EPISTULA AD LUCILIUM
LXVIII Epistula VII, lxviii |
Boek 7, Brief 68 Vrijetijdsbesteding |
|
7.68.1. SENECA LUCILIO
SUO SALUTEM Consilio tuo accedo: absconde te in otio, sed et ipsum otium absconde. Hoc te facturum Stoicorum etiam si non praecepto, at exemplo licet scias; sed ex praecepto quoque facies: et tibi et cui voles approbaris. |
7.68.1. SENECA GROET
ZIJN DIERBARE LUCILIUS. Accoord met je plan: trek je terug in een rustig leven, maar houd ook die rust zelf verborgen. Weet dat je zo ook het voorbeeld van de Stoïci zult volgen, al is het dan ook geen voorschrift; maar ook zul je in overeenstemming met hun regels handelen: je handelt zo zowel naar tevredenheid van jezelf als van wie je maar zult willen. |
|
7.68.2. Nec ad omnem rem
publicam mittimus nec semper nec sine ullo fine;
praeterea, cum sapienti rem publicam ipso dignam dedimus,
id est mundum, non est extra rem publicam etiam si
recesserit, immo fortasse relicto uno angulo in maiora
atque ampliora transit et caelo impositus intellegit, cum
sellam aut tribunal ascenderet, quam humili loco sederit.
Depone hoc apud te, numquam plus agere sapientem quam cum
in conspectum eius divina atque humana venerunt. |
7.68.2. Wij sturen niet naar elke staat onze mensen, ook niet altijd of voorgoed; bovendien, wanneer we het openbaar belang in handen gelegd hebben van die wijze man die dat - namelijk : de wereld - waardig is, dan bevindt hij zich niet buiten de staat, zelfs als hij zich teruggetrokken heeft, sterker nog, misschien gaat hij, na het achterlaten van zijn éne hoekje, over naar grootsere en weidsere en zal hij, in de hemel geplaatst, begrijpen op wat voor onaanzienlijke plaats hij gezeten heeft, toen hij een ambtszetel of rechterstoel besteeg. Neem dit ter harte, dat een wijze nooit meer bezig is dan wanneer het goddelijke en menselijke binnen zijn gezichtsveld komen. | |
7.68.3. Nunc ad illud revertor quod suadere tibi coeperam, ut otium tuum ignotum sit. Non est quod inscribas tibi philosophiam ac quietem: aliud proposito tuo nomen impone, valetudinem et imbecillitatem vocato et desidiam. Gloriari otio iners ambitio est. | 7.68.3. Nu kom ik terug
op wat ik je wilde adviseren: dat je leven in rust
onbekend blijft. Er is geen reden om een bordje om je nek
te hangen met de tekst 'filosofie' of 'kalmte'. Geef een
andere naam aan je voornemen: noem het ziekte, zwakheid,
luiheid voor mijn part. Pronken met een rustig leven is
een loos streven. |
|
7.68.4. Animalia
quaedam, ne inveniri possint, vestigia sua circa ipsum
cubile confundunt: idem tibi faciendum est, alioqui non
deerunt qui persequantur. Multi aperta transeunt, condita
et abstrusa rimantur; furem signata sollicitant. Vile
videtur quidquid patet; aperta effractarius praeterit. Hos
mores habet populus, hos imperitissimus quisque: in
secreta irrumpere cupit. |
7.68.4. Sommige dieren wissen hun sporen rond hun leger uit teneinde niet gevonden te kunnen worden: hetzelfde moet jij doen, anders zullen er altijd mensen zijn die je opjagen. De meeste mensen lopen dat wat open en bloot ligt voorbij maar snuffelen aan wat verborgen en verstopt is; wat verzegeld is wekt de belangstelling van een dief. Alwat open en bloot ligt lijkt niet de moeite waard; een inbreker laat wat voor het grijpen ligt links liggen. Dit is de manier van doen van de grote massa, van de meest onnozele: die wil slechts binnendringen in wat verborgen is. | |
7.68.5. Optimum itaque est non iactare otium suum; iactandi autem genus est nimis latere et a conspectu hominum secedere. Ille Tarentum se abdidit, ille Neapoli inclusus est, ille multis annis non transit domus suae limen: convocat turbam quisquis otio suo aliquam fabulam imposuit. | 7.68.5. Het is dus het beste om niet te koop te lopen met je vrije tijd; maar het is een soort te koop lopen om je al te veel te verstoppen en je te onttrekken aan de aanblik der mensen. De één verstopt zich in Tarente, de ander zit opgesloten in Napels, weer een ander komt jaren lang zijn huis niet uit: iedereen die zijn rust achter een verhaal verstopt trekt een massa mensen aan. | |
