EPISTULA AD LUCILIUM XIV

Epistula II, xiv



Boek 2, Brief 14 Zorg voor het lichaam
2.14.1. SENECA LUCILIO SUO SALUTEM
Fateor insitam esse nobis corporis nostri caritatem; fateor nos huius gerere tutelam. Non nego indulgendum illi, serviendum nego; multis enim serviet qui corpori servit, qui pro illo nimium timet, qui ad illud omnia refert.

2.14.1. SENECA GROET ZIJN DIERBARE LUCILIUS.
Ik erken dat de liefde voor ons lichaam ons aangeboren is; ik erken dat wij de hoeder ervan zijn. Ik ontken niet dat wij het met zachtheid moeten behandelen, maar wel dat we er de slaaf van moeten worden. Wie zijn lichaam dient, wie al te bezorgd ervoor is, wie alles daartoe herleidt, zal immers vele heren hebben.
2.14.2. Sic gerere nos debemus, non tamquam propter corpus vivere debeamus, sed tamquam non possimus sine corpore; huius nos nimius amor timoribus inquietat, sollicitudinibus onerat, contumeliis obicit; honestum ei vile est cui corpus nimis carum est. Agatur eius diligentissime cura, ita tamen ut, cum exiget ratio, cum dignitas, cum fides, mittendum in ignes sit.
2.14.2. Wij moeten ons zo gedragen, niet alsof wij omwille van het lichaam moeten leven, maar alsof wij het nou eenmaal niet kunnen zonder ons lichaam; een al te grote liefde ervoor verontrust ons met zorgen, overlaadt ons met muizenissen, geeft ons prijs aan smadelijke bejegeningen. Het eervolle is weinig waard voor hem die zijn lichaam te zeer koestert. Laten we haar met de grootste toewijding verzorgen, maar toch zo dat, wanneer de rede, de waardigheid, de trouw dat eist, we het in het vuur gooien.
2.14.3. Nihilominus quantum possumus evitemus incommoda quoque, non tantum pericula, et in tutum nos reducamus, excogitantes subinde quibus possint timenda depelli. Quorum tria, nisi fallor, genera sunt: timetur inopia, timentur morbi, timentur quae per vim potentioris eveniunt.


