Boek 13 van de Metamorfosen van
Ovidius Aiax en Odysseus claimen allebei Achilles' wapenrusting (1 - 122) Het pleidooi van Odysseus (123 - 381) Aiax' metamorfose (382 - 398) Hecabe (399 - 575) Memnon (576 - 632) Aeneas vlucht naar Delus; het rijk van Anius (633 - 704) Aeneas vaart verder via Kreta naar Sicilië (705 - 729) Scylla en Charybdis; Acis en Galathea (730 - 897) Glaucus (730 - 897) Het pleidooi van Aiax (1 - 122) |
Consedere duces et vulgi
stante corona surgit ad hos clipei dominus septemplicis Aiax, utque erat inpatiens irae, Sigeia torvo litora respexit classemque in litore vultu intendensque manus 'agimus, pro Iuppiter!' inquit |
5 |
De leiders namen hun
zetels in en terwijl de troepen een kring vormden rees Aiax op in hun midden, heer van het zevengelaagd schild, onbeheerst als hij was van woede. Met grimmig gezicht keek hij uit over de Sigeïsche stranden en de vloot op de kust en zijn handen geheven riep hij uit: 'Ach, Juppiter, |
|
'ante rates causam, et
mecum confertur Ulixes! at non Hectoreis dubitavit cedere flammis, quas ego sustinui, quas hac a classe fugavi. tutius est igitur fictis contendere verbis, quam pugnare manu, sed nec mihi dicere promptum, |
10 |
in het zicht van de
schepen voeren we een geding, ik en Odysseus! Die aarzelde niet om voor de vlammen, door Hector ontstoken, te wijken maar ik tartte ze en verjoeg ze van deze vloot. Ja, veiliger is het een woordentwist aan te gaan dan gewapenderhand te vechten; oreren is niets voor mij |
|
nec facere est isti:
quantumque ego Marte feroci inque acie valeo, tantum valet iste loquendo. nec memoranda tamen vobis mea facta, Pelasgi, esse reor: vidistis enim; sua narret Ulixes, quae sine teste gerit, quorum nox conscia sola est! |
15 |
evenmin als handelen
voor hem daar; zo veel als ik mans ben in het heetst van de strijd, zo veel is hij het in praten. Toch zijn, dunkt me, mijn daden voor jullie, Grieken, heugenswaard jullie zijn toch de getuigen ervan: Odysseus vertelt zijn eigen heldendaden die hij zonder getuige stelde en waarvan alleen de nacht weet heeft. |
|
praemia magna peti
fateor; sed demit honorem aemulus: Aiaci non est tenuisse superbum, sit licet hoc ingens, quicquid speravit Ulixes; iste tulit pretium iam nunc temptaminis huius, quod, cum victus erit, mecum certasse feretur. |
20 |
Ik geef toe een grote
prijs te ambiëren, maar een rivaal tracht me die te ontfutselen: voor Aiax is het geen reden tot trots hier uit op te zijn, hoe geweldig ook, waar Odysseus zijn hoop op gesteld heeft; hij heeft nú al dit loon van zijn poging dat hij, ook al verliest hij, de geschiedenis ingaat als tegenstander van mij. |
|
'Atque ego, si virtus in
me dubitabilis esset, nobilitate potens essem, Telamone creatus, moenia qui forti Troiana sub Hercule cepit litoraque intravit Pagasaea Colcha carina; Aeacus huic pater est, qui iura silentibus illic |
25 |
Bovendien, als mijn
weerkracht aanvechtbaar zou wezen, ik ben van geboorte aanzienlijk: mijn vader is Telamon die Trojes burcht, dankzij de hulp van de sterke Hercules, innam en de Colchische kust aandeed met de Argo; Aeacus was diens vader, die de schimmen hun wetten oplegt |
|
reddit, ubi Aeoliden
saxum grave Sisyphon urget; Aeacon agnoscit summus prolemque fatetur Iuppiter esse suam: sic a Iove tertius Aiax. nec tamen haec series in causam prosit, Achivi, si mihi cum magno non est communis Achille: |
30 |
waar een zware rots
Sisyphus van Aeolis dwarszit. Doordat Aeacus erkend wordt door de hoogste Juppiter die hem zijn zoon noemt, word ik, Aiax, zijn achterkleinzoon. Toch mag deze stamboom mij niet tot voordeel zijn, Grieken, als ik hem niet delen zou met de grote Achilles: |
|
frater erat, fraterna
peto! quid sanguine cretus Sisyphio furtisque et fraude simillimus illi inseris Aeacidis alienae nomina gentis? 'An quod in arma prior nulloque sub indice veni, arma neganda mihi, potiorque videbitur ille, |
35 |
een neef was hij van
mij, ik pleit hier als zijn neef! Wat probeer jij, uit het bloed van Sisyphus geboren en diens gelijke in diefstal en bedrog, jouw naam te enten op een andere familie, die van Aeacus? Worden aan mij deze wapens ontzegd terwijl ik voorop te wapen trok zonder dwang van wie ook en vallen ze hem daar ten deel |
|
ultima qui cepit
detractavitque furore militiam ficto, donec sollertior isto sed sibi inutilior timidi commenta retexit Naupliades animi vitataque traxit ad arma? optima num sumat, quia sumere noluit ulla: |
40 |
die ze als laatste opnam
en zich aan de strijd probeerde te onttrekken door een geveinsde krankzinnigheid, totdat een nog slimmer man die lafbek zijn masker aftrok: Palamedes, die daar zelf voor moest boeten dat hij hem bij zijn haren de oorlog in had gesleept? mag hij dan deze top-wapens kapen, terwijl hij er geen wilde dragen: |
|
nos inhonorati et donis
patruelibus orbi, obtulimus quia nos ad prima pericula, simus? 'Atque utinam aut verus furor ille, aut creditus esset, nec comes hic Phrygias umquam venisset ad arces hortator scelerum! non te, Poeantia proles, |
45 |
Moeten wij dan eerloos
en beroofd van de gaven van onze neef ze maar opgeven terwijl wij vooraan de strijd aangingen? Ach was die waanzin maar echt geweest, of minstens geloofd, dan was hij toch nooit naar de burcht van Troje gekomen, die misdaden-zaaier! Dan, Philoctetes, zou Lemnos jou niet, |
|
expositum Lemnos nostro
cum crimine haberet! qui nunc, ut memorant, silvestribus abditus antris saxa moves gemitu Laertiadaeque precaris, quae meruit, quae, si di sunt, non vana precaris. et nunc ille eadem nobis iuratus in arma, |
50 |
in de steek gelaten,
opgenomen hebben door ons misdadig gedrag; jij die nu, naar verluidt, weggedoken in bosgrotten met zijn gejammer rotsen ontroert en de Laertiër toewenst wat hij verdiend heeft en wat jij, als er nog goden zijn, niet vergeefs toewenst. Hij heeft nota bene dezelfde krijgseed gezworen als wij! |
|
heu! pars una ducum, quo
successore sagittae Herculis utuntur, fractus morboque fameque velaturque aliturque avibus, volucresque petendo debita Troianis exercet spicula fatis. ille tamen vivit, quia non comitavit Ulixem; |
55 |
Ach, een van onze
aanvoerders, die als erfgenaam de pijlen van Hercules gebruikt, is gebroken door ziekte en honger en hult zich in veren van vogels voor wie hij een prooi is en door op vogels te schieten verkwist hij de pijlen, voor Troje's lot bestemd; maar hij leeft nog omdat hij met Odysseus niet verder mocht; |
|
mallet et infelix
Palamedes esse relictus, [viveret aut certe letum sine crimine haberet] quem male convicti nimium memor iste furoris prodere rem Danaam finxit fictumque probavit crimen et ostendit, quod iam praefoderat, aurum. |
60 |
Liever was ook de
ongelukkige Palamedes achter gelaten, [dan zou hij leven of in ieder geval onbesproken gestorven zijn] over wie hij daar, al te verstokt, verzon dat hij de zaak van de Grieken verraadde en een vervalste misdaad aan het licht bracht en een goudschat die hij zelf had begraven tevoorschijn bracht! |
|
ergo aut exilio vires
subduxit Achivis, aut nece: sic pugnat, sic est metuendus Ulixes! 'Qui licet eloquio fidum quoque Nestora vincat, haut tamen efficiet, desertum ut Nestora crimen esse rear nullum; qui cum inploraret Ulixem |
65 |
Hij heeft dus de Griekse
krachten verzwakt door verbanning en door moord: zo voert die man dus strijd, zo is Odysseus vreeswekkend. Hij mag dan in bespraaktheid zelfs de trouwe Nestor overtreffen, toch zal hij mij niet overtuigen dat het verlaten van Nestor geen wandaad geweest is; toen die immers Odysseus smeekte om hulp, |
|
vulnere tardus equi
fessusque senilibus annis, proditus a socio est; non haec mihi crimina fingi scit bene Tydides, qui nomine saepe vocatum corripuit trepidoque fugam exprobravit amico. aspiciunt oculis superi mortalia iustis! |
70 |
in nood door de wond van
zijn paard en door zijn hoge leeftijd kwetsbaar, en zijn hulp nodig had, is hij door zijn maat in de steek gelaten; dat dit wangedrag niet door mij wordt verzonnen, weet Diomedes wel die hem vaak bij name toeschreeuwde, verweet er vandoor te gaan terwijl zijn vriend in gevaar was. Gedrag van stervelingen wordt door de goden met ogen vol gerechtigheid gezien; |
|
en eget auxilio, qui non
tulit, utque reliquit, sic linquendus erat: legem sibi dixerat ipse. conclamat socios: adsum videoque trementem pallentemque metu et trepidantem morte futura; opposui molem clipei texique iacentem |
75 |
want kijk: hij krijgt
geen hulp die het zelf niet verleend had en zoals hij zich drukte, zo werd hij in de steek gelaten: hij had het over zichzelf afgeroepen. Hij riep zijn makkers te hulp: ik stond hem bij en zag hem beven en verbleken van angst en sidderen voor de naderende dood, maar ik zette mijn schild als een muur voor hem neer en gaf hem dekking |
|
servavique animam
(minimum est hoc laudis) inertem. si perstas certare, locum redeamus in illum: redde hostem vulnusque tuum solitumque timorem post clipeumque late et mecum contende sub illo! at postquam eripui, cui standi vulnera vires |
80 |
zoals hij daar lag en
redde zijn onmachtige leven, bepaald geen lof waardig! Als je vasthoudt aan deze twist, laten we dan teruggaan naar die toestand: kom op met een vijand, jouw wond en eenzame angst en kruip achter mijn schild en vecht met mij onder die dekking; en toen ik hem ontzet had sloeg hij, die door zijn wond niet meer staan kon, |
|
non dederant, nullo
tardatus vulnere fugit. 'Hector adest secumque deos in proelia ducit, quaque ruit, non tu tantum terreris, Ulixe, sed fortes etiam: tantum trahit ille timoris. hunc ego sanguineae successu caedis ovantem |
85 |
op de vlucht, door geen
verwonding gehinderd! Hector kwam er aan en leidde de goden mee de strijd in en waar hij woedde, Odysseus, kreeg niet alleen jij het op je heupen maar ook de sterken: zo veel vrees boezemt hij in. Maar ik smeet hem, die nog pochtte op een bloedbad, achterover |
|
eminus ingenti resupinum
pondere fudi, hunc ego poscentem, cum quo concurreret, unus sustinui: sortemque meam vovistis, Achivi, et vestrae valuere preces. si quaeritis huius fortunam pugnae, non sum superatus ab illo. |
90 |
met een enorme steen uit
de verte geslingerd, toen hij om een tegenstander vroeg voor een tweestrijd heb ik hem als enige weerstaan; jullie, Grieken, hebben gewenst dat het lot mij aan zou wijzen en jullie beden pakten goed uit. Als jullie vragen naar de afloop: ik ben niet verslagen door hem. |
|
ecce ferunt Troes
ferrumque ignesque Iovemque in Danaas classes: ubi nunc facundus Ulixes? nempe ego mille meo protexi pectore puppes, spem vestri reditus: date pro tot navibus arma. 'Quodsi vera licet mihi dicere, quaeritur istis |
95 |
Ja, de Trojanen sleepten
wapens en vuur en Juppiter naar ons scheepskamp: waar was toen de woordenmaker Odysseus? Om precies te zijn: ik heb met mijn durf duizend schepen beschermd, de hoop op jullie thuisvaart: geeft dan in ruil voor zoveel schepen deze wapens. Maar als ik de waarheid mag spreken: er wordt voor de wapens |
|
quam mihi maior honos,
coniunctaque gloria nostra est, atque Aiax armis, non Aiaci arma petuntur. conferat his Ithacus Rhesum inbellemque Dolona Priamidenque Helenum rapta cum Pallade captum: luce nihil gestum, nihil est Diomede remoto; |
100 |
een groter eer gevraagd
dan voor mij, onze roem is verbonden en de wapens verdienen Aiax, niet Aiax de wapens. Brengt de Ithakiër hiertegen een Rhesus in? een weerloze Dolon? de vangst van Priamus' zoon Helenus?de roof van het Pallasbeeld?: niets heeft hij bij daglicht gepresteerd, niets zonder Diomedes: |
|
si semel ista datis
meritis tam vilibus arma, dividite, et pars sit maior Diomedis in illis. 'Quo tamen haec Ithaco, qui clam, qui semper inermis rem gerit et furtis incautum decipit hostem? ipse nitor galeae claro radiantis ab auro |
105 |
als dan toch deze wapens
voor zo onbeduidende verdiensten te geef staan verdeel ze dan en laat het grootste deel Diomedes toevallen. Waarom echter komt dit de Ithakiër toe, die stiekem, die altijd zonder wapen zijn slag slaat en met valkuilen zijn vijand overvalt? Juist de glans van het zuivere goud die straalt van de gouden helm |
