EPISTULA AD LUCILIUM XXVII

Epistula III, xxvii



Boek 3, Brief 27 Wijsheid is niet te koop
3.27.1. SENECA LUCILIO SUO SALUTEM
'Tu me' inquis 'mones? iam enim te ipse monuisti, iam correxisti? ideo aliorum emendationi vacas?' Non sum tam improbus ut curationes aeger obeam, sed, tamquam in eodem valetudinario iaceam, de communi tecum malo colloquor et remedia communico. Sic itaque me audi tamquam mecum loquar; in secretum te meum admitto et te adhibito mecum exigo.

3.27.1. SENECA GROET ZIJN DIERBARE LUCILIUS.
'Je vermaant mij zeker' hoor ik je zeggen,'omdat je jezelf al vermaand en op de vingers getikt hebt? Heb je daarom nu gelegenheid voor de vermaning van anderen?' Ik ben niet zo brutaal dat ik, zelf ziek, me druk maak om de genezing van anderen, maar alsof ik in hetzelfde ziekenhuis lig, praat ik met jou over onze gemeenschappelijke kwaal en wissel ik geneesmethoden met je uit. Luister dus zo naar mij alsof ik met mijzelf praat; ik laat je toe in mijn geheime binnenste en in jouw aanwezigheid reflecteer ik op mijzelf.

3.27.2. Clamo mihi ipse, 'Numera annos tuos, et pudebit eadem velle quae volueras puer, eadem parare. Hoc denique tibi circa mortis diem praesta: moriantur ante te vitia. Dimitte istas voluptates turbidas, magno luendas: non venturae tantum sed praeteritae nocent. Quemadmodum scelera etiam si non sunt deprehensa cum fierent, sollicitudo non cum ipsis abit, ita improbarum voluptatum etiam post ipsas paenitentia est. Non sunt solidae, non sunt fideles; etiam si non nocent, fugiunt.
3.27.2. Ik voor mij roep tegen mijzelf uit:'Tel het aantal van je jaren en je zult je ervoor schamen hetzelfde te willen als je als jongetje wilde, hetzelfde na te streven. Gun jezelf tenminste dit cadeau tegen je sterfdag: dat je fouten vóór jou afsterven. Laat al die verwarrende en zo dure genietingen varen: zij schaden je niet alleen als ze nog moeten komen maar ook als ze al voorbij zijn. Evenals bij wandaden het volgende het geval is: ook als zij niet ontdekt zijn toen ze plaatsvonden, de bezorgdheid erom verdwijnt niet met het moment van het bedrijven ervan, zo ook blijft er wroeging om verwerpelijke genietingen als die zelf al achter de rug zijn. Zij zijn niet stevig, beklijven niet; ook al leveren ze geen schade op, ze vervluchtigen.
3.27.3. Aliquod potius bonum mansurum circumspice; nullum autem est nisi quod animus ex se sibi invenit. Sola virtus praestat gaudium perpetuum, securum; etiam si quid obstat, nubium modo intervenit, quae infra feruntur nec umquam diem vincunt.
3.27.3 Kijk liever uit naar een goed dat blijvend is; daarvan bestaat er echter geen dan alleen die welke je geest voor zich uit zichzelf haalt. Alleen de voortreffelijkheid verschaft een altijd blijvende en zekere vreugde; zelfs als zich een hindernis voordoet, dan drijft die slechts als een wolk onder haar voorbij zonder enig daglicht weg te nemen.

3.27.4. Quando ad hoc gaudium pervenire continget? Non quidem cessatur adhuc, sed festinetur. Multum restat operis, in quod ipse necesse est vigiliam, ipse laborem tuum impendas, si effici cupis; delegationem res ista non recipit.
3.27.4 Wanneer het je ten deel zal vallen deze vreugde te bereiken? Je hebt tot nu toe zeker niet getreuzeld, maar je moet je haasten. Er blijft nog veel werk te doen waar je zelf alert op moet zijn, zelf je inspanning moet richten als je wilt slagen. Die taak kun je niet uitbesteden.


3.27.5. Aliud litterarum genus adiutorium admittit: Calvisius Sabinus memoria nostra fuit dives; et patrimonium habebat libertini et ingenium; numquam vidi hominem beatum indecentius. Huic memoria tam mala erat ut illi nomen modo Ulixis excideret, modo Achillis, modo Priami, quos tam bene noverat quam paedagogos nostros novimus. Nemo vetulus nomenclator, qui nomina non reddit sed imponit, tam perperam tribus quam ille Troianos et Achivos persalutabat.
3.27.5. Een ander soort ontwikkeling kan wel hulp gebruiken: Calvisius Sabinus was in onze tijd een rijk man; hij had zowel de erfenis als de aard van een vrijgelatene. Nooit heb ik een hopelozer welgesteld man gezien.Zijn geheugen was zo slecht dat hij nu eens de naam van Ulysses vergat, dan weer die van Achilles, dan weer van Priamus, die hij toch even goed geleerd had als wij de namen van onze leraren. Geen enkele oude nomenclator die namen niet meer noemt maar opplakt, begroette zo verhaspeld zijn medeburgers als hij de Trojanen en Grieken.



