo komen er steeds meer uit één voort. Verder geven wij ons zelf uitstel: 'Als ik hiermee klaar ben, zal ik er alle aandacht aan geven' en 'als ik dit obstakel uit de weg geruimd heb, ga ik me aan de filosofie wijden'. |
8.72.3. Non cum
vacaveris philosophandum est, sed ut philosopheris
vacandum est; omnia alia neglegenda ut huic assideamus,
cui nullum tempus satis magnum est, etiam si a pueritia
usque ad longissimos humani aevi terminos vita producitur.
Non multum refert utrum omittas philosophiam an
intermittas; non enim ubi interrupta est manet, sed eorum
more quae intenta dissiliunt usque ad initia sua recurrit,
quod a continuatione discessit. Resistendum est
occupationibus, nec explicandae sed summovendae sunt.
Tempus quidem nullum est parum idoneum studio salutari;
atqui multi inter illa non student propter quae studendum
est. |
|
8.72.3. Je moet niet filosoferen wanneer je tijd over hebt maar om te filosoferen moet je tijd vrij maken. Al het andere mogen we verwaarlozen om ons hierop toe te leggen waarvoor geen tijd voldoende is, zelfs niet als ons leven vanaf onze jeugd tot aan de uiterste grenzen van menselijk leven opgerekt wordt. Er is weinig verschil tussen het achterwege laten van het filosoferen of het onderbreken ervan. Zij blijft immers niet wachten waar zij onderbroken is, maar, zoals gespannen veren terugspringen, keert zij weer terug naar haar uitgangspunt omdat zij afgezien heeft van voortzetting. Je moet weerstand bieden tegen bezigheden, ze niet uitbreiden maar wegdoen. Echt, geen enkele omstandigheid is ongeschikt voor een heilzame studie. Maar velen filosoferen niet in omstandigheden omwille waarvan er juist wel gefilosofeerd moet worden. |
8.72.4. 'Incidet aliquid
quod impediat.' Non quidem eum cuius animus in omni
negotio laetus atque alacer est: imperfectis adhuc
interscinditur laetitia, sapientis vero contexitur
gaudium, nulla causa rumpitur, nulla fortuna; semper et
ubique tranquillus est. Non enim ex alieno pendet nec
favorem fortunae aut hominis exspectat. Domestica illi
felicitas est; exiret ex animo si intraret: ibi nascitur.
|
|
8.72.4. 'Als er nu iets gebeurt dat een belemmering vormt'. Toch niet voor diegene wiens geest bij elke bezigheid blij en opgewekt is: voor onvolmaakte geesten wordt op dit punt de vreugde geblokkeerd, maar de vreugde van de wijze hangt daarmee juist samen, die wordt door geen enkele oorzaak, door geen enkele gril van het lot weggenomen. Altijd en overal is hij rustig. Niet immers zal zij afhangen van iets buiten zichzelf en hij gokt ook niet op de gunst van het lot of van een mens. Zijn geluk ligt in hem zelf; die zou uit zijn leven verdwijnen als hij er ook binnengekomen was: maar het wordt daar geboren. |
8.72.5. Aliquando extrinsecus quo admoneatur mortalitatis intervenit, sed id leve et quod summam cutem stringat. Aliquo, inquam, incommodo afflatur; maximum autem illud bonum fixum est. Ita dico, extrinsecus aliqua sunt incommoda, velut in corpore interdum robusto solidoque eruptiones quaedam pustularum et ulcuscula, nullum in alto malum est. | |
8.72.5. Soms gebeurt er
buiten hem iets als een 'memento mori', maar slechts
vluchtig en oppervlakkig. Vanuit een ongemak wordt het hem
toegeblazen; maar dat grootste goed blijft ongeschokt. Zo
noem ik dat: buiten hem liggen die ongemakken; zoals in
een gezond en stevig lichaam uitbraken voorkomen van
zweertjes en puistjes, geen enkel kwaad zit ergens in de
diepte. |
8.72.6. Hoc, inquam,
interest inter consummatae sapientiae virum et alium
procedentis quod inter sanum et ex morbo gravi ac diutino
emergentem, cui sanitatis loco est levior accessio: hic
nisi attendit, subinde gravatur et in eadem revolvitur,
sapiens recidere non potest, ne incidere quidem amplius.
