EPISTULA AD LUCILIUM XLV

Epistula V, xlv



Boek 5, Brief 45 Holle subtiliteiten van de dialektiek
5.45.1. SENECA LUCILIO SUO SALUTEM
Librorum istic inopiam esse quereris. Non refert quam multos sed quam bonos habeas: lectio certa prodest, varia delectat. Qui quo destinavit pervenire vult unam sequatur viam, non per multas vagetur: non ire istuc sed errare est.


5.45.1. SENECA GROET ZIJN DIERBARE LUCILIUS.
Je klaagt erover dat daar bij jou gebrek aan boeken is. Maar het doet er niet toe hoeveel je er hebt, maar hoe goed ze zijn: van een vaste koers bij het lezen heb je voordeel, afwisseling levert slechts entertainment op. Wie wil aankomen waar hij van plan was moet één weg volgen, niet zwerven langs allerlei routes: dat laatste is geen 'gaan' meer, maar je neus achterna lopen.
5.45.2. 'Vellem' inquis ' magis libros mihi quam consilium dares.' Ego vero quoscumque habeo mittere paratus sum et totum horreum excutere; me quoque isto, si possem, transferrem, et nisi mature te finem officii sperarem impetraturum, hanc senilem expeditionem indixissem mihi nec me Charybdis et Scylla et fabulosum istud fretum deterrere potuissent. Tranassem ista, non solum traiecissem, dummodo te complecti possem et praesens aestimare quantum animo crevisses.
5.45.2. 'Ik zou wel willen', zeg je,'dat je me meer boeken dan adviezen zou geven'. Nou, ik ben bereid je alle boeken te sturen die ik heb en 'mijn hele voorraadschuur leeg te schudden'. Ik zou, als ik zou kunnen, mezelf meesturen en, als ik niet zou verwachten dat jij al gauw het einde van je aanstelling zult bereiken, dan zou ik deze bejaardentrip aan mezelf beloven en dan zouden Charybdis noch Scylla en die beruchte zeestraat mij kunnen afschrikken. Ik zou ze overzwemmen, niet alleen oversteken, als ik je maar in mijn armen zou kunnen sluiten en van dichtbij zou kunnen bewonderen hoezeer je geestelijk gegroeid bent.
5.45.3. Ceterum quod libros meos tibi mitti desideras, non magis ideo me disertum puto quam formonsum putarem si imaginem meam peteres. Indulgentiae scio istud esse, non iudici; et si modo iudici est, indulgentia tibi imposuit.


5.45.3. Maar wat betreft het feit dat je er behoefte aan hebt dat ik je mijn boeken toestuur: ik heb niet de indruk dat ik daardoor welsprekender word, evenmin als ik mezelf mooi zou achten als je om mijn portret zou vragen. Ik begrijp dat dat aan je goedaardigheid te danken is, niet aan je objectiviteit; en als het al aan je objectiviteit te danken is, dan heeft de goedaardigheid je die opgelegd.
5.45.4. Sed qualescumque sunt, tu illos sic lege tamquam verum quaeram adhuc, non sciam, et contumaciter quaeram. Non enim me cuiquam emancipavi, nullius nomen fero; multum magnorum virorum iudicio credo, aliquid et meo vindico. Nam illi quoque non inventa sed quaerenda nobis reliquerunt, et invenissent forsitan necessaria nisi et supervacua quaesissent.


5.45.4. Maar hoe mijn boeken ook zijn, jij moet ze lezen met dit in je achterhoofd, dat ik de waarheid nog zoek, hem niet in pacht heb, en zelfs verbeten op zoek ben. Ik heb me tot niemands spreekbuis gemaakt, ik draag niemands reputatie uit. Ik heb heb veel vertrouwen in het oordeel van grote mannen, maar ook hecht ik wel aan het mijne. Want die grote mannen hebben ook geen vondsten, maar onderzoeksprojecten aan ons nagelaten, en zij zouden misschien het noodzakelijke gevonden hebben als zij niet ook het overbodige gezocht zouden hebben.
5.45.5. Multum illis temporis verborum cavillatio eripuit, captiosae disputationes quae acumen irritum exercent. Nectimus nodos et ambiguam significationem verbis illigamus ac deinde dissolvimus: tantum nobis vacat? Iam vivere, iam mori scimus? Tota illo mente pergendum est ubi provideri debet ne res nos, non verba decipiant.
5.45.5. Haarkloverij heeft hen veel tijd gekost, en spitse twistgesprekken die nergens over gaan. Wij leggen daar knopen in, geven hun woorden een dubieuze betekenis en halen ze zo weer uit de knoop: hebben wij zoveel tijd? Weten wij nu te leven, te sterven? Met heel onze inzet moeten wij naar dit punt voortgaan waar we kunnen zorgen dat niet woorden ons misleiden maar slechts feiten.

