EPISTULA AD LUCILIUM LXX

Epistula VIII, lxx



Boek 8, Brief 70 Vrijheid van sterven
8.70.1. SENECA LUCILIO SUO SALUTEM
Post longum intervallum Pompeios tuos vidi. In conspectum adulescentiae meae reductus sum; quidquid illic iuvenis feceram videbar mihi facere adhuc posse et paulo ante fecisse.

8.70.1. SENECA GROET ZIJN DIERBARE LUCILIUS.
Na lange tijd heb ik jouw Pompeii weer gezien. Ik zag het decor van mijn jeugd weer terug. Alwat ik daar als jongeman gedaan had: ik dacht dat nog steeds te kunnen doen en het nog kort geleden gedaan te hebben.
8.70.2. Praenavigavimus, Lucili, vitam et quemadmodum in mari, ut ait Vergilius noster, terraeque urbesque recedunt, sic in hoc cursu rapidissimi temporis primum pueritiam abscondimus, deinde adulescentiam, deinde quidquid est illud inter iuvenem et senem medium, in utriusque confinio positum, deinde ipsius senectutis optimos annos; novissime incipit ostendi publicus finis generis humani.
8.70.2. Wij varen verder ons leven door, Lucilius, en zoals op zee, naar het woord van onze Vergilius 'landen en steden wegwijken', zo laten wij in deze vaart van de rappe tijd, eerst onze kindertijd achter, dan onze puberteit, dan allles tussen onze mondige en onze grijze jaren, - een fase die aan beide grenst - dan de beste jaren van de ouderdom zelf; tenslotte begint zich het onontkoombaar einde van ons menselijk bestaan af te tekenen.


8.70.3. Scopulum esse illum putamus dementissimi: portus est, aliquando petendus, numquam recusandus, in quem si quis intra primos annos delatus est, non magis queri debet quam qui cito navigavit. Alium enim, ut scis, venti segnes ludunt ac detinent et tranquillitatis lentissimae taedio lassant, alium pertinax flatus celerrime perfert.
8.70.3. In onze verdwazing houden we dat einde voor een klip: integendeel, het is een thuishaven die we ooit binnen moeten lopen, die we nooit kunnen afwijzen en waarover evenmin diegene mag klagen die er binnen zijn eerste levensjaren binnenloopt als wie een scheepstocht snel maakt. Zoals je weet, spelen immers de één windstiltes parten, verlammen hen en putten hen uit met ergernis over een tergende passiviteit terwijl een stugge bries een ander vliegensvlug op zijn bestemming brengt.
8.70.4. Idem evenire nobis puta: alios vita velocissime adduxit quo veniendum erat etiam cunctantibus, alios maceravit et coxit. Quae, ut scis, non semper retinenda est; non enim vivere bonum est, sed bene vivere. Itaque sapiens vivet quantum debet, non quantum potest.
8.70.4. Houd het erop dat hetzelfde ons overkomt: het leven brengt sommigen vliegensvlug waar men heen moet, ook de twijfelaars, anderen beent het uit en stooft ze gaar. Je moet het, zoals je weet, niet eindeloos rekken, want het goede bestaat niet uit leven zonder meer, maar uit leven op de goede manier. Daarom leeft de wijze zolang hij moet, niet zolang hij kan.
8.70.5. Videbit ubi victurus sit, cum quibus, quomodo, quid acturus. Cogitat semper qualia vita, non quanta sit. Si multa occurrunt molesta et tranquillitatem turbantia, emittit se; nec hoc tantum in necessitate ultima facit, sed cum primum illi coepit suspecta esse fortuna, diligenter circumspicit numquid illic desinendum sit. Nihil existimat sua referre, faciat finem an accipiat, tardius fiat an citius: non tamquam de magno detrimento timet; nemo multum ex stilicidio potest perdere.


