Boek 12 van de Metamorfosen van
Ovidius Het Griekse leger in Aulis (1 - 63) De zwanenzang van Cycnus. Strijd om Troje ontbrand (64 - 145) Feestmaal van de Helden (146 - 167) Nestor vertelt over Caenis en Caeneus (168 - 209) Nestor vertelt over Lapithen en Centauren (210 - 535) Nestor onderbroken door Herakles' zoon en zijn antwoord (536 - 579) Terug naar Cycnus en de Trojaande Oorlog (580 - 628) Het Griekse leger in Aulis (1 - 63) |
Nescius adsumptis
Priamus pater Aesacon alis vivere lugebat: tumulo quoque nomen habenti inferias dederat cum fratribus Hector inanes; defuit officio Paridis praesentia tristi, postmodo qui rapta longum cum coniuge bellum |
5 |
Vader Priamus rouwde om
Aesacus, niet wetend dat die nog in leven was dank zij de vleugels die hij kreeg: ook Hector had aan het lege graf, waarop slechts zijn naam, overbodige dodengaven gebracht samen met zijn broers; Paris ontbrak bij dit treurig ritueel en bezorgde al gauw door de schaking van Menelaos' echtgenote zijn vaderstad een langdurige oorlog. |
attulit in patriam:
coniurataeque sequuntur mille rates gentisque simul commune Pelasgae; nec dilata foret vindicta, nisi aequora saevi invia fecissent venti, Boeotaque tellus Aulide piscosa puppes tenuisset ituras. |
10 |
Duizend schepen en alle
saamgezworen volken der Grieken trokken eensgezind op en de wraak zou niet op zich hebben laten wachten als razende winden de zee niet onbegaanbaar hadden gemaakt en het Boeotische land de schepen bij hun oversteek niet vast had gehouden in het visrijke Aulis. |
hic patrio de more Iovi
cum sacra parassent, ut vetus accensis incanduit ignibus ara, serpere caeruleum Danai videre draconem in platanum, coeptis quae stabat proxima sacris. nidus erat volucrum bis quattuor arbore summa: |
15 |
Toen zij hier, naar
gebruik, voor Juppiter offers voorbereidden en het oude altaar door het onstoken vuur opgloeide, zagen de Grieken een donkere slang kruipen naar een plataan die naast het in gang gezette offer stond. Er bevond zich een nest met acht vogeltjes in de top van de boom: |
quas simul et matrem
circum sua damna volantem
corripuit serpens avidoque recondidit ore, obstipuere omnes, at veri providus augur Thestorides 'vincemus'; ait, 'gaudete, Pelasgi! Troia cadet, sed erit nostri mora longa laboris,' |
20 |
die kreeg de slang te
pakken met de moeder die om haar gedoemde kroost fladderde en hij verslond die met zijn gretige muil; allen stonden perplex maar de vogelwichelaar Calchas zei met profetisch inzicht: 'Wij zullen zegevieren, verheug je dus, Grieken! Troje zal vallen, maar er wacht ons nog een lange tijd van zware labeur'. |
atque novem volucres in
belli digerit annos. ille, ut erat virides amplexus in arbore ramos, fit lapis et signat serpentis imagine saxum. Permanet Aoniis Boreas violentus in undis bellaque non transfert, et sunt, qui parcere Troiae |
25 |
Want de negen vogeltjes
bracht hij in verband met de jaren van oorlog. De slang versteende zoals hij zich daar aan de takken in de boom klampte en vormt zo een beeld van een slang van steen. De hevige Noordenwind bleef de Aonische wateren teisteren en bracht de oorlog niet over; ja er zijn er die geloven dat Neptunus |
Neptunum credant, quia
moenia fecerat urbi; at non Thestorides: nec enim nescitve tacetve sanguine virgineo placandam virginis iram esse deae. postquam pietatem publica causa rexque patrem vicit, castumque datura cruorem |
30 |
Troje beschermde omdat
hij die stad haar muren had geschonken; maar zo niet Calchas, Thestors zoon: hij weet immers zeker en verzwijgt niet dat de woede van de maagd-godin met het bloed van een meisje verzoend dient te worden. Nadat bij Agamemnon het publiek belang zijn ouderplicht en de koning de vader had overwonnen, stond voor het altaar |
flentibus ante aram
stetit Iphigenia ministris, victa dea est nubemque oculis obiecit et inter officium turbamque sacri vocesque precantum supposita fertur mutasse Mycenida cerva. ergo ubi, qua decuit, lenita est caede Diana, |
35 |
Iphiginia tussen
huilende priesters, bereid om haar zuivere bloed te
vergieten. Toen is de godin verwurmd, heeft een wolk voor de ogen gehangen en heeft, naar men zegt, tijdens de plechtigheid, het gewoel rond het offer en het geluid van de smekenden het Myceense meisje vervangen door een hert. Zodra dus Diana zo veel mogelijk gekalmeerd is met dit offer |
et pariter Phoebes,
pariter maris ira recessit, accipiunt ventos a tergo mille carinae multaque perpessae Phrygia potiuntur harena. Orbe locus medio est inter terrasque fretumque caelestesque plagas, triplicis confinia mundi; |
40 |
is zowel háár woede
geweken alsook die van de zee: de duizend schepen kregen de wind in de rug en legden na veel gevaren op het strand aan van Phrygië. - Er is een plek op de aardbol, gelegen tussen land en zee en het hemelgebied, het grensgebied van de drievoudige wereld. |
unde quod est usquam,
quamvis regionibus absit, inspicitur, penetratque cavas vox omnis ad aures: Fama tenet summaque domum sibi legit in arce, innumerosque aditus ac mille foramina tectis addidit et nullis inclusit limina portis; |
45 |
Vandaar wordt alwat zich
ergens bevindt, hoe ver ook verwijderd, bespied en elk stemgeluid dringt de holtes van oorschelpen binnen. Vrouwe Faam zetelt er en heeft haar burcht op de hoogste top. Talloze ingangen en duizend vensters heeft zij haar paleis gegeven en door geen enkele deur is het afgesloten; |
nocte dieque patet: tota
est ex aere sonanti, tota fremit vocesque refert iteratque quod audit; nulla quies intus nullaque silentia parte, nec tamen est clamor, sed parvae murmura vocis, qualia de pelagi, siquis procul audiat, undis |
50 |
nee, dag en nacht staat
alles open: het bestaat helemaal uit weergalmend brons, overal gonst het daar, echoot praatjes en herhaalt wat te horen is. Nergens heerst binnen rust, stilte is nergens te vinden, toch is er ook geen geschreeuw, slechts gemurmel van gedempte stemmen, zoals dat te horen is van de golven van de zee, als je die van verre opvangt, |
esse solent, qualemve
sonum, cum Iuppiter atras
increpuit nubes, extrema tonitrua reddunt. atria turba tenet: veniunt, leve vulgus, euntque mixtaque cum veris passim commenta vagantur milia rumorum confusaque verba volutant; |
55 |
of zoals het gerommel,
wanneer Juppiter donkere wolken donderen laat en de verre donder nog hoorbaar is. Een duistere menigte huist er: een vluchtige warboel van komen en gaan, overal zwerven opinies rond vermengd met feiten die ontelbare geruchten en wartaal rondstrooien; |
e quibus hi vacuas
inplent sermonibus aures, hi narrata ferunt alio, mensuraque ficti crescit, et auditis aliquid novus adicit auctor. illic Credulitas, illic temerarius Error vanaque Laetitia est consternatique Timores |
60 |
daarvan vullen sommige
de lege oren met praatjes die brengen het over naar een ander en het aandeel verzinsel zwelt aan, elke nieuwe verteller voegt er iets nieuws aan toe. Daar huist 'Goedgelovigheid', daar ook de blinde 'Dwaling', ook de loze 'Gniffel' en onthutste 'Bangheid', |
Seditioque repens
dubioque auctore Susurri; ipsa, quid in caelo rerum pelagoque geratur et tellure, videt totumque inquirit in orbem. |
|
plotselinge 'Onrust' en
'Fluisteringen' uit dubieuze bron. Vrouw Faam zelf ziet wat zich afspeelt in de lucht en op zee en ook aan land en speurt heel de aarde af naar nieuws. |
De zwanenzang van Cycnus. Strijd om Troje ontbrand (64 - 145) |
Fecerat haec notum,
Graias cum milite forti adventare rates, neque inexspectatus in armis hostis adest: prohibent aditus litusque tuentur Troes, et Hectorea primus fataliter hasta, Protesilae, cadis, commissaque proelia magno stant Danais, fortisque animae nece cognitus Hector. nec Phryges exiguo, quid Achaica dextera posset, |
65 70 |
Dit had Faam
rondgebazuind: dat Griekse schepen met een sterk leger in aantocht waren en dus was de vijand, daarop bedacht, gewapend ter plaatse: de Trojanen proberen een landing tegen te houden en bewaken de kust en, Protesilaüs, door lotsbeschikking sneuvel jij als eerste door Hectors lans en de Grieken komt de begonnen strijd duur te staan, door zijn dood wordt het karakter van Hector bekend. Maar ook de Trojanen hebben door niet weinig bloedverlies gevoeld |
sanguine senserunt, et
iam Sigea rubebant litora, iam leto proles Neptunia, Cycnus, mille viros dederat, iam curru instabat Achilles totaque Peliacae sternebat cuspidis ictu agmina perque acies aut Cycnum aut Hectora quaerens |
75 |
wat de Griekse hand
uitricht: de Sigeïsche kust kleurt al rood, de nazaat van Neptunus, Cycnus, heeft al duizend man de dood ingejaagd, Achilles jaagt al in zijn strijdkar en vaagt hele linies weg met de worp van zijn Pelionspeer en op zijn zoektocht in de slagordes naar Cycnus of Hector |