2.14.2. Laten we niettemin, voorzover wij dat kunnen, ook de ongemakken vermijden, niet alleen de grote bedreigingen, en laten we ons in een schuilplaats terugtrekken om dikwijls te overdenken met welke middelen angstaanjagende zaken op afstand gehouden kunnen worden. Hiervan bestaan er, als ik het wel heb, drie soorten: men vreest armoede, ziekten en het slachtoffer worden van machtsmisbruik.
2.14.4. Ex his omnibus nihil nos magis concutit quam quod ex aliena potentia impendet; magno enim strepitu et tumultu venit. Naturalia mala quae rettuli, inopia atque morbus, silentio subeunt nec oculis nec auribus quicquam terroris incutiunt: ingens alterius mali pompa est; ferrum circa se et ignes habet et catenas et turbam ferarum quam in viscera immittat humana.
2.14.4. Van al deze schokt niets ons meer dan wat ons bedreigt van de kant van andermans macht; dat komt immers met groot spektakel en opschudding. De natuurlijke rampen die ik vermeldde, armoede en ziekte, besluipen ons stilletjes en treffen noch ogen noch oren met enigerlei bombarie: maar die andere soort ramp gaat gepaard met een reusachtig gevolg: ze heeft wapens en vuur bij zich en ketenen en een horde wilde dieren die zij de ingewanden van de mens binnendrijft.
2.14.5. Cogita hoc loco carcerem et cruces et eculeos et uncum et adactum per medium hominem qui per os emergeret stipitem et distracta in diversum actis curribus membra, illam tunicam alimentis ignium et illitam et textam, et quidquid aliud praeter haec commenta saevitia est.
2.14.5. Denk hierbij aan de kerker en kruisen en pijnbanken en sleephaak en de paal die overlangs midden door een mens heengestoken bij de mond weer tevoorschijn komt en de vierendeling, de tuniek die ingesmeerd en geweven is met ontbrandbaar materiaal en wat anders de wreedheid maar uitgedacht heeft naast de hier genoemde.
2.14.6. Non est itaque mirum, si maximus huius rei timor est cuius et varietas magna et apparatus terribilis est. Nam quemadmodum plus agit tortor quo plura instrumenta doloris exposuit - specie enim vincuntur qui patientiae restitissent -, ita ex iis quae animos nostros subigunt et domant plus proficiunt quae habent quod ostendant. Illae pestes non minus graves sunt - famem dico et sitim et praecordiorum suppurationes et febrem viscera ipsa torrentem - sed latent, nihil habent quod intentent, quod praeferant: haec ut magna bella aspectu paratuque vicerunt.
2.14.6. Het is dus geen wonder als de meeste vrees hierop betrekking heeft waarvan zowel de verscheidenheid groot is als de uitrusting schrikaanjagend. Want zoals de beul meer schrik aanjaagt naarmate hij meer martelwerktuigen laat zien - want door de aanblik gaat men door de knieën ook als men weerstand geboden zou hebben aan het lijden -, zo ook krijgen die rampen ons er onder en temmen ons meer die iets hebben te laten zien. Die aandoeningen zijn niet minder ernstig - ik heb het hier over honger en dorst en inwendige zweren en koorts die de ingewanden zelf verzengt - maar zij blijven verborgen, hebben niets om te laten zien, om mee voor de dag te komen: zij behalen hun overwinningen net zo goed als grote militaire expedities met groot vertoon van hun uitrusting.
2.14.7. 2.14.7. Demus itaque operam, abstineamus offensis. Interdum populus est quem timere debeamus; interdum, si ea civitatis disciplina est ut plurima per senatum transigantur, gratiosi in eo viri; interdum singuli quibus potestas populi et in populum data est. Hos omnes amicos habere operosum est, satis est inimicos non habere. Itaque sapiens numquam potentium iras provocabit, immo declinabit, non aliter quam in navigando procellam.
2.14.7. Laten wij dus moeite doen om ons van beledigingen te onthouden. Soms is het het volk dat wij moeten vrezen; soms, als de staatsorde zodanig is dat de meeste zaken door de senaat worden behandeld, bevinden zich daar de invloedrijke mannen; soms zijn het afzonderlijke individuën aan wie de macht over het volk en tegenover het volk gegeven is. Deze allemaal te vriend te houden is een te moeilijke klus, het is al voldoende om ze niet tot vijand te hebben. Derhalve zal de wijze nooit de woede van machthebbers prikkelen, meer nog, hij zal hem ontwijken als een storm bij het varen.
2.14.8. Cum peteres Siciliam, traiecisti fretum. Temerarius gubernator contempsit austri minas - ille est enim qui Siculum pelagus exasperet et in vertices cogat -; non sinistrum petit litus sed id a quo propior Charybdis maria convolvit. At ille cautior peritos locorum rogat quis aestus sit, quae signa dent nubes; longe ab illa regione verticibus infami cursum tenet. Idem facit sapiens: nocituram potentiam vitat, hoc primum cavens, ne vitare videatur; pars enim securitatis et in hoc est, non ex professo eam petere, quia quae quis fugit damnat.



2.14.8. Toen je overstak naar Sicilië ben je door de Straat van Messina gevaren. Een onbezonnen stuurman veronachtzaamt de dreiging van de Auster - die wind namelijk ranselt de zee bij Sicilië en drijft hem tot draaikolken - en hij houdt niet de linkeroever aan maar juist die waar de Charybdis het dichtstbij de zeeën opstuwt. Maar de voorzichtiger zeeman vraagt hen die die streek goed kennen hoe de stromingen zijn, welke tekens de wolken geven en hij houdt koers ver van die plek die zo berucht is om zijn kolkingen. Hetzelfde doet de wijze: hij mijdt de macht die hem kan schaden, hiervoor vooral op zijn hoede dat hij niet de indruk maakt te mijden; daarin is al een deel van de veiligheid gelegen: haar te zoeken zonder daarover te spreken, omdat dat wat iemand probeert te ontvluchten hem veroordeelt.
2.14.9. Circumspiciendum ergo nobis est quomodo a vulgo tuti esse possimus. Primum nihil idem concupiscamus: rixa est inter competitores. Deinde nihil habeamus quod cum magno emolumento insidiantis eripi possit; quam minimum sit in corpore tuo spoliorum. Nemo ad humanum sanguinem propter ipsum venit, aut admodum pauci; plures computant quam oderunt. Nudum latro transmittit; etiam in obsessa via pauperi pax est.
2.14.9. Wij moeten dus goed opletten hoe wij veilig kunnen zijn tegenover het gewone volk. Laten we vooreerst niet hetzelfde begeren: onder mededingers ontstaat maar ruzie. Laten we vervolgens niets bezitten wat een belager ons met groot profijt kan ontstelen; zorg dat je zo weinig mogelijk buit op je lichaam draagt. Niemand is op mensenbloed uit omwille van dat bloed, of tenminste weinigen; er zijn er meer die moorden uit berekening dan uit haat. Een rover laat een kale kikker links liggen; zelfs op een onveilige weg kan een arme gerust zijn.
2.14.10. Tria deinde ex praecepto veteri praestanda sunt ut vitentur: odium, invidia, contemptus. Quomodo hoc fiat sapientia sola monstrabit; difficile enim temperamentum est, verendumque ne in contemptum nos invidiae timor transferat; ne, dum calcare nolumus videamur posse calcari. Multis timendi attulit causas timeri posse. Undique nos reducamus: non minus contemni quam suspici nocet.
2.14.10. Drie zaken moeten dus volgens een aloud voorschrift vooral gemeden worden: haat, afgunst, minachting. Hoe dit in zijn werk gaat laat alleen de wijsheid zien; moeilijk is immers de matiging, uit vrees voor minachting laat die vrees ons in afgunst terechtkomen; laten wij niet, omdat we niet de indruk willen wekken anderen te vertrappen, het gevaar lopen zelf vertrapt te worden. Voor velen brengt de mogelijkheid gevreesd te worden juist de oorzaak van vrees mee. Laten we ons dus van al die kanten verre houden : veracht worden schaadt evenzeer als benijd worden.
2.14.11. Ad philosophiam ergo confugiendum est; hae litterae, non dico apud bonos sed apud mediocriter malos infularum loco sunt. Nam forensis eloquentia et quaecumque alia populum movet adversarios habet: haec quieta et sui negotii contemni non potest, cui ab omnibus artibus etiam apud pessimos honor est. Numquam in tantum convalescet nequitia, numquam sic contra virtutes coniurabitur, ut non philosophiae nomen venerabile et sacrum maneat. Ceterum philosophia ipsa tranquille modesteque tractanda est.