8.70.5. Hij zal in de gaten houden waar hij leeft, met wie, hoe, met welk toekomstperspectief. Altijd zal hij erop bedacht zijn wat de kwaliteit van zijn leven is, niet de kwantiteit. Als hem veel tegenslag overkomt dat hem uit zijn evenwicht dreigt te brengen, dan stapt hij eruit. En dit doet hij niet alleen in de uiterste noodzaak, maar zodra hem zijn omstandigheden verdacht beginnen voor te komen begint hij al speurend om zich heen te kijken of hij er dan al een punt achter moet zetten. Hij is van oordeel dat het voor hem geen enkel verschil maakt, of hij het einde zelf moet maken of over zich heen moet laten komen, of het wat later of al gauw gebeurt: hij is er niet bang voor als voor een groot tekort. Niemand kan veel verliezen als er slechts een druppel rest.
8.70.6. Citius mori aut tardius ad rem non pertinet, bene mori aut male ad rem pertinet; bene autem mori est effugere male vivendi periculum. Itaque effeminatissimam vocem illius Rhodii existimo, qui cum in caveam coniectus esset a tyranno et tamquam ferum aliquod animal aleretur, suadenti cuidam ut abstineret cibo, 'omnia' inquit 'homini, dum vivit, speranda sunt'.
8.70.6. Het punt is niet of je eerder sterft of later, maar of je goed sterft of slecht; en goed sterven impliceert: ontkomen aan het risico slecht te leven. Daarom beschouw ik de uitspraak van die Rhodiër ook als hoogst verwijfd, die, opgesloten in het cachot door de tyran en gevoederd als een wild dier, tegen iemand die hem over wilde halen om van het voedsel af te zien, zei: "Zolang men leeft, kan men nog alles hopen".

8.70.7. Ut sit hoc verum, non omni pretio vita emenda est. Quaedam licet magna, licet certa sint, tamen ad illa turpi infirmitatis confessione non veniam: ego cogitem in eo qui vivit omnia posse fortunam, potius quam cogitem in eo qui scit mori nil posse fortunam?
8.70.7. Ook al is dit waar, je moet het leven toch niet tot élke prijs kopen. Ook al zijn sommige zaken belangrijk, ook al zijn ze zeker, ik zou me daarbij toch niet verlagen tot een zo schandelijke uiting van zwakte: zal ik eerder bedenken dat het lot bij een levende tot alles in staat is dan dat ik zal bedenken dat het lot niets meer kan uitrichten bij hem die weet te sterven?
8.70.8. Aliquando tamen, etiam si certa mors instabit et destinatum sibi supplicium sciet, non commodabit poenae suae manum: sibi commodaret. Stultitia est timore mortis mori: venit qui occidat, exspecta. Quid occupas? quare suscipis alienae crudelitatis procurationem? utrum invides carnifici tuo an parcis?
8.70.8. Soms echter zal men, ook als een zekere dood ophanden is en men zeker kan zijn van een executie, toch zijn terechtstelling niet voorkomen: men zal zichzelf sparen. Het is dwaas te sterven uit angst voor de dood: de beul is op komst, wacht hem af. Wat houdt je bezig? Waarom vooruitlopen op de taak van wreedheid tegenover een ander? Ben je jaloers op je beul of ontzie je hem?

8.70.9. Socrates potuit abstinentia finire vitam et inedia potius quam veneno mori; triginta tamen dies in carcere et in exspectatione mortis exegit, non hoc animo tamquam omnia fieri possent, tamquam multas spes tam longum tempus reciperet, sed ut praeberet se legibus, ut fruendum amicis extremum Socraten daret. Quid erat stultius quam mortem contemnere, venenum timere?
8.70.9. Socrates kon door versterven en vasten zijn leven beëindigen als hij dat prefereerde boven sterven door vergif; toch heeft hij dertig dagen in de gevangenis opgeëist in afwachting van de dood, niet met de gedachte dat 'alles nog kon gebeuren' en een zo lange tijd 'nog veel hoop zou opleveren', maar om zich in dienst te stellen van de wetten, om zijn vrienden de gunst te schenken van een Socrates in zijn levenseinde. Wat was dwazer dan de dood wel te verachten, maar het vergif te vrezen?