congreditur Cycno
(decimum dilatus in annum Hector erat): tum colla iugo candentia pressos exhortatus equos currum derexit in hostem concutiensque suis vibrantia tela lacertis 'Quisquis es, o iuvenis,' dixit 'solamen habeto |
80 |
stuit hij op Cycnus
(Hector werd voor het tiende jaar bewaard), dan zwiept hij zijn paarden op, hun glanzende nekken gedrukt door het juk, en stuurt zijn wagen af op de vijand en zijn wapens drillend met zijn armen schreeuwt hij: 'Wie jij ook bent, knaap, je mag als troost voor je dood beschouwen |
mortis, ab Haemonio quod
sis iugulatus Achille!' hactenus Aeacides: vocem gravis hasta secuta est, sed quamquam certa nullus fuit error in hasta, nil tamen emissi profecit acumine ferri utque hebeti pectus tantummodo contudit ictu. |
85 |
dat je vermoord bent
door de Haemoniër Achilles!' Tot zo ver Achilles: zijn zware speer vloog achter zijn schreeuw aan maar hoewel de lans feilloos op zijn doel afging heeft zij toch niets uitgericht met haar ijzeren punt en slechts met een schampschot zijn borst geraakt. |
'nate dea, nam te fama
praenovimus,' inquit ille 'quid a nobis vulnus miraris abesse?' (mirabatur enim.) 'non haec, quam cernis, equinis fulva iubis cassis neque onus, cava parma, sinistrae auxilio mihi sunt: decor est quaesitus ab istis; |
90 |
'Zoon van een godin'
riep deze, 'je roem snelde je vooruit wat verbaas je je dat wij onkwetsbaar zijn?' (hij verbaasde zich namelijk) 'niet deze helm, die jij ziet met zijn helmbos van paardenstaart noch de last van mijn linkerarm, het schild, zijn mijn wapens: die heb ik slechts als versiering; |
Mars quoque ob hoc
capere arma solet! removebitur huius tegminis officium: tamen indestrictus abibo; est aliquid non esse satum Nereide, sed qui Nereaque et natas et totum temperat aequor.' dixit et haesurum clipei curvamine telum |
95 |
Ook Mars neemt slechts
daarom wapens op! Neem hun taak van bescherming weg, dan nog kom ik ongehavend van hier. Het gaat erom dat je niet de zoon van een Nereïde bent maar van hem die heerser is over Nereus en zijn kinderen en heel de zee beheerst'. Dat riep hij uit en zijn speer mikte hij op het gebogen schild van Achilles |
misit in Aeaciden, quod
et aes et proxima rupit terga novena boum, decimo tamen orbe moratum est. excutit hoc heros rursusque trementia forti tela manu torsit: rursus sine vulnere corpus sincerumque fuit; nec tertia cuspis apertum |
100 |
en stootte die èn door
het brons èn door negen lagen bescherming van runderhuid maar toch bleef hij in de tiende schil steken. De held rukte deze er uit en slingerde de gedrilde lans opnieuw met zijn sterke hand; opnieuw bleef het lijf zonder wond en ongeschonden; ook een derde lansworp was niet in staat |
et se praebentem valuit
destringere Cycnum. haut secus exarsit, quam circo taurus aperto, cum sua terribili petit inritamina cornu, poeniceas vestes, elusaque vulnera sentit; num tamen exciderit ferrum considerat hastae: |
105 |
om Cycnus die pal voor
hem ging staan te treffen. Niet anders ontvlamde hij dan in het open circus een stier wanneer die naar zijn uitdagers uitvalt met zijn schrikwekkende hoorns de rode lap ziet en merkt dat wonden mislukken. Hij bekijkt of de ijzeren punt van zijn lans is verdwenen: |
haerebat ligno. 'manus
est mea debilis ergo, quasque' ait 'ante habuit vires, effudit in uno? nam certe valuit, vel cum Lyrnesia primus moenia deieci, vel cum Tenedonque suoque Eetioneas inplevi sanguine Thebas, |
110 |
hij zat nog aan het
hout. 'Is mijn hand dan verzwakt en zijn de krachten die ik voorheen had bij deze ene verdwenen? want zeker had hij zijn kracht nog toen ik als eerste de muren van Lyrnessos deed wankelen of toen ik Tenedos en het Thebe van Eëtion hun eigen bloed liet vergieten, |
vel cum purpureus
populari caede Caicus fluxit, opusque meae bis sensit Telephus hastae. hic quoque tot caesis, quorum per litus acervos et feci et video, valuit mea dextra valetque.' dixit et, ante actis veluti male crederet, hastam |
115 |
of toen de Caicus,
gepurperd door het bloed van eigen mensen
voortstroomde en Telephus tot twee maal toe het werk van mijn lans voelde. Hier ook is mijn arm sterk geweest en in staat tot zoveel doden van wie ik hopen heb opgetast op de kust, dat zie ik toch zelf'. Na deze woorden en als geloofde hij nauwelijks wat hij voorheen had gedaan |
misit in adversum Lycia
de plebe Menoeten loricamque simul subiectaque pectora rupit. quo plangente gravem moribundo vertice terram extrahit illud idem calido de vulnere telum atque ait:'haec manus est,haec,qua modo vicimus, hasta: |
120 |
slingerde hij z'n lans
naar Menoetes, een tegenstander uit Lycië, en doorkliefde zowel zijn pantser als de borst daaronder. Toen deze jammerend stervend zijn hoofd tegen de aarde bonkte trok hij dat wapen weer uit de warme wond met de woorden: 'Dit is mijn hand, dit de speer waarmee ik zojuist heb gewonnen, |
utar in hoc isdem; sit
in hoc, precor, exitus idem!' sic fatus Cycnum repetit, nec fraxinus errat inque umero sonuit non evitata sinistro, inde velut muro solidaque a caute repulsa est; qua tamen ictus erat, signatum sanguine Cycnum |
125 |
diezelfde zal ik ook
tegen hem inzetten; laat nou toch de afloop gelijk zijn!' Zo zocht hij Cycnus weer op en het essenhout faalde niet en bonkte op zijn schouder, niet tegengehouden door zijn schild maar vandaar is hij teruggeketst als door een muur of rots afgeweerd; maar waar hij getroffen was had Achilles een bloedvlek bij Cycnus |
viderat et frustra
fuerat gavisus Achilles: vulnus erat nullum, sanguis fuit ille Menoetae! tum vero praeceps curru fremebundus ab alto desilit et nitido securum comminus hostem ense petens parmam gladio galeamque cavari |
130 |
gezien en zich ten
onrechte verheugd: helemaal geen verwonding, dat bloed was nog van Menoetes! Dan springt hij, werkelijk buiten zinnen, halsoverkop van zijn hoge wagen en stormt met zijn blinkend zwaard van dichtbij op de zorgeloze vijand af en merkt hoe diens schild en helm door zijn zwaard wordt doorkliefd |
cernit, at in duro laedi
quoque corpore ferrum. haut tulit ulterius clipeoque adversa reducto ter quater ora viri, capulo et cava tempora pulsat cedentique sequens instat turbatque ruitque attonitoque negat requiem: pavor occupat illum, |
135 |
maar op zijn harde
lichaam het ijzer het toch weer begeeft. Dit kan hij niet langer verkroppen en hij stoot met het schild drie, ja vier maal in het gezicht van zijn tegenstander, beukt met zijn zwaardkling op zijn slapen en als die terugdeinst zet hij hem na, dreigt en duwt en gunt hem, uitgeput, geen rust: doodschrik slaat toe bij Cycnus |
ante oculosque natant
tenebrae retroque ferenti aversos passus medio lapis obstitit arvo; quem super inpulsum resupino corpore Cycnum vi multa vertit terraeque adflixit Achilles. tum clipeo genibusque premens praecordia duris |
140 |
voor zijn ogen drijven
wolken duisternis en als hij achteruit stapt staat in het veld een steen zijn achterwaarste stappen in de weg, daarover stoot Achilles Cynus achterover neer en tilt met veel geweld hem op en kwakt hem tegen de grond. Dan drukt hij hem met schild en harde knieën tegen de borst |
vincla trahit galeae,
quae presso subdita mento elidunt fauces et respiramen iterque eripiunt animae. victum spoliare parabat: arma relicta videt; corpus deus aequoris albam contulit in volucrem, cuius modo nomen habebat. |
145 |
en trekt de riemen van
zijn helm onder zijn kin aan: die sluiten zijn keel en ademhaling af en ontnemen hem zijn ademtocht. Achilles wil hem zijn wapens afnemen maar treft slechts lege wapens aan! Neptunus heeft zijn lijf verborgen in de witte watervogel, waarvan hij eerst alleen de naam droeg. |
Feestmaal van de Helden (146 - 167) |
Hic labor, haec requiem
multorum pugna dierum attulit et positis pars utraque substitit armis. dumque vigil Phrygios servat custodia muros, et vigil Argolicas servat custodia fossas, festa dies aderat, qua Cycni victor Achilles |
150 |
Deze struggeling, deze
strijd leidde een pauze in van vele dagen waarin beide partijen de wapens lieten rusten. Terwijl een wachtpost de Trojaanse muren beschermde en een bewaking de Griekse grachten in het oog hield werd het tijd voor een feestmaal, waarbij Achilles, Cycnus' overwinnaar , |
Pallada mactatae
placabat sanguine vaccae; cuius ut inposuit prosecta calentibus aris, et dis acceptus penetravit in aethera nidor, sacra tulere suam, pars est data cetera mensis. discubuere toris proceres et corpora tosta |
155 |
een zoenoffer wilde
