EPISTULA AD LUCILIUM XVII

Epistula II, xvii



Boek 2, Brief 17 De Ware Wijze weet armoede te waarderen
2.17.1. SENECA LUCILIO SUO SALUTEM
Proice omnia ista, si sapis, immo ut sapias, et ad bonam mentem magno cursu ac totis viribus tende; si quid est quo teneris, aut expedi aut incide. 'Moratur' inquis 'me res familiaris; sic illam disponere volo ut sufficere nihil agenti possit, ne aut paupertas mihi oneri sit aut ego alicui.'


2.17.1. SENECA GROET ZIJN DIERBARE LUCILIUS.
Verzaak aan al die goederen, als je wijs bent, of veeleer om wijs te worden, en streef met grote snelheid en al je krachten naar een goede geest; als er iets is waardoor je tegengehouden wordt, maak je daarvan dan los of kap ermee. 'Ik word geremd', hoor ik je al zeggen door mijn vermogen; ik wil daarover zo beschikken dat ik er genoeg aan heb zonder iets te hoeven doen opdat mijn armoede mij niet tot last is ofwel ik tot last voor iemand anders'.
2.17.2. Cum hoc dicis, non videris vim ac potentiam eius de quo cogitas boni nosse; et summam quidem rei pervides, quantum philosophia prosit, partes autem nondum satis subtiliter dispicis, necdum scis quantum ubique nos adiuvet, quemadmodum et in maximis, ut Ciceronis utar verbo, 'opituletur' et in minima descendat. Mihi crede, advoca illam in consilium: suadebit tibi ne ad calculos sedeas.


2.17.2. Wanneer je dit zegt, schijn je niet de kracht en het vermogen te kennen van dat goed waarover je nadenkt; en je overziet wel globaal hoezeer de filosofie je behulpzaam is maar je doorziet het toch nog niet voldoende scherp tot in de details noch weet je al hoezeer zij ons overal terzijde staat, 'hoezeer zij ons', om een woord van Cicero te gebruiken, 'zowel "te hulp schiet" in de grootste zaken alsook afdaalt tot in de meest onnozele'. Geloof me, roep haar te hulp en vraag haar advies: zij zal je overhalen niet aan je boekhouding te blijven plakken.
2.17.3. Nempe hoc quaeris et hoc ista dilatione vis consequi, ne tibi paupertas timenda sit: quid si appetenda est? Multis ad philosophandum obstitere divitiae: paupertas expedita est, secura est. Cum classicum cecinit, scit non se peti; cum aqua conclamata est, quomodo exeat, non quid efferat, quaerit; si navigandum est, non strepunt portus nec unius comitatu inquieta sunt litora; non circumstat illam turba servorum, ad quos pascendos transmarinarum regionum est optanda fertilitas.