8.70.10. Scribonia, gravis femina, amita Drusi Libonis fuit, adulescentis tam stolidi quam nobilis, maiora sperantis quam illo saeculo quisquam sperare poterat aut ipse ullo. Cum aeger a senatu in lectica relatus esset non sane frequentibus exsequis - omnes enim necessarii deseruerant impie iam non reum sed funus -, habere coepit consilium utrum conscisceret mortem an exspectaret. Cui Scribonia 'quid te' inquit 'delectat alienum negotium agere?' Non persuasit illi: manus sibi attulit, nec sine causa. Nam post diem tertium aut quartum inimici moriturus arbitrio si vivit, alienum negotium agit.
8.70.10. Scribonia, een vrouw van de degelijke oude stempel, was de tante van Drusus Libo, een even stomme als adellijke jongeman, die hogere ambities koesterde dan iemand in die tijd kon koesteren of iemand als hij in welke tijd ook. Toen hij, ziek, op een draagbaar uit de senaat thuisgebracht was, een uittocht zonder veel belangstelling - al zijn verwanten hadden hem immers schandelijk in de steek gelaten nu het niet meer ging om een schuldige maar om een sterfgeval - begon hij zich te beraden op de vraag of hij de dood in eigen hand zou nemen of hem zou afwachten. Scribonia zei toen tegen hem:"Wat voor plezier heb je erin om andermans werk op te knappen?" Maar ze kon hem niet overhalen: hij sloeg de hand aan zichzelf, niet zonder reden. Want als men, ten dode opgeschreven, een dag of twee, drie mag leven naar believen van zijn vijand, dán pas 'knapt men andermans werk op'.
8.70.11. Non possis itaque de re in universum pronuntiare, cum mortem vis externa denuntiat, occupanda sit an exspectanda; multa enim sunt quae in utramque partem trahere possunt. Si altera mors cum tormento, altera simplex et facilis est, quidni huic inicienda sit manus? Quemadmodum navem eligam navigaturus et domum habitaturus, sic mortem exiturus e vita.
8.70.11. Je zou dus geen algemeengeldende uitspraak kunnen doen over deze kwestie, of je, wanneer een macht van buiten de dood aankondigt, die vóór moet zijn of af moet wachten; er zijn immers veel factoren die je naar één van beide kanten kunnen overhalen. Als de ene dood gepaard gaat met foltering, terwijl de ander eenvoudig en makkelijk is, waarom zou je dan niet de laatste aangrijpen? Zoals ik een schip zal kiezen als ik ga varen en een huis als ik me ergens ga vestigen, zo zal ik een dood kiezen als ik het leven vaarwel ga zeggen.
8.70.12. Praeterea quemadmodum non utique melior est longior vita, sic peior est utique mors longior. In nulla re magis quam in morte morem animo gerere debemus. Exeat qua impetum cepit: sive ferrum appetit sive laqueum sive aliquam potionem venas occupantem, pergat et vincula servitutis abrumpat. Vitam et aliis approbare quisque debet, mortem sibi: optima est quae placet.
8.70.12. Bovendien, zoals een langer leven niet altijd beter is, zo is een langer sterven altijd slechter. In geen enkele situatie moeten we onze eigen geest meer ter wille zijn dan bij het sterven. Laat hij eruitstappen zoals hij wil: of hij nou het zwaard kiest of de strop of een drank die de aderen blokkeert, laat hij zijn gang gaan en de boeien van de slavernij verbreken. Men moet zijn leven afstemmen ook op anderen, maar zijn dood alleen op zichzelf: de beste is die waartoe men zelf besluit.

8.70.13. Stulte haec cogitantur: 'aliquis dicet me parum fortiter fecisse, aliquis nimis temere, aliquis fuisse aliquod genus mortis animosius'. Vis tu cogitare id in manibus esse consilium ad quod fama non pertinet! Hoc unum intuere, ut te fortunae quam celerrime eripias; alioquin aderunt qui de facto tuo male existiment.
8.70.13. Het is dwaas te denken:'men zal vast zeggen dat ik niet erg dapper gehandeld heb, of juist 'over de top', of dat een ander soort sterven moediger zou zijn geweest'. Wil je wel eens bedenken dat je een beslissing neemt waarbij praatjes geen rol spelen! Let alleen hierop, dat je je zo gauw mogelijk aan je situatie onttrekt; anders zal het niet ontbreken aan lieden die over jouw daad een vernietigend oordeel vellen.
8.70.14. Invenies etiam professos sapientiam qui vim afferendam vitae suae negent et nefas iudicent ipsum interemptorem sui fieri: exspectandum esse exitum quem natura decrevit. Hoc qui dicit non videt se libertatis viam cludere: nihil melius aeterna lex fecit quam quod unum introitum nobis ad vitam dedit, exitus multos.
8.70.14. Je kunt er ook tegenkomen die zich op wijsheid toeleggen maar zeggen dat men zijn leven niet met geweld aan mag pakken en die het als een vloek beschouwen dat men zijn eigen moordenaar zou worden: men moet het einde afwachten dat de natuur bepaald heeft. Wie dit zegt ziet niet in dat hij de weg naar vrijheid afsluit: een eeuwige wet heeft voor niets beters gezorgd dan dat hij ons één toegang tot het leven gegeven heeft, maar vele uitgangen.
8.70.15. Ego exspectem vel morbi crudelitatem vel hominis, cum possim per media exire tormenta et adversa discutere ? Hoc est unum cur de vita non possimus queri: neminem tenet. Bono loco res humanae sunt, quod nemo nisi vitio suo miser est. Placet? vive: non placet? licet eo reverti unde venisti.