brengen voor Pallas door het slachten van een rund. zodra hij de vooraf gesneden delen op het ontstoken altaar gelegd had en de offergeur, welkom bij de goden, de hemel binnendrong, hebben zij het passende deel als offer verbrand en de rest voor de maaltijd bestemd. De vorsten legden zich aan tafel en deden zich tegoed aan het geroosterd |
carne replent vinoque
levant curasque sitimque. non illos citharae, non illos carmina vocum longave multifori delectat tibia buxi, sed noctem sermone trahunt, virtusque loquendi materia est: pugnas referunt hostisque suasque, |
160 |
vlees en bevrijdden zich
met wijn van zorgen en dorst. Niet vermaakten hen cithers noch liederengezang of de blokfluit met zijn vele gaten, nee, zij brachten de nacht door met verhalen en de welbespraaktheid was hun ding: zij rakelden hun gevechten en hun vijanden op |
inque vices adita atque
exhausta pericula saepe commemorare iuvat; quid enim loqueretur Achilles, aut quid apud magnum potius loquerentur Achillem? proxima praecipue domito victoria Cycno in sermone fuit: visum mirabile cunctis, |
165 |
en zij amuseerden elkaar
door om beurten hun avonturen van begin tot einde te vertellen. Wat immers zou Achilles liever verhalen, waarover zou men liever vertellen in het bijzijn van de grote Achilles? Eerst en vooral kwam de overwinning ter sprake op de verslagen Cycnus: een wonder in aller ogen |
quod iuveni corpus nullo
penetrabile telo invictumque a vulnere erat ferrumque terebat. |
dat het lichaam van de
man door geen enkel wapen te benaderen was en het onkwetsbaar was, tegen ijzer gehard. |
|
Nestor vertelt over Caenis en Caeneus (168 - 209) |
hoc ipse Aeacides, hoc
mirabantur Achivi, cum sic Nestor ait: 'vestro fuit unicus aevo contemptor ferri nulloque forabilis ictu |
170 |
Hierover stond Achilles
zelf perplex en met hem alle Grieken toen Nestor als volgt het woord nam:'In jullie eeuw was Cycnus de enige minachter van ijzer en onkwetsbaar voor elke aanval. |
Cycnus. at ipse olim
patientem vulnera mille corpore non laeso Perrhaebum Caenea vidi, Caenea Perrhaebum, qui factis inclitus Othryn incoluit, quoque id mirum magis esset in illo, femina natus erat.' monstri novitate moventur |
175 |
Maar zelf heb ik met
eigen ogen gezien hoe ooit Caeneus met duizend wonden getroffen toch zonder één schram bleef, Caeneus uit Thessalië, die, vermaard om zijn daden, op de Othrys woonde, en, wat des verwonderlijker aan hem was, als vrouw was geboren'. Door het ongehoorde van dit wonder werden alle aanwezigen |
quisquis adest,
narretque rogant: quos inter Achilles: 'dic age! nam cunctis eadem est audire voluntas, o facunde senex, aevi prudentia nostri, quis fuerit Caeneus, cur in contraria versus, qua tibi militia, cuius certamine pugnae |
180 |
nieuwsgierig gemaakt en
vroegen naar meer, namens hen zei Achilles: 'Vooruit, vertel! Want bij allen hier leeft dezelfde wens meer te horen, welsprekende grijsaard, toppunt van wijsheid in onze eeuw: wie was die Caeneus, waarom verkeerde hij in zijn tegendeel, bij welke krijgsoperatie van jou, door zijn daden in welke strijd |
cognitus, a quo sit
victus, si victus ab ullo est.' tum senior: 'quamvis obstet mihi tarda vetustas, multaque me fugiant primis spectata sub annis, plura tamen memini. nec quae magis haereat ulla pectore res nostro est inter bellique domique |
185 |
bekend, door wie
overwonnen als hij al verslagen is door iemand?' Toen ging de oude voort: 'Al word ik gehinderd door een trage bejaardheid en ontglippen mij veel beelden uit vroegere jaren, meer houd ik er toch vast. Maar niets blijft mij meer bij onder al wat ik meegemaakt heb in oorlog en vrede |
acta tot, ac si quem
potuit spatiosa senectus spectatorem operum multorum reddere, vixi annos bis centum; nunc tertia vivitur aetas. 'Clara decore fuit proles Elateia Caenis, Thessalidum virgo pulcherrima, perque propinquas |
190 |
(en als een rijke
ouderdom iemand tot getuige kan maken van veel gebeurtenissen dan ik wel: twee generaties heb ik al meegemaakt, ik beleef nu al de derde!). Caenis was de prachtige dochter van Elatus en het mooiste meisje van Thessalië, tot in de naburige steden |
perque tuas urbes (tibi
enim popularis, Achille), multorum frustra votis optata procorum. temptasset Peleus thalamos quoque forsitan illos: sed iam aut contigerant illi conubia matris aut fuerant promissa tuae, nec Caenis in ullos |
195 |
(en ook die van jou,
Achilles, zij was immers uit jouw streek) begeerd en vergeefs door veel edelen met beloften overladen. Zelfs Peleus zou wellicht ook zo'n huwelijksaanzoek hebben gedaan: als hij niet al getrouwd was met Thetis, jouw moeder, of al verloofd was met haar. Maar Caenis was afkerig van een huwelijk |
denupsit thalamos
secretaque litora carpens aequorei vim passa dei est (ita fama ferebat), utque novae Veneris Neptunus gaudia cepit, "sint tua vota licet" dixit "secura repulsae: elige, quid voveas!" (eadem hoc quoque fama ferebat) |
200 |
met iemand van hen en,
zwervend langs afgelegen stranden, heeft zij de overweldiging ondergaan van de zeegod (zo wil de faam) en toen Neptunus deze vreugd van een tweede Venus had genoten zei hij: "Je mag wensen wat je wil, zonder gevaar voor afwijzing: kies maar wat je graag wil" (dezelfde faam verspreidde ook dit) |
"magnum" Caenis ait
"facit haec iniuria votum, tale pati iam posse nihil; da, femina ne sim: omnia praestiteris." graviore novissima dixit verba sono poteratque viri vox illa videri, sicut erat; nam iam voto deus aequoris alti |
205 |
"Deze aanranding", zei
Caenis,"levert een grote wens op, iets dergelijks niet meer mee te kunnen maken: maak dat ik geen vrouw ben: daarmee heb je alles ingelost". Deze laatste woorden had ze al met een lagere stem uitgesproken en die stem kon al van een man lijken zoals het ook was; want de god van de diepe zee had haar wens |
adnuerat dederatque
super, nec saucius ullis vulneribus fieri ferrove occumbere posset. munere laetus abit studiisque virilibus aevum exigit Atracides Peneiaque arva pererrat. |
ingewilligd en haar
bovendien geschonken dat hij door geen wonden geschaad worden kon of door een wapen kon sterven. Verheugd over dit geschenk gaat hij heen en brengt zijn leven door met mannendaden en zwerft als 'Caeneus' in het land van de Peneius rond. |
|
Nestor vertelt over Lapithen en Centauren (210 - 535) |
'Duxerat Hippodamen
audaci Ixione natus nubigenasque feros positis ex ordine mensis arboribus tecto discumbere iusserat antro. Haemonii proceres aderant, aderamus et ipsi, festaque confusa resonabat regia turba. ecce canunt Hymenaeon, et ignibus atria fumant, |
215 |
'Pirithoös, zoon van de
vermetele Ixion, huwde Hippodames en nodigde de wilde 'Wolkenzonen', de Centauren, aan te liggen aan het aangerichte feestmaal in zijn grotwoning, door bomen afgeschermd. De Thessalische vorsten waren aanwezig, ik zelf ook, het feestvierend koninklijk paleis weergalmde door het feestgedruis. Nu zingt men een bruiloftslied en branden de vuren op het altaar en verschijnt |
cinctaque adest virgo
matrum nuruumque caterva, praesignis facie; felicem diximus illa coniuge Pirithoum, quod paene fefellimus omen. nam tibi, saevorum saevissime Centaurorum, Euryte, quam vino pectus, tam virgine visa |
220 |
de gesluierde bruid met
haar gevolg van vrouwen van twee generaties, stralend om te zien; wij wensen Pirithoös geluk met zo'n echtgenote, waarbij het onheilsteken ons ontgaat. Want bij jou, meest brute van de wilde Centauren, Eurytus, ontvlamde je hart zowel door de wijn als door het zien van de bruid |
ardet, et ebrietas
geminata libidine regnat. protinus eversae turbant convivia mensae, raptaturque comis per vim nova nupta prehensis. Eurytus Hippodamen, alii, quam quisque probabant aut poterant, rapiunt, captaeque erat urbis imago. |
225 |
en die dubbele
dronkenschap regeert je met wellust. Opeens worden tafels omver gestoten en wordt het feestmaal een chaos, met geweld wordt de bruid bij haar haren meegesleept. Eurytus rooft Hippodames, de anderen wie hen maar aanstaat of die zij maar bereiken kunnen en het lijkt een stad na de verovering. |
femineo clamore sonat
domus: ocius omnes surgimus, et primus "quae te vecordia," Theseus "Euryte, pulsat," ait, "qui me vivente lacessas Pirithoum violesque duos ignarus in uno?" [neve ea magnanimus frustra memoraverit ore, |
230 |
Het gegil van de vrouwen
klinkt luid in het paleis: snel rijzen we allen op en eerst roept Theseus: Wat een dwaasheid treft jou, Eurytus, dat je bij mijn leven Pirithoös uitdaagt en zo twee man tegelijk tot je vijand maakt!' [en niet loos heeft hij dit grootmoedig gesproken: |
submovet instantes
raptamque furentibus aufert.] ille nihil contra, (neque enim defendere verbis talia facta potest) sed vindicis ora protervis insequitur manibus generosaque pectora pulsat. forte fuit iuxta signis exstantibus asper |