2.17.3. Stellig zoek je dit en wil je dit door dat uitstel bereiken, dat je de armoede niet hoeft te vrezen: maar wat dan als het juist iets nastrevenswaardig is? Voor velen vormt rijkdom een hinderpaal om te filosoferen: armoede daarentegen kent geen obstakels, geen muizenissen. Wanneer het hoornsignaal weerklinkt, weet ze dat het niet om haar gaat; wanneer er om brandweer geroepen wordt, zoekt ze een uitgang, geen bezit om naar buuiten te dragen; als er gevaren moet worden, weergalmen de havens niet en worden de kusten niet in opschudding gebracht door de begeleiders van één enkeling; niet omgeeft haar een drom slaven voor wier voeding de vruchtbaarheid van de overzeese gebieden gehoopt moet worden.
2.17.4. Facile est pascere paucos ventres et bene institutos et nihil aliud desiderantes quam impleri: parvo fames constat, magno fastidium. Paupertas contenta est desideriis instantibus satis facere: quid est ergo quare hanc recuses contubernalem cuius mores sanus dives imitatur?
2.17.4. Het is gemakkelijk om een paar magen te voeden en zeker van goed opgevoeden die niets anders verlangen dan gevuld te worden: met weinig wordt haar honger gestild, met veel haar afkeer gewekt. Armoede is er tevreden mee om haar dringende behoeften te vervullen: wat is er dan nog voor reden om als levenspartner haar af te wijzen wier gewoonten een gezonde wijze tot voorbeeld neemt?
2.17.5. Si vis vacare animo, aut pauper sis oportet aut pauperi similis. Non potest studium salutare fieri sine frugalitatis cura; frugalitas autem paupertas voluntaria est. Tolle itaque istas excusationes: 'nondum habeo quantum sat est; si ad illam summam pervenero, tunc me totum philosophiae dabo'. Atqui nihil prius quam hoc parandum est quod tu differs et post cetera paras; ab hoc incipiendum est. 'Parare' inquis 'unde vivam volo.' Simul et parare disce: si quid te vetat bene vivere, bene mori non vetat.
2.17.5. Als je ruimte wilt scheppen voor je innerlijk leven, moet je arm zijn of schijnbaar arm. Er kan geen sprake zijn van een heilzame toewijding zonder zorg om soberheid; soberheid echter is vrijwillige armoede. Weg dus met die smoesjes: 'Ik heb nog niet genoeg; als ik dat bereik zal ik me helemaal aan de filsofie wijden'. Maar niets moet je je eerder dan dit eigen maken, wat jij uitstelt en je eigen maakt na andere zaken; hiermee moet je juist beginnen. 'Ik wil me verwerven waarvan ik kan leven', zeg je. Leer dan tegelijkertijd je dat ook eigen te maken: als iets je belemmert om een goed leventje te lijden, het bemmert je niet een goede dood te sterven.
2.17.6. Non est quod nos paupertas a philosophia revocet, ne egestas quidem. Toleranda est enim ad hoc properantibus vel fames; quam toleravere quidam in obsidionibus, et quod aliud erat illius patientiae praemium quam in arbitrium non cadere victoris? Quanto hoc maius est quod promittitur: perpetua libertas, nullius nec hominis nec dei timor. Equidem vel esurienti ad ista veniendum est.
2.17.6. Er is geen reden dat de armoede ons van de filosofie wegroept, zelfs gebrek niet. Zij die zich naar haar haasten moeten zelfs honger verdragen; die heeft menigeen bij belegeringen verdragen en welke andere beloning was er voor die lijdzaamheid dan niet aan de willekeur van de overwinnaar ten prooi te vallen? Hoeveel groter is dit vooruitzicht: eeuwige onafhankelijkheid, vrees voor geen enkele mens of god. Stellig zijn die zegeningen zelfs voor een hongerende bereikbaar.
2.17.7. Perpessi sunt exercitus inopiam omnium rerum, vixerunt herbarum radicibus et dictu foedis tulerunt famem; haec omnia passi sunt pro regno, quo magis mireris, alieno: dubitabit aliquis ferre paupertatem ut animum furoribus liberet? Non est ergo prius acquirendum: licet ad philosophiam etiam sine viatico pervenire.


