EPISTULA AD LUCILIUM XXXIX

Epistula IV, xxxix



Boek 4, Brief 39 De valkuil van voorspoed
4.39.1. SENECA LUCILIO SUO SALUTEM
Commentarios quos desideras, diligenter ordinatos et in angustum coactos, ego vero componam; sed vide ne plus profutura sit ratio ordinaria quam haec quae nunc vulgo breviarium dicitur, olim cum latine loqueremur summarium vocabatur. Illa res discenti magis necessaria est, haec scienti; illa enim docet, haec admonet. Sed utriusque rei tibi copiam faciam. Tu a me non est quod illum aut illum exigas: qui notorem dat ignotus est.

4.39.1. SENECA GROET ZIJN DIERBARE LUCILIUS.
De commentaren waarnaar je zo verlangt heb ik zorvuldig opgesteld en compact geredigeerd. Maar waarschijnlijk is de gebruikelijke ordening handiger dan deze die nu algemeen 'samenvatting' heet en ooit, toen we nog correct latijn spraken 'overzicht'. De eerste variant is noodzakelijker voor een leerling, de laatste voor degene die het leren achter de rug heeft; de eerste onderwijst immers, de laatste dient als geheugensteun. Maar ik zal je een aantal van beide toesturen. Maar vraag me niet wat deze of gene vindt: alleen een onwetende geeft een referent.
4.39.2. Scribam ergo quod vis, sed meo more; interim multos habes quorum scripta nescio an satis ordinentur. Sume in manus indicem philosophorum: haec ipsa res expergisci te coget, si videris quam multi tibi laboraverint. Concupisces et ipse ex illis unus esse; habet enim hoc optimum in se generosus animus, quod concitatur ad honesta. Neminem excelsi ingenii virum humilia delectant et sordida: magnarum rerum species ad se vocat et extollit.
4.39.2. Ik zal dus schrijven wat je wilt, maar op mijn manier. Intussen heb je al veel schrijvers in je bezit, van wie ik niet weet of ze behoorlijk geordend zijn. Neem de 'Katalogus der filosofen' ter hand: dat kloeke werk zal je wakker schudden als je ziet hoevelen al werk verzet hebben voor jou. Je zult er nog naar verlangen ook zelf één van hen te zijn: de welgeboren geest heeft immers dit als beste trekje, dat hij reikt naar het eervolle. Smoezelige en minderwaardige zaken vallen bij geen enkel man met een verheven geest in de smaak: maar de schiitering van het grootse trekt hem aan en verheft hem.
4.39.3. Quemadmodum flamma surgit in rectum, iacere ac deprimi non potest, non magis quam quiescere, ita noster animus in motu est, eo mobilior et actuosior quo vehementior fuerit. Sed felix qui ad meliora hunc impetum dedit: ponet se extra ius dicionemque fortunae; secunda temperabit, adversa comminuet et aliis admiranda despiciet.
4.39.3. Zoals een vlam recht omhoog schiet zonder tot kalmte te kunnen gebracht worden en een neerwaartse beweging of rust, zo is onze geest in beweging, des te bewegelijker en actiever naarmate hij krachtiger is. Maar gelukkig hij die deze aandrang richt op verbetering: hij plaatst zich buiten de wet en zeggenschap van het lot; zijn voorspoed zal hij temperen, zijn tegenspoed relativeren en hij zal verachten wat anderen bewonderen.

4.39.4. Magni animi est magna contemnere ac mediocria malle quam nimia; illa enim utilia vitaliaque sunt, at haec eo quod superfluunt nocent. Sic segetem nimia sternit ubertas, sic rami onere franguntur, sic ad maturitatem non pervenit nimia fecunditas. Idem animis quoque evenit quos immoderata felicitas rumpit, qua non tantum in aliorum iniuriam sed etiam in suam utuntur.


4.39.4. Het is een grote geest eigen om grandeur te verachten en de voorkeur te geven aan het middelmatige boven het exces; het eerste is immers nuttig en voor het leven nodig, maar het laatste is schadelijk doordat het overbodig is. Zo slaat een al te grote overdaad het koren plat, zo breken takken onder hun vruchtenlast, zo komt een al te grote vruchtbaarheid niet tot rijping. Hetzelfde overkomt ook aan karakters die neergeslagen worden door een ongebreidelde voorspoed die zij niet alleen gebruiken tot onrecht aan anderen, maar ook aan zichzelf.
4.39.5. Qui hostis in quemquam tam contumeliosus fuit quam in quosdam voluptates suae sunt? Quorum impotentiae atque insanae libidini ob hoc unum possis ignoscere, quod quae fecere patiuntur. Nec immerito hic illos furor vexat; necesse est enim in immensum exeat cupiditas quae naturalem modum transilit. Illa enim habet suum finem, inania et ex libidine orta sine termino sunt.
4.39.5. Welke vijand is tegenover sommige mensen zo schadelijk als hun eigen genotzucht? Hun onbeheerstheid en dwaze wellust zal men slechts hierom kunnen vergeven dat zij lijden onder wat zij gedaan hebben. En niet ten onrechte kwelt deze razernij hen. Het ligt immers voor de hand dat begeerte uit de hand loopt die de grenzen der natuur overschrijdt. Die heeft namelijk zijn beperkingen, maar wat loos is en voortkomt uit wellust kent geen beperking.

4.39.6. Necessaria metitur utilitas: supervacua quo redigis? Voluptatibus itaque se mergunt quibus in consuetudinem adductis carere non possunt, et ob hoc miserrimi sunt, quod eo pervenerunt ut illis quae supervacua fuerant facta sint necessaria. Serviunt itaque voluptatibus, non fruuntur, et mala sua, quod malorum ultimum est, et amant; tunc autem est consummata infelicitas, ubi turpia non solum delectant sed etiam placent, et desinit esse remedio locus ubi quae fuerant vitia mores sunt.
Vale.


4.39.6. Het nut is de maatstaf voor het noodzakelijke: waartoe zou je het overbodige moeten beperken? Zo plonst men in de genietingen die men niet meer kan missen als ze tot gewoonte zijn uitgegroeid en hierom is men allerongelukkigst dat men zover gekomen is dat datgene wat overbodig was, noodzakelijk is geworden. Zo worden zij slaven van hun genot zonder ervan te genieten en zo houden zij van hun eigen kwaad, wat toch het toppunt van kwaad is. Dan echter proeft men het ongeluk volledig, wanneer het schandelijke niet alleen in de smaak valt maar zelfs favoriet wordt, en er rest geen ruimte meer voor genezing zodra tot karaktereigenschap is uitgegroeid wat eerst tekorten waren.
Het ga je goed. 









Lees verder: Brief 40


Terug naar Inhoudsopgave Seneca