235 |
hij jaagt de jagers weg
en ontrooft de geroofde aan de rovers]. Eurytus antwoordt niet (hij kan zo'n daad natuurlijk ook niet met woorden goedpraten) maar met woeste poten zoekt hij het gezicht van de wreker en timmert op diens nobele borst. Toevallig stond vlakbij een zwaar oud mengvat met uitstekende versiering: |
antiquus crater; quem
vastum vastior ipse sustulit Aegides adversaque misit in ora: sanguinis ille globos pariter cerebrumque merumque vulnere et ore vomens madida resupinus harena calcitrat. ardescunt germani caede bimembres |
240 |
Theseus, daarboven
uitstekend, tilt het op en smijt het in het gezicht vóór
hem gutsen bloed braakt hij uit met hersens en met wijn uit een gezicht van een en al wond en wankelt achterover in het bemorste zand. Zijn tweelijvige maten ontsteken door die moord in woede |
certatimque omnes uno
ore "arma, arma" loquuntur. vina dabant animos, et prima pocula pugna missa volant fragilesque cadi curvique lebetes, res epulis quondam, tum bello et caedibus aptae. 'Primus Ophionides Amycus penetralia donis |
245 |
en als om strijd roepen
allen tegelijk 'Oorlog, Wapens'. De wijn maakt ze vermetel en de eerste bekers in de strijd gesmeten vliegen rond alsook breekbare kruiken en gekromde bekkens, zojuist nog bestemd voor de maaltijd, nu geschikt voor oorlog en voor moord. 'Als eerste heeft Ophions zoon Amycus het gewaagd het huisaltaar |
haut timuit spoliare
suis et primus ab aede lampadibus densum rapuit funale coruscis elatumque alte, veluti qui candida tauri rumpere sacrifica molitur colla securi, inlisit fronti Lapithae Celadontis et ossa |
250 |
van zijn gaven te
beroven en als eerste heeft hij van een zolderbalk een luchter vol flikkerende fakkels gerukt en die hoog in de lucht geheven, zoals wie uithaalt om bij de witte offergaven de nek van een stier met een bijl te doorklieven, en stootte hem in het hoofd van de Lapith Celadon en |
non cognoscendo confusa
relinquit in ore. exsiluere oculi, disiectisque ossibus oris acta retro naris medioque est fixa palato. hunc pede convulso mensae Pellaeus acernae stravit humi Pelates deiecto in pectora mento |
255 |
liet de botten in zijn
gezicht onherkenbaar verminkt achter. Zijn ogen sprongen er uit en tussen de uiteengespatte botten van zijn gezicht werd zijn neus naar achter geduwd en midden aan zijn verhemelte geplakt. Amycus werd door Pelates uit Pella met een losgerukte tafelpoot van essenhout neergeslagen: zijn kin werd in zijn borst gedrukt |
cumque atro mixtos
sputantem sanguine dentes vulnere Tartareas geminato mittit ad umbras. 'Proximus ut steterat spectans altaria vultu fumida terribili "cur non" ait "utimur istis?" cumque suis Gryneus inmanem sustulit aram |
260 |
en terwijl hij met een
donkere bloedstroom zijn tanden uitspuwde werd hij bij een volgende verwonding naar de schimmen van de Tartarus gestuurd. Toen de grimmig kijkende Gryneus het rokende altaar waar hij net naast stond overzag zei hij:'Waarom gebruiken wij die niet?" en tilde het geweldige offerblok op |
ignibus et medium
Lapitharum iecit in agmen depressitque duos, Brotean et Orion: Orio mater erat Mycale, quam deduxisse canendo saepe reluctanti constabat cornua lunae. "non impune feres, teli modo copia detur!" |
265 |
en smeet het met vuur en
al midden tussen de horde Lapithen en schakelde er twee uit, Broteas en Orios; van Orios was Mycale de moeder van wie het bekend is dat zij met haar spreuken de hoorns van de tegensputterende maan omlaag bracht. "Dat zul je niet ongestraft doen als ik een wapen kan vinden!" |
dixerat Exadius telique
habet instar, in alta quae fuerant pinu votivi cornua cervi. figitur hinc duplici Gryneus in lumina ramo eruiturque oculos, quorum pars cornibus haeret, pars fluit in barbam concretaque sanguine pendet. |
270 |
riep Exadius uit en daar
had hij al een geweldig wapen: een hertegewei dat aan een hoge pijnboom als votiefgeschenk hing. Hij stoot ze met hun vertakking Gryneus in beide ogen en steekt er zijn ogen mee uit; één blijft aan de hoorn hangen, de ander zakt in zijn baard en bungelt daar in een bloedkorst. |
'Ecce rapit mediis
flagrantem Rhoetus ab aris pruniceum torrem dextraque a parte Charaxi tempora perfringit fulvo protecta capillo. correpti rapida, veluti seges arida, flamma arserunt crines, et vulnere sanguis inustus |
275 |
Kijk, daar grijpt
Rhoetus van het altaar een brandende toorts van pruimenhout en doorboort daarmee aan de rechterkant Charaxus' slaap die bedekt is met een blonde haardos. Zijn haren vatten als droog tarwe vlam en het bloed dat uit de brandwond komt |
terribilem stridore
sonum dedit, ut dare ferrum igne rubens plerumque solet, quod forcipe curva cum faber eduxit, lacubus demittit: at illud stridet et in trepida submersum sibilat unda. saucius hirsutis avidum de crinibus ignem |
280 |
geeft een vreselijk
sisgeluid zoals ijzer, roodgloeiend gestookt, doet wanneer de smid het met zijn tang tevoorschijn haalt en in de spoelbak doopt, daar sist het en gaat het bij de onderdompeling in het bruisend water te keer. Hoewel gewond weet hij het gretig vuur uit zijn ruige haar te slaan |
excutit inque umeros
limen tellure revulsum tollit, onus plaustri, quod ne permittat in hostem, ipsa facit gravitas: socium quoque saxea moles oppressit spatio stantem propiore Cometen. gaudia nec retinet Rhoetus: "sic, conprecor," inquit |
285 |
en tilt een drempel, uit
de vloer gerukt, op zijn schouders een karrevracht die niet geschikt is om een vijand te bereiken want vanzichzelf loodzwaar: maar de steenklomp verbrijzelt wel Cometes, een Lapith die vlak naast hem staat. Rhoetus houdt zijn vreugde niet in bedwang en roept: |
"cetera sit fortis
castrorum turba tuorum!" semicremoque novat repetitum stipite vulnus terque quaterque gravi iuncturas verticis ictu rupit, et in liquido sederunt ossa cerebro. 'Victor ad Euagrum Corythumque Dryantaque transit; |
290 |
Hopelijk kan iedereen
van jouw troep zo sterk zijn!" en herhaalt met de halfverbrande stomp zijn aanvallen; drie, ja vier keer vermorzelt hij zijn sleutelbeen en dwingt het gebeente in de hersensap. 'Zegepralend stapt hij af op Euager en Dryas en op Corythus, |
e quibus ut prima tectus
lanugine malas procubuit Corythus, "puero quae gloria fuso parta tibi est?" Euagrus ait, nec dicere Rhoetus plura sinit rutilasque ferox in aperta loquentis condidit ora viri perque os in pectora flammas. |
295 |
en zodra hij Corythus,
wiens wangen amper nog met baardhaar zijn bedekt, geveld heeft, snauwt Euager: "Wat roem put jij uit deze kindermoord?" Maar Rhoetus laat hem niet uitspreken en stopt hem woest de vlammende toorts in zijn open mond en daarlangs in zijn borst. |
te quoque, saeve Drya,
circum caput igne rotato insequitur, sed non in te quoque constitit idem exitus: adsiduae successu caedis ovantem, qua iuncta est umero cervix, sude figis obusta. ingemuit duroque sudem vix osse revulsit |
300 |
Ook jou, woeste Dryas,
achtervolgt hij, de fakkel zwaait hij boven zijn hoofd, maar voor jou staat niet dezelfde afloop geschreven: terwijl Rhoetus het slagen van zijn reeks moorden bejubelt wordt zijn sleutelbeen door een hete staak doorboord. Hij slaakt een kreet, weet de staak nog uit het harde bot te wrikken |
Rhoetus et ipse suo
madefactus sanguine fugit. fugit et Orneus Lycabasque et saucius armo dexteriore Medon et cum Pisenore Thaumas, quique pedum nuper certamine vicerat omnes Mermeros, accepto tum vulnere tardius ibat; |
305 |
en slaat dan zelf op de
vlucht, door eigen bloed besmeurd. Dan vluchten ook Orneus, Lycabas en Medon, gewond aan zijn rechterschouder, Pisenor en Thaumas ook en Mermerus die onlangs nog allen in een wedren overtroffen had maar toen heel wat trager liep door een verwonding. |
et Pholus et Melaneus et
Abas praedator aprorum, quique suis frustra bellum dissuaserat augur Asbolus: ille etiam metuenti vulnera Nesso "ne fuge! ad Herculeos" inquit "servaberis arcus." at non Eurynomus Lycidasque et Areos et Imbreus |
310 |
Ook Pholus zet het op
een lopen en Menelaus en Abas, de zwijnenjager, en Asbolus, de ziener die de zijnen tevergeefs de oorlog afgeraden had: nu voegt hij Nessus die voor wonden zwicht nog toe: "Vlucht jij maar niet! Jij blijft behouden voor de boog van Hercules!" Maar Euronymus, Lycidas, Areos en Imbreus slagen er niet in |
effugere necem; quos
omnes dextra Dryantis perculit adversos. adversum tu quoque, quamvis terga fugae dederas, vulnus, Crenaee, tulisti: nam grave respiciens inter duo lumina ferrum, qua naris fronti committitur, accipis, imae. |
310 |
te ontsnappen aan de
dood: al deze tegenstanders versloeg de rechterhand van Dryas. Ook jij, Crenaeus, werd frontaal gewond hoewel je al op de vlucht was: want toen je toch nog omkeek kreeg je een speer tussen je ogen waar je neus onder aan je voorhoofd vastzit. |
