EPISTULA AD LUCILIUM
XL Epistula IV, xl |
Boek 4, Brief 40 Voordracht van een filosofisch betoog |
|
4.40.1. SENECA LUCILIO
SUO SALUTEM Quod frequenter mihi scribis gratias ago; nam quo uno modo potes te mihi ostendis. Numquam epistulam tuam accipio ut non protinus una simus. Si imagines nobis amicorum absentium iucundae sunt, quae memoriam renovant et desiderium absentiae falso atque inani solacio levant, quanto iucundiores sunt litterae, quae vera amici absentis vestigia, veras notas afferunt? Nam quod in conspectu dulcissimum est, id amici manus epistulae impressa praestat, agnoscere. |
4.40.1. SENECA GROET
ZIJN DIERBARE LUCILIUS. Mijn dank dat je me vaak schrijft, want zo toon je je aan mij op de enig mogelijke manier. Nooit krijg ik een brief van je zonder me direct bij jou te voelen. Als afbeeldingen van afwezige vrienden ons al aangenaam zijn omdat zij de herinnering levend houden en het gemis van die afwezigheid met een valse en ijdele troost verlichten, hoeveel aangenamer zijn brieven dan die de ware trekken van een afwezige vriend en diens echte kenmerken aandragen? Want wat in aanblik alleraangenaamst is, dit laat de schrijvershand van de vriend in de brief herkennen. |
|
4.40.2. Audisse te scribis Serapionem philosophum, cum istuc applicuisset: 'solet magno cursu verba convellere, quae non effundit una sed premit et urguet; plura enim veniunt quam quibus vox una sufficiat'. Hoc non probo in philosopho, cuius pronuntiatio quoque, sicut vita, debet esse composita; nihil autem ordinatum est quod praecipitatur et properat. Itaque oratio illa apud Homerum concitata et sine intermissione in morem nivis superveniens oratori data est, lenis et melle dulcior seni profluit. | 4.40.2. Je schrijft dat
je gehoord hebt dat de filosoof Serapion, toen hij op
Sicilië landde: 'Zijn woorden plegen hem in een grote
stroom in de mond te komen maar hij laat ze niet uit zijn
mond vloeien maar spreekt met horten en stoten; er komen
immers meer woorden bij hem op dan waarvoor een stem
voldoende is'. Ik ben daarover bij een filosoof niet te
spreken: zijn voordracht moet, net als zijn leven,
geordend zijn. Maar niets is geordend wat hals over kop en
in haast gebeurt. Daarom legt Homerus zijn spreker die
gejaagde toespraak en ononderbroken als een sneeuwbui in
de mond van Odysseus als spreker, maar vloeit die bij de
oude Nestor zoeter dan honing. |
|
4.40.3. Sic itaque habe: istam vim dicendi rapidam atque abundantem aptiorem esse circulanti quam agenti rem magnam ac seriam docentique. Aeque stillare illum nolo quam currere; nec extendat aures nec obruat. Nam illa quoque inopia et exilitas minus intentum auditorem habet taedio interruptae tarditatis; facilius tamen insidit quod exspectatur quam quod praetervolat. Denique tradere homines discipulis praecepta dicuntur: non traditur quod fugit. | 4.40.3. Houd het hier maar op, dat die snelle en overvloedige spreektrant beter past bij een charlatan dan bij iemand die een belangrijk en ernstig onderwerp behandelt en daarover onderwijst. Ik wil overigens evenmin dat hij druppelt als dat hij bruist: hij moet de oren evenmin uitrekken als overspoelen. Want ook dat tekort en die schraalheid houdt de toehoorder minder aandachtig door de hekel die men heeft aan traagheid die dan nog steeds onderbroken wordt. Toch blijft een uitspraak die men verwacht beter hangen dan een die men zo nu en dan oppikt. Tenslotte, zegt men, draagt men voorschriften aan volgelingen over: maar wat vervluchtigt wordt niet overgedragen. | |
4.40.4. Adice nunc quod
quae veritati operam dat oratio incomposita esse debet et
simplex: haec popularis nihil habet veri. Movere vult
turbam et inconsultas aures impetu rapere, tractandam se
non praebet, aufertur: quomodo autem regere potest quae
regi non potest? Quid quod haec oratio quae sanandis
mentibus adhibetur descendere in nos debet? Remedia non
prosunt nisi immorantur. |
4.40.4. Voeg daar nu nog aan toe dat een redevoering die mikt op waarheid ongekunsteld en eenvoudig moet zijn: zo'n populistische bevat niets waars. Die wil de massa beroeren en onkritische oren met een overval meesleuren: die massa leent zich niet voor overleg maar laat zich willoos meeslepen. Maar hoe kan een redevoering sturen die zelf niet gestuurd kan worden? En wat nu met het feit dat deze redevoering, die toegepast wordt voor het genezen van de geest, diep in ons moet afdalen? Geneesmiddelen sorteren geen effect tenzij ze een tijd in ons blijven. | |
