EPISTULA AD LUCILIUM XV

Epistula II, xv



Boek 2, Brief 15 Training van lichaam en ziel
2.15.1. SENECA LUCILIO SUO SALUTEM
Mos antiquis fuit, usque ad meam servatus aetatem, primis epistulae verbis adicere 'si vales bene est, ego valeo'. Recte nos dicimus 'si philosopharis, bene est'. Valere enim hoc demum est. Sine hoc aeger est animus; corpus quoque, etiam si magnas habet vires, non aliter quam furiosi aut frenetici validum est.

2.15.1. SENECA GROET ZIJN DIERBARE LUCILIUS.
De gewoonte bij de Ouden, nog tot mijn dagen bewaard, was aan de eerste woorden van een brief toe te voegen 'Als je gezond bent, mooi zo, ik ben gezond'. Terecht zeggen wij 'Als je filosofeert, mooi zo'. Dat is immers pas gezond zijn. Zonder dat kwakkelt de ziel. Ook het lichaam, zelfs als het blaakt van kracht, is dan niet anders gezond dan dat van een dolleman en krankzinnige.
2.15.2. Ergo hanc praecipue valetudinem cura, deinde et illam secundam; quae non magno tibi constabit, si volueris bene valere. Stulta est enim, mi Lucili, et minime conveniens litterato viro occupatio exercendi lacertos et dilatandi cervicem ac latera firmandi; cum tibi feliciter sagina cesserit et tori creverint, nec vires umquam opimi bovis nec pondus aequabis. Adice nunc quod maiore corporis sarcina animus eliditur et minus agilis est. Itaque quantum potes circumscribe corpus tuum et animo locum laxa.
2.15.2. Derhalve moet je vooral je gezondheid van ziel bewaken, daarna pas die van je lichaam. Het is immers, m'n beste Lucilius, een dwaze bezigheid, die een geletterd man ook allerminst past, om je armen te oefenen en je nek te trainen en je longen te verstevigen; zelfs wanneer je op een geslaagde manier je overvoeding zult afremmen en je spieren zwellen, zul je nog nooit de kracht en het gewicht evenaren van een prachtig rund. Voeg daar nog bij dat door een grotere lichaamslast je ziel verpletterd wordt en minder beweeglijk. Perk dus zo veel mogelijk je lichaamstraining in en schep ruimte voor je ziel.
2.15.3. Multa sequuntur incommoda huic deditos curae: primum exercitationes, quarum labor spiritum exhaurit et inhabilem intentioni ac studiis acrioribus reddit; deinde copia ciborum subtilitas impeditur. Accedunt pessimae notae mancipia in magisterium recepta, homines inter oleum et vinum occupati, quibus ad votum dies actus est si bene desudaverunt, si in locum eius quod effluxit multum potionis altius in ieiuno iturae regesserunt.