'In tanto fremitu
cunctis sine fine iacebat sopitus venis et inexperrectus Aphidas languentique manu carchesia mixta tenebat, fusus in Ossaeae villosis pellibus ursae; quem procul ut vidit frustra nulla arma moventem, |
320 |
'In al die vechtherrie
lag Aphidas versuft tot in zijn diepste zelf ongestoord te slapen met in zijn verslapte hand een beker aangelengde wijn, uitgestrekt op de ruige vacht van een Ossa-beer. Als Phorbas hem in het oog krijgt, niets vermoedend en zonder wapen |
inserit amento digitos
"miscenda" que dixit "cum Styge vina bibes" Phorbas; nec plura moratus in iuvenem torsit iaculum, ferrataque collo fraxinus, ut casu iacuit resupinus, adacta est. mors caruit sensu, plenoque e gutture fluxit |
325 |
windt hij de speerriem
om zijn vingers en schreeuwt: "Drink jij maar Styx-gemengde wijn", en zonder dralen slingert hij zijn lans op de jonge centaur af en het ijzer dringt daar hij achterover ligt, zijn hals in. Zijn dood kwam onverwacht maar uit zijn volle keel spoot |
inque toros inque ipsa
niger carchesia sanguis. 'Vidi ego Petraeum conantem tollere terra glandiferam quercum; quam dum conplexibus ambit et quatit huc illuc labefactaque robora iactat, lancea Pirithoi costis inmissa Petraei |
330 |
donker bloed op de vacht
en ook terug in de beker. 'Zelf zag ik Petraeus proberen een volle eik uit de grond te rukken; maar terwijl hij die met beide armen omvatte en heen en weer schudde en de boom aan het wankelen bracht stak Pirithoös zijn lans in de ribben van Petraeus |
pectora cum duro
luctantia robore fixit. Pirithoi virtute Lycum cecidisse ferebant, Pirithoi virtute Chromin, sed uterque minorem victori titulum quam Dictys Helopsque dederunt, fixus Helops iaculo, quod pervia tempora fecit |
335 |
en nagelde zijn bast
vast aan het harde hout waarmee hij worstelde. 'Men zegt dat Lycus is gesneuveld door de kracht van Pirithoös en Chromis precies zo, maar getweeën hebben zij hun overwinnaar een geringere roem verschaft dan Dictys en Helops deden: Helops werd doorboord door een werpspies die door zijn slapen drong |
et missum a dextra
laevam penetravit ad aurem, Dictys ab ancipiti delapsus acumine montis, dum fugit instantem trepidans Ixione natum, decidit in praeceps et pondere corporis ornum ingentem fregit suaque induit ilia fractae. |
340 |
en van zijn rechter- tot
zijn linker oor drong, Dictys gleed uit op een smal bergpad terwijl hij in paniek vluchtte voor Pirithoös' achtervolging hij struikelde hals over kop en brak met zijn lichaamsgewicht een geweldige berg-es en de stronk doorboorde zijn liezen. |
'Ultor adest Aphareus
saxumque e monte revulsum mittere conatur; conantem stipite querno occupat Aegides cubitique ingentia frangit ossa nec ulterius dare corpus inutile leto aut vacat aut curat tergoque Bienoris alti |
345 |
Aphareus wierp zich als
wreker op en probeerde een rotsblok, losgewrikt uit de berg, te smijten; maar in zijn poging was Theseus hem vóór en brak de reusachige botten van de disgenoot, gunde zich geen tijd of moeite om het onmachtige lijf verder af te maken maar stortte zich op de rug van de lange Biënor |
insilit, haut solito
quemquam portare nisi ipsum, opposuitque genu costis prensamque sinistra caesariem retinens vultum minitantiaque ora robore nodoso praeduraque tempora fregit. robore Nedymnum iaculatoremque Lycopen |
350 |
die er niet op berekend
was iemand anders te dragen dan zichzelf; hij drukte zijn knie in zijn ribben, greep met zijn linkerhand zijn hoofdharen vast, trok zijn gezicht en vervaarlijke muil achterwaarts en brak met een knoestig stuk hout zijn steenharde slapen. Met dat wapen velde hij ook Nedymnus en de slingeraar Lycopes |
sternit et inmissa
protectum pectora barba Hippason et summis exstantem Riphea silvis Thereaque, Haemoniis qui prensos montibus ursos ferre domum vivos indignantesque solebat. haut tulit utentem pugnae successibus ultra |
355 |
en Hippasus, wiens borst
werd beschermd door zijn laaghangende baard alsook Ripheus, uitstekend boven de hoogste boom, en Thereus, die de gewoonte had de beren die hij in de Thessalische bergen gevangen had levend mee te nemen naar huis ondanks hun tegenspartelen. Demoleon verdroeg Theseus' krijgstriomfen niet langer: |
Thesea Demoleon:
solidoque revellere trunco annosam pinum magno molimine temptat; quod quia non potuit, praefractam misit in hostem, sed procul a telo Theseus veniente recessit Pallados admonitu: credi sic ipse volebat. |
360 |
hij poogde van een
stevige tronk een oude pijnboom los te wringen met al zijn kracht; omdat hij hierin niet slaagde brak hij een stuk af en stuurde dat op zijn tegenstander af, maar Theseus ontweek het projectiel in zijn vlucht op een waarschuwing van Pallas: zo wilde die dat geloofd hebben. |
non tamen arbor iners
cecidit; nam Crantoris alti abscidit iugulo pectusque umerumque sinistrum: armiger ille tui fuerat genitoris, Achille, quem Dolopum rector, bello superatus, Amyntor Aeacidae dederat pacis pignusque fidemque. |
365 |
Toch viel de boom niet
voor niets, want van de reusachtige Crantor hakte hij de linkerhelft van borst en schouder weg vanaf zijn keel. Hij was de wapendrager geweest van jouw vader, Achilles, die de aanvoerder van de Dolopen, Amyntor, na zijn nederlaag aan hem gegeven had als onderpand en belofte van vrede. |
Hunc procul ut foedo
disiectum vulnere Peleus vidit, "at inferias, iuvenum gratissime Crantor, accipe" ait validoque in Demoleonta lacerto fraxineam misit contentis viribus hastam, quae laterum cratem praerupit et ossibus haerens |
370 |
Als Peleus deze door
vreselijke verwonding gehavend ziet, roept hij: "Hier komt je grafgeschenk allerdierbaarste Crantor", en slingert zijn scherpe strijdhout met krachtige arm af op Demoleon, uit alle macht; de speer brak door zijn borstkas en bleef trillend steken in zijn bot: |
intremuit: trahit ille
manu sine cuspide lignum (id quoque vix sequitur), cuspis pulmone retenta est; ipse dolor vires animo dabat: aeger in hostem erigitur pedibusque virum proculcat equinis. excipit ille ictus galea clipeoque sonantes |
375 |
het hout van de speer
weet hij er uit te trekken, zij het met moeite, maar de punt bleef achter en stak in zijn long; juist de pijn gaf zijn geest kracht en, hoewel gewond, steigert hij tegen zijn vijand en trapt die met zijn paardenhoeven. Die vangt zijn dreunende trappen op met helm en schild, |
defensatque umeros
praetentaque sustinet arma perque armos uno duo pectora perforat ictu. ante tamen leto dederat Phlegraeon et Hylen eminus, Iphinoum conlato Marte Claninque; additur his Dorylas, qui tempora tecta gerebat |
380 |
beschermt zo zijn
schouders en houdt zijn wapens vóór zich uit en doorboort via de flanken met één houw twee borsten. Tevoren had hij al Phlegraeon en Hyle van afstand de dood ingejaagd, Iphinous en Clanis in een worsteling; Dorylas wordt daaraan toegevoegd: die droeg voor zijn slapen |
pelle lupi saevique
vicem praestantia teli cornua vara boum multo rubefacta cruore. 'Huic ego (nam viris animus dabat) "aspice," dixi "quantum concedant nostro tua cornua ferro" et iaculum torsi: quod cum vitare nequiret, |
385 |
een wolvenhuid en als
dreigende woeste wapens uitstaande runderhorens roodgekleurd door veel bloed. "Kijk nou maar", schreeuwde ik zelf hem toe want woede gaf mij kracht, "hoezeer jouw horens het afleggen tegen mijn ijzer" en ik slingerde mijn lans: toen hij die niet ontwijken kon, |
opposuit dextram
passurae vulnera fronti: adfixa est cum fronte manus; fit clamor, at illum haerentem Peleus et acerbo vulnere victum (stabat enim propior) mediam ferit ense sub alvum. prosiluit terraque ferox sua viscera traxit |
390 |
hield hij zijn hand voor
zijn voorhoofd om een verwonding te weren: zijn hand werd vastgespietst aan zijn voorhoofd, hij slaakte een kreet maar Peleus, die vlak naast hem stond, trof hem, vastgeklonken en overweldigd door zijn bittere wond, met zijn zwaard in zijn buik. Hij sprong weg en in zijn woede veegde hij zijn ingewanden over de grond |
tractaque calcavit
calcataque rupit et illis crura quoque inpediit et inani concidit alvo. 'Nec te pugnantem tua, Cyllare, forma redemit, si modo naturae formam concedimus illi. barba erat incipiens, barbae color aureus, aurea |
395 |
en hij trapte in dat
veegsel en scheurde het vertrapte en raakte met zijn benen daarin weer verward en zakte met een lege buik ineen. Cyllarus, ook jouw schoonheid heeft je niet gered in het gevecht, als we bij een Centaur tenminste nog van 'schoonheid' spreken kunnen. Hij droeg het begin van een baard, een goudgekleurde nog wel, |
ex umeris medios coma