4.40.5. Multum praeterea habet inanitatis et vani, plus sonat quam valet. Lenienda sunt quae me exterrent, compescenda quae irritant, discutienda quae fallunt, inhibenda luxuria, corripienda avaritia: quid horum raptim potest fieri? Quis medicus aegros in transitu curat? Quid quod ne voluptatem quidem ullam habet talis verborum sine dilectu ruentium strepitus? | 4.40.5. Bovendien is deze welsprekendheid erg hol en loos, ze klinkt harder dan ze ergens over gaat. Ze moet afzwakken wat me schrik aanjaagt, kalmeren wat me prikkelt, ontmaskeren wat me misleidt, mijn weeldezucht intomen, mijn gierigheid aanpakken: wat van deze taken kan in het voorbijgaan plaatsvinden? Welke arts verzorgt zijn zieken terloops? En hoe zit het met het feit dat een dergelijk lawaai van woorden die ordeloos voortstromen zeker geen enkel genoegen verschaffen? | |
4.40.6. Sed ut pleraque quae fieri posse non crederes cognovisse satis est, ita istos qui verba exercuerunt abunde est semel audisse. Quid enim quis discere, quid imitari velit? Quid de eorum animo iudicet quorum oratio perturbata et immissa est nec potest reprimi? | 4.40.6. Maar zoals het voldoende is het te doorzien om er geen geloof aan te hechten, dat zoveel dingen kunnen gebeuren, is het meer dan genoeg om die figuren die zich zo met het woord bezig houden één keer gehoord te hebben. Wat zou je van hen willen leren, waarin hen navolgen? En wat te denken van de geest van diegenen van wie de redevoering verward en teugelloos is en niet gestuurd kan worden? | |
4.40.7. Quemadmodum per proclive currentium non ubi visum est gradus sistitur, sed incitato corporis ponderi servit ac longius quam voluit effertur, sic ista dicendi celeritas nec in sua potestate est nec satis decora philosophiae, quae ponere debet verba, non proicere, et pedetemptim procedere. | 4.40.7. Zoals je bij het
afrennen van een steile helling het lopen niet naar
believen kan stoppen maar je vastzit aan het gewicht van
je op hol geslagen lichaam en je verder terecht komt dan
je wilde, zo is die rapheid van spreken zichzelf niet
meester en geen erg mooi pronkstuk van de filosofie, die
woorden met zorg moet formuleren, zonder ze maar wat uit
te kramen, en voetje voor voetje moet voortgaan. |
|
4.40.8. 'Quid ergo? non aliquando et insurget?' Quidni? sed salva dignitate morum, quam violenta ista et nimia vis exuit. Habeat vires magnas, moderatas tamen; perennis sit unda, non torrens. Vix oratori permiserim talem dicendi velocitatem inrevocabilem ac sine lege vadentem: quemadmodum enim iudex subsequi poterit aliquando etiam imperitus et rudis? Tum quoque, cum illum aut ostentatio abstulerit aut affectus impotens sui, tantum festinet atque ingerat quantum aures pati possunt. | 4.40.8. 'Wat nu? Mag je dan niet af en toe je stem verheffen?' Waarom niet? Maar dan met inachtneming van de waardigheid van het karakter, waaraan die heftigheid en al te groot geweld afbreuk doet. Laat je redevoering kracht uitstralen, maar dan toch gecontroleerd; laat de golving duurzaam zijn, maar geen waterval worden. Eigenlijk zou ik een redenaar slechts sporadisch een dergelijke onstuitbare en systeemloos voortijlende snelheid van spreken willen toestaan: hoe zal immers een rechter die soms ook onervaren is en onopgeleid de betogen kunnen volgen? Vooral dan, wanneer het spektakel hem meesleept of de emotie die zichzelf niet in de hand houdt, zal hij net zo hard meelopen en meepraten als zijn oren kunnen opvangen. | |
4.40.9. Recte ergo facies si non videris istos qui quantum dicant, non quemadmodum quaerunt, et ipse malueris, si necesse est, ut P. Vinicius dicere. Qui itaque?. Cum quaereretur quomodo P. Vinicius diceret, Asellius ait 'tractim'. Nam Geminus Varius ait, 'quomodo istum disertum dicatis nescio: tria verba non potest iungere'. Quidni malis tu sic dicere quomodo Vinicius? | 4.40.9. Je zult er
derhalve goed aan doen als je geen acht slaat op diegenen