5.45.6. Quid mihi vocum similitudines distinguis, quibus nemo umquam nisi dum disputat captus est? Res fallunt: illas discerne. Pro bonis mala amplectimur; optamus contra id quod optavimus; pugnant vota nostra cum votis, consilia cum consiliis.
5.45.6. Wat voor onderscheid lever je me uiteindelijk met overeenkomsten van woorden, waarmee nooit iemand gevangen wordt tenzij in een dispuut? Het zijn de feiten die misleiden: die moet je onderscheiden. We omarmen het slechte als was het het goede; wij stellen onze hoop tegenover wat we gehoopt hebben. Onze wensen botsen onderling evenals onze plannen.
5.45.7. Adulatio quam similis est amicitiae! Non imitatur tantum illam sed vincit et praeterit; apertis ac propitiis auribus recipitur et in praecordia ima descendit, eo ipso gratiosa quo laedit: doce quemadmodum hanc similitudinem possim dinoscere. Venit ad me pro amico blandus inimicus; vitia nobis sub virtutum nomine obrepunt: temeritas sub titulo fortitudinis latet, moderatio vocatur ignavia, pro cauto timidus accipitur. In his magno periculo erramus: his certas notas imprime.


5.45.7. Hoezeer lijkt vleierij niet op vriendschap! Ze imiteert haar niet alleen maar overtreft haar en gaat verder. Met open en gretige oren wordt ze ontvangen en ze daalt af tot onderin het gemoed. Ze is juist daardoor geliefd waardoor ze schaadt. Leg me maar eens uit hoe ik deze overeenkomsten zou kunnen onderscheiden. Er komt een vleiende vijand op me af die zich als vriend voordoet. Het kwaad kruipt bij ons binnen onder de naam van deugd: overmoed verschuilt zich onder dapperheid, bescheidenheid wordt een aanduiding voor wat in feite lafheid is, als 'voorzichtig' wordt schijterigheid bestempeld. Onder deze omstandigheden gaan we de mist in: daar moet je betrouwbare kenmerken kunnen aangeven.
5.45.8. Ceterum qui interrogatur an cornua habeat non est tam stultus ut frontem suam temptet, nec rursus tam ineptus aut hebes ut nesciat, si tu illi subtilissima collectione persuaseris. Sic ista sine noxa decipiunt quomodo praestigiatorum acetabula et calculi, in quibus me fallacia ipsa delectat. Effice ut quomodo fiat intellegam: perdidi lusum. Idem de istis captionibus dico - quo enim nomine potius sophismata appellem? -: nec ignoranti nocent nec scientem iuvant.


5.45.8. Maar wie gevraagd wordt of hij hoorns draagt is niet zo onnozel dat hij aan zijn voorhoofd voelt, en evenzeer is hij zo dwaas of simpel dat hij dat niet weet, als jij hem daarvan overtuigt met een zeer subtiele redenering. Zo misleiden die grappen zonder schade te berokkenen op dezelfde manier als de spotternijen en dobbelstenen van goochelaars, bij wie ik plezier heb in terwijl ik bedrogen wordt. Leg het me uit zodat ik snap hoe het in zijn werk gaat en ik ben de speelsheid ervan kwijt. Ik beweer hetzelfde over die redeneertrucs - met welke aanduiding zou ik 'sofismen' beter kunnen aanduiden? - : ze schaden niet als je het niet door hebt maar zo ja, dan heb je er geen plezier in.
5.45.9. Si utique vis verborum ambiguitates diducere, hoc nos doce, beatum non eum esse quem vulgus appellat, ad quem pecunia magna confluxit, sed illum cui bonum omne in animo est, erectum et excelsum et mirabilia calcantem, qui neminem videt cum quo se commutatum velit, qui hominem ea sola parte aestimat qua homo est, qui natura magistra utitur, ad illius leges componitur, sic vivit quomodo illa praescripsit; cui bona sua nulla vis excutit, qui mala in bonum vertit, certus iudicii, inconcussus, intrepidus; quem aliqua vis movet, nulla perturbat; quem fortuna, cum quod habuit telum nocentissimum vi maxima intorsit, pungit, non vulnerat, et hoc raro; nam cetera eius tela, quibus genus humanum debellatur, grandinis more dissultant, quae incussa tectis sine ullo habitatoris incommodo crepitat ac solvitur.
5.45.9. Maar als je dubbelzinnigheden in woorden wilt blootleggen, leg ons dan uit dat hij niet gelukkig is die de massa daarvoor aanziet, bij wie het grote geld binnenstroomt, maar hij die al zijn goed in zichzelf meedraagt, eerlijk, hoogstaand en met geringschatting voor zogenaamd bewonderenswaardigs, die niemand ziet met wie hij zou willen ruilen, die iemand alleen in zoverre hoogacht in zoverre hij mens is, die de natuur als gids hanteert, zich voegt naar diens wetten en zo leeft als zij voorschrijft. Hem kan geen macht van zijn goederen beroven die kwaad in goed verandert, zeker in zijn oordeel, niet uit het lood te slaan, rustig; die enige vorm van geweld misschien treft, maar geen enkele vorm van de wijs kan brengen; die het lot eventueel, en dan nog zelden, met haar schadelijkste wapen en grootste kracht kan treffen zonder hem te wonden. Want haar overige wapens, waarmee zij het mensengeslacht aanvalt, springen uit elkaar als hagelstenen die, neerranselend op de daken zonder enig ongemak voor de bewoner, lawaai maken en wegsmelten.