dependebat in armos. gratus in ore vigor; cervix umerique manusque pectoraque artificum laudatis proxima signis, et quacumque vir est; nec equi mendosa sub illo deteriorque viro facies; da colla caputque, |
400 |
en zijn gouden hoofdhaar
golfde van zijn schouders tot op zijn flanken. Een prachtige kracht straalde in zijn gezicht: zijn hoofd, schouders, handen en borst evenaarden de veelgeprezen beelden van kunstenaars, alwat er mens aan hem is, maar ook het paarddeel onderaan hem was getrouw en niet minder dan het mandeel; voeg daar nek en hoofd |
Castore dignus erit: sic
tergum sessile, sic sunt pectora celsa toris. totus pice nigrior atra, candida cauda tamen; color est quoque cruribus albus. multae illum petiere sua de gente, sed una abstulit Hylonome, qua nulla decentior inter |
405 |
aan toe: hij zou Castor
kunnen dragen; zo berijdbaar is zijn rug zo verheven zijn gespierde borst. Overal zwarter dan pekzwart maar wit is zijn staart, even wit ook zijn benen. Vele meisjescentauren hebben naar hem geflirt maar alleen Hylonome stal zijn hart; zij overtrof in schoonheid |
semiferos altis
habitavit femina silvis; haec et blanditiis et amando et amare fatendo Cyllaron una tenet, cultu quoque, quantus in illis esse potest membris, ut sit coma pectine levis, ut modo rore maris, modo se violave rosave |
410 |
alle paardenmens-maagden
die diep in de bossen hun habitat hebben. Zij ook alleen bond Cyllarus aan zich met gevlei en met liefde die zij niet voor zich hield, met haar opmaak ook, voorzover daarvan sprake kan zijn bij Centauren: haar haar droeg zij glad gekamd, zij hulde zich nu eens in rozemarijn, dan weer in viooltjes of rozen |
inplicet, interdum
candentia lilia gestet, bisque die lapsis Pagasaeae vertice silvae fontibus ora lavet, bis flumine corpora tinguat, nec nisi quae deceant electarumque ferarum aut umero aut lateri praetendat vellera laevo. |
415 |
soms droeg zij ook witte
lelies. Twee maal daags waste zij haar gezicht hoog in de bronnen van de wouden van Pagasae, nam twee maal een bad in de rivier slechts dierenhuiden die haar stonden koos zij uit om daarmee haar linker schouder of flank te draperen. |
par amor est illis:
errant in montibus una, antra simul subeunt; et tum Lapitheia tecta intrarant pariter, pariter fera bella gerebant: (auctor in incerto est) iaculum de parte sinistra venit et inferius quam collo pectora subsunt, |
420 |
Gelijk is hun liefde:
samen zwerven zij over de bergen, samen gaan zij grotten in. Ook toen waren zij samen het Lapithen-huis binnen gegaan en raakten nu samen zij aan zij in de wilde strijd betrokken. Van links kwam een treffer (de werper bleef onbekend) en trof jou, Cyllarus, iets onder de grens van de borst en de nek. |
Cyllare, te fixit; parvo
cor vulnere laesum corpore cum toto post tela educta refrixit. protinus Hylonome morientes excipit artus inpositaque manu vulnus fovet oraque ad ora admovet atque animae fugienti obsistere temptat; |
425 |
Hoewel het hart slechts
licht was geraakt verkilde het en dus ook het hele lichaam nadat de speer was verwijderd. Direct ving Hylonome de stervende ledematen op, legde voorzichtig haar hand op de wond en bracht haar mond bij de zijne in een poging zijn vluchtende ziel te weerhouden. |
ut videt exstinctum,
dictis, quae clamor ad aures arcuit ire meas, telo, quod inhaeserat illi, incubuit moriensque suum conplexa maritum est. 'Ante oculos stat et ille meos, qui sena leonum vinxerat inter se conexis vellera nodis, |
430 |
Maar toen zij zag dat
hij gestorven was, riep zij iets wat mijn oren niet bereikte in het krijgsrumoer en stortte zich in de speer die hem gedood had en stierf in een omarming van haar man. 'Voor ogen heb ik ook Phaecomenes nog, die de huiden van zes leeuwen aan elkaar geknoopt had en daarmee |
Phaeocomes, hominemque
simul protectus equumque; caudice qui misso, quem vix iuga bina moverent, Tectaphon Oleniden a summo vertice fregit; [fracta volubilitas capitis latissima, perque os perque cavas nares oculosque auresque cerebrum |
435 |
zowel zijn gedaante als
mens als die van paard beschermde. Die wierp een boomstam, nog te zwaar voor een dubbel span ossen, naar Tectaphon, Olenus' zoon, en doodde hem vanaf zijn kruin. Hij brak zijn brede schedelpan en zijn weke hersenen stroomden door mond, door neusgaten, door ogen en oren naar buiten |
molle fluit, veluti
concretum vimine querno lac solet utve liquor rari sub pondere cribri manat et exprimitur per densa foramina spissus.] ast ego, dum parat hic armis nudare iacentem, (scit tuus hoc genitor) gladium spoliantis in ima |
440 |
zoals verse kaas door
het vlechtwerk van een korf doet of zoals sap drupt onder een gewicht uit een grove zeef en via vele openingen naar buiten geperst wordt. Maar ik stak, terwijl Phaeocomes hem wilde beroven van zijn wapens (jouw vader weet daarvan) mijn zwaard diep in de lies van de dief. |
ilia demisi. Cthonius
quoque Teleboasque ense iacent nostro: ramum prior ille bifurcum gesserat, hic iaculum; iaculo mihi vulnera fecit: signa vides! adparet adhuc vetus inde cicatrix. tunc ego debueram capienda ad Pergama mitti; |
445 |
Ook Cthonius en Teleboas
sneuvelden onder mijn zwaard: de eerste had een vorkse tak als wapen de tweede een werpspeer, waarmee hij mij nog wist te raken: hier kun je het bewijs nog zien! Dit is het litteken van toen. Ik had toen eropuit gemoeten om Troje in te nemen |
tum poteram magni, si
non superare, morari Hectoris arma meis! illo sed tempore nullus, aut puer, Hector erat, nunc me mea deficit aetas. quid tibi victorem gemini Periphanta Pyraethi, Ampyca quid referam, qui quadrupedantis Echecli |
450 |
toen had ik het geweld
van de grote Hector, zo niet kunnen overwinnen dan toch kunnen dimmen met mijn wapens! Maar in die tijd was er geen Hector, hoogstens als knaap, en nu ben ik bejaard. Wat zal ik jou nog verhalen van Periphantes, de overwinnaar van dat paardmens Pyraethus, of Ampycas die zijn lans zonder punt stak |
fixit in adverso cornum
sine cuspide vultu? vecte Pelethronium Macareus in pectus adacto stravit Erigdupum; memini et venabula condi inguine Nesseis manibus coniecta Cymeli. nec tu credideris tantum cecinisse futura |
455 |
in het gezicht van de
viervoeter Echecles ? Macareus greep een pook en stak daarmee Pelethronius in zijn borst en vloerde Erigdupus. Ook herinner ik me hoe de jachtspies, geworpen door Nessus in de buik verdween van Cymelus. En je zou toch niet geloven dat Ampycus' zoon Mopsus alleen maar |
Ampyciden Mopsum: Mopso
iaculante biformis occubuit frustraque loqui temptavit Hodites ad mentum lingua mentoque ad guttura fixo. 'Quinque neci Caeneus dederat Styphelumque Bromumque Antimachumque Elymumque securiferumque Pyracmon: |
460 |
voorspellingen deed:
door een speerworp van Mopsus legde de centaur Hodites het loodje en stokte zijn stem toen zijn tong aan zijn kin en zijn kin aan zijn keel geprikt werd. 'Caeneus heeft er vijf gedood: Stypheleus en Bromus Antimachus en Elymus en de bijldrager Pyracmus. |
vulnera non memini,
numerum nomenque notavi. provolat Emathii spoliis armatus Halesi, quem dederat leto, membris et corpore Latreus maximus: huic aetas inter iuvenemque senemque, vis iuvenalis erat, variabant tempora cani. |
465 |
De wonden herinner ik me
niet, maar aantal en naam heb ik onthouden. Maar dan springt Latreus naar voren, de grootste van lijf en leden, deze was dan van middelbare leeftijd maar had nog de kracht van de jeugd hoewel zijn slapen al grijsden; hij stak in de wapens die hij op de Macedoniër Halesus had buitgemaakt. |
qui clipeo galeaque
Macedoniaque sarisa conspicuus faciemque obversus in agmen utrumque armaque concussit certumque equitavit in orbem verbaque tot fudit vacuas animosus in auras: "et te, Caeni, feram? nam tu mihi femina semper, |
470 |
Die, opvallend door
Macedonisch schild, helm en sarisa overzag de linies aan beide kanten, rammelde met zijn wapentuig en galoppeerde rond in steeds dezelfde kring en slingerde kwistig veel holle praat in het luchtledige: "Zal ik ook jou, Caenis, gedogen? Voor mij toch nog steeds een vrouw, |
tu mihi Caenis eris. nec
te natalis origo commonuit, mentemque subit, quo praemia facto quaque viri falsam speciem mercede pararis? quid sis nata, vide, vel quid sis passa, columque, i, cape cum calathis et stamina pollice torque; |
475 |
ja voor mij blijf je
Caenis! Heeft de status van je geboorte jou nooit tot nadenken gestemd? Als beloning voor welke daad je je aard en voor welk wisselgeld je de schijn van een man hebt verworven? Denk toch eens hoe je geboren bent, meisje, en wat je hebt ondergaan! Vooruit, pak je klos en je wolmand en draai de weefdraad om je vinger |
bella relinque viris."