8.70.15. Zou ik wachten op de wreedheid van een ziekte of een mens, terwijl ik in staat ben tijdens de kwellingen te verdwijnen en alles wat zich tegen mij keert van me af te schudden? Dit is nou net het enige waarom we niet over het leven kunnen klagen: het houdt niemand tegen. De goede kant van het mensenbedrijf is nu juist dat niemand ongelukkig is tenzij door zijn eigen vergissing. Bevalt het je? Leef dan! Bevalt het je niet? Dan kun teruggaan naar waar je vandaan bent gekomen!
8.70.16. Ut dolorem capitis levares, sanguinem saepe misisti; ad extenuandum corpus vena percutitur. Non opus est vasto vulnere dividere praecordia: scalpello aperitur ad illam magnam libertatem via et puncto securitas constat. Quid ergo est quod nos facit pigros inertesque? Nemo nostrum cogitat quandoque sibi ex hoc domicilio exeundum; sic veteres inquilinos indulgentia loci et consuetudo etiam inter iniurias detinet.
8.70.16. Om je hoofdpijn te verlichten, heb je vaak wat bloed laten vloeien: om je lichaam te verlichten, pas je aderlating toe. Je hoeft je hart niet met een grote wond te doorboren: met een lancet wordt de weg naar die enorme vrijheid geopend en met een prik staat je zorgeloosheid vast. Wat is het dan dat ons lui en loom maakt? Niemand van ons denkt eraan dat hij deze behuizing toch ooit moet verlaten; daardoor houdt aanpassing aan omstandigheden en gewoonte de oude bewoners zelfs onder onrecht vast.

8.70.17. Vis adversus hoc corpus liber esse? tamquam migraturus habita. Propone tibi quandoque hoc contubernio carendum: fortior eris ad necessitatem exeundi. Sed quemadmodum suus finis veniet in mentem omnia sine fine concupiscentibus?
8.70.17. Wil je onafhankelijk staan tegenover dit lichaam? Bewoon het dan alsof je elk moment kunt verhuizen. Houd je voor dat je deze behuizing toch ooit moet missen: dan zul je sterker zijn bij de noodzaak het te moeten verlaten. Maar hoe kan iemand die mateloos verknocht is aan alles ooit zijn eigen einde overwegen?

8.70.18. Nullius rei meditatio tam necessaria est; alia enim fortasse exercentur in supervacuum. Adversus paupertatem praeparatus est animus: permansere divitiae. Ad contemptum nos doloris armavimus: numquam a nobis exegit huius virtutis experimentum integri ac sani felicitas corporis. Ut fortiter amissorum desideria pateremur praecepimus nobis: omnis quos amabamus superstites fortuna servavit.
8.70.18. Van niets is reflectie erop zo noodzakelijk; op andere zaken bereidt men zich misschien overbodig voor. Je geest heeft zich voorbereid op armoede: is je rijkdom gebleven. Hebben we ons geharnast tot verachting voor leed: eist het geluk van een blakend gezond lichaam nooit een bewijs van deze kwaliteit. Hebben we ons erin getraind dat wij het gemis van ons ontvallen dierbaren dapper dragen: heeft het geluk allen die wij beminden in leven gelaten.


8.70.19. Huius unius rei usum qui exigat dies veniet. Non est quod existimes magnis tantum viris hoc robur fuisse quo servitutis humanae claustra perrumperent; non est quod iudices hoc fieri nisi a Catone non posse, qui quam ferro non emiserat animam manu extraxit: vilissimae sortis homines ingenti impetu in tutum evaserunt, cumque e commodo mori non licuisset nec ad arbitrium suum instrumenta mortis eligere, obvia quaeque rapuerunt et quae natura non erant noxia vi sua tela fecerunt.