2.15.3. Veel ongemakken overvallen degenen die aan de zorg voor het lichaam verslaafd zijn: eerstens de oefeningen, waarvoor de inspanning de geest uitput en ongeschikt maakt voor concentratie en toegewijde studie; voorts wordt door overvloed aan voedsel de scherpzinnigheid belemmerd. Daar komt bij dat men voor zijn coaching slaven van het laagste allooi moet accepteren, mensen die aanhoudend in beslag genomen worden door olie en wijn, voor wie de dag prima verlopen is als ze maar goed gezweet hebben en als ze het vocht dat ze zijn kwijt geraakt door veel drank, die diep in hun lege binnenste doordringt, vervangen hebben.
2.15.4. Bibere et sudare vita cardiaci est. Sunt exercitationes et faciles et breves, quae corpus et sine mora laxent et tempori parcant, cuius praecipua ratio habenda est: cursus et cum aliquo pondere manus motae et saltus vel ille qui corpus in altum levat vel ille qui in longum mittit vel ille, ut ita dicam, saliaris aut, ut contumeliosius dicam, fullonius: quoslibet ex his elige; usu fit facile.
2.15.4. Drinken en zweten vormt het leven van de maaglijder. Maar er zijn korte en makkelijke oefeningen die het lichaam direct ontspanning bieden en tijd besparen, iets waarmee je vooral rekening moet houden: joggen en handbewegingen met een gewicht en sprongen, hetzij hoog hetzij ver hetzij zal ik maar zeggen, op de manier van de Salii, of, om het minder elegant uit te drukken, van de vollers: kies er hiervan naar believen uit; door regelmatige beoefening gaat het je steeds makkelijker af.
2.15.5. Quidquid facies, cito redi a corpore ad animum; illum noctibus ac diebus exerce. Labore modico alitur ille; hanc exercitationem non frigus, non aestus impediet, ne senectus quidem. Id bonum cura quod vetustate fit melius.
2.15.5. Wat je ook doet, keer snel van het lichaam naar de ziel terug: train die dag en nacht. Een bescheiden inspanning houdt die gezond; deze oefening wordt niet belemmerd door kou of warmte, zelfs niet door ouderdom. Dit goed, dat er bij ouderdom nog op vooruitgaat, moet je koesteren.
2.15.6. Neque ego te iubeo semper imminere libro aut pugillaribus: dandum est aliquod intervallum animo, ita tamen ut non resolvatur, sed remittatur. Gestatio et corpus concutit et studio non officit: possis legere, possis dictare, possis loqui, possis audire, quorum nihil ne ambulatio quidem vetat fieri.


2.15.6. Maar ik beveel je heus niet aan om onafgebroken over een boek of schrijftabletten gebogen te zitten: je moet je ziel enige rust gunnen, maar niet om zich te verliezen maar om op verhaal te komen. Frenetiek bewegen betekent zowel een aanslag op het lichaam alsook draagt het niet bij tot concentratie: je zou kunnen lezen, kunnen dicteren, kunnen praten, kunnen luisteren, voor al deze handelingen vormt wandelen geen belemmering.
2.15.7. Nec tu intentionem vocis contempseris, quam veto te per gradus et certos modos extollere, deinde deprimere. Quid si velis deinde quemadmodum ambules discere? Admitte istos quos nova artificia docuit fames: erit qui gradus tuos temperet et buccas edentis observet et in tantum procedat in quantum audaciam eius patientia et credulitate produxeris. Quid ergo? a clamore protinus et a summa contentione vox tua incipiet? usque eo naturale est paulatim incitari ut litigantes quoque a sermone incipiant, ad vociferationem transeant; nemo statim Quiritium fidem implorat.
2.15.7. Geneer je ook niet je stem te oefenen: je moet hem niet met afgepaste intervallen laten rijzen en dalen. Wat, nu, als je dan iets zou willen leren terwijl je wandelt? Laat diegenen tot je toe die de honger nieuwe bekwaamheden heeft aangeleerd: er zal iemand naar voren komen die jouw voetstappen kan regelen en je spijsvertering kan controleren en zover zal gaan naarmate je zijn voortvarendheid begunstigt met je geduld en geloof. Wat nu? moet je stemgeluid dan meteen beginnen met geschreeuw en de grootste inspanning? het is even natuurlijk pas allengs meer kracht te zetten als ook advocaten beginnen op een omgangstoon en daarna tot stemverheffing overgaan; niemand smeekt terstond om het vertrouwen van de Romeinse burger.
2.15.8. Ergo utcumque tibi impetus animi suaserit, modo vehementius fac vitiis convicium, modo lentius, prout vox te quoque hortabitur et latus; modesta, cum recipies illam revocarisque, descendat, non decidat; moderatoris sui temperamentum habeat et hoc indocto et rustico more desaeviat. Non enim id agimus ut exerceatur vox, sed ut exerceat.
2.15.8. Handel dus al naar gelang je aandrang, en formuleer nu eens heftig je aanklacht, dan weer kalm, al naar gelang je stemvolume en longen je daartoe aanzetten; maar wanneer je je herneemt en je stem opnieuw gebruikt, spreek dan geleidelijk kalmer, zonder plotseling in te zakken; laat zij de kalmte van haar gebruiker behouden en hierin afwijken van een ongeschoolde en boerse manier.
2.15.9. Detraxi tibi non pusillum negotii: mercedula et munum graecum ad haec beneficia accedet. Ecce insigne praeceptum: 'stulti vita ingrata est, trepida; tota in futurum fertur'. 'Quis hoc' inquis 'dicit?' idem qui supra. Quam tu nunc vitam dici existimas stultam? Babae et Isionis? Non ita est: nostra dicitur, quos caeca cupiditas in nocitura, certe numquam satiatura praecipitat, quibus si quid satis esse posset, fuisset, qui non cogitamus quam iucundum sit nihil poscere, quam magnificum sit plenum esse nec ex fortuna pendere.


