EPISTULA AD LUCILIUM XXXIII

Epistula IV, xxxiii



Boek 4, Brief 33 Het hanteren van citaten
4.33.1. SENECA LUCILIO SUO SALUTEM
Desideras his quoque epistulis sicut prioribus adscribi aliquas voces nostrorum procerum. Non fuerunt circa flosculos occupati: totus contextus illorum virilis est. Inaequalitatem scias esse ubi quae eminent notabilia sunt: non est admirationi una arbor ubi in eandem altitudinem tota silva surrexit.

4.33.1. SENECA GROET ZIJN DIERBARE LUCILIUS.
Je wilt dat ik ook in deze brieven, net zoals in de voorafgaande, wat uitspraken toevoeg van onze grote voormannen. Zij zijn niet in beslag genomen door bloemetjes: hun hele geschrift is mannentaal. Je moet weten dat er ongelijkheid bestaat waar dat wat uitsteekt opmerkelijk is: voor één boom bestaat geen bewondering waar een heel bos tot dezelfde hoogte is gegroeid.

4.33.2. Eiusmodi vocibus referta sunt carmina, refertae historiae. Itaque nolo illas Epicuri existimes esse: publicae sunt et maxime nostrae. Sed illi magis adnotantur quia rarae interim interveniunt, quia inexspectatae, quia mirum est fortiter aliquid dici ab homine mollitiam professo. Ita enim plerique iudicant: apud me Epicurus est et fortis, licet manuleatus sit; fortitudo et industria et ad bellum prompta mens tam in Persas quam in alte cinctos cadit.
4.33.2. Met uitspraken zoals jij bedoelt staan gedichten vol, wemelt het in de geschiedschrijving. Daarom wil ik ook niet dat jij vindt dat zij Epicurus' eigendom zijn: ze zijn van iedereen en vooral van ons. Maar bij hem vallen ze meer op omdat ze zeldzaam opduiken, omdat ze onverwacht zijn, omdat het markant is dat iets ferm gezegd wordt door een man die zachtheid preekt. Zo oordelen toch de meesten: maar voor mij is Epicurus ook een kerel, al draagt hij dan lange mouwen: dapperheid en doortastendheid en een geest die tot strijd bereid is treft men zowel bij de Perzen aan als bij degenen die de gordel hoog dragen.
4.33.3. Non est ergo quod exigas excerpta et repetita: continuum est apud nostros quidquid apud alios excerpitur. Non habemus itaque ista ocliferia nec emptorem decipimus nihil inventurum cum intraverit praeter illa quae in fronte suspensa sunt: ipsis permittimus unde velint sumere exemplar.
4.33.3. Het gaat dan ook niet aan om uittreksels en citaten te eisen: aaneengesloten is bij de onzen wat bij anderen na zoeken geplukt moet worden. Wij hebben dus niet van die blikvangers en bedotten de koper niet die, eenmaal binnengekomen, niets zal vinden dan wat al in de etalage staat uitgestald: wij laten hem zijn keuze maken waar hij maar wil.
4.33.4. Iam puta nos velle singulares sententias ex turba separare: cui illas assignabimus? Zenoni an Cleanthi an Chrysippo an Panaetio an Posidonio. Non sumus sub rege: sibi quisque se vindicat. Apud istos quidquid Hermarchus dixit, quidquid Metrodorus, ad unum refertur; omnia quae quisquam in illo contubernio locutus est unius ductu et auspiciis dicta sunt. Non possumus, inquam, licet temptemus, educere aliquid ex tanta rerum aequalium multitudine:

pauperis est numerare pecus.

Quocumque miseris oculum, id tibi occurret quod eminere posset nisi inter paria legeretur.


4.33.4. Stel je nu eens voor dat wij afzonderlijke uitspraken uit een overvloed isoleren: aan wie zullen we die dan toekennen? Aan Zeno of Cleanthes of Chrysippus of Panetius of Posidonius? We leven niet onder een koning: ieder is zijn eigen baas. Maar bij de Epicureërs heeft Hermarchus eens iets gezegd, Metrodorus iets, het wordt tot één man, Epicurus, herleid. Alles wat iemand maar in die kamer gesproken heeft is gezegd onder begeleiding en de verantwoordelijkheid van één man. Wij zijn, stel ik, niet in staat, ook al zouden we het proberen, iets weg te halen uit een zo grote menigte gelijkgezinden:

het is aan de arme om zijn vee te tellen.

Waar je je oog ook heen wendt, dit zal je opvallen dat dit kan uitblinken tenzij het gelezen wordt tussen gelijksoortigs.

4.33.5. Quare depone istam spem posse te summatim degustare ingenia maximorum virorum: tota tibi inspicienda sunt, tota tractanda. Res geritur et per lineamenta sua ingenii opus nectitur ex quo nihil subduci sine ruina potest. Nec recuso quominus singula membra, dummodo in ipso homine, consideres: non est formosa cuius crus laudatur aut brachium, sed illa cuius universa facies admirationem partibus singulis abstulit.


4.33.5. Leg daarom die hoop af dat je de gedachten van zeer grote mannen in stukjes kunt savoureren: je moet ze in hun geheel onderzoeken, in zijn geheel bestuderen. Het gaat om een geheel en door de lijnen ervan wordt een geniaal kunstwerk geweven waaruit niets weggelaten kan worden zonder een puinhoop achter te laten. En ik verbied je niet de afzonderlijke ledematen in ogenschouw te nemen, als je het maar op de hele mens betrekt: geen vrouw is mooi van wie men slechts de benen of armen prijst, maar alleen zij van wie de verschijning in haar geheel de bewondering afleidt van de afzonderlijke delen.
4.33.6. Si tamen exegeris, non tam mendice tecum agam, sed plena manu fiet; ingens eorum turba est passim iacentium; sumenda erunt, non colligenda. Non enim excidunt sed fluunt; perpetua et inter se contexta sunt. Nec dubito quin multum conferant rudibus adhuc et extrinsecus auscultantibus; facilius enim singula insidunt circumscripta et carminis modo inclusa.