|
insidias prodet
manifestabitque latentem; sed neque Dulichius sub Achillis casside vertex pondera tanta feret, nec non onerosa gravisque Pelias hasta potest inbellibus esse lacertis, nec clipeus vasti caelatus imagine mundi |
110 |
verraadt zijn hinderlaag
en brengt aan het licht waar hij zich schuil houdt; maar ook kan Odysseus' hoofd zo'n groot gewicht van Achilles helm niet torsen of met zijn ongetrainde handen die loodzware lans van Peliashout sturen; noch past het schild, geciseleerd met beelden van heel de wereld, |
|
conveniet timidae
nataeque ad furta sinistrae: debilitaturum quid te petis, inprobe, munus, quod tibi si populi donaverit error Achivi, cur spolieris, erit, non, cur metuaris ab hoste, et fuga, qua sola cunctos, timidissime, vincis, |
115 |
in de linkerhand die zo
angstig is en geboren voor slinksheid: wat ben je, lafaard, belust op een gift die je gaat verzwakken als een vergissing van het Griekse volk je die heeft geschonken wat zal hij geen vrees maar roofzucht bij je vijand wekken en de vlucht, lafaard, het enige waarmee je allen overtroeft, |
|
tarda futura tibi est
gestamina tanta trahenti? adde quod iste tuus, tam raro proelia passus, integer est clipeus; nostro, qui tela ferendo mille patet plagis, novus est successor habendus. 'Denique (quid verbis opus est?) spectemur agendo! |
120 |
zal toch te traag worden
voor je als je zoveel bagage mee moet slepen? Trouwens dat schild van jou, slechts zo zelden in gevechten gedragen is nog als nieuw; op het onze, dat voor zijn drager speerstoten moest keren prijken talloze deuken en moet een unieke opvolger krijgen. Tot slot (welk woord ontbreekt nog?) laten wij onze daden tonen: |
|
arma viri fortis medios
mittantur in hostes: inde iubete peti et referentem ornate relatis.' |
laten we de wapens van
Achilles Troje binnen brengen, geef daarna een kans een claim in te dienen en gun ze aan wie ze terug heeft gebracht.' |
||
Het pleidooi van Odysseus (123 - 381) |
Finierat Telamone satus,
vulgique secutum ultima murmur erat, donec Laertius heros adstitit atque oculos paulum tellure moratos |
125 |
Hiermee sloot Aiax zijn
pleitrede af en een hevig gemompel van het krijgsvolk volgde, totdat Laërtes' zoon opstond en zijn ogen een ogenblik op de aarde gericht hield maar |
sustulit ad proceres
exspectatoque resolvit ora sono, neque abest facundis gratia dictis. 'Si mea cum vestris valuissent vota, Pelasgi, non foret ambiguus tanti certaminis heres, tuque tuis armis, nos te poteremur, Achille, |
130 |
ze toen oprichtte naar
de scheidsrechters en zijn mond opende voor het betoog dat van hem verwacht werd met aangename welsprekendheid. 'Als mijn wens en die van jullie, Grieken, in vervulling gegaan was dan zou er geen twijfel over deze erfenis bestaan: Jij, Achilles, bezat dan jouw wapens en wij jou |
quem quoniam non aequa
mihi vobisque negarunt fata,' (manuque simul veluti lacrimantia tersit lumina) 'quis magno melius succedat Achilli, quam per quem magnus Danais successit Achilles? huic modo ne prosit, quod, uti est, hebes esse videtur, |
135 |
maar aangezien een
oneerlijk lot dat mij en jullie ontzegde' (en hierbij veegde hij met zijn hand over zijn ogen alsof ze traanden) 'wie mag dan eerder de grote Achilles opvolgen dan hij door wiens toedoen de grote Achilles zich bij de Grieken aansloot? Aiax mag er geen voordeel uit putten dat hij zo stom overkomt als hij is |
neve mihi noceat, quod
vobis semper, Achivi, profuit ingenium, meaque haec facundia, siqua est, quae nunc pro domino, pro vobis saepe locuta est, invidia careat, bona nec sua quisque recuset. 'Nam genus et proavos et quae non fecimus ipsi, |
140 |
en ik er geen nadeel van
ondervinden. Grieken, dat mijn schranderheid jullie altijd van dienst is geweest en dat mijn welbespraaktheid, als die er al is, nú voor haar meester maar meestal voor jullie gesproken heeft, mag geen afgunst opwekken, niemand zal zijn eigen voordeel afslaan. Wat nu afkomst en voorouders betreft en wat we niet zelf gepresteerd hebben |
vix ea nostra voco, sed
enim, quia rettulit Aiax esse Iovis pronepos, nostri quoque sanguinis auctor Iuppiter est, totidemque gradus distamus ab illo: nam mihi Laertes pater est, Arcesius illi, Iuppiter huic, neque in his quisquam damnatus et exul; |
145 |
dat noem ik geen eigen
verdienste; maar toch, nu Aiax vermeldde dat hij van Juppiter afstamt: ook de oervader van mijn geslacht is Juppiter en ik stam in dezelfde graad als Aiax af van hem: want Laërtes is mijn vader, de zijne Arcesius, Juppiter was weer de zijne en geen van hen is veroordeeld of verbannen. |
est quoque per matrem
Cyllenius addita nobis altera nobilitas: deus est in utroque parente. sed neque materno quod sum generosior ortu, nec mihi quod pater est fraterni sanguinis insons, proposita arma peto: meritis expendite causam, |
150 |
Via mijn moeder is
Mercurius aan mijn adel toegevoegd; beide ouders tellen een god in hun afkomst. Maar niet omdat ik door mijn moeders afkomst van hogere adel ben of dat mijn vader niet door het bloed van zijn broer is bezoedeld vraag ik om deze wapens: beoordeel ons naar verdienste |
dummodo, quod fratres
Telamon Peleusque fuerunt, Aiacis meritum non sit nec sanguinis ordo, sed virtutis honor spoliis quaeratur in istis! aut si proximitas primusque requiritur heres, est genitor Peleus, est Pyrrhus filius illi: |
155 |
Maar dat Telamon en
Peleus broers zijn geweest, mag geen verdienste van Aiax zijn noch zijn bloedverwantschap, nee, laat alleen de maat van onze voortreffelijkheid voor de wapens van Achilles tellen! Trouwens: als er gezocht wordt naar naaste verwantschap als erfgenaam dan is daar toch nog zijn vader Peleus en zijn zoon Pyrrhus? |
quis locus Aiaci? Pthiam
haec Scyrumve ferantur! nec minus est isto Teucer patruelis Achilli: num petit ille tamen? num, si petat, auferat illa? ergo, operum quoniam nudum certamen habetur, plura quidem feci, quam quae conprendere dictis |
160 |
Welke plaats neemt dan
Aiax in? Laten ze naar Phtia of Scyrus gebracht! Ook Teucer is evenzeer van Achilles een neef: eist die ze dan op? En als hij dat doet, krijgt hij ze dan? Kortom, nu we man tegen man hier de strijd aangaan, ik heb meer gepresteerd dan ik nu even samen kan vatten; |
in promptu mihi sit,
rerum tamen ordine ducar. 'Praescia venturi genetrix Nereia leti dissimulat cultu natum, et deceperat omnes, in quibus Aiacem, sumptae fallacia vestis: arma ego femineis animum motura virilem |
165 |
laat ik toch alles stuk
voor stuk noemen: Achilles moeder, Nereus' dochter, verborg haar zoon, daar ze wist van zijn aanstaande dood, in meisjeskleding en misleidde zo allen, óók Aiax, door die list met de kleding. Ik heb toen persoonlijk echte wapens die zijn manhaftigheid zouden |
mercibus inserui, neque
adhuc proiecerat heros virgineos habitus, cum parmam hastamque tenenti "nate dea," dixi "tibi se peritura reservant Pergama! quid dubitas ingentem evertere Troiam?" iniecique manum fortemque ad fortia misi. |
170 |
prikkelen onder
vrouwenboodschappen verstopt en terwijl de held de meisjeskleren nog niet uit had getrokken stond hij daar met schild en speer en sprak ik tot hem:"Godinnezoon, het machtig Troje wacht tot jij haar in komt nemen, wat aarzel jij nog?" 'En zo heb ik de held op zijn heldendaden afgestuurd. |
ergo opera illius mea
sunt: ego Telephon hasta pugnantem domui, victum orantemque refeci; quod Thebae cecidere, meum est; me credite Lesbon, me Tenedon Chrysenque et Cillan, Apollinis urbes, et Scyrum cepisse; mea concussa putate |
175 |
Zijn daden zijn dus
eigenlijk de mijne: ik ben het die Telephon buiten gevecht heb gesteld met de lans, en hem op zijn bede ook gered; dat Thebe gevallen is, is mijn werk; geloof me: ik heb Lesbos, ik heb Tenedos en Chryse en Cilla, steden onder hoede van Apollo en ook Scyrus ingenomen; door mijn hand is de burcht van Lyrnessus |
procubuisse solo
Lyrnesia moenia dextra, utque alias taceam, qui saevum perdere posset Hectora, nempe dedi: per me iacet inclitus Hector! illis haec armis, quibus est inventus Achilles, arma peto: vivo dederam, post fata reposco. |
180 |
geruïneerd en om van de
rest maar te zwijgen: die het bolwerk Hector verslaan kon bracht ik in het veld: door mijn toedoen ligt die befaamde Hector ter aarde! In ruil voor die wapens waarmee Achilles gevormd is, claim ik nu die wapens: bij zijn leven gaf ik ze, nu hij dood is vraag ik ze terug. |
'Ut dolor unius Danaos
pervenit ad omnes, Aulidaque Euboicam conplerunt mille carinae, exspectata diu, nulla aut contraria classi flamina erant, duraeque iubent Agamemnona sortes inmeritam saevae natam mactare Dianae. |
185 |
Toen de smart van één
man alle Grieken raakte en ontelbare schepen Aulis en Euboia bezet hielden was er geen wind voor die vloot, tenzij tegenwind, hoe lang we ook wachtten; het harde lot beval Agamemnon zijn onschuldige dochter te offeren aan de woeste Diana. |
denegat hoc genitor
divisque irascitur ipsis atque in rege tamen pater est, ego mite parentis ingenium verbis ad publica commoda verti: hanc equidem (fateor, fassoque ignoscat Atrides) difficilem tenui sub iniquo iudice causam. |
190 |
Dit weigert de vader en
trekt juist tegen de goden van leer: ook in een koning huist toch een vader; ik, ja ik, heb toen met mijn woorden de milde aard van de vader gericht op het heil van de gemeenschap: deze zaak [dat beken ik, Agamemnon vergeve het mij] heb ik met moeite voor een onbillijke rechter bepleit. |
hunc tamen utilitas
populi fraterque datique summa movet sceptri, laudem ut cum sanguine penset; mittor et ad matrem, quae non hortanda, sed astu decipienda fuit, quo si Telamonius isset, orba suis essent etiam nunc lintea ventis. |
195 |
Toch dreef het
landsbelang, zijn broeders wens en de hoogste macht Agamemnon ertoe om zijn eer te behouden met bloed; dan word ik ook naar haar moeder gestuurd, niet om haar over te halen maar om haar met een list te misleiden: als Aiax toen naar haar was gegaan dan was ook nu nog de vloot van haar noodzakelijke wind verstoken. |
'Mittor et Iliacas audax
orator ad arces, visaque et intrata est altae mihi curia Troiae, plenaque adhuc erat illa viris; interritus egi quam mihi mandarat communem Graecia causam accusoque Parin praedamque Helenamque reposco |
200 |
Ook werd ik als vermetel
onderhandelaar naar Troje gestuurd, en de raad in de hoge burcht van de stad heeft mij binnen gelaten afgeladen was hij toen nog met weerbare mannen; onverschrokken heb ik de gemeenschappelijke zaak die Griekenland mij toevertrouwde bepleit: Paris aangeklaagd en zijn buit Helena teruggeëist |
et moveo Priamum
Priamoque Antenora iunctum; at Paris et fratres et qui rapuere sub illo, vix tenuere manus (scis hoc, Menelae) nefandas, primaque lux nostri tecum fuit illa pericli. 'Longa referre mora est, quae consilioque manuque |
205 |
en ik wist Priamus en
zijn zwager Antenor diep te treffen; maar Paris, zijn broers en het rapalje in zijn gevolg konden amper (dat weet je best, Menelaos) hun moorddadige handen thuis houden: bij het eerste daglicht deelden we het gevaar. Het vergt veel tijd op te rakelen wat ik door advies en metterdaad aan |
utiliter feci spatiosi
tempore belli. post acies primas urbis se moenibus hostes continuere diu, nec aperti copia Martis ulla fuit; decimo demum pugnavimus anno: quid facis interea, qui nil nisi proelia nosti? |
210 |
aan voordeel heb
gebracht ten tijde van die eindeloze oorlog. Na de eerste schermutselingen hield de vijand zich langdurig binnen de stadsmuren en er was geen enkele mogelijkheid voor een gevecht in open veld; pas in het tiende jaar leverden we slag. Wat deed jij in die tussentijd, Aiax, die alleen maar vechten kan? |
quis tuus usus erat? nam
si mea facta requiris, hostibus insidior, fossa munimina cingo, consolor socios, ut longi taedia belli mente ferant placida, doceo, quo simus alendi armandique modo, mittor, quo postulat usus. |
215 |
Welk nut had jij toen?