2.15.9. Ik heb je van een niet geringe zorg bevrijd: een presentje en wel een griekse gift zal deze weldaad begeleiden. Voilá een meesterlijk advies: 'ondankbaar is het leven van een dwaas, vol angst; het is helemaal op de toekomst geörienteerd'. 'Wie', hoor ik je al zeggen, 'doet deze uitspraak? Dezelfde als boven. En welk leven denk jij dat nu dwaas genoemd wordt? Dat van Baba en Ision? Welnee: het onze wordt bedoeld; ons drijft immers een blinde begeerte voort naar schadelijke zaken die ons zeker nooit zullen verzadigen, want we zouden verzadigd zijn als we ergens genoeg aan zouden kunnen hebben, wij die er niet aan denken hoe prettig het is om nergens om te vragen, hoe meesterlijk het is om genoeg te hebben en niet van het noodlot afhankelijk te zijn.
2.15.10. Subinde itaque, Lucili, quam multa sis consecutus recordare; cum aspexeris quot te antecedant, cogita quot sequantur. Si vis gratus esse adversus deos et adversus vitam tuam, cogita quam multos antecesseris. Quid tibi cum ceteris? te ipse antecessisti.
2.15.10. Bedenk daarom, Lucilius, hoeveel je verkregen hebt; wanneer je kijkt naar hoevelen je overtreffen, bedenk dan hoevelen op je achterliggen. Als je dankbaar wilt zijn tegenover de goden en tegenover je leven, bedenk dan hoevelen je voorgekomen bent. Waarom jezelf met anderen vergelijken? Je bent jezelf voorgekomen.
2.15.11. Finem constitue quem transire ne possis quidem si velis; discedent aliquando ista insidiosa bona et sperantibus meliora quam assecutis. Si quid in illis esset solidi, aliquando et implerent: nunc haurientium sitim concitant. Mittantur speciosi apparatus; et quod futuri temporis incerta sors volvit, quare potius a fortuna impetrem ut det, quam a me ne petam? Quare autem petam? oblitus fragilitatis humanae? congeram? in quid laborem? Ecce hic dies ultimus est; ut non sit, prope ab ultimo est. Vale.



2.15.11. Stel jezelf een grens die je zelfs niet kan overschrijden als je het wilt. Ooit zullen die bedriegelijke goederen, beter in de ogen voor wie er op hopen dan voor wie ze bereikt hebben, je in de steek laten. Als er iets substantieels in zou steken, dan zouden ze ooit ook voldoening geven: maar nu prikkelen ze slechts de dorst bij wie ze drinken. Hun schone schijn gaat verloren; en wat het onzekere lot van de toekomst wikt, waarom zou ik liever aan het lot vragen om te verkrijgen dat ze het schenkt dan aan mezelf dat ik er niet om vraag? En waarom zou ik er om vragen? Ben ik dan de menselijke broosheid vergeten ? Zal ik gaan oppotten? Waartoe die moeite? Dit is mijn laatste dag; en laat hij het niet zijn, dan is hij vlakbij. Het ga je goed.





Lees verder: Brief 16


Terug naar Inhoudsopgave Seneca