2.17.7. Legers hebben gebrek aan alles doorstaan, ze hebben geleefd van kruidenwortels en met zaken die schandelijk zijn om er over te spreken hebben zij hun honger bestreden; dit alles, om je nog meer te verbazen, hebben zij doorstaan voor andermans koningschap: zal iemand dan nog aarzelen om armoede te verdragen om zijn ziel te bevrijden van hartstochten? Je moet dus niet beginnen met hamsteren: de filosofie kun je ook bereiken zonder fourage.
2.17.8. Ita est? cum omnia habueris, tunc habere et sapientiam voles? haec erit ultimum vitae instrumentum et, ut ita dicam, additamentum? Tu vero, sive aliquid habes, iam philosophare - unde enim scis an iam nimis habeas? -, sive nihil, hoc prius quaere quam quicquam.
2.17.8. Ligt het zo? Wanneer je alles in bezit gekregen hebt, wil je dan óók de wijsheid bezitten? Zal dat de laatste verworvenheid in het leven zijn en, om zo te zeggen, een toetje? Nee, jij filosofeert al als jij iets hebt, - hoe weet je immers anders of je al te veel hebt? -, of als je niets hebt, zoek dan de filosofische houding vóór wat dan ook.
2.17.9. 'At necessaria deerunt.' Primum deesse non poterunt, quia natura minimum petit, naturae autem se sapiens accommodat. Sed si necessitates ultimae inciderint, iamdudum exibit e vita et molestus sibi esse desinet. Si vero exiguum erit et angustum quo possit vita produci, id boni consulet nec ultra necessaria sollicitus aut anxius ventri et scapulis suum reddet et occupationes divitum concursationesque ad divitias euntium securus laetusque ridebit
2.17.9. 'Maar het noodzakelijke zal ons ontbreken'. Op de eerste plaats zal dat niet kunnen omdat de natuur minimale eisen stelt en de wijze zich aan de natuur aanpast. Maar als de meest dringende behoeften zich voordoen, zal hij allang uit het leven stappen en ophouden zichzelf tot last te zijn. Maar als het slechts weinig en gering is waarmee het leven al in stand gehouden kan worden, dan zal hij dat ten goede aanwenden en, niet verder ongerust of bezorgd om de noodzakelijke voorzieningen, zijn maag en rug het hunne geven en zorgeloos en vrolijk lachen om de bezigheden van de rijken en de inspanningen van degenen die rijkdom nastreven,
2.17.10. ac dicet, 'Quid in longum ipse te differs? Expectabisne fenoris quaestum aut ex merce compendium aut tabulas beati senis, cum fieri possis statim dives? Repraesentat opes sapientia, quas cuicumque fecit supervacuas dedit.' Haec ad alios pertinent: tu locupletibus propior es. Saeculum muta, nimis habes; idem est autem omni saeculo quod sat est.
2.17.10. en hij zal zeggen: 'Waarom schuif je de zorg om jezelf op de lange baan? Ga je soms zitten wachten op de rente van je kapitaal of de opbrengst van je handel of het testament van een grijsaard die er warmpjes bij zit terwijl je nota bene direct rijk kunt worden? Wijsheid vertegenwoordigt een rijkdom die zij schenkt aan wie maar de rest overbodig heeft gemaakt'. Maar dit heeft slechts betrekking op anderen: jij staat dichter bij de rijken. In een andere tijd had je al te veel; hetzelfde is echter genoeg voor elke tijd.
2.17.11. Poteram hoc loco epistulam claudere, nisi te male instituissem. Reges Parthos non potest quisquam salutare sine munere; tibi valedicere non licet gratis. Quid istic? ab Epicuro mutuum sumam: 'multis parasse divitias non finis miseriarum fuit sed mutatio'.
2.17.11. Hier zou ik mijn brief kunnen besluiten, als ik je niet verwend had. Niemand kan voor de koningen der Parthen slechts buigen ter begroeting zonder een geschenk; ik mag niet zomaar afscheid van je nemen. Wat zal dat zijn? Ik zal iets in stijl aan Epicurus ontlenen: 'Voor velen betekent het verwerven van rijkdom niet het einde van hun ellende, maar een wijziging ervan'.
2.17.12. Nec hoc miror; non est enim in rebus vitium sed in ipso animo. Illud quod paupertatem nobis gravem fecerat et divitias graves fecit. Quemadmodum nihil refert utrum aegrum in ligneo lecto an in aureo colloces - quocumque illum transtuleris, morbum secum suum transferet -, sic nihil refert utrum aeger animus in divitiis an in paupertate ponatur: malum illum suum sequitur. Vale.
2.17.12. En hierover verbaas ik me niet; de fout zit namelijk niet in de dingen maar in je eigen ziel. Datgene wat de armoede moeilijk voor ons maakte maakt ook de rijkdom moeilijk. Zoals het er niets toe doet of je een zieke op een houten of een gouden bed legt - waarheen je hem ook maar brengt, zijn ziekte neemt hij mee -, zo maakt het ook niets uit of een zieke ziel in rijkdom of in armoede geplaats wordt: zijn kwaal volgt hem. Het ga je goed.










Lees verder: Brief 18


Terug naar Inhoudsopgave Seneca