7.68.6. Cum secesseris, non est hoc agendum, ut de te homines loquantur, sed ut ipse tecum loquaris. Quid autem loqueris? quod homines de aliis libentissime faciunt, de te apud te male existima: assuesces et dicere verum et audire. Id autem maxime tracta quod in te esse infirmissimum senties. | 7.68.6. Wanneer je je
hebt teruggetrokken, moet je niet hiervoor zorgen, dat de
mensen over je praten, maar dat jij met jezelf praat. Wat
je dan moet bespreken? Wat de mensen het liefst over
anderen doen, roddel tegen jezelf over jezelf. Wen je er
aan zowel de waarheid te zeggen als die te horen. Stel
datgene echter vooral aan de orde, waarvan je merkt dat
het het gevoeligst bij je ligt. |
|
7.68.7. Nota habet sui quisque corporis vitia. Itaque alius vomitu levat stomachum, alius frequenti cibo fulcit, alius interposito ieiunio corpus exhaurit et purgat; ii quorum pedes dolor repetit aut vino aut balineo abstinent: in cetera neglegentes huic a quo saepe infestantur occurrunt. Sic in animo nostro sunt quaedam quasi causariae partes quibus adhibenda curatio est. | 7.68.7. Ieder kent de zwakke kanten van zijn eigen lichaam. Daarom ontlast de één zijn maag door over te geven, de ander propt hem vol door te grazen, weer een ander leegt en reinigt zijn lichaam door af en toe te vasten. Zij die steeds pijnlijke voeten hebben zien af van wijn en bad. Voor de rest zorgeloos, trekt men ten strijde tegen datgene waardoor men vaak getergd wordt. Evenzo zijn er in onze geest bepaalde 'ziekenboeg' kanten waar we onze zorg op moeten richten | |
7.68.8. Quid in otio facio? ulcus meum curo. Si ostenderem tibi pedem turgidum, lividam manum, aut contracti cruris aridos nervos, permitteres mihi uno loco iacere et fovere morbum meum: maius malum est hoc, quod non possum tibi ostendere: in pectore ipso collectio et vomica est. Nolo nolo laudes, nolo dicas, 'o magnum virum! contempsit omnia et damnatis humanae vitae furoribus fugit'. Nihil damnavi nisi me. | 7.68.8. Wat ik in m'n vrije tijd doe? Ik verzorg m'n gezwel. Als ik jou m'n gezwollen voet zou tonen, m'n verkleurde hand of de uitgedroogde spieren van m'n verschrompeld been, dan zou je me toestaanop één plaats te blijven liggen en mijn zieke lijf te verzorgen. Maar een erger kwaal is deze, die ik je niet kan tonen: diep in mijn binnenste zit een gezwel en etter. Ik wil niet dat je me prijst, niet dat je zegt: 'Och, wat een groot man! Hij veracht alles, verwenst de razernij van het menselijk leven en trekt zich eruit terug'. Ik heb niets anders verwenst dan mijzelf. | |
7.68.9. Non est quod proficiendi causa venire ad me velis. Erras, qui hinc aliquid auxili speras: non medicus sed aeger hic habitat. Malo illa, cum discesseris, dicas: 'ego istum beatum hominem putabam et eruditum, erexeram aures: destitutus sum, nihil vidi, nihil audivi quod concupiscerem, ad quod reverterer'. Si hoc sentis, si hoc loqueris, aliquid profectum est: malo ignoscas otio meo quam invideas. | 7.68.9. Er is geen reden om naar mij toe te komen om vorderingen te maken. Je vergist je als je van hier enige hulp verwacht: hier woont geen arts maar een zieke. Ik heb liever dat je dit zegt bij je vertrek: 'Ik dacht daar een gelukkig en hoogstaand man aan te treffen, ik had mijn oren al gespitst: maar ik ben teleurgesteld, heb niets gezien, niets gehoord om naar te verlangen, om naar terug te keren'. Als je die ervaring opdoet, dit zegt, dan ben je toch iets opgeschoten: ik heb liever dat je mij m'n afzijdigheid vergeeft dan dat je me die benijdt. | |
