EPISTULA AD LUCILIUM
LXII Epistula VI, lxii |
Boek 6, Brief 62 Verplichtingen |
|
6.62.1. SENECA LUCILIO
SUO SALUTEM Mentiuntur qui sibi obstare ad studia liberalia turbam negotiorum videri volunt: simulant occupationes et augent et ipsi se occupant. Vaco, Lucili, vaco, et ubicumque sum, ibi meus sum. Rebus enim me non trado sed commodo, nec consector perdendi temporis causas; et quocumque constiti loco, ibi cogitationes meas tracto et aliquid in animo salutare converso. |
6.62.1. SENECA GROET
ZIJN DIERBARE LUCILIUS. Leugens zijn het die zij verkopen die de indruk willen vestigen dat een stortvloed van zaken hen ervan weerhoudt zich bezig te houden met studies die een vrij man passen: ze wenden die zaken voor en blazen ze op maar ze zijn in feite zelf degenen die beslag op zich leggen. Ik heb tijd, Lucilius, ik heb alle tijd en overal waar ik ben, behoor ik mezelf toe. Ik lever mezelf immers niet uit aan de dingen maar stel mezelf beschikbaar, en ik ben niet uit op redenen om mijn tijd te verdoen; en op welke plek ik ook kom, ik ben daar met mijn overdenkingen bezig en overweeg iets zinvols in mijn geest. |
|
6.62.2. Cum me amicis dedi, non tamen mihi abduco nec cum illis moror quibus me tempus aliquod congregavit aut causa ex officio nata civili, sed cum optimo quoque sum; ad illos, in quocumque loco, in quocumque saeculo fuerunt, animum meum mitto. | 6.62.2. Wanneer ik bij vrienden ben, onttrek ik me echter niet aan mezelf; en ik blijf niet lang bij hen met wie een bepaalde gelegenheid of een aanleiding op grond van een maatschappelijke functie mij heeft samengebracht; maar ik verkeer in het gezelschap van de besten. Op hen richt ik mijn geest, op welke plaats en in welke tijd zij maar geleefd hebben. | |
6.62.3. Demetrium,
virorum optimum, mecum circumfero et relictis conchyliatis
cum illo seminudo loquor, illum admiror. Quidni admirer?
Vidi nihil ei deesse. Contemnere aliquis omnia potest,
omnia habere nemo potest: brevissima ad divitias per
contemptum divitiarum via est. Demetrius autem noster sic
vivit, non tamquam contempserit omnia, sed tamquam aliis
habenda permiserit. Vale. |
6.62.3. Demetrius, de
beste die er is, draag ik altijd bij me en, terwijl ik de
purperdragers links laat liggen, voer ik gesprekken met
die halfnaakte, die bewonder ik. Waarom zou ik hem niet
bewonderen? Ik heb gezien dat hem niets ontbreekt. Men kan
alles minachten, maar alles hebben kan niemand: de kortste
weg naar rijkdom loopt dus via de verachting voor rijkdom.
Onze Demetrius echter leeft niet alsof hij alles minacht,
maar alsof hij anderen het bezit ervan gunt. Het ga je goed. |
|
Lees verder: Brief 63 Terug naar Inhoudsopgave Seneca |