die meer aandacht hebben voor hoeveel zij zeggen dan voor
hoe zij dat doen, en, als het nodig is, zelf liever het
woord te voeren als Vinicius. Hoe zo? Toen men eens vroeg
hoe P.Vinicius sprak, zei Asellius 'met rukken'. Want
Geminus Varius zegt:"Ik snap niet hoe je die man
welsprekend kunt noemen: hij kan geen drie woorden met
elkaar verbinden". Maar wil je dan toch liever zo spreken
als Vinicius? |
|
4.40.10. Aliquis tam insulsus intervenerit quam qui illi singula verba vellenti, tamquam dictaret, non diceret, ait 'Dic, numquam dicas?' Nam Q. Hateri cursum, suis temporibus oratoris celeberrimi, longe abesse ab homine sano volo: numquam dubitavit, numquam intermisit; semel incipiebat, semel desinebat. | 4.40.10. Iemand was zo grappig om hem toe te voegen, toen hij moeizaam woord voor woord uitbracht (alsof hij dicteerde, niet het woord voerde): 'Zeg, ben je nu aan het woord?'. Daarentegen vind ik het optreden van Quintus Haterius, een zeer beroemd redenaar in zijn tijd, ver af staan van wat het gezond verstand aanbeveelt: nooit aarzelde hij, nooit pauzeerde hij; eenmaal begonnen ging hij achter elkaar tot het slot door. | |
4.40.11. Quaedam tamen et nationibus puto magis aut minus convenire. In Graecis hanc licentiam tuleris: nos etiam cum scribimus interpungere assuevimus. Cicero quoque noster, a quo Romana eloquentia exsiluit, gradarius fuit. Romanus sermo magis se circumspicit et aestimat praebetque aestimandum. | 4.40.11. Toch meen ik dat sommige karakteristieken ook min of meer horen bij bepaalde volken. Bij de Grieken kan men deze ongeremdheid wel verdragen: wij zijn gewend om zelfs bij het schrijven scheidingstekens aan te brengen. Ook onze Cicero, bij wie de Romeinse welsprekendheid toch begonnen is, was een man van geleidelijkheid. De Romeinse taal ziet verder om zich heen en vindt zich waardevol en presenteert zich ook als zodanig. | |
4.40.12. Fabianus, vir egregius et vita et scientia et, quod post ista est, eloquentia quoque, disputabat expedite magis quam concitate, ut posses dicere facilitatem esse illam, non celeritatem. Hanc ego in viro sapiente recipio, non exigo; ut oratio eius sine impedimento exeat, proferatur tamen malo quam profluat. | 4.40.12. Fabianus, een voortreffelijk man zowel om zijn levenswijze als om zijn kennis maar ook - iets wat pas daarna telt - om zijn welsprekendheid, placht uiteenzettingen te geven die eerder uitvoerig dan gedrongen waren, zodat je die duidelijkheid, niet zijn snelheid kon prijzen. Deze eigenschap laat ik tellen bij een filosoof, zonder het te eisen: dat zijn redevoering zonder hindernis voortgaat, maar toch heb ik liever dat die neergezet wordt dan maar voortkabbelt. | |
4.40.13. Eo autem magis te deterreo ab isto morbo quod non potest tibi ista res contingere aliter quam si te pudere desierit: perfrices frontem oportet et te ipse non audias; multa enim inobservatus ille cursus feret quae reprendere velis. | 4.40.13. Des te meer wil
ik je afkerig maken van die kwaal dat je dat doel slechts
kunt bereiken als je je er niet meer voor schaamt: dat je
een poker-face op moet zetten en jezelf niet meer moet
horen. Die onbedachtzame procedure zal immers veel
bevatten wat je zou willen corrigeren. |
|
4.40.14. Non potest,
inquam, tibi contingere res ista salva verecundia.
Praeterea exercitatione opus est cotidiana et a rebus
studium transferendum est ad verba. Haec autem etiam si
aderunt et poterunt sine ullo tuo labore decurrere, tamen
temperanda sunt; nam quemadmodum sapienti viro incessus
modestior convenit, ita oratio pressa, non audax. Summa
ergo summarum haec erit: tardilocum esse te iubeo. Vale. |
4.40.14. Het is niet
mogelijk dat je dat ten deel kan vallen met behoud van
zelfrespect. Bovendien is een dagelijks oefenen
noodzakelijk en je moet je aandacht verleggen van de daad
naar het woord. En ook als die woorden aanwezig zullen
zijn en zonder enige inspanning geformuleerd kunnen
worden, dan moeten zij toch in toom gehouden worden. Want
zoals het een filosoof past bescheiden stappen te maken,
zo moet een redevoering ingehouden zijn, niet
spectaculair. Kort samengevat adviseer ik je: spreek
langzaam. Het ga je goed. |
|
Lees verder: Brief 41 Terug naar Inhoudsopgave Seneca |