EPISTULA AD LUCILIUM
LXIX Epistula VII, lxix |
Boek 7, Brief 69 De Zegen van Rust |
|
7.69.1. SENECA LUCILIO
SUO SALUTEM - Mutare te loca et aliunde alio transilire nolo, primum quia tam frequens migratio instabilis animi est: coalescere otio non potest nisi desit circumspicere et errare. Ut animum possis continere, primum corporis tui fugam siste. |
7.69.1. SENECA GROET
ZIJN DIERBARE LUCILIUS. Dat je van verblijfplaats verandert en van hier naar daar hopt, daar heb ik het niet op. Eerstens omdat een zo veelvuldige verhuizing eigen is aan een onbestendige geest: die kan niet groeien in rust tenzij hij ophoudt te sight-seeën en rond te dolen. Breng eerst de vlucht van je lichaam tot staan om je geest bijeen te houden. |
|
7.69.2. Deinde plurimum remedia continuata proficiunt: interrumpenda non est quies et vitae prioris oblivio; sine dediscere oculos tuos, sine aures assuescere sanioribus verbis. Quotiens processeris, in ipso transitu aliqua quae renovent cupiditates tuas tibi occurrent. | 7.69.2. Voorts zijn medicijnen waar je je aan houdt effectief: je rust mag dan ook niet onderbroken worden, evenmin als het afschudden van je vroegere leven. Geef je ogen de kans tot rust te komen en laten je oren zich wennen aan gezondere taal. Zo vaak als je vorderingen gemaakt hebt, zullen je bij het passeren dingen overkomen die je verlangens weer opwekken. | |
7.69.3. Quemadmodum ei qui amorem exuere conatur evitanda est omnis admonitio dilecti corporis - nihil enim facilius quam amor recrudescit -, ita qui deponere vult desideria rerum omnium quarum cupiditate flagravit et oculos et aures ab iis quae reliquit avertat. | 7.69.3. Zoals diegene die probeert zijn vroegere liefde kwijt te raken, elke verwijzing naar het geliefde lichaam moet mijden - want niets leeft zo gemakkelijk weer op als verliefdheid -, zo moet ook hij die zijn verlangens naar van alles kwijt wil waarop hij voorheen verzot was, zijn ogen en oren afwenden van wat hij achter zich gelaten heeft. | |
7.69.4. Cito rebellat
affectus. Quocumque se verterit, pretium aliquod praesens
occupationis suae aspiciet. Nullum sine auctoramento malum
est: avaritia pecuniam promittit, luxuria multas ac varias
voluptates, ambitio purpuram et plausum et ex hoc
potentiam et quidquid potentia. |
7.69.4. Al gauw komen zijn emoties in opstand. Waarheen hij zich ook wendt, als zij er met hun neus bovenop staan zullen zij, waarheen hij zich ook keert, altijd wel iets van hun gading bespeuren. Geen enkel kwaad is zonder beloning: gierigheid stelt geld in het vooruitzicht, weeldezucht veel verschillende genietingen, ijdelheid een purperen gewaad en populariteit en, als gevolg daarvan: macht en alles waartoe macht in staat is. | |
7.69.5. Mercede te vitia
sollicitant: hic tibi gratis vivendum est. Vix effici toto
saeculo potest ut vitia tam longa licentia tumida
subigantur et iugum accipiant, nedum si tam breve tempus
intervallis discindimus; unam quamlibet rem vix ad
perfectum perducit assidua vigilia et intentio. |
7.69.5. Je fouten prikkelen je met hun beloning; dit leven moet je leiden zonder beloning. Nauwelijks kan in dit leven bereikt worden dat fouten die door een langdurige toegeeflijkheid voortwoekerden, getemd worden en het juk accepteren, laat staan als we een zo korte tijd nog eens versnipperen. Voortdurende waakzaamheid en aandacht kan amper één taak, welke dan ook, tot een goed einde brengen. | |
7.69.6. Si me quidem
velis audire, hoc meditare et exerce, ut mortem et
excipias et, si ita res suadebit, accersas: interest
nihil, illa ad nos veniat an ad illam nos. Illud
imperitissimi cuiusque verbum falsum esse tibi ipse
persuade: 'bella res est mori sua morte'. Nemo moritur
nisi sua morte. Illud praeterea tecum licet cogites: nemo
nisi suo die moritur. Nihil perdis ex tuo tempore; nam
quod relinquis alienum est. Vale. |
7.69.6. Als je naar me
wilt luisteren: overdenk dan dit en leg je hierop toe: dat
je de dood zowel voor lief neemt en zelfs, als de
omstandigheden het er naar maken, uitnodigt: het maakt
geen verschil of zij naar ons komt of wij naar haar.
Overtuig jezelf ervan dat die uitspraak van juist de
grootste onnozelaar niet deugt: 'het is een mooie zaak
zijn eigen dood te sterven'. Iedereen sterft slechts zijn
eigen dood. Dit moet je daarentegen bij jezelf overwegen:
ieder sterft op zijn eigen dag. Je laat niets verloren
gaan van je toegemeten tijd; want wat je achterlaat is van
een ander. Het ga je goed. |
|
Lees verder: Brief 70 Terug naar Inhoudsopgave Seneca |