2.14.11. We moeten dus onze toevlucht tot de filosofie nemen; deze studie nemen, ik hoef niet te zeggen bij de mensen van het goede soort maar ook bij hen die nog maar met mate door het kwaad geïnfecteerd zijn, de plaats in van sacrale kleding. Want welsprekendheid voor de rechtbank en wat anders maar het volk in beweging brengt heeft zijn tegenstanders: maar de filosofie is rustig en kan niet veracht worden om haar bezigheid en staat in ere bij alle vaardigheden en zelfs bij de grootste schurken. Nooit zal de slechtheid zo sterk worden, nooit zozeer samenzweren tegen de deugden dat de aanduiding 'filosofie' niet achtenswaardig en gerespecteerd zal blijven. Overigens moet men de filosofie zelf in rust en met mate beoefenen.
2.14.12. 'Quid ergo?' inquis 'videtur tibi M. Cato modeste philosophari, qui bellum civile sententia reprimit? qui furentium principum armis medius intervenit? qui aliis Pompeium offendentibus, aliis Caesarem, simul lacessit duos?'


2.14.12. 'Wat nu?' zul je zeggen, 'maakt Marcus Cato op jou de indruk met mate te filosoferen, terwijl hij met zijn stem in de senaat geprobeerd heeft de burgeroorlog een halt toe te roepen? Terwijl hij zich tussen de wapens wierp van razende vorsten? Terwijl hij, toen de ene groep Pompeius schoffeerde, de andere groep Caesar, zich tegen beide keerde.
2.14.13. Potest aliquis disputare an illo tempore capessenda fuerit sapienti res publica. Quid tibi vis, Marce Cato? iam non agitur de libertate: olim pessum data est. Quaeritur utrum Caesar an Pompeius possideat rem publicam: quid tibi cum ista contentione? nullae partes tuae sunt. Dominus eligitur: quid tua, uter vincat? potest melior vincere, non potest non peior esse qui vicerit. Ultimas partes attigi Catonis; sed ne priores quidem anni fuerunt qui sapientem in illam rapinam rei publicae admitterent. Quid aliud quam vociferatus est Cato et misit irritas voces, cum modo per populi levatus manus et obrutus sputis exportandus extra forum traheretur, modo e senatu in carcerem duceretur?



2.14.13. Men kan er over discussiëren of op dat tijdstip nou juist de wijze wel de touwtjes van het staatsbestuur in handen moest nemen. Wat wil je, Marcus Cato? Het gaat al niet meer om de vrijheid: die is al lang verloren gegaan. De vraag is of Caesar of Pompeius de leiding over de staat in handen krijgt: wat heb jij met die strijd te maken? Je hoort bij geen van de partijen. Er wordt een meester gekozen: wat maakt het jou uit, wie van beiden wint? Het kan zijn dat de beste wint maar het is onmogelijk dat de winnaar niet slechter wordt. Ik heb het nu over de laatste jaren van Cato gehad; maar zelfs de eerdere jaren waren niet van dien aard dat zij een wijze zouden toestaan zich te mengen in de plundering van de republiek. Wat kon Cato anders doen dan zijn stem verheffen en vergeefse uitspraken doen om tenslotte door de armen van het volk opgenomen te worden en bespuwd meegenomen te worden en van het forum gesleept te worden, om van de senaat de kerker in gevoerd te worden?
2.14.14. Sed postea videbimus an sapienti opera rei publicae danda sit: interim ad hos te Stoicos voco qui a re publica exclusi secesserunt ad colendam vitam et humano generi iura condenda sine ulla potentioris offensa. Non conturbabit sapiens publicos mores nec populum in se vitae novitate convertet.