Want als je vraagt naar mijn daden: ik belaagde vijanden, legde grachtengordels aan, sprak mijn makkers moed in om de afkeer van de te lange oorlog lijdzaam te verdragen, legde uit hoe we ons konden voeden en bewapenen, sprong bij waar nodig was. |
'Ecce Iovis monitu
deceptus imagine somni rex iubet incepti curam dimittere belli; ille potest auctore suam defendere vocem: non sinat hoc Aiax delendaque Pergama poscat, quodque potest, pugnet! cur non remoratur ituros? |
220 |
Dan roept aanvoerder
Agamemnon, misleid door een vermanend droombeeld van Juppiter de oorlogplannen overboord te gooien! Hij kon zijn stem nog kracht bij zetten door zijn droombeeld, gaat Aiax daartegen in? eist hij de ondergang van Troje op? vecht hij, waar hij zo goed in is? Waarom houdt hij de manschappen niet tegen? |
cur non arma capit, dat,
quod vaga turba sequatur? non erat hoc nimium numquam nisi magna loquenti. quid, quod et ipse fugit? vidi, puduitque videre, cum tu terga dares inhonestaque vela parares; nec mora, "quid facitis? quae vos dementia" dixi |
225 |
Waarom de wapens niet
gepakt om zo de weifelaars tot volgen op te roepen? Dat zou toch niet te veel gevraagd zijn van zo'n opschepper! Wat zeg ik? Hij vluchtte zelf! Ik zag, en schaamde me het te zien, hoe jij je rug liet zien en de zeilen wilde hijsen. Meteen riep ik:"Wat doen jullie nou? Wat is dit voor krankzinnigheid |
"concitat, o socii,
captam dimittere Troiam, quidque domum fertis decimo, nisi dedecus, anno?" talibus atque aliis, in quae dolor ipse disertum fecerat, aversos profuga de classe reduxi. convocat Atrides socios terrore paventes: |
230 |
die jullie nu bezielt,
mannen, om een genomen Troje prijs te geven? Wat brengen jullie nu na tien jaar thuis? Alleen maar schande." Met deze en dergelijke oproepen, waarbij juist ontzetting me welbespraakt maakte wist ik de vluchters vanaf de opgetuigde schepen terug te voeren Agamemnon riep hierna de angstige medestrijders bijeen |
nec Telamoniades
etiamnunc hiscere quicquam audet, at ausus erat reges incessere dictis Thersites etiam, per me haut inpune protervus! erigor et trepidos cives exhortor in hostem amissamque mea virtutem voce repono. |
235 |
en ook toen durfde Aiax
niets uit te brengen, zelfs Thersites had het lef de leiders een grote mond te geven, door mijn toedoen bleef die brutaliteit niet ongestraft! Ik stak mijn nek uit en spoorde de angstige mannen aan tot een aanval en gaf ze met mijn woord hun zelfvertrouwen terug. |
tempore ab hoc,
quodcumque potest fecisse videri fortiter iste, meum est, qui dantem terga retraxi. 'Denique de Danais quis te laudatve petitve? at sua Tydides mecum communicat acta, me probat et socio semper confidit Ulixe. |
240 |
Vanaf dat tijdstip is,
alwat die man kan lijken gepresteerd te hebben aan mij te danken omdat ik hem van de vlucht terug hield. Tenslotte: wie van de Grieken prijst jou of zoekt je steun? Zelfs Diomedes zoekt voor zijn daden mijn gezelschap, mij kent hij en verlaat zich op zijn makker Odysseus. |
est aliquid, de tot
Graiorum milibus unum a Diomede legi! nec me sors ire iubebat: sic tamen et spreto noctisque hostisque periclo ausum eadem, quae nos, Phrygia de gente Dolona interimo, non ante tamen, quam cuncta coegi |
245 |
Dat is niet niks: uit
zoveel duizenden Grieken als enige door Diomedes uitgekozen te worden! en dat zonder loting! Zo heb ik met hem, met verachting voor nachtelijke vijand, hetzelfde aangedurfd: de Trojaan Dolon gedood, maar niet voordat ik hem had gedwongen alle krijgsplannen te verraden en |
prodere et edidici, quid
perfida Troia pararet. omnia cognoram nec, quod specularer, habebam et iam promissa poteram cum laude reverti: haut contentus eo petii tentoria Rhesi inque suis ipsum castris comitesque peremi |
250 |
prijs te geven wat het
onbetrouwbare Troje van plan was. Alles kwam ik te weten en hoefde niet verder te spionneren en ik kon al met verdiende lof teruggaan: maar, nog niet tevreden daarmee, zocht ik de tent op van Rhesus en ruimde in zijn eigen kamp hemzelf uit de weg en zijn mannen |
atque ita captivo,
victor votisque potitus, ingredior curru laetos imitante triumphos; cuius equos pretium pro nocte poposcerat hostis, arma negate mihi, fueritque benignior Aiax. quid Lycii referam Sarpedonis agmina ferro |
255 |
en kon zo op een
gestolen strijdwagen, als overwinnaar met buit als bij een triomftocht onder toejuichingen terugkomen. Wiens paarden had, vóór die nacht, Dolon als beloning geëist? Die van hem wiens wapens mij nu worden ontzegd, zelfs Aiax zou de helft geven. Moet ik nog vermelden hoe ik de gelederen van Sarpedon met |
devastata meo? cum multo
sanguine fudi Coeranon Iphitiden et Alastoraque Chromiumque Alcandrumque Haliumque Noemonaque Prytaninque exitioque dedi cum Chersidamante Thoona et Charopem fatisque inmitibus Ennomon actum |
260 |
afgeslacht heb? Met wat
voor bloedbad ik Coeranes, Iphtis' zoon, en Alastor en Chromius en Alcander en Halius en Noëmon en Prytanis doodde evenals Chersidamas, Thoön en Charops en de zwaar bepreofde Ennomos; en welke minder vermaarden onderaan de burcht door mijn hand |
quique minus celebres
nostra sub moenibus urbis procubuere manu. sunt et mihi vulnera, cives, ipso pulchra loco; nec vanis credite verbis, aspicite! en 'vestemque manu diduxit et 'haec sunt pectora semper' ait 'vestris exercita rebus! |
265 |
zijn gesneuveld? Ook ik,
mannen, heb wonden opgelopen! eervolle op die plaats; jullie hoeven niet in loze woorden te geloven: Kijk maar! Zie', en hij trok zijn mantel omlaag en vervolgde 'Dit is de borst die zich altijd heeft ingezet voor jullie heil! |
at nihil inpendit per
tot Telamonius annos sanguinis in socios et habet sine vulnere corpus! 'Quid tamen hoc refert, si se pro classe Pelasga arma tulisse refert contra Troasque Iovemque? confiteorque, tulit (neque enim benefacta maligne |
270 |
Maar Aiax heeft in al
die jaren geen druppel bloed verloren voor ons en heeft een ongeschonden lichaam. Wat maakt het toch uit dat hij dit zegt, als hij beweert dat hij voor de Griekse vloot de wapens op heeft genomen tegen Troje, zelfs Juppiter? Ik geef toe, dat heeft hij gedaan (het ligt niet in mijn aard om kwaadaardig |
detractare meum est),
sed ne communia solus occupet atque aliquem vobis quoque reddat honorem, reppulit Actorides sub imagine tutus Achillis Troas ab arsuris cum defensore carinis. ausum etiam Hectoreis solum concurrere telis |
275 |
te kleineren), maar laat
hij nou niet voor alleen zichzelf claimen wat heel het leger toekomt, zonder iemand van jullie roem toe te kennen. Patroclus heeft toch, vermomd als Achilles, de Trojaanse brandstichters verdreven van de schepen inclusief hun verdediger. Denkt hij nou dat hij alleen met Hector de strijd aan durfde gaan |
se putat, oblitus
regisque ducumque meique, nonus in officio et praelatus munere sortis. sed tamen eventus vestrae, fortissime, pugnae quis fuit? Hector abit violatus vulnere nullo! 'Me miserum, quanto cogor meminisse dolore |
280 |
en vergeet hij dan dat
hij als negende na andere aanvoerders en leiders en mij paraat stond en slechts door het lot uitverkoren? Maar dan nog: wat was de afloop van jouw gevecht, allerdapperste: Hector ontkwam zonder buil of schram! Wee mij, met hoeveel smart word ik nu gedwongen die dag weer |
temporis illius, quo,
Graium murus, Achilles procubuit! nec me lacrimae luctusque timorque tardarunt, quin corpus humo sublime referrem: his umeris, his inquam, umeris ego corpus Achillis et simul arma tuli, quae nunc quoque ferre laboro. |
285 |
te herinneren waarop
Achilles, bolwerk der Grieken, gesneuveld is! Maar tranen noch gejammer of vrees hebben mij weerhouden om zijn prachtige lichaam van de grond op te tillen en terug te brengen: Op deze schouders, deze schouders hier heb ik Achilles' getorst met wapens en al, die ik ook nu poog te dragen. |
sunt mihi, quae valeant
in talia pondera, vires, est animus certe vestros sensurus honores: scilicet idcirco pro nato caerula mater ambitiosa suo fuit, ut caelestia dona, artis opus tantae, rudis et sine pectore miles |
290 |
Ik heb de kracht om zulk
gewicht te dragen, ik heb zeker de aard om jullie eerbewijzen te voelen: Heeft zijn zeegodin-moeder dan in haar ijver voor haar zoon gewild dat die hemelse geschenken, produkt van zo grote vakmanschap, een ruwe soldaat zonder cultuur zou bekleden? |
indueret? neque enim
clipei caelamina novit, Oceanum et terras cumque alto sidera caelo Pleiadasque Hyadasque inmunemque aequoris Arcton diversosque orbes nitidumque Orionis ensem. [postulat, ut capiat, quae non intellegit, arma!] |
295 |
Noch de caeseluur van
het schild onderkent hij: Oceanus en de aardstreken en hemellichamen de Pleiaden en Hyaden en de Beer, onaangedaan voor de zee, de uiteenlopende kringlopen en het blikkerende zwaard van Orion. [hij eist de wapens om ze te hebben terwijl hij ze niet eens snapt!]. |
'Quid, quod me duri
fugientem munera belli arguit incepto serum accessisse labori nec se magnanimo maledicere sentit Achilli? si simulasse vocas crimen, simulavimus ambo; si mora pro culpa est, ego sum maturior illo. |
300 |
Wat betreft zijn aanval
dat ik de gaven van een harde oorlog vermeed en me pas laat bij de onderneming aansloot: voelt hij niet aan dat hij zo de nobele Achilles door het slijk haalt? Als jij 'verstoppen' een misdaad noemt: dat deden wij beiden; Als dralen aan te rekenen valt: ik was er toch eerder dan hij. |
me pia detinuit coniunx,
pia mater Achillem, primaque sunt illis data tempora, cetera vobis: haut timeo, si iam nequeam defendere, crimen cum tanto commune viro: deprensus Ulixis ingenio tamen ille, at non Aiacis Ulixes. |
305 |
Mij heeft mijn zorgzame
echtgenote afgeremd, z'n zorgzame moeder Achilles, aan hen is slechts de tijd van beginnen gegeven, de rest aan jullie: als het mij aan verdediging schort, bang ben ik niet voor een aanklacht aangezien ik die deel met zo'n held: hij is betrapt door de slimheid van Odysseus, maar Odysseus niet door die van Aiax. |
'Neve in me stolidae
convicia fundere linguae admiremur eum, vobis quoque digna pudore obicit. an falso Palameden crimine turpe accusasse mihi, vobis damnasse decorum est? sed neque Naupliades facinus defendere tantum |
310 |
Ook hoeven we in hem
niet te bewonderen dat hij smaad over mij uitstort met zijn verwaten tong, en ook jullie zo schaamte aan poogt te praten. Is het soms een schande als ik Palamedes met een valse aanklacht beschuldigd heb maar siert het jullie hem veroordeeld te hebben? Nee, Palamedes kon dat hoogverraad niet rechtvaardigen, |
tamque patens valuit,
nec vos audistis in illo crimina: vidistis, pretioque obiecta patebant. 'Nec, Poeantiaden quod habet Vulcania Lemnos, esse reus merui (factum defendite vestrum! consensistis enim), nec me suasisse negabo, |
315 |
nu het zo evident was en
jullie hebben bij hem geen aanklacht gehoord: want jullie hebben het gezien, de beloning maakte de beschuldiging duidelijk. Evenmin verdien ik de schuld voor het feit dat Vulcanus' Lemnos Philoctetes herbergt (kom op voor jullie eigen beslissing; jullie stemden toch in!) want ik zal niet ontkennen dat ik hem ertoe aan heb gezet |
ut se subtraheret
bellique viaeque labori temptaretque feros requie lenire dolores. paruit—et vivit! non haec sententia tantum fida, sed et felix, cum sit satis esse fidelem. quem quoniam vates delenda ad Pergama poscunt, |
320 |
zich aan de inspanning
van de tocht en de oorlog te onttrekken en te proberen zijn woeste pijn door rust te verzachten; hij stemde immers in en leeft! Niet alleen was dit advies eerlijk gemeend maar bracht ook geluk; al was welgemeend al voldoende. Nu de zieners eisen dat hij naar Troje moete komen voor de vernietiging |
ne mandate mihi! melius
Telamonius ibit eloquioque virum morbis iraque furentem molliet aut aliqua producet callidus arte! ante retro Simois fluet et sine frondibus Ide stabit, et auxilium promittet Achaia Troiae, |
325 |
vertrouw mij die
opdracht niet toe! Beter kan Aiax gaan en met zijn welsprekendheid die man, razend door ziekte en woede kalmeren of sluw met een ander middel meelokken! Eerder zal de Simoeis terugvloeien en de Ida zonder lover staan en Griekenland Troje hulp toezeggen |
quam, cessante meo pro
vestris pectore rebus, Aiacis stolidi Danais sollertia prosit. sis licet infestus sociis regique mihique dure Philoctete, licet exsecrere meumque devoveas sine fine caput cupiasque dolenti |
330 |
dan dat Aiax, als mijn
tussenkomst jullie zaak niet helpt, met zijn ruwe sluwheid de Grieken hulp bieden kan. Beproefde Philoctetes, jij mag dan gebeten zijn op je vrienden, Agamemnon en mij, je mag mij dan verwensenen en zonder eind mijn hoofd en vervloeken en wensen mijn bloed te drinken |
me tibi forte dari
nostrumque haurire cruorem, utque tui mihi sit, fiat tibi copia nostri: te tamen adgrediar mecumque reducere nitar tamque tuis potiar (faveat Fortuna) sagittis, quam sum Dardanio, quem cepi, vate potitus, |
335 |
als het je vergund wordt
mij nog eens te ontmoeten en ik aan jou overgeleverd ben zoals jij dat aan mij was: toch zal ik naar je toe komen en proberen met mij terug te brengen en evenzeer jouw pijlen in bezit krijgen (zo helpe mij Fortuna) als ik de Trojaanse ziener te pakken kreeg zoals ik wilde, |
quam responsa deum
Troianaque fata retexi, quam rapui Phrygiae signum penetrale Minervae hostibus e mediis. et se mihi conferat Aiax? nempe capi Troiam prohibebant fata sine illo: fortis ubi est Aiax? ubi sunt ingentia magni |
340 |
en zoals ik het lot van
Troje onthulde door zijn antwoorden en zoals ik het beschermbeeld van Troje uit de tempel van Minerva roofde onder de ogen van de vijand. En met mij wil Aiax zich vergelijken? Toch verhindert het lot dat Troje zonder dat beeld wordt genomen Waar blijft nou die stoere Aiax? Waar de grootspraak van |
verba viri? cur hic
metuis? cur audet Ulixes ire per excubias et se committere nocti perque feros enses non tantum moenia Troum, verum etiam summas arces intrare suaque eripere aede deam raptamque adferre per hostes? |
345 |
de grote held? Wat
vreesde je toen? Waarom durfde Odysseus langs de wachtposten te sluipen en zich toe te vertrouwen aan het duister en via de woeste zwaarden niet alleen de stad Troje binnen te dringen maar zelfs de burcht bovenin binnen te gaan en uit haar eigen tempel de godin te roven en de buit door de linies van vijanden hier te brengen? |
quae nisi fecissem,
frustra Telamone creatus gestasset laeva taurorum tergora septem. illa nocte mihi Troiae victoria parta est: Pergama tunc vici, cum vinci posse coegi. 'Desine Tydiden vultuque et murmure nobis |
350 |
Maar als ik dat niet had
gedaan zou Aiax vergeefs zijn zevengelaagde runderhuid in zijn linkerhand hebben gedragen. In díe nacht is door mij de overwinning op Troje behaald: tóen heb ik Troje overwonnen omdat ik het afdwong overwonnen te kunnen worden. Hou op mijn Diomedes met je gezicht en gemor aan mij |
ostentare meum: pars est
sua laudis in illo! nec tu, cum socia clipeum pro classe tenebas, solus eras: tibi turba comes, mihi contigit unus. qui nisi pugnacem sciret sapiente minorem esse nec indomitae deberi praemia dextrae, |
355 |
voor te houden:
natuurlijk deelt hij in de roem daarover. Maar ook jij was niet alleen toen je de bondgenotenvloot afschermde; jij steunde op een menigte, ik op één. Als Diomedes niet begreep dat vechtlust onderdoet voor inzicht en dat de prijs niet toevalt aan onbeheerste kracht |
ipse quoque haec
peteret; peteret moderatior Aiax Eurypylusque ferox claroque Andraemone natus nec minus Idomeneus patriaque creatus eadem Meriones, peteret maioris frater Atridae: quippe manu fortes nec sunt tibi Marte secundi, |
360 |
zou hij ook zelf wel
meedingen; dat zou ook de bescheidener Aiax wel doen en de woeste Eurypulus en de edele Thoas evenals Idomeneus en Meriones uit hetzelfde land, dan zou ook de jongste zoon van Atreus hier staan met een claim: immers sterk metterdaad zijn ze in de strijd niet jouw mindere |
consiliis cessere meis.
