EPISTULA AD LUCILIUM VI

Epistula I, vi



Boek 1, Brief 6 Echte Vriendschap
1.6.1. SENECA LUCILIO SUO SALUTEM

Intellego, Lucili, non emendari me tantum sed transfigurari; nec hoc promitto iam aut spero, nihil in me superesse quod mutandum sit. Quidni multa habeam quae debeant colligi, quae extenuari, quae attolli? Et hoc ipsum argumentum est in melius translati animi, quod vitia sua quae adhuc ignorabat videt; quibusdam aegris gratulatio fit cum ipsi aegros se esse senserunt.

1.6.1. SENECA GROET ZIJN DIERBARE LUCILIUS.

Ik begrijp, Lucilius, dat ik niet alleen mezelf verbeter maar zelfs van persoon verander. Maar dit beloof ik niet meer of verwacht het zelfs maar, dat er in mij niets meer over is wat nog veranderd moet worden. Waarom zou ik niet veel hebben wat nog op orde gebracht moet worden, wat afgezwakt moet worden, wat versterkt moet worden ? Ook dit is juist een bewijs van een karakterverbetering, dat je je eigen tekorten die je tot dan toe niet kende, in het oog krijgt. Sommige zieken valt een gelukwens ten deel wanneer ze zelf zijn gaan merken dat zij ziek zijn.

1.6.2. Cuperem itaque tecum communicare tam subitam mutationem mei; tunc amicitiae nostrae certiorem fiduciam habere coepissem, illius verae quam non spes, non timor, non utilitatis suae cura divellit, illius cum qua homines moriuntur, pro qua moriuntur.
1.6.2. Hoe graag zou ik dan ook met jou over die zo plotselinge verandering van mij met jou van gedachten wisselen. Dan zou ik een vaster vertrouwen in onze vriendschap beginnen te koesteren: van zo'n echte vriendschap, die noch vrees, noch bezorgdheid om eigen voordeel verziekt, van zo een waarmee mensen sterven, waarvoor zij sterven.

1.6.3. Multos tibi dabo qui non amico sed amicitia caruerint: hoc non potest accidere cum animos in societatem honesta cupiendi par voluntas trahit. Quidni non possit? sciunt enim ipsos omnia habere communia, et quidem magis adversa.
1.6.3. Velen kan ik je noemen die het niet zozeer zonder vriend moesten stellen, maar zonder vriendschap in de ware zin: dit kan niet gebeuren wanneer een gelijke vastbeslotenheid om het goede te zoeken zielen tot genegenheid brengt. Waarom dat niet kan ? Nou, zij weten toch dat zij alles gemeenschappelijk hebben, en wel vooral tegenspoed.

1.6.4. Concipere animo non potes quantum momenti afferre mihi singulos dies videam. 'Mitte' inquis 'et nobis ista quae tam efficacia expertus es.' Ego vero omnia in te cupio transfundere, et in hoc aliquid gaudeo discere, ut doceam; nec me ulla res delectabit, licet sit eximia et salutaris, quam mihi uni sciturus sum. Si cum hac exceptione detur sapientia, ut illam inclusam teneam nec enuntiem, reiciam: nullius boni sine socio iucunda possessio est.
1.6.4. Je kunt je niet voorstellen hoeveel vooruitgang ik elke dag voor mij zie aanbrengen. 'Stuur', hoor ik je al zeggen, 'ons ook eens van die middelen die je als zo werkzaam ervaren hebt'. Ik voor mij verlang waarlijk niets liever dan alles in jou over te gieten, en hierin ligt een gedeelte van mijn vreugde over deze toename van mijn inzicht, namelijk om het over te dragen. Geen enkele wijsheid zal mij behagen, ook al is die buitengewoon heilzaam, als ik die alleen voor mijzelf moet koesteren. Als wijsheid mij gegeven werd met dit voorbehoud dat ik die voor mijzelf houd en niet bekend maak, dan zou ik die verwerpen: van geen enkel goed is het bezit prettig zonder het te delen.
1.6.5. Mittam itaque ipsos tibi libros, et ne multum operae impendas dum passim profutura sectaris, imponam notas, ut ad ipsa protinus quae probo et miror accedas. Plus tamen tibi et viva vox et convictus quam oratio proderit; in rem praesentem venias oportet, primum quia homines amplius oculis quam auribus credunt, deinde quia longum iter est per praecepta, breve et efficax per exempla.
1.6.5. Ik zal je dus de bedoelde boeken sturen, en, opdat je niet veel moeite hoeft te doen om overal te zoeken naar wat heilzaam is, ik zal er kanttekeningen in zetten zodat je rechtstreeks komt bij wat ik toejuich en bewonder. Toch zal het gesproken woord en het gesprek je meer dan het geschreven betoog dienstig zijn; maar het is nodig dat je tot de levende werkelijkheid komt, vooreerst omdat mensen meer geloof hechten aan hun ogen dan aan hun oren, voorts omdat de weg via voorschriften een lange is, maar kort en effectief die via voorbeelden.

1.6.6. Zenonem Cleanthes non expressisset, si tantummodo audisset: vitae eius interfuit, secreta perspexit, observavit illum, an ex formula sua viveret. Platon et Aristoteles et omnis in diversum itura sapientium turba plus ex moribus quam ex verbis Socratis traxit; Metrodorum et Hermarchum et Polyaenum magnos viros non schola Epicuri sed contubernium fecit. Nec in hoc te accerso tantum, ut proficias, sed ut prosis; plurimum enim alter alteri conferemus.
1.6.6. Cleanthes zou Zeno niet uitgedragen hebben als hij hem alleen beluisterd zou hebben: maar hij heeft zijn leven meegemaakt, zijn geheime gedachten doorzien, er bij hem op gelet of hij wel volgens zijn eigen stelregel leefde. Plato en Aristoteles en heel die groep wijzen die zich in uiteenlopende richtingen zou ontwikkelen heeft meer lering getrokken uit de leefwijze van Socrates dan uit zijn woorden. Metrodorus, Hermarchus en Polyaenus: niet het onderricht van Epicurus heeft grote mannen van hen gemaakt maar het leven dat zij met hem deelden. En ik nodig je niet alleen hiertoe uit, om vorderingen te maken, maar om ook ten dienste te staan; we zullen elkaar immers de grootste dienst bewijzen.
1.6.7. Interim quoniam diurnam tibi mercedulam debeo, quid me hodie apud Hecatonem delectaverit dicam. 'Quaeris' inquit 'quid profecerim? amicus esse mihi coepi.' Multum profecit: numquam erit solus. Scito esse hunc amicum omnibus. Vale.
1.6.7. Intussen zal ik je, omdat ik je nog mijn dagelijkse frankeerkosten verschuldigd ben, vertellen wat mij bij Hecato vandaag plezier gedaan heeft. 'Je vraagt me', zegt hij, 'waarin ik vorderingen gemaakt heb ? ik ben begonnen voor mezelf een vriend te zijn'. Hij heeft een belangrijke vooruitgang geboekt: hij zal nooit meer alleen zijn. Weet echter dat deze vriend er voor allen is. Het ga je goed. 







Lees verder: Brief 7


Terug naar Inhoudsopgave Seneca