3.27.6. Nihilominus eruditus volebat videri. Hanc itaque compendiariam excogitavit: magna summa emit servos, unum qui Homerum teneret, alterum qui Hesiodum; novem praeterea lyricis singulos assignavit. Magno emisse illum non est quod mireris: non invenerat, faciendos locavit. Postquam haec familia illi comparata est, coepit convivas suos inquietare. Habebat ad pedes hos, a quibus subinde cum peteret versus quos referret, saepe in medio verbo excidebat.
3.27.6. Niettemin wilde hij erudiet lijken. Daarom bedacht hij de volgende uitweg: voor een hoge prijs kocht hij slaven, één om Homerus bij te houden, een ander Hesiodus; bovendien wees hij aan elke van de negen lyrici er één toe. Niet verwonderlijk dat hij voor zijn aankopen flink heeft moeten betalen: hij had ze immers niet gevonden, hij moest ze laten opleiden. Nadat hem dit personeel verschaft was, begon hij zijn disgenoten te plagen. Hij had zijn mannetjes aan zijn voeten zitten, om aan hen af en toe wat verzen te vragen die zij hem dan influisterden, maar vaak bleef hij dan nog halverwege steken.


3.27.7. Suasit illi Satellius Quadratus, stultorum divitum arrosor et, quod sequitur, arrisor, et, quod duobus his adiunctum est, derisor, ut grammaticos haberet analectas. Cum dixisset Sabinus centenis millibus sibi constare singulos servos, 'minoris' inquit 'totidem scrinia emisses'. Ille tamen in ea opinione erat ut putaret se scire quod quisquam in domo sua sciret.
3.27.7. Satellius Quadratus, een klaploper bij dwaze rijken en, als gevolg daarvan, claqueur van hen, en wat met deze twee verbonden is, hun bespotter, raadde Sabinus aan om ook taalbrokkenverzamelaars in dienst te nemen. En toen Sabinus zei dat elke slaaf hem 100.000 sestertiën kostte, zei Quadratus: 'Voor minder geld zou je een zelfde aantal dozen voor boekrollen kunnen kopen'. En toch bleef Sabinus bij zijn opvatting te menen dat hij zelf wist wat men in zijn huis wist.

3.27.8. Idem Satellius illum hortari coepit ut luctaretur, hominem aegrum, pallidum, gracilem. Cum Sabinus respondisset, 'et quomodo possum? vix vivo', 'noli, obsecro te' inquit 'istuc dicere: non vides quam multos servos valentissimos habeas?' Bona mens nec commodatur nec emitur; et puto, si venalis esset, non haberet emptorem: at mala cotidie emitur.
3.27.8. Dezelfde Satellius begon hem, een ziekelijk, bleek en mager man, aan te moedigen om te gaan worstelen. En toen Sabinus antwoordde, 'Maar hoe zou ik dat kunnen? Ik kan amper op de been blijven', antwoordde hij:'Dat moet je toch waarachtig niet zeggen: zie je niet hoeveel kerngezonde slaven je hebt?'. Wijsheid is niet te leen en niet te koop; en ik ben ervan overtuigd dat, als ze te koop zou zijn, ze geen koper zou vinden: maar dwaasheid wordt dagelijks gekocht.


3.27.9. Sed accipe iam quod debeo et vale. 'Divitiae sunt ad legem naturae composita paupertas.' Hoc saepe dicit Epicurus aliter atque aliter, sed numquam nimis dicitur quod numquam satis discitur; quisbusdam remedia monstranda, quibusdam inculcanda sunt.
Vale.

3.27.9. Maar ontvang nu wat ik je verschuldigd ben en dan gegroet. 'Rijkdom is volgens de natuurwet geregelde armoede'. Dit zegt Epicurus vaak op alle mogelijke plaatsen, maar nooit wordt te vaak gezegd wat nooit genoeg geleerd wordt. Bij sommigen is het genoeg om geneesmethoden uit te leggen, bij anderen moet het erin gestampt worden.
Het ga je goed.









Lees verder: Brief 28


Terug naar Inhoudsopgave Seneca