tibi dextera bello utilis, ingenium est, quod eget moderamine nostro; tu vires sine mente geris, mihi cura futuri; tu pugnare potes, pugnandi tempora mecum eligit Atrides; tu tantum corpore prodes, |
365 |
maar blijven zij in
wijsheid achter op mij. Jij hebt talent voor de strijd toch heeft je inzicht mijn sturing nodig; jij gebruikt je kracht zonder visie, ik bekommer mij om het vervolg; Jij kunt vechten maar de omstandigheden voor de strijd kiest Agamemnon samen met mij; jij bent slechts van nut met je lichaam |
nos animo; quantoque
ratem qui temperat, anteit remigis officium, quanto dux milite maior, tantum ego te supero. nec non in corpore nostro pectora sunt potiora manu: vigor omnis in illis. 'At vos, o proceres, vigili date praemia vestro, |
370 |
ik met de geest;
evenzeer als een schipper boven de taak van de roeiers staat en een legerleider boven die van de soldaat overtref ik jou. Evenmin is in mijn lichaam de moed sterker dan wat ik aankan: alle kracht is juist daarin gelegen. Welnu, heren scheidsrechters, geeft de prijs aan jullie hoeder |
proque tot annorum cura,
quibus anxius egi, hunc titulum meritis pensandum reddite nostris: iam labor in fine est; obstantia fata removi altaque posse capi faciendo Pergama, cepi. per spes nunc socias casuraque moenia Troum |
375 |
in ruil voor zoveel
jaren bescherming, waarin ik met zorg heb gehandeld schenk deze verdiende roem in ruil voor mijn verdiensten: nu moet deze strijd beëindigd: de lotsbeletsels heb ik verwijderd en door te zorgen dat Troje kán worden genomen, heb ik de inname al bereikt. Bij deze positieve verwachting van een Troje dat vallen moet, |
perque deos oro, quos
hosti nuper ademi, per siquid superest, quod sit sapienter agendum, siquid adhuc audax ex praecipitique petendum est, [si Troiae fatis aliquid restare putatis,] este mei memores! aut si mihi non datis arma, huic date!' et ostendit signum fatale Minervae. |
380 |
en bij de goden die ik
de vijand onlangs heb ontnomen vraag ik u, bij wat er nog rest aan wijs handelen, aan stoutmoedigheid en doortastendheid [als jullie menen dat Troje nog toekomst heeft] denk dan aan mij! Of als jullie de wapens niet aan mij schenkt, schenk ze dan haar!" en hij wees op het beeld van Minerva, Troje's noodlot. |
Aiax' metamorfose (382 - 398) |
Mota manus procerum est,
et quid facundia posset, re patuit, fortisque viri tulit arma disertus. Hectora qui solus, qui ferrum ignesque Iovemque sustinuit totiens, unam non sustinet iram, |
385 |
De scheidsrechters waren
geroerd en wat welsprekendheid vermag werd duidelijk want de welsprekende won de wapens van de sterke man. Hij die als enige Hector, die zwaard en vuur en Juppiter zo vaak tartte, kon alleen zijn toorn niet aan: |
invictumque virum vicit
dolor: arripit ensem et 'meus hic certe est! an et hunc sibi poscit Ulixes? hoc' ait 'utendum est in me mihi, quique cruore saepe Phrygum maduit, domini nunc caede madebit, ne quisquam Aiacem possit superare nisi Aiax.' |
390 |
De onoverwonnen man werd
overmand door zijn emotie, trok zijn zwaard en riep uit:"Deze is in ieder geval van mij! Eist Odysseus soms ook deze op? Deze zal door mij tegen mij gebruikt en die zo vaak gedoopt is in Trojaans bloed zal nu gedoopt worden in het bloed van zijn meester, niemand zal Aiax kunnen overwinnen dan Aiax alleen!" |
dixit et in pectus tum
demum vulnera passum, qua patuit ferrum, letalem condidit ensem. nec valuere manus infixum educere telum: expulit ipse cruor, rubefactaque sanguine tellus purpureum viridi genuit de caespite florem, |
395 |
en daarmee stootte hij
het moordzuchtig zwaard tot aan het gevest in zijn borst, die toen pas voor het eerst een wond opliep. Niet had zijn hand nog de kracht het wapen er uit te trekken: het bloed dreef het eruit en de aarde kleurde rood door dat bloed en uit het jonge gras ontsproot een purperen bloem |
qui prius Oebalio fuerat
de vulnere natus; littera communis mediis pueroque viroque inscripta est foliis, haec nominis, illa querellae. |
die voorheen ook uit de
wond van Hyacinthus ontstaan was; de letters, gemeenschappelijk voor jongen en man, de A en de I, staan in de bladeren, voor de eerste de naam, voor de ander zijn klacht. |
|
Hecabe (399 - 575) |
Victor ad Hypsipyles
patriam clarique Thoantis et veterum terras infames caede virorum |
400 |
De winnaar koerst naar
Hypsipyles' land en dat van de vermaarde Thoas: Lemnos, berucht om de moord op vroegere mannen. |
vela dat, ut referat
Tirynthia tela, sagittas; quae postquam ad Graios domino comitante revexit, inposita est sero tandem manus ultima bello. [Troia simul Priamusque cadunt. Priameia coniunx perdidit infelix hominis post omnia formam |
405 |
Daar vaart hij naar toe
om pijl en boog van Hercules op te halen; nadat hij die met Philoctetes na terugkomst bij de Grieken ingezet heeft wordt eindelijk de laatste strijd in de oorlog gestreden. [Troje valt en met haar Priamus; diens ongelukkige gemalin verliest, na alles wat ze heeft meegemaakt, haar mensengedaante |
externasque novo latratu
terruit auras, longus in angustum qua clauditur Hellespontus.] Ilion ardebat, neque adhuc consederat ignis, exiguumque senis Priami Iovis ara cruorem conbiberat, tractata comis antistita Phoebi |
410 |
en verschrikt met
ongehoord hondengehuil verre verten waar de lange Hellespont zich tot een engte versmalt.] Troje stond nog in brand en het vuur was nog niet uitgewoed en het altaar van Juppiter had het kleine beetje bloed dat Priamus nog bezat, opgeslorpt; Cassandra, Phoebus' priesteres |
non profecturas tendebat
ad aethera palmas; Dardanidas matres patriorum signa deorum, dum licet, amplexas succensaque templa tenentes invidiosa trahunt victores praemia Grai; mittitur Astyanax illis de turribus, unde |
415 |
was bij de haren
meegesleurd, haar handen vergeefs ten hemel gestrekt; zegevierend sleepten de Grieken de Trojaanse vrouwen, die de beelden der voorvaderlijke goden omklemden zolang dat kon, als begeerlijke buit mee; Astyanax werd van dat bolwerk gesmeten vanwaar |
pugnantem pro se
proavitaque regna tuentem saepe videre patrem monstratum a matre solebat. iamque viam suadet Boreas, flatuque secundo carbasa mota sonant: iubet uti navita ventis; 'Troia, vale! rapimur' clamant, dant oscula terrae |
420 |
hem zo vaak zijn moeder
op zijn vader gewezen had die daar streed voor hem en zijn vaderstad. Nu maant de noordenwind aan tot de terugtocht en onder een voorspoedige bries klapperen de zeilen: de schipper maant de gunstige wind te benutten. "Troje, vaarwel! Wij zijn buit", roepen de Trojaansen, kussen de aarde |
Troades et patriae
fumantia tecta relinquunt. ultima conscendit classem—miserabile visu!— in mediis Hecabe natorum inventa sepulcris: prensantem tumulos atque ossibus oscula dantem Dulichiae traxere manus, tamen unius hausit |
425 |
en laten de rokende
huizen van hun vaderstad achter. Als laatste gaat Hecabe aan boord - deerniswekkend gezicht! - tussen de graven van haar zonen was ze gevonden: ze omklemde de graven en kuste de resten maar Odysseus sleurde haar mee maar toch stal ze de as van één, |
inque sinu cineres secum
tulit Hectoris haustos; Hectoris in tumulo canum de vertice crinem, inferias inopes, crinem lacrimasque reliquit. Est, ubi Troia fuit, Phrygiae contraria tellus Bistoniis habitata viris: Polymestoris illic |
430 |
Hector, in de plooi van
haar kleed en nam die steels mee; op Hectors grafheuvel trok zij grijs haar uit haar hoofd als armzalig dodenoffer en liet die met haar tranen achter. Er ligt tegenover dat deel van Phrygië, waar Troje gestaan heeft, een land bewoond door Bistoniërs. Daar bevond zich het rijk paleis |
regia dives erat, cui te
commisit alendum clam, Polydore, pater Phrygiisque removit ab armis, consilium sapiens, sceleris nisi praemia magnas adiecisset opes, animi inritamen avari. ut cecidit fortuna Phrygum, capit inpius ensem |
435 |
van koning Polymestor,
aan wie vader Priamus jou, Polydorus, heimelijk afgestaan had om je op te voeden ver van het slagveld, een wijs besluit als hij niet ook grote rijkdommen eraan toegevoegd had, de prijs voor misdaad en prikkel tot hebzucht. Zodra het noodlotlot Troje geveld had heeft de gewetenloze |
rex Thracum iuguloque
sui demisit alumni et, tamquam tolli cum corpore crimina possent, exanimem scopulo subiectas misit in undas. Litore Threicio classem religarat Atrides, dum mare pacatum, dum ventus amicior esset: |
440 |
koning der Thraciërs
zijn zwaard getrokken en in de keel van zijn pupil gestoken en, alsof met het lichaam de misdaden uitgeband werden het levenloze knaapje van een rots in het water beneden geworpen. Op de kust van Thracië had Agamemnon de vloot aangemeerd in afwachting van kalme zee en gunstiger wind: |
hic subito, quantus, cum
viveret, esse solebat, exit humo late rupta similisque minanti temporis illius vultum referebat Achilles, quo ferus iniustum petiit Agamemnona ferro 'inmemores' que 'mei disceditis,' inquit 'Achivi, |
445 |
toen ploseling de schim
van Achilles uit de wijd openbarstende aarde omhoog kwam, even reusachtig als bij leven en met diezelfde dreigende blik als toen hij woedend met zijn zwaard het onrecht van Agamemnon af wilde straffen en hij klaagde: "Zonder nog aan mij te denken, Grieken, vertrekken |
obrutaque est mecum
virtutis gratia nostrae! ne facite! utque meum non sit sine honore sepulcrum, placet Achilleos mactata Polyxena manes!' dixit, et inmiti sociis parentibus umbrae, rapta sinu matris, quam iam prope sola fovebat, |
450 |
jullie en begraven is
kennelijk met mij de dank voor mijn moed! Stop dit en zorg dat mijn graf niet zonder eregaven blijft, ik wil dat Polyxena wordt geöfferd aan Achilles' schim!" Zo sprak hij; zijn medestanders gehoorzaamden de hardvochtige schim en van de schoot van haar moeder, die haar, bijna alleen, nog koesterde, |
fortis et infelix et
plus quam femina virgo ducitur ad tumulum diroque fit hostia busto. quae memor ipsa sui postquam crudelibus aris admota est sensitque sibi fera sacra parari, utque Neoptolemum stantem ferrumque tenentem; |
455 |
werd het meisje, zowel
dapper als ongelukkig, meer dan van een vrouw verwacht, naar het graf gebracht als vreselijk offerdier. Zij bleef zichzelf toen zij voor het wreed altaar was geplaatst en merkte dat voor haar het barbaarse ritueel werd voorbereid: want toen zij Neoptolemus zag staan met het mes in zijn hand |
inque suo vidit figentem
lumina vultu, 'utere iamdudum generoso sanguine' dixit 'nulla mora est; at tu iugulo vel pectore telum conde meo' iugulumque simul pectusque retexit. 'scilicet haud ulli servire Polyxena vellem. |
460 |
en zij zijn ogen gericht
zag op haar gezicht sprak zij: "Beschik nu maar zonder dralen over mijn adellijk bloed, ja steek jij maar je mes in mijn keel of borst" en hierbij ontblootte zij haar keel en haar borst "Niemand zou ik, Polyxena, tot slavin willen zijn. |
haud per tale sacrum
numen placabitis ullum! mors tantum vellem matrem mea fallere posset: mater obest minuitque necis mihi gaudia, quamvis non mea mors illi, verum sua vita tremenda est. vos modo, ne Stygios adeam non libera manes, |
465 |
Maar geen enkele god
zullen jullie met zo'n offer behagen! Alleen zou ik willen dat mijn moeder niet afwist van mijn dood: Mijn moeder vormt een beletsel voor mijn vreugd over mijn slachting al boezemt mijn dood haar minder schrik in dan haar eigen leven. Jullie, echter, bewaar afstand, opdat ik de Styx in de onderwereld |
ite procul, si iusta
peto, tactuque viriles virgineo removete manus! acceptior illi, quisquis is est, quem caede mea placare paratis, liber erit sanguis. siquos tamen ultima nostri verba movent oris (Priami vos filia regis, |
470 |
vrij betreed en raak met
uw mannenhanden als ik vragen mag mij, een vrouw, niet aan! Welkomer voor hem, wie het ook is die jullie van plan zijn met mijn dood te behagen als ik bloed in vrijheid. Als toch iemand de laatste woorden uit mijn mond toch nog raken (de dochter van Priamus vraagt dit, geen slavin) |
non captiva rogat),
genetrici corpus inemptum reddite, neve auro redimat ius triste sepulcri, sed lacrimis! tum, cum poterat, redimebat et auro.' dixerat, at populus lacrimas, quas illa tenebat, non tenet; ipse etiam flens invitusque sacerdos |
475 |
geef dan mijn lichaam
kosteloos terug aan mijn moeder en laat zij het recht om mij te begraven niet met geld verkrijgen maar met haar tranen! Wanneer zij dat kon, dan gaf ze ook geld". Zo sprak zij nog en het volk kon de tranen niet inhouden, zij wel zelfs Neoptolemus huilde ook en met afkeer heeft hij als offeraar |
praebita coniecto rupit
praecordia ferro. illa super terram defecto poplite labens pertulit intrepidos ad fata novissima vultus; tunc quoque cura fuit partes velare tegendas, cum caderet, castique decus servare pudoris. |
480 |
haar borst doorboord
door zijn zwaard erin te stoten. Zij heeft, wankelend over de aarde op zwakke knieën, met onverschrokken gezicht haar laatste ogenblikken doorstaan. Toen zelfs gold haar zorg haar lichaamsdelen te bedekken toen zij ineenzakte, en haar roem van zuivere schroom te bewaren. |
Troades excipiunt
