EPISTULA AD LUCILIUM XXXII

Epistula IV, xxxii



Boek 4, Brief 32 Aansporing tot wijsbegeerte
4.32.1. SENECA LUCILIO SUO SALUTEM
Inquiro de te et ab omnibus sciscitor qui ex ista regione veniunt quid agas, ubi et cum quibus moreris. Verba dare non potes: tecum sum. Sic vive tamquam quid facias auditurus sim, immo tamquam visurus. Quaeris quid me maxime ex iis quae de te audio delectet? Quod nihil audio, quod plerique ex iis quos interrogo nesciunt quid agas.

4.32.1. SENECA GROET ZIJN DIERBARE LUCILIUS.
Ik ondervraag degenen die uit jouw buurt komen steeds over jou en vraag dan wat je uitspookt, waar en met wie je omgaat. Je kunt me niets op de mouw spelden: ik ben bij je. Leef dus zo alsof ik alles zal horen wat je doet, ja het zelfs zal zien. Je vraagt me wat me het meest genoegen doet van dat wat ik over jou hoor? Dat ik niets hoor; dat de meesten van hen die ik ondervraag niet weten wat je doet.
4.32.2. Hoc est salutare, non conversari dissimilibus et diversa cupientibus. Habeo quidem fiduciam non posse te detorqueri mansurumque in proposito, etiam si sollicitantium turba circumeat. Quid ergo est? Non timeo ne mutent te, timeo ne impediant. Multum autem nocet etiam qui moratur, utique in tanta brevitate vitae, quam breviorem inconstantia facimus, aliud eius subinde atque aliud facientes initium; diducimus illam in particulas ac lancinamus.


4.32.2. Dit is heilzaam: niet omgaan met mensen die niet met jou overeenkomen en hele andere zaken najagen. Maar ik heb er vertrouwen in dat je je niet van je pad laat afbrengen en vast zult houden aan je voornemen, ondanks de menigte die je voor de voeten loopt. Wat ik daarmee bedoel? Ik ben niet bang dat men je van de wijs brengt maar wel dat men je hindert. Welnu, veel schade veroorzaakt ook hij die oponthoud veroorzaakt, gegeven de zo korte tijd van het leven, dat wij door onze ongedurigheid nog korter maken, door steeds maar weer een ander begin te maken. Wij versplinteren ons leven en verkwisten het zo.
4.32.3. Propera ergo, Lucili carissime, et cogita quantum additurus celeritati fueris, si a tergo hostis instaret, si equitem adventare suspicareris ac fugientium premere vestigia. Fit hoc, premeris: accelera et evade, perduc te in tutum et subinde considera quam pulchra res sit consummare vitam ante mortem, deinde exspectare securum reliquam temporis sui partem, inniti sibi, in possessione beatae vitae positum, quae beatior non fit si longior.
4.32.3. Haast je dus, m'n beste Lucilius, en bedenk hoe veel meer haast je zou maken als de vijand je zou achtervolgen, als je de hete adem van een ruiter in je nek zou menen te voelen die je op je vlucht op de hielen zit. Dat is wat er gaande is: je wordt achtervolgd: maak haast en ontkom, breng jezelf in veiligheid en overdenk daarna pas hoe mooi het is om het leven te leven alvorens te sterven en vervolgens, veilig, de rest van haar tijd af te wachten, te steunen op jezelf, in het bezit gekomen van een gelukkig leven dat niet gelukkiger wordt als het maar langer duurt.
4.32.4. O quando illud videbis tempus quo scies tempus ad te non pertinere, quo tranquillus placidusque eris et crastini neglegens et in summa tui satietate! Vis scire quid sit quod faciat homines avidos futuri? Nemo sibi contigit. Optaverunt itaque tibi alia parentes tui; sed ego contra omnium tibi eorum contemptum opto quorum illi copiam. Vota illorum multos compilant ut te locupletent; quidquid ad te transferunt alicui detrahendum est.


4.32.4. Wanneer zul je die tijd beleven waarin je zult beseffen dat tijd voor jou geen factor is, waarin je rustig en vredig en onbekommerd om de dag van morgen zult leven en in de grootste tevredenheid met jezelf! Wil je weten wat het is dat de mensen begerig naar toekomst maakt? Niemand heeft het met zichzelf getroffen. Daarom hebben jouw ouders voor jou andere wensen gehad; maar ik, ik wens daarentegen voor jou verachting voor al die zaken waarvan zij jou zo'n overdaad toewensen. Hun wensen plunderen velen om jou te verrijken; alwat men aan jou overdraagt moet aan iemand ontfutseld worden.
4.32.5. Opto tibi tui facultatem, ut vagis cogitationibus agitata mens tandem resistat et certa sit, ut placeat sibi et intellectis veris bonis, quae simul intellecta sunt possidentur, aetatis adiectione non egeat. Ille demum necessitates supergressus est et exauctoratus ac liber qui vivit vita peracta.


4.32.5. Ik wens je toe: het meesterschap over jezelf zodat je geest, opgejaagd door onzekere gedachten eindelijk weerstand biedt en zijn plaats vindt, zodat hij voldoening schenkt aan zichzelf en zijn welbegrepen goed - dat men in bezit heeft zodra men het begrijpt - en geen toevoeging van levenstijd meer nodig heeft. Hij, kortom, heeft de noodzaak overschreden en is afgezwaaid en vrij die nog leeft als hij zijn leven al volbracht heeft. 










Lees verder: Brief 33


Terug naar Inhoudsopgave Seneca