EPISTULA AD LUCILIUM XXV

Epistula III, xxv



Boek 3, Brief 25 Anderen verbeteren; omgang met jezelf
3.25.1. SENECA LUCILIO SUO SALUTEM
Quod ad duos amicos nostros pertinet, diversa via eundum est; alterius enim vitia emendanda, alterius frangenda sunt. Utar libertate tota: non amo illum nisi offendo. 'Quid ergo?' inquis 'quadragenarium pupillum cogitas sub tutela tua continere? Respice aetatem eius iam duram et intractabilem: non potest reformari; tenera finguntur.'


3.25.1. SENECA GROET ZIJN DIERBARE LUCILIUS.
Wat onze twee vrienden betreft, bij hen moeten verschillende wegen ingeslagen worden; van de één moeten namelijk de fouten verbeterd worden, van de ander de fouten uitgeroeid. Ik zal in alle vrijheid spreken: ik kan mijn genegenheid niet anders laten blijken dan door de eerste te kwetsen. 'Wat nu?', zul je zeggen, 'denk je een pupil van veertig jaar onder je hoede te houden? Let op zijn leeftijd die al weerbarstig is en onhandelbaar: hij kan niet meer veranderen; slechts jongeren kunnen nog gevormd worden'.
3.25.2. An profecturus sim nescio: malo successum mihi quam fidem deesse. Nec desperaveris etiam diutinos aegros posse sanari, si contra intemperantiam steteris, si multa invitos et facere coegeris et pati. Ne de altero quidem satis fiduciae habeo, excepto eo quod adhuc peccare erubescit; nutriendus est hic pudor, qui quamdiu in animo eius duraverit, aliquis erit bonae spei locus. Cum hoc veterano parcius agendum puto, ne in desperationem sui veniat;
3.25.2. Of ik iets zal bereiken weet ik niet: maar ik wil liever dat het me mankeert aan succes dan aan vertrouwen. Men moet er ook niet aan wanhopen dat zelfs langdurig zieken nog beter kunnen worden als je maar pal staat tegenover hun nukken, als je hen ertoe dwingt om veel doen en te lijden tegen hun zin. Maar over de ander heb ik niet voldoende vertrouwen behalve dan dat hij zich nog schaamt de fout in te gaan. Die schaamte moet je voeden: zolang die nog in zijn hart blijft voortduren, zal er nog plaats voor hoop blijven. Met deze veteraan meen ik dat je voorzichtiger moet omspringen opdat hij niet gaat wanhopen aan zichzelf;
3.25.3. nec ullum tempus aggrediendi fuit melius quam hoc, dum interquiescit, dum emendato similis est. Aliis haec intermissio eius imposuit, mihi verba non dat: exspecto cum magno fenore vitia reditura, quae nunc scio cessare, non deesse. Impendam huic rei dies et utrum possit aliquid agi an non possit experiar.