deploratosque recensent Priamidas et quot dederit domus una cruores, teque gemunt, virgo, teque, o modo regia coniunx, regia dicta parens, Asiae florentis imago, nunc etiam praedae mala sors; quam victor Ulixes |
485 |
Trojaansen verzorden
haar en bespraken de droeve Priamusfamilie en hoeveel slachtoffers dit ene huis heeft geteld; En jammerden om jou, meisje, en jou, oh pas nog koningin, koninklijke moeder genoemd, symbool van een welvarend Azië, maar nu ook een waardeloos deel van de buit. Haar zou Odysseus |
esse suam nollet, nisi
quod tamen Hectora partu edideras: dominum matri vix repperit Hector! quae corpus conplexa animae tam fortis inane, quas totiens patriae dederat natisque viroque, huic quoque dat lacrimas; lacrimas in vulnera fundit |
490 |
niet opgeëist hebben als
zij niet Hektor gebaard had: Hektor heeft voor zijn moeder nog een meester gevonden! Zij omhelsde het lichaam, ontdaan van het zo fiere karakter, en de tranen die zij zo vaak al voor zonen en haar man, voor haar stad had gestort, schonk zij ook haar; met tranen overgoot zij de wond |
osculaque ore tegit
consuetaque pectora plangit canitiemque suam concretam sanguine vellens plura quidem, sed et haec laniato pectore, dixit: 'nata, tuae—quid enim superest?—dolor ultime matris, nata, iaces, videoque tuum, mea vulnera, vulnus: |
495 |
en bedekte met kussen
haar gezicht en zij klopte zich op de borst als zo vaak al, en rukkend aan haar grijze, bloeddoordrenkt haar, stamelde zij, ook zij met verscheurd hart: 'Dochtertje, laatste smart voor je moeder - wat immers heb ik nog over? - dochtertje, daar lig je nu, en ik zie jouw wonden die de mijne zijn: |
en, ne perdiderim
quemquam sine caede meorum, tu quoque vulnus habes; at te, quia femina, rebar a ferro tutam: cecidisti et femina ferro, totque tuos idem fratres, te perdidit idem, exitium Troiae nostrique orbator, Achilles; |
500 |
kijk, nu heb ook jij
deze wond, opdat ik niemand van de mijnen zonder bloedbad verlies: jou achtte ik veilig voor wapens omdat je een vrouw bent, maar zelfs als vrouw ben je nu door het ijzer omgekomen; zoveel broers van jou heeft hij al vermoord, nu ook jou nog: die bedwinger van Troje en rover van onze kinderen, Achilles: |
at postquam cecidit
Paridis Phoebique sagittis, nunc certe, dixi, non est metuendus Achilles: nunc quoque mi metuendus erat; cinis ipse sepulti in genus hoc saevit, tumulo quoque sensimus hostem: Aeacidae fecunda fui! iacet Ilion ingens, |
505 |
maar nu hij was
omgebracht door pijlen van Paris en Apollo, hoef je, dacht ik, Achilles echt niet meer te vrezen: maar vrezen moest ik hem ook nu; zelfs de as van hem, een dode, gaat nog tegen ons geslacht te keer, zelfs in zijn graf duchten wij de vijand voor Achilles bracht ik kinderen voort! Het grootse Troje ligt terneer, |
eventuque gravi finita
est publica clades, sed finita tamen; soli mihi Pergama restant. in cursuque meus dolor est: modo maxima rerum, tot generis natisque potens nuribusque viroque nunc trahor exul, inops, tumulis avulsa meorum, |
510 |
op een verschrikkelijk
einde is de ondergang van de stad uitgelopen, maar afgelopen is het toch; alleen voor mij is Troje er nog. Mijn ellende duurt voort: pas nog de hoogste positie, gezegend met een geslacht van zoveel zonen, dochters en mijn man word ik nu in ballingschap weggesleurd van de graven der mijnen, |
Penelopae munus, quae me
data pensa trahentem matribus ostendens Ithacis "haec Hectoris illa est clara parens, haec est" dicet "Priameia coniunx," postque tot amissos tu nunc, quae sola levabas maternos luctus, hostilia busta piasti! |
515 |
berooid, slavin van
Penelope; die wijst mij straks aan de vrouwen van Ithaka terwijl ik mijn spintaak volbreng "dat is die vermaarde moeder van Hector, de echtgenote van Priamus" en jij bent, na zoveel kinderen die ik al verloren heb, jij die als enige de smart van je moeder nog kon verlichten, jij bent nu als zoenoffer voor de schim van de vijand gedood! |
inferias hosti peperi!
quo ferrea resto? quidve moror? quo me servas, annosa senectus? quo, di crudeles, nisi uti nova funera cernam, vivacem differtis anum? quis posse putaret felicem Priamum post diruta Pergama dici? |
520 |
Een grafgeschenk voor
een vijand heb ik gebaard! Waartoe leef ik onverwoestbaar? Wat draal ik? Waarom hoogbejaard nog zuinig op mezelf? Waartoe, wrede goden, rekken jullie mijn bejaardenbestaaan, tenzij om nieuwe begrafenissen mee te maken? Wie had gedacht dat Priamus na de val van Troje nog gelukkig mocht heten? |
felix morte sua est! nec
te, mea nata, peremptam adspicit et vitam pariter regnumque reliquit. at, puto, funeribus dotabere, regia virgo, condeturque tuum monumentis corpus avitis! non haec est fortuna domus: tibi munera matris |
525 |
Gelukkig is hij dankzij
zijn dood! Jou, mijn dochter, krijgt hij niet na je dood onder ogen en hij heeft zijn koningschap met zijn leven achtergelaten. Jij zou toch als prinses met een rouwritueel begiftigd mogen worden en je lichaam bijgezet mogen worden in het familiegraf! Dat voorrecht is ons huis niet meer beschoren: voor jou resten als gaven |
contingent fletus
peregrinaeque haustus harenae! omnia perdidimus: superest, cur vivere tempus in breve sustineam, proles gratissima matri, nunc solus, quondam minimus de stirpe virili, has datus Ismario regi Polydorus in oras. |
530 |
slechts gejammer en een
schep vreemde grond als graf! Nu ben ik alles kwijt! Wat rest is nog één kind, zo dierbaar voor zijn moeder waarvoor ik mijn restje leven nog dragen kan, nu enig zoon Polydorus, voorheen mijn jongste zoon ondergebracht bij Ismarius, koning over dit gebied. |
quid moror interea
crudelia vulnera lymphis abluere et sparsos inmiti sanguine vultus?' Dixit et ad litus passu processit anili, albentes lacerata comas. 'date, Troades, urnam!' dixerat infelix, liquidas hauriret ut undas: |
535 |
Wat draal ik om intussen
deze wrede wonden schoon te wassen en jouw gezicht te reinigen van het meedogenloos vergoten bloed?" Met deze woorden sleepte de oude vrouw zich naar de zee, rukkend aan haar witte haar. "Geeft me, vrouwen van Troje, een kruik!" had ze amper verzucht om water te scheppen, |
adspicit eiectum
Polydori in litore corpus factaque Threiciis ingentia vulnera telis. Troades exclamant, obmutuit illa dolore, et pariter vocem lacrimasque introrsus obortas devorat ipse dolor, duroque simillima saxo |
540 |
of ze zag het lichaam
van Polydorus liggen op de kust en de grote wonden op zijn lijf van Thracische wapens. De Trojaansen slaken een kreet, zijzelf valt stil door smart, en juist die smart verslindt zowel haar stemgeluid als de opwellende tranen en zij verstijft tot wat meest harde steen lijkt |
torpet et adversa figit
modo lumina terra, interdum torvos sustollit ad aethera vultus, nunc positi spectat vultum, nunc vulnera nati, vulnera praecipue, seque armat et instruit ira. qua simul exarsit, tamquam regina maneret, |
545 |
en richt nu eens haar
ogen op de grond aan haar voeten dan weer heft zij haar grimmig gezicht naar het luchtruim dan weer kijkt ze naar het gezicht van wie daar ligt; dan wapent ze zich door de wonden van haar zoon, die wonden vooral, met woede. Zodra die ontbrand is, besluit ze tot wraak alsof ze nog koningin is |
ulcisci statuit
poenaeque in imagine tota est, utque furit catulo lactente orbata leaena signaque nacta pedum sequitur, quem non videt, hostem, sic Hecabe, postquam cum luctu miscuit iram, non oblita animorum, annorum oblita suorum, |
550 |
en haar enige gedachte
is nog vergelding en wraak, Zoals een leeuwin, beroofd van haar welp die zij voedt, voetsporen volgt die afgedrukt staan en de vijand die ze nog niet ziet zo gaat Hecabe, nu haar woede zich met haar smart mengt, indachtig haar trots, vergeten haar ouderdom, |
vadit ad artificem
dirae, Polymestora, caedis conloquiumque petit; nam se monstrare relictum velle latens illi, quod nato redderet, aurum. credidit Odrysius praedaeque adsuetus amore in secreta venit: tum blando callidus ore |
555 |
af op de aanstichter van
deze gruwelijke moord, Polymestor en vraagt een audiëntie want ze wilde zogenaamd het overige goud aan hem tonen om het aan haar zoon door te geven. Odrysius gelooft haar en, verblind door zijn hebzucht, ontmoet hij haar onder vier ogen: dan spreekt hij sluw met vleiende stem: |
'tolle moras, Hecabe,'
dixit 'da munera nato! omne fore illius, quod das, quod et ante dedisti, per superos iuro.' spectat truculenta loquentem falsaque iurantem tumidaque exaestuat ira atque ita correpto captivarum agmina matrum |
560 |
"Aarzel maar niet,
Hecabe, geef me de gaven voor uw zoon! Alles zal hij krijgen wat je geeft en wat je in het verleden hebt gegeven, dat zweer ik, bij de goden." Grimmig kijkt zij hem aan terwijl hij spreekt en valselijk zweert en ze kookt van toenemende woede Nadat zij hem beetgepakt heeft onder aanroeping van de drommen |
invocat et digitos in
perfida lumina condit expellitque genis oculos (facit ira potentem) inmergitque manus foedataque sanguine sonti non lumen (neque enim superest), loca luminis haurit. clade sui Thracum gens inritata tyranni |
565 |
buitgemaakte moeders,
drukt zij haar vingers diep in de trouweloze ogen en duwt zijn oogballen uit hun kassen (haar woede maakt haar sterk) en steekt haar handen daarin en bezoedeld met bloed berooft ze de schurk niet van het ooglicht (want dat is er niet meer) maar van de oogkassen. Het Thracisch volk, in woede over deze wandaad tegen hun koning, |
Troada telorum
lapidumque incessere iactu coepit, at haec missum rauco cum murmure saxum morsibus insequitur rictuque in verba parato latravit, conata loqui: locus exstat et ex re nomen habet, veterumque diu memor illa malorum |
570 |
begint een regen van
speren en stenen te gooien maar zij beantwoordt de stenenregen met schor gegrom en bijt naar al wat haar nadert en poogt uit haar open mond nog te spreken maar jankt! De plek is er nog en ontleent zijn naam 'Hondegehuil' aan dit feit want zij is nog lang, gedenkend haar rampen, |
tum quoque Sithonios
ululavit maesta per agros. illius Troasque suos hostesque Pelasgos, illius fortuna deos quoque moverat omnes, sic omnes, ut et ipsa Iovis coniunxque sororque eventus Hecaben meruisse negaverit illos. |
575 |
blijven janken over de
Thracische velden. Haar lot heeft haar volk van Troje maar ook de Griekse vijand geraakt, haar lot heeft zelfs alle goden geraakt, zo hebben allen, zelfs ook Juppiters gade en zus gemeend dat Hecabe dat niet had verdiend. |
Memnon (576 - 622) |
Non vacat Aurorae,
quamquam isdem faverat armis, cladibus et casu Troiaeque Hecabesque moveri. cura deam propior luctusque domesticus angit Memnonis amissi, Phrygiis quem lutea campis vidit Achillea pereuntem cuspide mater; |
580 |
Geen gelegenheid had
Aurora, ook al stond ze aan dezelfde kant, om geraakt te worden door de rampen en ondergang van Troje; Zorg dichterbij, de dood van Memnon in haar familie kwelde de godin, de safraankleurige moeder zag hem, haar zoon, op het slagveld voor Troje omkomen door de lans van Achilles. |
vidit, et ille color,
quo matutina rubescunt tempora, palluerat, latuitque in nubibus aether. at non inpositos supremis ignibus artus sustinuit spectare parens, sed crine soluto sicut erat, magni genibus procumbere non est |
585 |
Zij zag het voor haar
ogen gebeuren en die kleur waarmee het ochtendgloren roze kleurt verbleekte en de hemel ging schuil in wolken. Maar de aanblik van het neerleggen van zijn lichaam op de brandstapel kon de moeder niet verdragen, nee, zó, met loshangend haar wierp zij zich zonder gêne aan de knieën van de machtige Juppiter |
dedignata Iovis
lacrimisque has addere voces: 'omnibus inferior, quas sustinet aureus aether, (nam mihi sunt totum rarissima templa per orbem) diva tamen, veni, non ut delubra diesque des mihi sacrificos caliturasque ignibus aras: |
590 |
en onder tranen smeekte
zij:"Ook al ben ik de minste van allen die leven onder de gouden hemelkoepel (ik heb immers de minste tempels op heel de wereld) kom ik, toch een godin, naar u gekomen, niet om te vragen om tempels of feestdagen met altaren die gloeien van brandoffers; |
si tamen adspicias,
quantum tibi femina praestem, tum cum luce nova noctis confinia servo, praemia danda putes; sed non ea cura neque hic est nunc status Aurorae, meritos ut poscat honores: Memnonis orba mei venio, qui fortia frustra |
595 |
maar als u in aanmerking
wilt nemen, hoezeer ik, een vrouw, u hulp bied telkens wanneer ik met ochtendlicht de grens bepaal voor de nacht, dan meent ge vast dat ik beloond mag worden; maar dat is niet nu mijn zorg, noch de toestand van Aurora, om te vragen om eregaven; ik kom om de dood van mijn Memnon, die vergeefs de wapens |
pro patruo tulit arma
suo primisque sub annis occidit a forti (sic vos voluistis) Achille. da, precor, huic aliquem, solacia mortis, honorem, summe deum rector, maternaque vulnera leni!' Iuppiter adnuerat, cum Memnonis arduus alto |
600 |
ter verdediging van zijn
vaderland en zo in zijn jeugd is gevallen door de sterke Achilles (volgens uw wil). Schenk hem, smeek ik, een vorm van eer, een troost voor zijn dood, hoogste heerser over de goden, en verzacht zo de wonden van zijn moeder! Juppiter had amper ingestemd, of |