7.68.10. 'Otium' inquis 'Seneca, commendas mihi? ad Epicureas voces delaberis?' Otium tibi commendo, in quo maiora agas et pulchriora quam quae reliquisti: pulsare superbas potentiorum fores, digerere in litteram senes orbos, plurimum in foro posse invidiosa potentia ac brevis est et, si verum aestimes, sordida. | 7.68.10. 'Zeg Seneca, beveel je me rust aan?', hoor ik je zeggen, 'Verval je daarmee niet tot Epicureïsche uitspraken?' Ik beveel je een rustig leven aan opdat je daarin tot belangrijkere en mooiere daden komt dan die je achterwege laat: kloppen op de nurkse deuren van machtiger lieden, lijsten opstellen van kinderloze ouderen, de meeste indruk maken op het forum, - dit is een macht die je gehaat maakt en maar kort duurt en, als je het naar waarheid taxeert, nog smerig ook. | |
7.68.11. Ille me gratia
forensi longe antecedet, ille stipendiis militaribus et
quaesita per hoc dignitate, ille clientium turba. Est
tanti ab omnibus vinci, dum a me fortuna vincatur, cui in
turba par esse non possum, plus habet gratiae. |
7.68.11. De één mag me verreweg de baas zijn in invloed op het forum, een ander in militaire dienstjaren en het daardoor verworven aanzien, weer een ander door het aantal van zijn cliënten. Ik geef er geen zier om door allen verslagen te worden, zolang door mij maar het lot verslagen wordt, waartegen ik in de massa niet opgewassen ben, daar heeft zij te veel invloed. | |
7.68.12. Utinam quidem hoc propositum sequi olim fuisset animus tibi! utinam de vita beata non in conspectu mortis ageremus! Sed nunc quoque non moramur; multa enim quae supervacua esse et inimica credituri fuimus rationi, nunc experientiae credimus. | 7.68.12. Ach, was het maar eerder bij je opgekomen dit voornemen uit te voeren! Ach, hadden we ons maar niet pas in het aangezicht van de dood druk gemaakt om een gelukkig leven! Maar ook nu moeten we niet treuzelen. Want dat veel zaken overbodig zijn en gevaarlijk hadden we op gezag van de rede moeten geloven, maar dat kunnen we nu doen op gezag van de ervaring. | |
7.68.13. Quod facere solent qui serius exierunt et volunt tempus celeritate reparare, calcar addamus. Haec aetas optime facit ad haec studia: iam despumavit, iam vitia primo fervore adulescentiae indomita lassavit; non multum superest ut exstinguat. | 7.68.13. Laten wij handelen als zij die te laat vertrokken zijn en de verloren tijd proberen in te halen door snelheid: de sporen geven. Onze leeftijd leent zich uitstekend voor deze aandacht: het oververhitte is er een beetje af, de fouten die in de onbezonnenheid van onze jeugd nog onuitroeibaar waren, zijn nu afgezwakt. Er is nog maar weinig voor nodig om ze helemaal de kop in te drukken. | |
7.68.14. 'Et quando'
inquis 'tibi proderit istud quod in exitu discis, aut in
quam rem?' In hanc, ut exeam melior. Non est tamen quod
existimes ullam aetatem aptiorem esse ad bonam mentem quam
quae se multis experimentis, longa ac frequenti rerum
paenitentia domuit, quae ad salutaria mitigatis affectibus
venit. Hoc est huius boni tempus: quisquis senex ad
sapientiam pervenit, annis pervenit. Vale. |
7.68.14. 'En wanneer',
zeg je, 'zal je plezier hebben van datgene dat je bij je
vertrek leert, of waarvoor?' Hiervoor: dat ik er beter
uitstap. Maar er is geen reden om te denken dat enige
levensfase geschikter is voor een juiste instelling dan
die welke zichzelf getemd heeft door veel ondervinding,
langdurig en veelvuldig berouw over van alles, die, met
het milder worden van de hartstocht een heilzamer fase
bereikt heeft. Dit is de tijd voor dit goeds: alwie als
oudere tot wijsheid komt, komt daar op grond van zijn
jaren. Het ga je goed. |
|
Lees verder: Brief 69 Terug naar Inhoudsopgave Seneca |