EPISTULA AD LUCILIUM LIV

Epistula VI, liv



Boek 6, Brief 54 Geen angst voor de dood
6.54.1. SENECA LUCILIO SUO SALUTEM
Longum mihi commeatum dederat mala valetudo; repente me invasit. 'Quo genere?' inquis. Prorsus merito interrogas: adeo nullum mihi ignotum est. Uni tamen morbo quasi assignatus sum, quem quare Graeco nomine appellem nescio; satis enim apte dici suspirium potest. Brevis autem valde et procellae similis est impetus; intra horam fere desinit: quis enim diu exspirat?


6.54.1. SENECA GROET ZIJN DIERBARE LUCILIUS.
Ziekte had mij een lange vakantie gegund. Maar plotseling overviel hij mij toch weer. 'Wat voor een', hoor ik je zeggen. Heel terecht vraag je me dat: zozeer is geen enkele variant mij onbekend. Toch ben ik aan één ziekte als het ware uitgeleverd, waarvan ik niet zou weten waarom ik hem met zijn Griekse naam (asthma) zou aanduiden, want hij kan voldoende getypeerd worden als 'benauwdheid'. Zo'n aanval duurt maar kort en lijkt op een stormvlaag, binnen ongeveer een uur houdt hij weer op: wie kan immers langdurig de laatste adem uitblazen?
6.54.2. Omnia corporis aut incommoda aut pericula per me transierunt: nullum mihi videtur molestius. Quidni? aliud enim quidquid est aegrotare est, hoc animam egerere. Itaque medici hanc 'meditationem mortis' vocant; facit enim aliquando spiritus ille quod saepe conatus est.
6.54.2. Alle denkbare kwalen hebben me bezocht: geen enkele lijkt mij lastiger. 'Hoezo?' Al het andere, wat er ook is, betekent 'ziek zijn', maar dit 'de laatste adem uitblazen'. Daarom spreken dokters hierover als 'oefening in het sterven'. Ooit doet de geest immers wat ze vaak geprobeerd heeft.

6.54.3. Hilarem me putas haec tibi scribere quia effugi? Tam ridicule facio, si hoc fine quasi bona valetudine delector, quam ille, quisquis vicisse se putat cum vadimonium distulit.


6.54.3. Denk je dat ik je dit opgewekt schrijf omdat ik eraan ontsnapt ben? Ik handel even bespottelijk als ik gnuif over deze afloop alsof het om een goede gezondheid gaat als degene die denkt dat hij een rechtszaak gewonnen heeft wanneer hij de dag van het proces uitgesteld heeft.
6.54.4. Ego vero et in ipsa suffocatione non desii cogitationibus laetis ac fortibus acquiescere. 'Quid hoc est?' inquam 'tam saepe mors experitur me? Faciat: at ego illam diu expertus sum.' 'Quando?' inquis. Antequam nascerer. Mors est non esse. Id quale sit iam scio: hoc erit post me quod ante me fuit. Si quid in hac re tormenti est, necesse est et fuisse, antequam prodiremus in lucem; atqui nullam sensimus tunc vexationem.
6.54.4. Ik ben echter niet opgehouden zelfs in die benauwdheden tot rust te komen door opwekkende en bemoedigende overwegingen. 'Wat stelt dit helemaal voor?', zei ik tegen mezelf, 'ik heb al zo vaak kennis gemaakt met de dood'. 'Wanneer dan?', zul je vragen. Voordat ik geboren werd. Dood zijn is: er niet zijn. En ik weet dus al hoe dat is: dit zal zich voordoen na mij, wat zich vóór mij voordeed. Als daar enige kwelling in schuil gaat, dan moet die er ook geweest zijn voordat wij het licht zagen; maar toen hebben wij toch geen enkele ellende ervaren.
6.54.5. Rogo, non stultissimum dicas si quis existimet lucernae peius esse cum exstincta est quam antequam accenditur? Nos quoque et exstinguimur et accendimur: medio illo tempore aliquid patimur, utrimque vero alta securitas est. In hoc enim, mi Lucili, nisi fallor, erramus, quod mortem iudicamus sequi, cum illa et praecesserit et secutura sit. Quidquid ante nos fuit mors est; quid enim refert non incipias an desinas, cum utriusque rei hic sit effectus, non esse?
6.54.5. Ik vraag je: noem je het niet het toppunt van dwaasheid als iemand van mening is dat een lamp slechter is wanneer hij gedoofd is dan voordat hij aangestoken wordt? Ook wij worden gedoofd en aangestoken: in die tussentijd ondergaan we het een en ander, maar aan weerszijden hiervan heerst een diepe onbezorgdheid. Hierin immers slaan we de plank mis, m'n beste Lucilius, als ik me niet vergis, dat we van mening zijn dat de dood volgt op het leven, terwijl ze zowel eraan is vooraf gegaan als dat ze erop volgt. Alwat ons vooraf ging is de dood. Wat maakt het immers uit of je niet begint of eindigt, als dit het resultaat van beide is: er niet zijn?
6.54.6. His et eiusmodi exhortationibus - tacitis scilicet, nam verbis locus non erat - alloqui me non desii; deinde paulatim suspirium illud, quod esse iam anhelitus coeperat, intervalla maiora fecit et retardatum est. At remansit, nec adhuc, quamvis desierit, ex natura fluit spiritus; sentio haesitationem quandam eius et moram. Quomodo volet, dummodo non ex animo suspirem.
6.54.6. Met deze en soortgelijke troostwoorden - stilzwijgende natuurlijk, want voor uitspraken bestond geen ruimte - heb ik me onafgebroken toegesproken. Daarna is die benauwdheid, die al in gehijg overgegaan was, met langere tussenpozen gekomen en afgenomen. Maar hij bleef wel en mijn ademhaling heeft nog niet zijn natuurlijk verloop terug ofschoon de benauwdheid over is. Ik voel nog een aarzeling ervan en horten. Laat hem maar zoals hij wil, als mijn geest maar niet de geest geeft!
6.54.7. Hoc tibi de me recipe: non trepidabo ad extrema, iam praeparatus sum, nihil cogito de die toto. Illum tu lauda et imitare quem non piget mori, cum iuvet vivere: quae est enim virtus, cum eiciaris, exire? Tamen est et hic virtus: eicior quidem, sed tamquam exeam. Et ideo numquam eicitur sapiens quia eici est inde expelli unde invitus recedas: nihil invitus facit sapiens; necessitatem effugit, quia vult quod coactura est.
Vale.



6.54.7. Dit vertrouw ik jou toe over mijzelf: ik zal niet zenuwachtig zijn in mijn laatste ogenblikken, ik ben er klaar voor, ik denk nooit over een dag in zijn geheel. Prijs hem en volg hem na die niet tegen sterven op ziet wanneer hij plezier heeft in het leven: wat voor verdienste is het immers om weg te gaan als je eruit gegooid wordt? Toch steekt ook in mijn situatie een verdienste: ik word er wel uit gegooid maar dan toch alsof ik er zelf uitstap. En daarom wordt een wijze er ook nooit uitgegooid, omdat dat inhoudt: verdreven worden van een plaats vanwaar men tegen zijn zin weggaat. Maar een wijze doet niets tegen zijn zin. Hij ontsnapt aan dwang omdat hij instemt met waartoe hij gedwongen zal worden.
Het ga je goed.










Lees verder: Brief 55



Terug naar Inhoudsopgave Seneca