corruit igne rogus,
nigrique volumina fumi infecere diem, veluti cum flumina natas exhalat nebulas, nec sol admittitur infra; atra favilla volat glomerataque corpus in unum densetur faciemque capit sumitque calorem |
605 |
of de brandstapel vatte
vlam en zwarte kringen rook verduisterden het daglicht, zoals wanneer rivieren nevel uitademen en de zon daaronder geen toegang krijgt; zwarte as stijgt op en pakt samen tot één massa krijgt dan vorm en put levenswarmte uit het vuur |
atque animam ex igni
(levitas sua praebuit alas) et primo similis volucri, mox vera volucris insonuit pennis, pariter sonuere sorores innumerae, quibus est eadem natalis origo, terque rogum lustrant, et consonus exit in auras |
610 |
(de lichtheid zorgt voor
vleugels) en eerst lijkt het een vogel, vervolgens is het er echt een die klappert met zijn vleugels en tegelijk klapperen ontelbare soortgenoten die dezelfde oorsprong hebben. Drie maal cirkelen zij om de brandstapel en drie maal klinkt hun hun gezamenlijke klacht |
ter plangor, quarto
seducunt castra volatu; tum duo diversa populi de parte feroces bella gerunt rostrisque et aduncis unguibus iras exercent alasque adversaque pectora lassant, inferiaeque cadunt cineri cognata sepulto |
615 |
omhoog, bij de vierde
vlucht splisen zij zich op in twee kampen; dan voeren zij grimmig strijd in twee partijen en hakken met snavels en gekromde klauwen op elkaar in en putten hun vleugels en borstkassen uit en storten hun lichamen neer op de brandstapel beneden |
corpora seque viro forti
meminere creatas. praepetibus subitis nomen facit auctor: ab illo Memnonides dictae, cum sol duodena peregit signa, parentali moriturae more rebellant. ergo aliis latrasse Dymantida flebile visum est; |
620 |
en herdenken zo de
sterke man die hen voortbracht. De plotseling geboren vogels krijgen zijn naam 'Memnoniden' en wanneer de zon zijn loop langs de dierenriem heeft volbracht bevechten zij elkaar op leven en dood in naam van Memnon. Dus wanneer voor anderen het gejank van Hekabe te horen is |
luctibus est Aurora suis
intenta piasque nunc quoque dat lacrimas et toto rorat in orbe. |
kwijnt Aurora in haar
eigen rouw en bedauwt nog steeds met tranen om haar zoon heel de aarde. |
|
Aeneas vlucht naar Delus en bezoekt Anius (623 - 704) |
Non tamen eversam Troiae
cum moenibus esse spem quoque fata sinunt: sacra et, sacra altera, patrem fert umeris, venerabile onus, Cythereius heros. |
625 |
Toch stond het lot niet
toe dat mèt de ondergang van Troje's burcht ook de hoop op een toekomst voor Troje verloren ging: zie daar draagt Aeneas de penaten en die andere eerzame huisgod, zijn vader, op zijn schouders. |
de tantis opibus praedam
pius eligit illam Ascaniumque suum profugaque per aequora classe fertur ab Antandro scelerataque limina Thracum et Polydoreo manantem sanguine terram linquit et utilibus ventis aestuque secundo |
630 |
Uit zoveel schatten
maakt hij vol eerbied deze keuze met inbegrip van zoontje Ascanius en op zijn vlucht met zijn schepen over zee vaart hij vanaf Antandrus en laat het misdadig land der Thraciërs, dat druipt van het bloed van Polydorus achter zich en met gunstige wind en rustige zee komt hij met zijn |
intrat Apollineam sociis
comitantibus urbem. hunc Anius, quo rege homines, antistite Phoebus rite colebatur, temploque domoque recepit urbemque ostendit delubraque nota duasque Latona quondam stirpes pariente retentas. |
635 |
mannen aan bij de stad
van Apollo op Delus. Hem ontving Anius, de heerser over de bewoners en priester van Apollo, met respect in zijn tempel en woningen en hij liet hem trots de stad zien en vermaarde tempels de twee boomstammen waartegen moeder Latona ooit steunde bij haar bevalling. |
ture dato flammis
vinoque in tura profuso caesarumque boum fibris de more crematis regia tecta petunt, positique tapetibus altis munera cum liquido capiunt Cerealia Baccho. tum pius Anchises: 'o Phoebi lecte sacerdos, |
640 |
Eerst brandden zij
wierook en goten wijn uit over dit reukoffer, brandden naar gebruik de ingewanden van offerrunderen en gingen toen het paleis binnen, vleidden zich neer in diepe spreien en genoten van de vruchten des velds en de drank van Bacchus. Toen sprak Anchises: "Geachte priester van Apollo, |
fallor, an et natum, cum
primum haec moenia vidi, bisque duas natas, quantum reminiscor, habebas?' huic Anius niveis circumdata tempora vittis concutiens et tristis ait: 'non falleris, heros maxime; vidisti natorum quinque parentem, |
645 |
Vergis ik mij of had u,
toen ik voorheen deze stad een bezoek bracht zowel een zoon als vier dochters voorzover ik mij herinner?" Hem antwoordde Anius bedroefd, zijn hoofd met de sneeuwitte banden schuddend: "Nee, u vergist u niet, fiere gast; u hebt inderdaad de vader van vijf kinderen bezocht, |
quem nunc (tanta homines
rerum inconstantia versat) paene vides orbum. quod enim mihi filius absens auxilium, quem dicta suo de nomine tellus Andros habet pro patre locumque et regna tenentem? Delius augurium dedit huic, dedit altera Liber |
650 |
maar nu ontmoet je hem
bijna kinderloos. Zo machtig is de willekeur van het Lot. Welke steun kan immers mijn zoon mij bieden als hij afwezig is? Hij bewoont het eiland Andros, naar hem genoemd, en bestuurt het namens zijn vader als koning-regent. Apollo gaf hem zienersgave; Bacchus schonk heel andere gaven |
femineae stirpi voto
maiora fideque munera: nam tactu natarum cuncta mearum in segetem laticemque meri canaeque Minervae transformabantur, divesque erat usus in illis. hoc ubi cognovit Troiae populator Atrides, |
655 |
aan mijn dochters:
groter dan men kan wensen of hopen: bij de aanraking van mijn meisjes verandert namelijk alles in graan en wijn en olijven, de gift van Minerva, ja dat maakte hen wel rijk maar zodra Agamemnon, de vernietiger van Troje dit vernam |
(ne non ex aliqua
vestram sensisse procellam nos quoque parte putes), armorum viribus usus abstrahit invitas gremio genitoris alantque imperat Argolicam caelesti munere classem. effugiunt, quo quaeque potest: Euboea duabus |
660 |
(denk maar niet dat wij
niet ook iets hebben meegekregen van jullie tegenspoed), heeft hij met gebruik van wapens hen tegen hun zin geroofd uit het huis van hun vader en bevolen de Griekse vloot met hun hemelse gave te voederen. Zij wisten te ontsnappen naar waarheen ieder maar kon: |
et totidem natis Andros
fraterna petita est. miles adest et, ni dedantur, bella minatur: victa metu pietas consortia corpora poenae dedidit; et timido possis ignoscere fratri: non hic Aeneas, non, qui defenderet Andron, |
665 |
twee bereikten Euboia en
twee het Andros van hun broer. Maar daar verschijnen soldaten, die dreigen met oorlog als zij niet uitgeleverd worden: de broedereer verdween voor vrees: zijn zussen leverde hij uit aan wraak; je zou het de broer kunnen vergeven. Hier was geen Aeneas om Andros te verdedigen, |
Hector erat, per quem
decimum durastis in annum. iamque parabantur captivis vincla lacertis: illae tollentes etiamnum libera caelo bracchia "Bacche pater, fer opem!" dixere, tulitque muneris auctor opem, si miro perdere more |
670 |
geen Hector, door wie
jullie tot tien jaar lang strijd moesten voeren. Reeds werden de boeien voor de gevangen vrouwen gereed gemaakt, toen zij, ook toen nog vrij, hun armen ophieven ten hemel en uitriepen:"Vader Bacchus, help ons!"; de gever van het geschenk nam het toen terug, als je het wonderlijk verliezen 'helpen' |
ferre vocatur opem, nec
qua ratione figuram perdiderint, potui scire aut nunc dicere possum; summa mali nota est: pennas sumpsere tuaeque coniugis in volucres, niveas abiere columbas.' Talibus atque aliis postquam convivia dictis |
675 |
noemen mag want, vraag
niet hoe, zij verloren hun vorm begrijpen kon ik het niet noch kan ik het nu verklaren, maar het slot van de ellende is bekend: zij kregen vleugels en veranderden in de vogels van uw Venus: witte duiven". Nadat zij met deze en dergelijke verhalen hun samenzijn hadden |
inplerunt, mensa somnum
petiere remota cumque die surgunt adeuntque oracula Phoebi, qui petere antiquam matrem cognataque iussit litora; prosequitur rex et dat munus ituris, Anchisae sceptrum, chlamydem pharetramque nepoti, |
680 |
volbracht, schoven zij
de tafel weg en gingen slapen. Met de dageraad stonden zij op en raadpleegden het orakel van Apollo; dat adviseerde hen naar het vroegere moedrland te gaan. De vorst deed hen uitgeleide en gaf de vertrekkenden geschenken: aan Anchises een scepter, een mantel en pijlkoker aan Aeneas' zoon, |
cratera Aeneae, quem
quondam transtulit illi hospes ab Aoniis Therses Ismenius oris: miserat hunc illi Therses, fabricaverat Alcon Hyleus et longo caelaverat argumento. urbs erat, et septem posses ostendere portas: |
685 |
aan Aeneas zelf een
mengvat, dat hem ooit was geschonken door zijn gastvriend Therses van Thebe op de kust van Boeotië: de afzender was Therses, de maker was Alcon uit Hyle en die had het geciseleerd met een uitvoerig tafereel. Er stond een stad afgebeeld met zeven poorten, duidelijk zichtbaar: |
hae pro nomine erant, et
quae foret illa, docebant; ante urbem exequiae tumulique ignesque rogique effusaeque comas et apertae pectora matres significant luctum; nymphae quoque flere videntur siccatosque queri fontes: sine frondibus arbor |
690 |
die maakten haar naam
duidelijk en welke stad dat was. vóór de stad verbeeldden grafgaven, grafheuvels, vuren en brandstapels, moeders met losse haren en ontblote borsten treurigheid; ook wenende nimfen waren te zien die klaagden dat hun bronnen waren verdroogd; een boom zonder lover |
nuda riget, rodunt
arentia saxa capellae. ecce facit mediis natas Orione Thebis hac non femineum iugulo dare vulnus aperto, illac demisso per fortia pectora telo pro populo cecidisse suo pulchrisque per urbem |
695 |
rees kaal omhoog,
geitjes knabbelden aan droge stenen. Midden in Thebe zijn de dochters van Orion te zien de ene brengt een onvrouwelijke wond toe door haar keel te doorboren de ander ligt neer met een weversnaald in haar dappere borst; zo voor het volk gestorven worden zij voor een plechtige begrafenis |
funeribus ferri
celebrique in parte cremari. tum de virginea geminos exire favilla, ne genus intereat, iuvenes, quos fama Coronas nominat, et cineri materno ducere pompam. hactenus antiquo signis fulgentibus aere, |
700 |
de stad uit gedragen en
onder grote belangstelling gecremeerd. Dan komen er uit de as van de meisjes twee jongens te voorschijn, om te verhinderen dat het geslacht uit zou sterven, bekend als Coronen die de rouwstoet voor hun moeder naar het graf begeleiden. Zo schitterden de afbeeldingen in het oude brons; |
summus inaurato crater
erat asper acantho. nec leviora datis Troiani dona remittunt dantque sacerdoti custodem turis acerram, dant pateram claramque auro gemmisque coronam. |
De bovenrand van de
crater had een band van acanthus. Geen mindere gaven schonken de Trojanen in ruil; zij schonken de priestervorst een kist om wierook te bewaren, een schotel en een prachtige kroon met juwelen bezet. |
|
Aeneas vaart verder via Kreta naar Sicilië (705 - 729) |
Inde recordati Teucros a
sanguine Teucri ducere principium Creten tenuere locique ferre diu nequiere Iovem centumque relictis urbibus Ausonios optant contingere portus, saevit hiems iactatque viros, Strophadumque receptos portubus infidis exterruit ales Aello. |
705 710 |
Dan realiseerden zij
zich dat "Teucri" is afgeleid van stamvader 'Teucer' en zetten aanvakelijk koers naar diens land Kreta, maar niet lang konden zij de lokale weersomstandigheden verdragen, lieten het land van de honderd steden links liggen en hoopten Italische havens te bereiken. Een storm steekt op en teistert de mannen en als zij de onbetrouwbare haven der Strophaden indrijven terroriseert de harpij Aello hen. |
et iam Dulichios portus
Ithacamque Samonque Neritiasque domus, regnum fallacis Ulixis, praeter erant vecti: certatam lite deorum Ambraciam versique vident sub imagine saxum iudicis, Actiaco quae nunc ab Apolline nota est, |
715 |
Zij waren de havens van
Dulichium en Ithaka en Samos al voorbij en het Neritisch domein, gebied van de bedrieger Odysseus zij zien al Ambracia liggen, twistappel der goden, en het beeld van de rechter veranderd in steen en nu door Apollo van Actium bekend |
vocalemque sua terram
Dodonida quercu Chaoniosque sinus, ubi nati rege Molosso inpia subiectis fugere incendia pennis. Proxima Phaeacum felicibus obsita pomis rura petunt, Epiros ab his regnataque vati |
720 |
en het land dat naar
haar orakeleik Dodona genoemd wordt en de golf van Chaönië, waar de zonen van koning Molossus de schandelijke brand liet ontvluchten met verkregen vleugels. Zij gaan verder naar het land der Phaeaken, 'n rijk van overvloed, daarna Epirus en Buthrotus bestuurd door de Trojaanse ziener, |
Buthrotos Phrygio
simulataque Troia tenetur; inde futurorum certi, quae cuncta fideli Priamides Helenus monitu praedixerat, intrant Sicaniam: tribus haec excurrit in aequora linguis, e quibus imbriferos est versa Pachynos ad austros, |