4.33.6. Als je toch voet bij stuk houdt dan zal ik je toch niet spaarzaam bedienen, maar met handen vol. Reusachtig is de overvloed aan die kwistig rondgestrooide statements: ze liggen voor het grijpen en hoeven niet bijeengezocht te worden. Ze springen immers niet opeens te voorschijn maar stromen voort; onafgebroken en onderling verweven zijn ze. En ik twijfel er niet aan of ze zijn van groot nut voor degenen die nog ongevormd zijn en nog niet geïnitieerd. Men houdt immers gemakkelijker afzonderlijke gedachten vast die als opgesloten zitten in een vers.
4.33.7. Ideo pueris et sententias ediscendas damus et has quas Graeci chrias vocant, quia complecti illas puerilis animus potest, qui plus adhuc non capit certi. Profectus viro captare flosculos turpe est et fulcire se notissimis ac paucissimis vocibus et memoria stare: sibi iam innitatur. Dicat ista, non teneat; turpe est enim seni aut prospicienti senectutem ex commentario sapere. 'Hoc Zenon dixit': tu quid? 'Hoc Cleanthes': tu quid? Quousque sub alio moveris? Impera et dic quod memoriae tradatur, aliquid et de tuo profer.
4.33.7. Daarom laten wij jongetjes zowel maximes uit het hoofd leren en wat de Grieken 'chriën' noemen, omdat een kinderverstand, dat nog niet steviger kost aankan, daar wel al vat op kan krijgen. In ieder geval is het schandelijk voor een volwassen man om bloemetjes te plukken en zich op de been te houden met een handjevol zeer bekende uitspraken en die in zijn geheugen op te slaan: laat hij maar steun zoeken bij zichzelf. Laat hij die woorden zeggen en ze niet napraten. 'Dit heeft Zeno gezegd': en jij? 'Dit Cleanthes': en jij? Hoe lang zul je je laten leiden door een ander? Produceer zelf eens een statement en zeg iets wat aan de herinnering wordt overgeleverd, put ook eens uit jezelf.
4.33.8. Omnes itaque istos, numquam auctores, semper interpretes, sub aliena umbra latentes, nihil existimo habere generosi, numquam ausos aliquando facere quod diu didicerant. Memoriam in alienis exercuerunt; aliud autem est meminisse, aliud scire. Meminisse est rem commissam memoriae custodire; at contra scire est et sua facere quaeque nec ad exemplar pendere et totiens respicere ad magistrum.
4.33.8. Ach, al die lieden die nooit zelf iets vinden, altijd woordvoerders zijn van anderen, schuilgaande onder andermans schaduw, ik vind dat die niets groots hebben, nooit eens hebben durven doen wat zij al zolang aangeleerd hadden. Zij hebben hun geheugen geoefend op andermans gedachten; maar zich herinneren en weten zijn twee verschillende zaken. Zich herinneren is iets bewaken wat je aan het geheugen hebt toevertrouwd; maar weten is ook het geleerde in praktijk brengen en niet afhankelijk zijn van een model en steeds maar de ogen gericht houden op een leermeester.
4.33.9. 'Hoc dixit Zenon, hoc Cleanthes.' Aliquid inter te intersit et librum. Quousque disces? iam et praecipe. Quid est quare audiam quod legere possum? 'Multum' inquit 'viva vox facit.' Non quidem haec quae alienis verbis commodatur et actuari vice fungitur.
4.33.9. 'Dit heeft Zeno gezegd, dit Cleanthes'. Laat er toch verschil bestaan tussen jou en een boek. Hoelang ga je nog leren? Geef nou zelf eens les. Is er een reden waarom ik zou luisteren naar wat ik toch zelf kan lezen? 'De levende stem maakt een groot verschil', zegt men. In ieder geval niet bij dat wat steunt op andermans woorden en bij wie slechts als secretaris optreedt.
4.33.10. Adice nunc quod isti qui numquam tutelae suae fiunt primum in ea re sequuntur priores in qua nemo non a priore descivit; deinde in ea re sequuntur quae adhuc quaeritur. Numquam autem invenietur, si contenti fuerimus inventis. Praeterea qui alium sequitur nihil invenit, immo nec quaerit.
4.33.10. Voeg hier nu aan toe dat zij die nooit hun eigen voogd worden eerstens in die aangelegenheden voorgangers volgen waarin iedereen juist van een voorganger afweek; vervolgens volgen zij hen hierin wat nog ter discussie staat. Nooit echter zal men vinden als wij ons tevreden stellen met wat al gevonden is.

4.33.11. Quid ergo? non ibo per priorum vestigia? ego vero utar via vetere, sed si propiorem planioremque invenero, hanc muniam. Qui ante nos ista moverunt non domini nostri sed duces sunt. Patet omnibus veritas; nondum est occupata; multum ex illa etiam futuris relictum est. Vale.


4.33.11. Hoe nu? Zal ik dan helemaal niet treden in de voetsporen van mijn voorgangers? Zeer zeker zal ik gebruik maken van een bestaand pad, maar als ik een kortere en vlakkere vind, zal ik die nemen? Zij die vóór ons die problemen onderzocht hebben, zijn niet onze meesters maar onze gidsen. De waarheid is voor allen toegankelijk; zij is nog niet gepatenteerd; veel ervan ligt ook nog voor toekomstige generaties braak. Het ga je goed. 










Lees verder: Brief 34



Terug naar Inhoudsopgave Seneca