5.45.10. Quid me detines in eo quem tu ipse pseudomenon appellas, de quo tantum librorum compositum est? Ecce tota mihi vita mentitur: hanc coargue, hanc ad verum, si acutus es, redige. Necessaria iudicat quorum magna pars supervacua est; etiam quae non est supervacua nihil in se momenti habet in hoc, ut possit fortunatum beatumque praestare. Non enim statim bonum est, si quid necessarium est: aut proicimus bonum, si hoc nomen pani et polentae damus et ceteris sine quibus vita non ducitur.
5.45.10. Waarom houd je me op over die drogreden die je zelf 'de leugenaar' noemt en waarover zoveel boeken geschreven zijn? Kijk hier: heel mijn leven vormt een leugen; dat moet je aan de kaak stellen, dat moet je waarachtig maken, als je echt spits bent. Zij oordeelt als noodzakelijk, waarvan een groot deel overbodig is. Zelfs wat niet overbodig is heeft geen enkel belang in dit opzicht dat het iemand gezegend en gelukkig kan maken. Niet is immers direct goed wat noodzakelijk is. Ofwel wij nivelleren het begrip 'goed', als wij deze kwalificatie toekennen aan brood en pap en andere zaken zonder welke je niet leeft.

5.45.11. Quod bonum est utique necessarium est: quod necessarium est non utique bonum est, quoniam quidem necessaria sunt quaedam eademque vilissima. Nemo usque eo dignitatem boni ignorat ut illud ad haec in diem utilia demittat.
5.45.11. Wat goed is, is zeker noodzakelijk, maar wat noodzakelijk is, is niet noodzakelijkerwijs goed, want sommige zaken zijn wel noodzakelijk maar toch van zeer weinig waarde. Niemand miskent zozeer de waaardigheid van het goede dat hij die kwalificatie toekent aan deze zaken voor dagelijks gebruik.
5.45.12. Quid ergo? non eo potius curam transferes, ut ostendas omnibus magno temporis impendio quaeri supervacua et multos transisse vitam dum vitae instrumenta conquirunt? Recognosce singulos, considera universos: nullius non vita spectat in crastinum.
5.45.12. Wat dan? Zul je niet liever je zorg daarop richten, dat je aan allen aantoont dat het een verkwisting van tijd is om op zoek te zijn naar het overbodige en dat velen hun leven door de vingers laten glippen terwijl ze op zoek zijn naar de middelen om te leven? Onderzoek de mensen één voor één, beoordeel ze gezamenlijk: van iedereen is de blik gericht op de dag van morgen.
5.45.13. Quid in hoc sit mali quaeris? Infinitum. Non enim vivunt sed victuri sunt: omnia differunt. Etiamsi attenderemus, tamen nos vita praecurreret; nunc vero cunctantes quasi aliena transcurrit et ultimo die finitur, omni perit.
Sed ne epistulae modum excedam, quae non debet sinistram manum legentis implere, in alium diem hanc litem cum dialecticis differam nimium subtilibus et hoc solum curantibus, non et hoc.
Vale.


5.45.13. Wat daar mis aan is, vraag je? Oneindig veel. Zij leven immers niet, maar zijn dat slechts van plan: ze stellen alles uit. Zelfs als wij scherp op zouden letten, dan zou het leven ons toch vooruit snellen. Nu echter, snelt het ons bij ons geaarzel als vervreemd voorbij en eindigt weliswaar op onze sterfdag, maar kalft elke dag wat af.
Maar om de omvang van de brief niet te groot te maken - hij mag de linkerhand van de lezer immers niet overladen - zal ik tot een andere dag deze twist opschorten met de sofisten die wat al te spitsvondig zijn en zich alleen daarom druk maken, maar niet ook hierom.
Het ga je goed.










Lees verder: Brief 46



Terug naar Inhoudsopgave Seneca