iactanti talia Caeneus extentum cursu missa latus eruit hasta, qua vir equo commissus erat. furit ille dolore nudaque Phyllei iuvenis ferit ora sarisa: non secus haec resilit, quam tecti a culmine grando, |
480 |
maar laat de oorlog aan
het manvolk!" Terwijl hij deze taal uitkraamde heeft Caeneus hem in gestrekte draf met zijn speer in de flank getroffen net daar waar de man in het paard overgaat. Razend van pijn stootte Latreus met de sarisa naar het ongedekte hoofd van Caeneus: maar het wapen ketst af als hagel van een dak |
aut siquis parvo feriat
cava tympana saxo. comminus adgreditur laterique recondere duro luctatur gladium: gladio loca pervia non sunt. "haut tamen effugies! medio iugulaberis ense, quandoquidem mucro est hebes" inquit et in latus ensem |
485 |
of zoals wanneer men
kiezel op een holle tamboerijn werpt. Hij komt dichterbij en probeert zijn zwaard in de harde flank te stoten maar het zwaard dringt nergens binnen. "Toch zul je niet ontkomen! Met het lemmet zal ik je de das aandoen aangezien de punt te stomp is", roept hij en met een gekanteld zwaard |
obliquat longaque
amplectitur ilia dextra. plaga facit gemitus ut corpore marmoris icto, fractaque dissiluit percusso lammina callo. ut satis inlaesos miranti praebuit artus, "nunc age" ait Caeneus "nostro tua corpora ferro |
490 |
geeft hij hem een lange
houw tot aan zijn liezen. De klap geeft een dof geluid als van een klap tegen een blok marmer, het lemmet breekt en springt door het geweld in stukken. Zodra hij aan zijn verbaasde vijand zijn leden ongedeerd toont roept Caeneus:"Nu zal ik jouw lichaam eens míjn zwaard laten proeven!" |
temptemus!" capuloque
tenus demisit in armos ensem fatiferum caecamque in viscera movit versavitque manum vulnusque in vulnere fecit. ecce ruunt vasto rabidi clamore bimembres telaque in hunc omnes unum mittuntque feruntque. |
495 |
en hij heeft zijn
noodlottig zwaard tot het gevest in zijn flank gestoten, het in den blinde rondgeroerd in zijn darmen en hem zo wond op wond bezorgd. Daar rennen onder vreselijk geschreeuw de dubbel-gelichaamden toe, slingeren allemaal wapens naar hem in zijn eentje en hakken op hem in. |
tela retusa cadunt:
manet inperfossus ab omni inque cruentatus Caeneus Elateius ictu. fecerat attonitos nova res. "heu dedecus ingens!" Monychus exclamat. "populus superamur ab uno vixque viro; quamquam ille vir est, nos segnibus actis, |
500 |
de speren vallen
afgeketst terug: ongedeerd door alles staat Caeneus, zoon van Elatus, overeind, zonder een druppel bloed door die aanval Dit wonder slaat allen met verbijstering. "Ai wat een enorme afgang!" roept Monychus uit. " Wij, een heel volk, afgeslagen door één enkeling, en amper een man; maar als hij al een man is, worden wij door onze zwakte |
quod fuit ille, sumus.
quid membra inmania prosunt? quid geminae vires et quod fortissima rerum in nobis natura duplex animalia iunxit? nec nos matre dea, nec nos Ixione natos esse reor, qui tantus erat, Iunonis ut altae |
505 |
tot wat hij ooit was.
Wat hebben wij nu aan ons grote Centaurlichaam? Wat aan die vereende dubbele kracht en wat de natuur in ons als sterkste levensvormen verbonden heeft? Niet meer geloof ik in een godin als moeder, niet meer dat wij zonen van Ixion zijn, die zo geweldig was dat hij de hoge Juno |
spem caperet: nos
semimari superamur ab hoste! saxa trabesque super totosque involvite montes vivacemque animam missis elidite silvis! massa premat fauces, et erit pro vulnere pondus." dixit et insanis deiectam viribus austri |
510 |
durfde verleiden: wij
worden nota bene door een halfman overtroefd! Stapel stenen en boomstammen boven op hem en hele bergen ook en pers die wakkere geest uit hem onder de druk van wouden! Laat die massa zijn keel dichtknijpen; die last zal zijn genadeslag zijn." Zo riep hij en een boomstam die daar toevallig lag, geveld door razende storm, |
forte trabem nactus
validum coniecit in hostem exemplumque fuit, parvoque in tempore nudus arboris Othrys erat, nec habebat Pelion umbras. obrutus inmani cumulo sub pondere Caeneus aestuat arboreo congestaque robora duris |
515 |
greep hij vast en
slingerde hem naar de geduchte vijand zijn voorbeeld vond navolging en in een mum van tijd stond de Othrys zonder bomen en had ook de Pelion geen schaduw meer te bieden. Bedolven onder die enorme bomenvracht worstelt Caeneus en duwt met zijn stevige schouders tegen het opgehoopte hout, |
fert umeris, sed enim
postquam super ora caputque crevit onus neque habet, quas ducat, spiritus auras, deficit interdum, modo se super aera frustra tollere conatur iactasque evolvere silvas interdumque movet, veluti, quam cernimus, ecce, |
520 |
maar nadat de last over
zijn gezicht en zijn hoofd is gekomen en hij geen mogelijkheid meer heeft om adem te halen, geeft hij soms op, probeert dan toch weer vergeefs zich naar boven te wrikken naar lucht en de opgestapelde bossen af te wentelen en zie je soms nog beweging zoals wij soms |
ardua si terrae
quatiatur motibus Ide. exitus in dubio est: alii sub inania corpus Tartara detrusum silvarum mole ferebant; abnuit Ampycides medioque ex aggere fulvis vidit avem pennis liquidas exire sub auras, |
525 |
die hoge Ida daar zien
schudden bij een aardschok. De afloop hiervan is onzeker: de meesten beweerden dat zijn lichaam onder de bomenlast de holle Tartarus in is geduwd; maar Mopsus ontkent dat en zag midden uit die hoop een vogel met gouden veren opstijgen naar hoge luchten, |
quae mihi tum primum,
tunc est conspecta supremum. hanc ubi lustrantem leni sua castra volatu Mopsus et ingenti circum clangore sonantem adspexit pariterque animis oculisque secutus "o salve," dixit "Lapithaeae gloria gentis, |
530 |
ik zag die ook voor het
eerst toen en toen ook voor het laatst. Zodra Mopsus hem in een glijvlucht boven zijn eigen kamp zag vliegen en hem met een luide schreeuw een ronde zag vliegen sprak hij terwijl hij hem met intense blik volgde: "Heil U, roem van het volk der Lapithen, |
maxime vir quondam, sed
nunc avis unica, Caencu!" credita res auctore suo est: dolor addidit iram, oppressumque aegre tulimus tot ab hostibus unum; nec prius abstitimus ferro exercere dolorem, quam data pars leto, partem fuga noxque removit.' |
535 |
voorheen groot man, maar
nu unieke vogel, Caeneus!". Wij geloofden hem op zijn woord: smart verdubbelde onze toorn, wij verkropten het niet dat één man verloren ging door zo'n overmacht, en hielden niet op onze smart in strijd om te zetten voordat de helft was gedood en de andere helft gevlucht in het duister'. |
Nestor onderbroken door Herakles' zoon; zijn antwoord (536 - 579) |
Haec inter Lapithas et
semihomines Centauros proelia Tlepolemus Pylio referente dolorem praeteriti Alcidae tacito non pertulit ore atque ait: 'Herculeae mirum est oblivia laudis acta tibi, senior; certe mihi saepe referre |
540 |
Toen de Pyliër Nestor
deze slag tussen Lapithen en halfmensen, de Centauren, vertelde, kon Tlepolemus niet langer verdragen dat hij zonder vermelding voorbijging aan zijn vader Herakles en hij viel hem in de rede: 'Merkwaardig dat je de roem bent vergeten van Herakles, oude man! Toch heeft mijn vader |
nubigenas domitos a se
pater esse solebat.' tristis ad haec Pylius: 'quid me meminisse malorum cogis et obductos annis rescindere luctus inque tuum genitorem odium offensasque fateri? ille quidem maiora fide, di! gessit et orbem |
545 |
vaak verteld hoe hij dat
wolkenvolk versloeg. Met droeve stem sprak hierop Nestor: 'Waarom dwing je mij ellende op te rakelen en jaren oude wonden weer te openen en haat jegens je vader en zijn krenken te vertellen? Natuurlijk heeft hij, godallemachtig!, de wereld overladen |
inplevit meritis, quod
mallem posse negare; sed neque Deiphobum nec Pulydamanta nec ipsum Hectora laudamus: quis enim laudaverit hostem? ille tuus genitor Messenia moenia quondam stravit et inmeritas urbes Elinque Pylonque |
550 |
met verdiensten, kon ik
dat maar ontkennen - maar ik prijs ook Deiphobus niet of Polydamas en zeker Hector niet: wie zou immers zijn vijand prijzen? Die vader van je heeft ooit de burcht van Messene met de grond gelijk gemaakt en steden als Elis en Pylos |
diruit inque meos ferrum