725 |
en door haar nabootsing
door de Phrygiër een tweede Troje daarna, vast gelovend in de toekomst die Helenus, Priamus' zoon' hen allemaal voorspeld had met betrouwbare gave varen zij Sicilië binnen: dat ligt met drie zijden de zee in: Pachynus is daarvan gekeerd naar het regenbrengende zuiden |
mollibus oppositum
zephyris Lilybaeon, ad arctos aequoris expertes spectat boreanque Peloros. hac subeunt Teucri, et remis aestuque secundo sub noctem potitur Zanclaea classis harena: |
Lilybaeum naar de
zachtaardige westenwind en naar de Beren, die nooit in zee komen en Boreas ligt Pelorus, daarheen koersen de Trojanen en met gunstige wind en riemslag komen ze aan wal en bij het vallen van de nacht bereikt de vloot het strand van Zancle. |
|
Scylla en Charybdis; Acis en Galathea (730 - 897) |
Scylla latus dextrum,
laevum inrequieta Charybdis infestat; vorat haec raptas revomitque carinas, illa feris atram canibus succingitur alvum, virginis ora gerens, et, si non omnia vates ficta reliquerunt, aliquo quoque tempore virgo: hanc multi petiere proci, quibus illa repulsis |
730 735 |
Scylla belaagt hen van
rechts, van links de rusteloze Charybdis deze sleurt schepen mee en slokt ze op en kotst ze daarna weer uit, de andere is aan haar afzichtelijke buik omgeven door woeste honden met het gezicht van een vrouw en, als niet alles wat dichters overleveren verzonnen is, was zij ooit ook een vrouw: velen drongen zich op als haar minnaar en als zij die afgewezen had |
ad pelagi nymphas,
pelagi gratissima nymphis, ibat et elusos iuvenum narrabat amores. cui dum pectendos praebet Galatea capillos, talibus adloquitur repetens suspiria dictis: 'te tamen, o virgo, genus haut inmite virorum |
740 |
ging zij naar de
waternimfen, bij hen was zij erg populair, en vertelde hen dan hoe zij de avances van de jongens afgeschud had. Toen zij eens Galatea haar haar liet kammen zei deze tot haar onder herhaaldelijk zuchten: "Toch, Scylla, is het geen harteloos slag mannen dat naar jou dingt |
expetit, utque facis,
potes his inpune negare; at mihi, cui pater est Nereus, quam caerula Doris enixa est, quae sum turba quoque tuta sororum, non nisi per luctus licuit Cyclopis amorem effugere.' et lacrimae vocem inpediere loquentis. |
745 |
en je kunt ze ook
straffeloos afwijzen zoals je ook doet, maar mij, dochter van Nereus, die de blauwe Doris tot moeder heeft die ook door een drom zusters veilig ben, is het niet mogelijk aan de aanzoeken te ontsnappen van de Cycloop", hierna verhinderden tranen haar verder te spreken. |
quas ubi marmoreo
detersit pollice virgo et solata deam est, 'refer, o carissima' dixit 'neve tui causam tege (sic sum fida) doloris!' Nereis his contra resecuta Crataeide natam est: 'Acis erat Fauno nymphaque Symaethide cretus |
750 |
Toen de vrouw die tranen
met haar witmarmeren vinger weggeveegd had en een troostrijke arm om haar heen had gelegd zei ze: "Liefste vriendin, Vertel in vertrouwen de oorzaak van je verdriet en verzwijg hem niet!". Hierop vertelde de Nereide haar verhaal aan Scylla: "Acis, een zoon van Pan en de Nimf Symaethis, |
magna quidem patrisque
sui matrisque voluptas, nostra tamen maior; nam me sibi iunxerat uni. pulcher et octonis iterum natalibus actis signarat teneras dubia lanugine malas. hunc ego, me Cyclops nulla cum fine petebat. |
755 |
was de lieveling van
zijn vader en moeder, maar meer nog van mij want hij alleen had met mij gevreeën. Mooi was hij en op zijn zestiende jaar had hij zijn zachte wangen met een aarzelend dons overschaduwd. Op hem was ik, op mij de Cycloop mateloos verliefd |
nec, si quaesieris,
odium Cyclopis amorne Acidis in nobis fuerit praesentior, edam: par utrumque fuit. pro, quanta potentia regni est, Venus alma, tui! nempe ille inmitis et ipsis horrendus silvis et visus ab hospite nullo |
760 |
en als je mij vraagt of
mijn haat voor de Cycloop of mijn liefde voor Acis groter was dan zeg ik: zij waren gelijk. Ach, Moeder Venus, hoe groot is toch de macht van uw rijk! Want die meedogenloze, zelfs door zijn wouden gevreesd en door geen gast straffeloos |
inpune et magni cum dis
contemptor Olympi, quid sit amor, sentit validaque cupidine captus uritur oblitus pecorum antrorumque suorum. iamque tibi formae, iamque est tibi cura placendi, iam rigidos pectis rastris, Polypheme, capillos, |
765 |
bezocht en verachter van
de goden op de Olympus, voelde nu wat liefde is en brandde van een sterke hartstocht, zijn vee en grotten vergeten. Nu bekommer je je, Polyphemus, om je uiterlijk en wil je behagen, nu kam je je stugge haren met een hark |
iam libet hirsutam tibi
falce recidere barbam et spectare feros in aqua et conponere vultus. caedis amor feritasque sitisque inmensa cruoris cessant, et tutae veniuntque abeuntque carinae. Telemus interea Siculam delatus ad Aetnen, |
770 |
nu wil je wel graag je
baard met een sikkel bijwerken en je grimmig gezicht in de waterspiegel monsteren en fatsoeneren. Weg was de lust tot moorden, de woestheid en onstilbare bloeddorst; nu konden schepen veilig landen en vertrekken. Intussen was Telemus naar de Sicilische Etna gekomen, |
Telemus Eurymides, quem
nulla fefellerat ales, terribilem Polyphemon adit "lumen" que, "quod unum fronte geris media, rapiet tibi" dixit "Ulixes." risit et "o vatum stolidissime, falleris," inquit, "altera iam rapuit." sic frustra vera monentem |
775 |
Eurymus' zoon, geen
vogelteken ontging hem en hij bezocht de schrikwekkende Polyphemus en zei hem: "Jouw enige oog dat je midden op je voorhoofd draagt zal Odysseus je ontroven". Daar lachte hij om en antwoordde: "Ach verwaten ziener, fout! Een ander, een vrouw, heeft me al verblind |
spernit et aut gradiens
ingenti litora passu degravat, aut fessus sub opaca revertitur antra. prominet in pontum cuneatus acumine longo collis (utrumque latus circumfluit aequoris unda): huc ferus adscendit Cyclops mediusque resedit; |
780 |
zo sloeg hij de
vermaning omtrent de waarheid in de wind en liep met grote stappen de kust langs of keerde vermoeid terug naar zijn schaduwrijk hol. Er was daar een wigvormige klif die ver in zee stak (aan weerszijden omspoeld door het zeewater): hierheen klom de woeste Cycloop en ging er midden op zitten; |
lanigerae pecudes nullo
ducente secutae. cui postquam pinus, baculi quae praebuit usum, ante pedes posita est antemnis apta ferendis sumptaque harundinibus conpacta est fistula centum, senserunt toti pastoria sibila montes, |
785 |
zijn schapen waren hun
onachtzame herder gevolgd. Nadat hij de pijnboom, groot als een scheepsmast, die hij als stok gebruikte, voor zijn voeten neergepoot had, en een pijp had gemaakt van een honderdtal rietstengels hoorden alle bergen herdersgefluit |
senserunt undae;
latitans ego rupe meique Acidis in gremio residens procul auribus hausi talia dicta meis auditaque mente notavi: '"Candidior folio nivei Galatea ligustri, floridior pratis, longa procerior alno, |
790 |
ook de golven luisterden
mee. Ook ik, verborgen achter een rots en rustend in de schoot van mijn Acis, kon van verre het blazen met mijn oren opnemen en opslaan in mijn geest: "Galathea, blanker dan het blad van de sneeuwwitte liguster, bloemrijker dan de weiden en slanker dan de hoge els, |
splendidior vitro,
tenero lascivior haedo, levior adsiduo detritis aequore conchis, solibus hibernis, aestiva gratior umbra, mobilior damma, platano conspectior alta, lucidior glacie, matura dulcior uva, |
795 |
helderder dan glas en
darteler dan een jong geitje, gladder dan schelpen die geschaafd zijn door gestage golfslag, aangenamer dan winterzon en dan zomerschaduw, edeler dan palmen, imposanter dan de hoge plataan, sprankelender dan ijs, zoeter dan een rijpe druif, |
mollior et cycni plumis
et lacta coacto, et, si non fugias, riguo formosior horto; '"Saevior indomitis eadem Galatea iuvencis, durior annosa quercu, fallacior undis, lentior et salicis virgis et vitibus albis, |
800 |
zachter èn dan
zwanendons èn dan witte kaas, en, als je mij niet ontvlucht, mooier dan een besproeide tuin; want, jij-zelfde Galathea, bent wilder dan ongetemde stieren, weerbarstiger dan een oude eik, bedriegelijker dan water, taaier èn dan wilgetakken èn dan witte wijnrank |
his inmobilior scopulis,
violentior amne, laudato pavone superbior, acrior igni, asperior tribulis, feta truculentior ursa, surdior aequoribus, calcato inmitior hydro, et, quod praecipue vellem tibi demere possem, |
805 |
weerbarstiger dan deze
rots, heftiger dan een bergstroom, trotser dan de veelgeprezen pauw, feller dan vuur, pijnlijker dan de distel, grimmiger dan een berin met een jong, dover dan de zee, hardvochtiger dan een adder onder een voet en, wat ik je vooral zou willen kunnen ontnemen: niet zozeer |
non tantum cervo claris
latratibus acto, verum etiam ventis volucrique fugacior aura, (at bene si noris, pigeat fugisse, morasque ipsa tuas damnes et me retinere labores) sunt mihi, pars montis, vivo pendentia saxo |
810 |
schichtiger dan een
hert, voortgejaagd door hondengeblaf maar zelfs dan winden en en hun vluchtige vlagen, (als je beter zult weten, krijg je spijt van je vluchtgedrag en vervloek je je uitvluchten en probeer je me vast te houden). Ik heb in de berg een grot, uitgehold in de rots |
antra, quibus nec sol
medio sentitur in aestu, nec sentitur hiems; sunt poma gravantia ramos, sunt auro similes longis in vitibus uvae, sunt et purpureae: tibi et has servamus et illas. ipsa tuis manibus silvestri nata sub umbra |
815 |
waarin geen zonnehitte
in de zomer kan komen noch de winterkou; daar hangen takken, zwaar van vruchten, daar hangen witte druiventrossen als goud aan lange ranken, ook purperen hangen er: voor jou verzorg ik de eerste en de laatste. Eigenhandig kun je daar zachte aardbeien plukken, gegroeid |
mollia fraga leges, ipsa
autumnalia corna prunaque non solum nigro liventia suco, verum etiam generosa novasque imitantia ceras. nec tibi castaneae me coniuge, nec tibi deerunt arbutei fetus: omnis tibi serviet arbor. |
820 |
in bosrijke aarde, ook
herfstkornoelje en pruimen niet alleen de donkere met zijn zijn heerlijke sap maar ook de verfijnde lichtgele als was. Als mijn vrouw zal het jou niet ontbreken aan bessen of kastanjes: elke boom zal je bedienen. |
'"Hoc pecus omne meum
est, multae quoque vallibus errant, multas silva tegit, multae stabulantur in antris, nec, si forte roges, possim tibi dicere, quot sint: pauperis est numerare pecus; de laudibus harum nil mihi credideris, praesens potes ipsa videre, |
825 |
al deze schapen zijn van
mij, en dan grazen er nog veel in de dalen en ook nog veel in het bos, verder staan er veel op stal in grotten en als je dat weten wilt: ik zou je niet kunnen zeggen hoeveel het er zijn: alleen een arme telt zijn schapen; als je mijn lofzang op hen niet wilt geloven dan kun je zelf komen kijken |
ut vix circumeant
distentum cruribus uber. sunt, fetura minor, tepidis in ovilibus agni. sunt quoque, par aetas, aliis in ovilibus haedi. lac mihi semper adest niveum: pars inde bibenda servatur, partem liquefacta coagula durant. |
830 |
hoe nauw hun poten
rondom de volle uiers staan. Mijn jonger vee, de lammeren staan in beschutte hokken. Ook staan er bokjes van dezelfde leeftijd bij elkaar in hokken. Sneeuwwitte melk heb ik altijd in overvloed: een deel ervan bewaar ik om te drinken, de rest wordt ingedikt tot kaas. |
'"Nec tibi deliciae
faciles vulgataque tantum munera contingent, dammae leporesque caperque, parve columbarum demptusve cacumine nidus: inveni geminos, qui tecum ludere possint, inter se similes, vix ut dignoscere possis, |
835 |
En niet alleen krijg je
voor de hand liggende en doorsnee genoegens cadeau, herten en hazen en everzwijn, een nestje duiven uit de boom gehaald: ik heb een tweeling gevonden die jouw speelmakkertjes worden ze lijken sprekend op elkaar en zijn niet uit elkaar te houden |
villosae catulos in
summis montibus ursae: inveni et dixi 'dominae servabimus istos.' '"Iam modo caeruleo nitidum caput exere ponto, iam, Galatea, veni, nec munera despice nostra! certe ego me novi liquidaeque in imagine vidi |
840 |
de welpen van een harige
berin hoog uit de bergen en dacht meteen toen ik ze vond 'die ga ik bewaren voor mijn meisje'. "Kom, Galathea, steek je stralend hoofd eens uit de blauwe zee, Kom nou en veracht mijn gaven niet! Ik ken mijzelf heel goed en heb zojuist mijn spiegelbeeld |
nuper aquae, placuitque
mihi mea forma videnti. adspice, sim quantus: non est hoc corpore maior Iuppiter in caelo, nam vos narrare soletis nescio quem regnare Iovem; coma plurima torvos prominet in vultus, umerosque, ut lucus, obumbrat; |
845 |
in helder water bekeken
en mijn schoonheid viel mij in de smaak. Kijk eens hoe groot ik ben: zelfs Juppiter in de hemel is niet groter van stuk; jullie zeggen toch altijd dat ene Juppiter daar koning is. Mijn stoere kop heeft heel wat haar dat als een bos mijn schouders overschaduwt |
nec mea quod rigidis
horrent densissima saetis corpora, turpe puta: turpis sine frondibus arbor, turpis equus, nisi colla iubae flaventia velent; pluma tegit volucres, ovibus sua lana decori est: barba viros hirtaeque decent in corpore saetae. |