8.70.19. Alleen van deze éne gebeurtenis zal er een dag komen die eist dat we er benul van hebben. Er is geen reden om aan te nemen dat slechts grote mannen zoveel pit hebben gehad dat ze daarmee de boeien van de menselijke slavernij verbraken; er is geen reden te denken dat dit slechts een Cato kan overkomen, die zijn leven, dat hij niet met het zwaard had kunnen verjagen het er met blote handen uittrok: mensen met de meest abjecte status zijn onder een geweldige aandrang ontsnapt naar veilig gebied en toen het hen niet geoorloofd was naar eigen goeddunken te sterven en de werktuigen voor de dood naar eigen voorkeur uit te zoeken, hebben zij iets weggegrist wat hen voor handen kwam en wat van nature niet schadelijk was hebben zij eigenmachtig in een dodelijk wapen omgetoverd.
8.70.20. Nuper in ludo bestiariorum unus e Germanis, cum ad matutina spectacula pararetur, secessit ad exonerandum corpus - nullum aliud illi dabatur sine custode secretum; ibi lignum id quod ad emundanda obscena adhaerente spongia positum est totum in gulam farsit et interclusis faucibus spiritum elisit. Hoc fuit morti contumeliam facere. Ita prorsus, parum munde et parum decenter: quid est stultius quam fastidiose mori?
8.70.20. Onlangs nog heeft aan de school voor training voor het vechten met wilde beesten één van de Germanen, bij de voorbereiding op de ochtendspelen, zich verwijderd om naar de plee te gaan [geen enkele andere afzondering zonder bewaker werd hem gegund]; daar heeft hij de stok die daar stond met de spons eraan om het vuil af te vegen in zijn geheel zijn keel in gepropt en zo door het afsluiten van zijn luchtpijp zijn laatste adem uitgeblazen. Dat was nog eens spotten met de dood! Zo dan maar, niet zo hygiënisch en niet zo fatsoenlijk: wat is dwazer dan kieskeurig sterven?

8.70.21. O virum fortem, o dignum cui fati daretur electio! Quam fortiter ille gladio usus esset, quam animose in profundam se altitudinem maris aut abscisae rupis immisisset! Undique destitutus invenit quemadmodum et mortem sibi deberet et telum, ut scias ad moriendum nihil aliud in mora esse quam velle. Existimetur de facto hominis acerrimi ut cuique visum erit, dum hoc constet, praeferendam esse spurcissimam mortem servituti mundissimae.
8.70.21. Wat een dappere vent, wat verdiende hij dat hem de keuze van zijn lot gegund werd! Wat zou hij dapper het zwaard gehanteerd hebben, hoe enthousiast zou hij zich in de diepte van de zee of een rotspunt gestort hebben ! Van alle kanten in de steek gelaten vond hij toch een mogelijkheid om zich te doden en een wapen, zodat je ziet dat er geen ander oponthoud voor de dood is dan het te willen. Laat ieder oordelen over de daad van deze zeer doortastende man zoals hem goed dunkt, als dit maar duidelijk is, dat de meest walgelijke dood te verkiezen is boven de zuiverste slavernij.