Corpori enim ad tempus bona valetudo est, quam medicus,
etiam si reddidit, non praestat - saepe ad eundem qui
advocaverat excitatur: |
|
8.72.6. Dit is het verschil, vind ik, tussen iemand die de wijsheid al bereikt heeft en een ander die daarnaar onderweg is, wat er is tussen een gezond iemand en iemand die herstelt van een zware en langdurige ziekte, bij wie een lichte vooruitgang al de status van gezondheid bekleedt: als die laatste niet oppast, hervalt hij misschien en komt weer in dezelfde toestand terecht, terwijl de wijze niet kan terugvallen, laat staan verder terugvallen. Het lichaam heeft maar voor een beperkte tijd een goede gezondheid die een arts, ook al heeft hij die terug gegeven, niet kan garanderen - vaak wordt hij weer bij dezelfde ontboden die hem ook te hulp geroepen had - maar de geest wordt definitief en totaal beter. |
8.72.7. Dicam quomodo intellegas sanum: si se ipse contentus est, si confidit sibi, si scit omnia vota mortalium, omnia beneficia quae dantur petunturque, nullum in beata vita habere momentum. Nam cui aliquid accedere potest, id imperfectum est; cui aliquid abscedere potest, id imperpetuum est: cuius perpetua futura laetitia est, is suo gaudeat. Omnia autem quibus vulgus inhiat ultro citroque fluunt: nihil dat fortuna mancipio. Sed haec quoque fortuita tunc delectant cum illa ratio temperavit ac miscuit haec est quae etiam externa commendet, quorum avidis usus ingratus est. | |
8.72.7. Ik zal je zeggen op welke wijze je dat 'gezond' moet begrijpen: als de geest zichzelf genoeg is, als hij vertrouwt op zichzelf, als hij beseft dat alles wat mensen wensen, al wat aan weldaden gegeven en gevraagd kan worden in het niet valt bij een gelukkig leven. Want waaraan iets toegevoegd kan worden dat is onvolmaakt, waaraan iets ontnomen kan worden dat is vergankelijk: wiens vreugde blijvend zal zijn, die kan verheugd zijn over het zijne. Alles echter wat het volk najaagt schommelt heen en weer: niets geeft het lot in eigendom. Maar ook wisselvallige zaken worden dan een bron van genot wanneer de rede ze in toom houdt en regelt, dat wil zeggen wat ook waarde geeft aan uiterlijke zaken, maar waarvan het gebruik niet geliefd is bij hebberigen. |
8.72.8. Solebat Attalus hac imagine uti: 'vidisti aliquando canem missa a domino frusta panis aut carnis aperto ore captantem? quidquid excepit protinus integrum devorat et semper ad spem venturi hiat. Idem evenit nobis: quidquid exspectantibus fortuna proiecit, id sine ulla voluptate demittimus statim, ad rapinam alterius erecti et attoniti.' Hoc sapienti non evenit: plenus est; etiam si quid obvenit, secure excipit ac reponit; laetitia fruitur maxima, continua, sua. | |
8.72.8. Attalus placht dit beeld te hanteren: 'Heb je wel eens een hond eeen stuk brood of vlees met open bek uit zien opvangen als zijn meester het gooide? Al wat hij opvangt verslindt hij meteen en hij houdt zijn bek open in de hoop dat er nog meer in aantocht is. Datzelfde overkomt ons: al wat het lot onze gretige honger voorwerpt, dat slokken we zonder enig genoegen op en gespitst azen we al weer op het grissen van iets anders'. Dit overkomt de Stoïcijn niet: die is verzadigd, ook als er iets op zijn weg komt, dan pakt hij dat onbezorgd op en bewaart het. Hij geniet een vreugde die groot is, blijvend de zijne. |
8.72.9. Habet aliquis bonam voluntatem, habet profectum, sed cui multum desit a summo: hic deprimitur alternis et extollitur ac modo in caelum allevatur, modo defertur ad terram. Imperitis ac rudibus nullus praecipitationis finis est; in Epicureum illud chaos decidunt, inane sine termino. | |
8.72.9. Iemand mag
goedwillend zijn, op weg zijn maar nog ver van de top: hij
wordt afwisselend terneer gedrukt en verheven en nu eens
ten hemel gevoerd en dan weer tegen de aarde gedrukt. Voor
onervarenen en naïeven is er geen grens aan hun val; zij
vallen in die Epicureïsche warboel: loos zonder grens. |
8.72.10. Est adhuc genus
tertium eorum qui sapientiae alludunt, quam non quidem
contigerunt, in conspectu tamen et, ut ita dicam, sub ictu
habent: hi non concutiuntur, ne defluunt quidem; nondum in
sicco, iam in portu sunt. |
|
8.72.10. Maar er is nog een derde soort van diegenen die wel al naar de wijsheid onderweg zijn en die weliswaar nog niet bereikt hebben maar er wel zicht op hebben en haar, om zo te zeggen, onder schot hebben: die worden niet meer heen en weer geschud, zelfs niet meer meegesleurd; zij zijn wel niet op het droge maar wel al in de haven. |
8.72.11. Ergo cum tam
magna sint inter summos imosque discrimina, cum medios
quoque sequatur fluctus suus, sequatur ingens periculum ad
deteriora redeundi, non debemus occupationibus indulgere.
Excludendae sunt: si semel intraverint, in locum suum
alias substituent. Principiis illarum obstemus: melius non
incipient quam desinent. Vale. |
|
8.72.11. Omdat er dus zo
grote verschillen zijn tussen de hoogsten en de laagsten
en de stroom zijn eigen loop volgt ook in het midden,
lopen zij daar groot gevaar om terug te zakken naar omlaag
en moeten wij niet toegeven aan drukte. Die moeten wij
buiten sluiten: als ze eenmaal binnengekomen is zal ze
weer andere vormen van afleiding in haar plaats schuiven.
We moeten ons te weer stellen tegen het begin ervan: beter
er niet aan te beginnen dan er een eind aan te maken. Het ga je goed. |
Lees verder: Brief 73 Terug naar Inhoudsopgave Seneca |