850 |
en dat mijn lichaam dik
overdekt is met borsteiig haar vind dat niet lelijk: lelijk is een boom zonder lover, lelijk een paard wiens nek niet bedekt wordt door blonde manen. Een verentooi siert voegels, schapen strekt hun wol tot sier: baard past de man en ruige haardos op zijn lijf. |
unum est in media lumen
mihi fronte, sed instar ingentis clipei. quid? non haec omnia magnus Sol videt e caelo? Soli tamen unicus orbis. '"Adde, quod in vestro genitor meus aequore regnat: hunc tibi do socerum; tantum miserere precesque |
855 |
Ik heb slechts één oog
in mijn voorhoofd, maar wel zo groot als een groot schild. Nou? ziet de grote zon niet alles hier vanuit de hemel? Toch heeft de zon slechts één enkele oogbol. Vergeet niet dat mijn vader, Neptunus, heerst over jouw domein: de zee! hem geef ik jou tot schoonvader. Geef gehoor aan zoveel bidden en smeken |
supplicis exaudi! tibi
enim succumbimus uni, quique Iovem et caelum sperno et penetrabile fulmen, Nerei, te vereor, tua fulmine saevior ira est. atque ego contemptus essem patientior huius, si fugeres omnes; sed cur Cyclope repulso |
860 |
van mij, smekeling. Voor
jou alleen kniel ik neer, ik, die Juppiter, zijn hemel en doorklievende bliksem veracht; Nereïde, jou vereer ik, jouw afkeer is dodelijker dan bliksem. Ik zou, bij afwijzing, ook lijdzamer zijn dan hij als je iedereen uit de weg ging, maar waarom houd je wel van Acis maar |
Acin amas praefersque
meis conplexibus Acin? ille tamen placeatque sibi placeatque licebit, quod nollem, Galatea, tibi; modo copia detur: sentiet esse mihi tanto pro corpore vires! viscera viva traham divulsaque membra per agros |
865 |
mijd je een cycloop en
heb je liever de omhelzing van Acis dan de mijne? Hij mag dan zichzelf graag zien en aan jou, Galathea, bevallen, helaas, maar als daartoe ruimte gegeven werd, dan zou hij wel merken dat de grootte van mijn kracht die van mijn lichaam evenaart! Zijn lillende ingewanden zal ik uittrekken en zijn lichaamsdelen |
perque tuas spargam (sic
se tibi misceat!) undas. uror enim, laesusque exaestuat acrius ignis, cumque suis videor translatam viribus Aetnam ferre meo, nec tu, Galatea, moveris." 'Talia nequiquam questus (nam cuncta videbam) |
870 |
uitstrooien over
landerijen en jouw golven (zo gaat hij dan toch weer in
jou op!). Ik brand immers van liefde en dat vuur laait feller op door liefdesverdriet, Ik lijk wel de Etna te dragen met zijn vuurkracht gevoegd bij de mijne maar jij, Galatea, blijft onbewogen". 'Zo klaagde hij: vergeefs (ik zag immers alles) |
surgit et ut taurus
vacca furibundus adempta stare nequit silvaque et notis saltibus errat, cum ferus ignaros nec quicquam tale timentes me videt atque Acin "video" que exclamat "et ista ultima sit, faciam, Veneris concordia vestrae." |
875 |
hij rees op en woest als
een stier die van zijn koe is beroofd kende hij geen rust en doolde door door zijn vertrouwde wouden tot de woesteling mij en Acis zag, niets vermoedend en niets dergelijks vrezend,en Acis toeblafte: "daar zie ik je en zal ik dit rendez-vous-tje tot je laatste maken". |
tantaque vox, quantam
Cyclops iratus habere debuit, illa fuit: clamore perhorruit Aetne. ast ego vicino pavefacta sub aequore mergor; terga fugae dederat conversa Symaethius heros et "fer opem, Galatea, precor, mihi! ferte, parentes," |
880 |
Zo luid klonk zijn
stemgeluid als een woeste Cycloop past: van zijn schreeuw trilde de Etna. Maar ik dook, doodsbenauwd, onder in het dichtstbijgelegen zeewater, en Acis was ook op de vlucht en riep uit: "Help me, Galatea, bid ik, help me, vader, moeder! |
dixerat "et vestris
periturum admittite regnis!" insequitur Cyclops partemque e monte revulsam mittit, et extremus quamvis pervenit ad illum angulus e saxo, totum tamen obruit Acin, at nos, quod fieri solum per fata licebat, |
885 |
Laat me toe in uw rijk
of ik ga er aan!". De Cycloop zit hem op de hielen, rukt een rotsblok uit de berg en mikt op hem en hoewel slechts een rand van het rotsblok hem treft bedelft hij Acis totaal. Wij konden er slechts voor zorgen wat het noodlot nog toestond: |
fecimus, ut vires
adsumeret Acis avitas. puniceus de mole cruor manabat, et intra temporis exiguum rubor evanescere coepit, fitque color primo turbati fluminis imbre purgaturque mora; tum moles iacta dehiscit, |
890 |
Acis de kracht van zijn
grootvader geven: een purperen bloedspoor sijpelde van de steen weg en binnen een mum van tijd begon het te vervagen en onstond er eerst een kleur van een troebele stroom die vervolgens allengs verhelderde: dan spleet de geworpen rots |
vivaque per rimas
proceraque surgit harundo, osque cavum saxi sonat exsultantibus undis, miraque res, subito media tenus exstitit alvo incinctus iuvenis flexis nova cornua cannis, qui, nisi quod maior, quod toto caerulus ore, |
895 |
en rees er door de
barsten levend en overvloedig riet en uit de holle opening van de rots klonk bruisend water en (wonder!), plots rees daaruit tot aan zijn middel een jonge man gekranst met rieten kroon en nieuw gevormde horens, die Acis was, tenzij dan stukken groter, tenzij met waterkleur, |
Acis erat, sed sic
quoque erat tamen Acis, in amnem versus, et antiquum tenuerunt flumina nomen.' |
maar zelfs zo was hij
toch Acis, omgevormd tot rivier en die stroom behield zijn vroegere naam. |
|
Glaucus (898 - 968) |
Desierat Galatea loqui,
coetuque soluto discedunt placidisque natant Nereides undis. Scylla redit; neque enim medio se credere ponto |
900 |
Toen Galatea haar
verhaal had beëindigd, ging de bijeenkomst uiteen en de Nereïden zwommen weg in rustige golven. Scylla ging terug; zij durfde zich immers niet toe te vertrouwen |
audet, et aut bibula
sine vestibus errat harena aut, ubi lassata est, seductos nacta recessus gurgitis, inclusa sua membra refrigerat unda: ecce fretum stringens, alti novus incola ponti, nuper in Euboica versis Anthedone membris, |
905 |
aan de diepten en
dwaalde nu ongekleed over het dorstige strand of, als ze moe was, zocht ze een afgelegen bocht in de zee op en koelde haar ledematen in een baai. Zie, daar verschijnt, scherend over de zeeëngte, Glaucus, onlangs in Anthedon op Euboia van ledematen veranderd, |
Glaucus adest, visaeque
cupidine virginis haeret et, quaecumque putat fugientem posse morari, verba refert; fugit illa tamen veloxque timore pervenit in summum positi prope litora montis. ante fretum est ingens, apicem conlectus in unum |
910 |
en verstijft ven
begeerte naar het meisje dat hij ziet en roept wat hij maar meent dat haar vlucht uit kan stellen; zij vlucht niettemin en, snel door haar vrees, bereikt zij de top van een berg die op de kust ligt; Voor de zee reusachtig oprijzend met een scherpe punt bovenaan |
longa sub arboribus
convexus in aequora vertex: constitit hic et tuta loco, monstrumne deusne ille sit, ignorans admiraturque colorem caesariemque umeros subiectaque terga tegentem, ultimaque excipiat quod tortilis inguina piscis. |
915 |
loopt hij, hellend onder
bomen uit in een kolking van de wijde zee. Hier bleef zij staan en, veilig door die plek maar niet wetend of hij een ondier of een god was, bewonderde zijn kleur en het grauwgrijze haar dat zijn schouders en de rug daaronder bedekte, en zag dat zijn onderlijf overging in de buigzame staart van een vis. |
sensit et innitens, quae
stabat proxima, moli 'non ego prodigium nec sum fera belua, virgo, sed deus' inquit 'aquae: nec maius in aequora Proteus ius habet et Triton Athamantiadesque Palaemon. ante tamen mortalis eram, sed, scilicet altis |
920 |
Hij merkt haar aandacht
en, leunend op een klip dichtbij waar zij staat zegt hij:"Ik ben geen monster, meisje, geen wild ondier maar een god van het water: geen grotere macht heeft Proteus over de wateren of Triton of Palaemon,zoon van Athamas. Voorheen echter was ik een sterfelijk mens, maar, kennelijk |
debitus aequoribus, iam
tum exercebar in illis; nam modo ducebam ducentia retia pisces, nunc in mole sedens moderabar harundine linum. sunt viridi prato confinia litora, quorum altera pars undis, pars altera cingitur herbis, |
925 |
voorbestemd voor de
zeediepten, was ik ook toen daarin werkzaam, want soms sleepte ik vissen mee in zware netten, dan weer legde ik gezeten op een rots, mijn hengel uit. Er is daar een kuststrook die grenst aan weiden; één kant door golven bespoeld, de andere door kruiden begroeid, |
quas neque cornigerae
morsu laesere iuvencae, nec placidae carpsistis oves hirtaeve capellae; non apis inde tulit conlectos sedula flores, non data sunt capiti genialia serta, neque umquam falciferae secuere manus; ego primus in illo |
930 |
die geen hoorndragend
rund met zijn beet heeft geschonden en waar geen vredige schapen of harige bokjes aan geknabbeld hebben; geen nijvere bij heeft vandaar zijn verzamelde nectar gehaald, geen vreugdeschenkende kransen zijn daar op een hoofd gezet noch hebben sikkelhoudende handen hun werk gedaan: ik ben daar als eerste |
caespite consedi, dum
lina madentia sicco, utque recenserem captivos ordine pisces, insuper exposui, quos aut in retia casus aut sua credulitas in aduncos egerat hamos. res similis fictae, sed quid mihi fingere prodest? |
935 |
in dat grasland gaan
zitten, terwijl ik mijn nat vistuig droogde; om mijn visvangst te sorteren stortte ik die op het gras uit zowel die het lot in mijn netten gedreven had als die hun eigen onnozelheid aan mijn haak had gebracht. Er gebeurde iets wat verzonnen lijkt, maar wat heb ik aan verzinsels? |
gramine contacto coepit
mea praeda moveri et mutare latus terraque ut in aequore niti. dumque moror mirorque simul, fugit omnis in undas turba suas dominumque novum litusque relinquunt. obstipui dubitoque diu causamque requiro, |
940 |
Zodra mijn vangst met
het gras in aanraking kwam begon hij zich te roeren en te spartelen en te zwemmen als in het water en terwijl ik verbluft stil sta, vlucht heel die troep terug het water in en ze laten hun nieuwe baas en de kust achter zich. Ik stond lange tijd perplex en in twijfel en vroeg me af |
num deus hoc aliquis,
num sucus fecerit herbae: "quae tamen has" inquam "vires habet herba?" manuque pabula decerpsi decerptaque dente momordi. vix bene conbiberant ignotos guttura sucos, cum subito trepidare intus praecordia sensi |
945 |
of dit soms 'n god
veroorzaakt had, misschien een sap van het gras: "Welk gras heeft toch deze uitwerking", mompelde ik en eigenhandig plukte ik dat kruid en beet erin met mijn tanden. Amper had mijn keel de onbekende sap geproefd of plots voelde ik van binnen mijn hart trillen |
alteriusque rapi naturae
pectus amore; nec potui restare diu "repetenda" que "numquam terra, vale!" dixi corpusque sub aequora mersi. di maris exceptum socio dignantur honore, utque mihi, quaecumque feram, mortalia demant, |
950 |
en bevangen worden door
verlangen naar een andere natuur; ik kon niet meer blijven staan en sprak:"Vaarwel, aarde, die ik nooit meer betreden zal!" en stortte mij in de zee. De zeegoden namen mij eervol op in hun gezelschap en vroegen Oceanus en Tethys mij mijn sterfelijke elementen |
Oceanum Tethynque
rogant: ego lustror ab illis, et purgante nefas noviens mihi carmine dicto pectora fluminibus iubeor supponere centum; nec mora, diversis lapsi de partibus amnes totaque vertuntur supra caput aequora nostrum. |
955 |
te ontnemen: ik werd
gezuiverd door hen van mijn menselijke smet door negen maal een spreuk te herhalen en ik kreeg opdracht mij in honderd stromen te wassen; en direct kwamen van alle kanten rivieren aangestroomd die boven mijn hoofd één grote stortvloed vormden. |
hactenus acta tibi
possum memoranda referre, hactenus haec memini, nec mens mea cetera sensit. quae postquam rediit, alium me corpore toto ac fueram nuper, neque eundem mente recepi: hanc ego tum primum viridem ferrugine barbam |
960 |
Tot hier kan ik je het
heugelijke gebeuren vertellen want tot hier herinner ik ze me, maar de rest heeft mijn geest niet bewaard. Want nadat ik het bewustzijn terugkreeg, heb ik ervaren dat ik een fysiek ander ik dan voorheen was en niet meer dezelfde van geest: toen pas voor het eerst zag ik deze baard groen van zeewier |
caesariemque meam, quam
longa per aequora verro, ingentesque umeros et caerula bracchia vidi cruraque pinnigero curvata novissima pisce. quid tamen haec species, quid dis placuisse marinis, quid iuvat esse deum, si tu non tangeris istis?' |
965 |
en mijn lange haarsleep
die ik over de wateren meesleur, en deze reusachtige schouders en waterkleurige armen en mijn benen, aan het einde omgebogen tot een vissenstaart. Maar wat heb ik aan dit uiterlijk, wat eraan om bij de zeegoden in de smaak te vallen als jij daar niet door geraakt wordt? |
talia dicentem, dicturum
plura, reliquit Scylla deum; furit ille inritatusque repulsa prodigiosa petit Titanidos atria Circes. |
Nog tijdens deze woorden
en terwijl hij nog verder zou gaan maakte Scylla al dat ze weg kwam. Hij raasde en verbitterde door haar afwijzing en ging naar het toververblijf van Circe, de Titanendochter. |
|
Lees verder in Boek 14 Terug naar het overzicht van de inhoud van de Metamorfosen |