8.70.22. Quoniam coepi sordidis exemplis uti, perseverabo; plus enim a se quisque exiget, si viderit hanc rem etiam a contemptissimis posse contemni. Catones Scipionesque et alios quos audire cum admiratione consuevimus supra imitationem positos putamus: iam ego istam virtutem habere tam multa exempla in ludo bestiario quam in ducibus belli civilis ostendam.
8.70.22. Aangezien ik begonnen ben onsmakelijke voorbeelden te gebruiken, zal ik daarmee doorgaan; iedereen zal immers meer van zichzelf eisen, als hij zal zien dat deze zaak ook veracht kan worden door de meest verachtelijken. Wij menen dat de Cato's en Scipio's en anderen over wie wij gewend zijn met bewondering te horen spreken, dat die boven elke navolging verheven zijn. Nu, ik zal aantonen dat even veel voorbeelden bij het beestenspel als bij de aanvoerders in de burgeroorlog die kwaliteit bezitten.
8.70.23. Cum adveheretur nuper inter custodias quidam ad matutinum spectaculum missus, tamquam somno premente nutaret, caput usque eo demisit donec radiis insereret, et tamdiu se in sedili suo tenuit donec cervicem circumactu rotae frangeret; eodem vehiculo quo ad poenam ferebatur effugit.
8.70.23. Toen onlangs iemand die tot het ochtendspektakel veroordeeld was onder bewaking daarheen vervoerd werd, boog hij, alsof hij zat te knikkebollen, zijn hoofd zo diep omlaag dat hij het tussen de spaken kon steken, en hij heeft zich zo lang op zijn plaats schrap gezet tot hij door een omwenteling van het wiel zijn nek brak. Met hetzelfde voertuig waarmee hij naar zijn executie werd vervoerd is hij die ontsnapt!
8.70.24. Nihil obstat erumpere et exire cupienti: in aperto nos natura custodit. Cui permittit necessitas sua, circumspiciat exitum mollem; cui ad manum plura sunt per quae sese asserat, is dilectum agat et qua potissimum liberetur consideret: cui difficilis occasio est, is proximam quamque pro optima arripiat, sit licet inaudita, sit nova. Non deerit ad mortem ingenium cui non defuerit animus.
8.70.24. Voor wie uit wil breken en eruit wil stappen bestaat geen belemmering: de natuur bewaakt ons in een open ruimte. Aan wie zijn eigen lot in handen heeft, die moet maar uitzien naar een zachte dood. Wie meerdere mogelijkheden heeft om zich van te bedienen, laat die een keuze maken en bekijken hoe hij zich het beste in veiligheid kan brengen. Voor wie de kans moeilijk te grijpen is, die moet elke kans die hij tegenkomt als de beste aangrijpen, ook al is die ongehoord en onbekend. Mits het een karakter niet aan geestkracht ontbreekt, zal het hem ook niet in de steek laten om te sterven.
8.70.25. Vides quemadmodum extrema quoque mancipia, ubi illis stimulos adegit dolor, excitentur et intentissimas custodias fallant? Ille vir magnus est qui mortem sibi non tantum imperavit sed invenit. Ex eodem tibi munere plura exempla promisi.
8.70.25. Zie je hoe zelfs de nietigste slaaf wakker geschud wordt en aan het oog van de meest alerte bewaking ontsnapt, zodra leed zijn drijfveer is? Hij is een groot man, die zichzelf niet alleen de dood oplegt, maar er ook een weg voor vindt. Ik heb je meer voorbeelden van dezelfde soort beloofd.

8.70.26. Secundo naumachiae spectaculo unus e barbaris lanceam quam in adversarios acceperat totam iugulo suo mersit. 'Quare, quare' inquit 'non omne tormentum, omne ludibrium iamdudum effugio? quare ego mortem armatus exspecto?' Tanto hoc speciosius spectaculum fuit quanto honestius mori discunt homines quam occidere.
8.70.26. Bij de tweede voorstelling van een zeeslag stak een barbaar de speer die hij gekregen had om te gebruiken tegen tegenstanders deze helemaal in zijn eigen keel. 'Waarom, oh waarom', zei hij, 'ben ik al die foteringen en bespottingen niet allang ontvlucht? Waarom wachten op de dood als ik gewapend ben?' Des te brillanter was dit schouwspel doordat mensen hierdoor leren dat het eervoller is te sterven dan te moorden.
8.70.27. Quid ergo? quod animi perditi quoque noxiosi habent non habebunt illi quos adversus hos casus instruxit longa meditatio et magistra rerum omnium ratio? Illa nos docet fati varios esse accessus, finem eundem, nihil autem interesse unde incipiat quod venit.
8.70.27. Wat nu? wat verdorven en misdadige geesten hebben, zullen zij daarover niet beschikken die tegen deze deze lotgevallen gewapend zijn door een langdurige bespiegeling en de meesteres van alles, de rede? Die leert ons toch dat het lot vele toegangen heeft tot ons leven, maar dat het einde hetzelfde is, dat het niets uitmaakt waar dat wat komt, vandaan komt.
8.70.28. Eadem illa ratio monet ut si licet moriaris <quemadmodum placet, si minus> quemadmodum potes, et quidquid obvenerit ad vim afferendam tibi invadas. Iniuriosum est rapto vivere, at contra pulcherrimum mori rapto.
Vale.

8.70.28. Diezelfde rede spoort je aan te sterven als je de vrijheid hebt om dat naar eigen wens te doen en anders naargelang je kunt, en om je meester te maken van wat zich maar voordoet om gewelddadig tegen jezelf op te treden. Van diefstal leven is onrechtmatig, maar de dood stelen: prachtig!
Het ga je goed!









Lees verder: Brief 72



Terug naar Inhoudsopgave Seneca