3.25.3. Geen enkel tijdstip is geschikter dan dit om hem aan te pakken, nu hij een rustpauze neemt, nu het erop lijkt dat hij tot inkeer gebracht is. Deze pauze heeft hij anderen gegund, maar op mij hebben zijn praatjes geen vat: ik verwacht dat zijn tekorten, waarvan ik weet dat ze nu afzwakken, niet verdwenen zijn en met woekerrente zullen terugkeren. Aan deze kwestie zal ik wat tijd spenderen om er achter te komen of er iets aan gedaan kan worden of niet.
3.25.4. Tu nobis te, ut facis, fortem praesta et sarcinas contrahe; nihil ex his quae habemus necessarium est. Ad legem naturae revertamur; divitiae paratae sunt.Aut gratuitum est quo egemus, aut vile: panem et aquam natura desiderat. Nemo ad haec pauper est, "intra quae quisquis desiderium suum clusit cum ipso Iove de felicitate contendat", ut ait Epicurus, cuius aliquam vocem huic epistulae involvam.
3.25.4. Wat jou betreft: betoon je dapper, zoals je ook blijkt te doen, en beperk je bagage; niets van dat wat we bezitten, is noodzakelijk. Laten we terugkeren naar de eisen van de natuur; daar ligt onze rijkdom. Ofwel is dat wat we nodig hebben gratis, ofwel goedkoop: de natuur verlangt slechts water en brood. Niemand is zo arm (dat hij dit moet missen) en "alwie zijn behoeften tussen deze grenzen heeft beperkt wedijvert met Jupiter zelf in geluk", zoals Epicurus zegt, van wie ik nog een uitspraak in deze brief zal insluiten.
3.25.5. 'Sic fac' inquit 'omnia tamquam spectet Epicurus.' Prodest sine dubio custodem sibi imposuisse et habere quem respicias, quem interesse cogitationibus tuis iudices. Hoc quidem longe magnificentius est, sic vivere tamquam sub alicuius boni viri ac semper praesentis oculis, sed ego etiam hoc contentus sum, ut sic facias quaecumque facies tamquam spectet aliquis: omnia nobis mala solitudo persuadet.
3.25.5. 'Handel in alles zo', zegt hij,'alsof Epicurus het zou zien'. Ongetwijfeld strekt het tot voordeel om een wachter over jezelf aan te stellen en iemand te hebben tegen wie je opziet en over wie je denkt dat hij bij al je overwegingen aanwezig is. Dit is stellig veel prachtiger, om zo te leven alsof het verloopt onder de ogen van een of ander hoogstaand iemand die je overal vergezelt, maar ik ben ook hiermee al tevreden dat je alles doet alsof een willekeurig iemand je in het oog houdt: het is de eenzaamheid die ons tot alle kwaad aanzet.
3.25.6. Cum iam profeceris tantum ut sit tibi etiam tui reverentia, licebit dimittas paedagogum: interim aliquorum te auctoritate custodi - aut Cato ille sit aut Scipio aut Laelius aut alius cuius interventu perditi quoque homines vitia supprimerent, dum te efficis eum cum quo peccare non audeas. Cum hoc effeceris et aliqua coeperit apud te tui esse dignatio, incipiam tibi permittere quod idem suadet Epicurus: 'tunc praecipue in te ipse secede cum esse cogeris in turba'.


3.25.6. Wanneer je eenmaal zo ver gevorderd bent dat je ook respect voor jezelf hebt, dan zul je je leidsman weg kunnen sturen; stel je tot zo lang onder toezicht van iemand - of het nu Cato is of Scipio of Laelius of 'n ander door tussenkomst van wie zelfs verdorven lieden hun misdragingen zouden onderdrukken, totdat je van jezelf iemand gemaakt hebt in wiens bijzijn je niet in de fout durft te gaan. Wanneer je dit bewerkt hebt en er zo'n zelfrespect bij jou begint te leven, dan zal ik beginnen jou toe te staan wat diezelfde Epicurus adviseert: 'Keer vooral dan tot jezelf in wanneer je gedwongen bent je onder de massa te bevinden'.
3.25.7. Dissimilem te fieri multis oportet. Dum tibi tutum sit ad te recedere, circumspice singulos: nemo est cui non satius sit cum quolibet esse quam secum. 'Tunc praecipue in te ipse secede cum esse cogeris in turba' - si bonus vir es, si quietus, si temperans. Alioquin in turbam tibi a te recedendum est: istic malo viro propius es.
Vale.



3.25.7. Je moet je onderscheiden van de massa. Totdat het veilig is om tot jezelf in te keren moet je om je heen kijken naar elk individu afzonderlijk: niemand is er voor wie het niet aantrekkelijker is om te verkeren in elk ander gezelschap dan dat van zichzelf. 'Dan vooral moet je je afzonderen met jezelf wanneer je gedwongen bent je onder de massa te bevinden' - ja, als je een goed mens bent, rustig, kalm. Anders moet je van jezelf wegvluchten in de de massa: bij jezelf ben je dan immers te dicht bij een slecht mens.
Het ga je goed. 








Lees verder: Brief 26


Terug naar Inhoudsopgave Seneca