2.14.14. Maar later zullen we bekijken of de wijze zich wel druk moet maken om de staat: intussen roep ik jou op om aandacht te schenken aan die Stoïcijnen die, afgesneden van staatsambten, zich teruggetrokken hebben en in afzondering hun leven leidden en de basis legden voor de mensenrechten zonder enige belediging aan het adres van iemand die machtiger was. De wijze zal de openbare zeden niet tarten en het volk niet tegen zich in het harnas jagen door een ongehoorde levenswijze.
2.14.15. 'Quid ergo? Utique erit tutus qui hoc propositum sequetur?' Promittere tibi hoc non magis possum quam in homine temperanti bonam valetudinem, et tamen facit temperantia bonam valetudinem. Perit aliqua navis in portu: sed quid tu accidere in medio mari credis? Quanto huic periculum paratius foret multa agenti molientique, cui ne otium quidem tutum est? Pereunt aliquando innocentes - quis negat? -, nocentes tamen saepius. Ars ei constat qui per ornamenta percussus est.
2.14.15. 'Dus degene die dit voorstel volgt zal in ieder geval veilig zijn ?' Dit kan ik je evenmin beloven als aan een matig mens een goede gezondheid, en toch bewerkt matigheid een goede gezondheid. Een schip kan in de haven zinken: maar wat denk je dat er in volle zee kan gebeuren? Zal het gevaar niet des te meer op de loer liggen bij iemand die druk bezig is en en volop in actie als zelfs rust voor hem niet veilig is? Er komen nogal eens rechtschapen mensen om - wie zal dat ontkennen? - maar toch vaker onrechtschapenen. De vaardigheid blijft in stand ook bij degene die aan zijn decoraties getroffen is.
2.14.16. Denique consilium rerum omnium sapiens, non exitum spectat; initia in potestate nostra sunt, de eventu fortuna iudicat, cui de me sententiam non do. 'At aliquid vexationis afferet, aliquid adversi.' Non damnat latro cum occidit.
2.14.16. Kortom, de wijze houdt in alles het oog gericht op het plan, niet op de afloop; het begin ligt in onze macht, over de afloop beslist het lot aan wie ik niet het oordeel over mij gun. 'Maar zij kan foltering meebrengen, ongeluk'. Een rover kan me doden, niet veroordelen.
2.14.17. Nunc ad cotidianam stipem manum porrigis. Aurea te stipe implebo, et quia facta est auri mentio, accipe quemadmodum usus fructusque eius tibi esse gratior possit. 'Is maxime divitiis fruitur qui minime divitiis indiget.' 'Ede' inquis 'auctorem.' Ut scias quam benigni simus, propositum est aliena laudare: Epicuri est aut Metrodori aut alicuius ex illa officina.
2.14.17. Nu houd je natuurlijk je hand op voor je gebruikelijke betaling. Ik zal hem vullen met goud en, omdat ik melding heb gemaakt van goud, verneem hoe het nut en gebruik ervan jou het meest aangenaam kan zijn. 'Hij geniet het meeste van zijn rijkdom die die rijkdom het minste nodig heeft'. 'Noem me de zegsman', zul je zeggen'. Opdat je weet hoe ruimhartig we zijn: je moet de lof toezwaaien aan andermans uitspraak: hij is van Epicurus of van Metrodorus of van iemand anders uit die toko.
2.14.18. Et quid interest quis dixerit? Omnibus dixit. Qui eget divitiis timet pro illis; nemo autem sollicito bono fruitur. Adicere illis aliquid studet; dum de incremento cogitat, oblitus est usus. Rationes accipit, forum conterit, kalendarium versat: fit ex domino procurator. Vale.



2.14.18. En wat doet het er eigenlijk toe wie de zegsman is? Hij heeft het voor allen geformuleerd. Wie rijkdom nodig heeft, maakt zich daar bezorgd om; maar je geniet niet van een goed waar je bezorgd om bent. Je streeft ernaar het te vergroten en terwijl je met de zorg om die vergroting bezig bent, vergeet je er gebruik van te maken. Je houdt je rekeningen tegen het licht, loopt het Forum plat, maakt steeds maar de balans op: van meester word je boekhouder. Het ga je goed.





Lees verder: Brief 15



Terug naar Inhoudsopgave Seneca