flammamque penatis inpulit, utque alios taceam, quos ille peremit, bis sex Nelidae fuimus, conspecta iuventus, bis sex Herculeis ceciderunt me minus uno viribus; atque alios vinci potuisse ferendum est: |
555 |
onverdiend verwoest en
tegen mijn huis wapens en vuur ingezet! Om van anderen die hij afslachtte nog te zwijgen, wij, zonen van Neleus, waren met twaalf respectabele jongeren, die twaalf zijn door Hercules' geweld gedood, behalve ik en dat de anderen verslagen konden worden is nog tot daar aan toe, |
mira Periclymeni mors
est, cui posse figuras sumere, quas vellet, rursusque reponere sumptas Neptunus dederat, Nelei sanguinis auctor. hic ubi nequiquam est formas variatus in omnes, vertitur in faciem volucris, quae fulmina curvis |
560 |
maar vreemd blijft toch
de dood van Periclymenus, die elke gedaante aan kon nemen die hij wou en ze ook weer terug kon krijgen: Neptunus gaf hem dit geschenk als stamvader van ons geslacht. Toen mijn broer vergeefs alle andere gedaanten had geprobeerd nam hij zijn toevlucht tot die van de vogel die het meest geliefd is aan |
ferre solet pedibus
divum gratissima regi; viribus usus avis pennis rostroque redunco hamatisque viri laniaverat unguibus ora. tendit in hanc nimium certos Tirynthius arcus atque inter nubes sublimia membra ferentem |
565 |
de godenvorst en in zijn
gekromde klauwen vaak de bliksems draagt. Met gebruik van zijn vogelvleugels en scherpe snavel en kromme nagels had hij het gezicht van Hercules stuk gereten. Maar de Tirynthiër richt zijn feilloze pijl op hem terwijl hij juist tussen de wolken naar boven vliegt |
pendentemque ferit,
lateri qua iungitur ala; nec grave vulnus erat, sed rupti vulnere nervi deficiunt motumque negant viresque volandi. decidit in terram, non concipientibus auras infirmis pennis, et qua levis haeserat alae |
570 |
en treft hem in zijn
vlucht waar de vleugel aan zijn flank zit. Niet ernstig is de wond maar de spieren, gewond, doorsneden, begeven het en weigeren dienst en kracht tot vliegen. Hij stort ter aarde want de verzwakte vleugels vangen geen wind meer en waar de lichte pijl slechts aan de vleugel hing |
corporis adflicti pressa
est gravitate sagitta perque latus summum iugulo est exacta sinistro. nunc videor debere tui praeconia rebus Herculis, o Rhodiae ductor pulcherrime classis? nec tamen ulterius, quam fortia facta silendo |
575 |
wordt hij door de
zwaarte van het lichaam vastgeduwd en door de bovenkant van zijn zijde dringt hij tot links in zijn keel. Schijn ik nu, fraaie admiraal van Rhodos' vloot, de daden van jouw Hercules te moeten prijzen? Niet meer wreek ik mijn broeders dan door zijn geweldsdaden |
ulciscor fratres: solida
est mihi gratia tecum.' Haec postquam dulci Neleius edidit ore, a sermone senis repetito munere Bacchi surrexere toris: nox est data cetera somno. |
te verzwijgen: mijn
respect voor jou blijft hecht'. Nadat Nestor dit op verzoenende toon had gesproken en Bacchus' geschenk hierna nog eens was gedronken stonden ze op van hun aanligbed om de rest van de nacht te slapen. |
|
Terug naar Cycnus en de Trojaande Oorlog (580 - 628) |
At deus, aequoreas qui
cuspide temperat undas, in volucrem corpus nati Phaethontida versum mente dolet patria saevumque perosus Achillem exercet memores plus quam civiliter iras. iamque fere tracto duo per quinquennia bello talibus intonsum conpellat Sminthea dictis: |
580 585 |
Maar Neptunus die met
zijn drietand de wateren in bedwang houdt betreurde nog in zijn vaderhart dat het lichaam van Cycnus in een zwaan was veranderd en met haat vervuld tegen de woeste Achilles koestert hij een wrok die groter is dan gerechtvaardigd. Als de strijd om Troje zich bijna twee lustra heeft voortgesleept spreekt hij als volgt tot de langgelokte Apollo: |
'o mihi de fratris longe
gratissime natis, inrita qui mecum posuisti moenia Troiae, ecquid, ubi has iamiam casuras adspicis arces, ingemis? aut ecquid tot defendentia muros milia caesa doles? ecquid, ne persequar omnes, |
590 |
'Dierbaarste van de
zonen van mijn broer Zeus heb jij met mij zinloos de muren van Troje gebouwd? Treur je niet als je neerkijkt op die muren die weldra zullen vallen? Gaat je de dood niet aan het hart van zovelen die bij de verdediging omkomen? Om van al de anderen nog maar te zwijgen: |
Hectoris umbra subit
circum sua Pergama tracti? cum tamen ille ferox belloque cruentior ipso vivit adhuc, operis nostri populator, Achilles. det mihi se: faxo, triplici quid cuspide possim, sentiat; at quoniam concurrere comminus hosti |
595 |
kwelt jou niet de schim
van Hector, die rond de stadsmuur gesleept werd? En dat terwijl die bruut, wreder nog dan de oorlog zelf, nog in leven is, de verwoester van ons werk: Achilles. Laat hij zich maar eens aan mij vertonen: ik zal maken dat hij voelt wat ik met mijn drietand vermag! Maar aangezien het onmogelijk is |
non datur, occulta
necopinum perde sagitta!' adnuit atque animo pariter patruique suoque Delius indulgens nebula velatus in agmen pervenit Iliacum mediaque in caede virorum rara per ignotos spargentem cernit Achivos |
600 |
om man tegen man tegen
deze vijand te vechten: breng hem onverwacht om met een stiekeme pijl. Apollo stemt in en gelijk van zin met zijn oom duikt hij, gehuld in een nevel, onder in het Trojaanse leger en ziet midden in de slachtpartij van de krijgers Paris bezig |
tela Parin fassusque
deum, 'quid spicula perdis sanguine plebis?' ait. 'siqua est tibi cura tuorum, vertere in Aeaciden caesosque ulciscere fratres!' dixit et ostendens sternentem Troica ferro corpora Peliden, arcus obvertit in illum |
605 |
zijn handjevol pijlen af
te schieten op onbekende Grieken en in godegedaante zegt hij: "Wat verspil je je schichten aan bloed van voetvolk? Als je je bekommert om de jouwen, richt ze dan op Hercules en wreek zo de dood van je broers!' Zo spreekt hij en wijst op Peleus' zoon die met zijn wapen Trojaanse mannen aan het afslachten is. Hij draait de boog in zijn richting en met zekere hand |
certaque letifera
derexit spicula dextra. quod Priamus gaudere senex post Hectora posset, hoc fuit; ille igitur tantorum victor, Achille, victus es a timido Graiae raptore maritae! at si femineo fuerat tibi Marte cadendum, |
610 |
richt hij de
doodbrengende pijl. Wat de oude Priamus had kunnen verheugen na wat gebeurd was met Hector vindt nu plaats: Achilles, jij die zovelen ombracht, wordt geveld door die laffe aanrander van je Griekse echtgenote! Wel, als je dan door een vrouwelijke strijder moest sneuvelen |
Thermodontiaca malles
cecidisse bipenni. Iam timor ille Phrygum, decus et tutela Pelasgi nominis, Aeacides, caput insuperabile bello, arserat: armarat deus idem idemque cremarat; iam cinis est, et de tam magno restat Achille |
615 |
dan was je toch liever
omgekomen door Penthesileia's dubbele bijl. Nu werd die schrik van de Trojanen, die glans en beschermer van al wat Grieks heet, Achilles, ultieme krijgsheer, gecremeerd: dezelfde god, Vulcanus, gaf je wapens en nu vuur, nu is hij as en van de zo grote Achilles blijft zo weinig over |
nescio quid parvum, quod
non bene conpleat urnam, at vivit totum quae gloria conpleat orbem. haec illi mensura viro respondet, et hac est par sibi Pelides nec inania Tartara sentit. ipse etiam, ut, cuius fuerit, cognoscere posses, |
620 |
dat het zelfs een urn
niet kan vullen maar zijn roem leeft zo zeer dat hij heel de aarde kan vullen. Die roem weerspiegelt de held en daardoor doet Peleus' zoon zichzelf recht en ervaart hij geen lege onderwereld. Zelfs ook, om te kunnen laten zien van wie het was, ontketent zijn schild |
bella movet clipeus,
deque armis arma feruntur. non ea Tydides, non audet Oileos Aiax, non minor Atrides, non bello maior et aevo poscere, non alii: solis Telamone creatis Laertaque fuit tantae fiducia laudis. |
625 |
weer gevechten en om
zijn wapens worden wapens getrokken. Niet eisen die Diomedes op, niet Oïleus' zoon Aiax, ook Atreus' zonen niet, de jongste noch de oudste en dapperste noch anderen doen dat: slechts Telamons zoon en die van Laërtes toonden de ambitie voor zo veel roem. |
a se Tantalides onus
invidiamque removit Argolicosque duces mediis considere castris iussit et arbitrium litis traiecit in omnes. |
Maar Agamemnon schoof de
last en nijd van een beslissing opzij en gelastte de leiders der Grieken naar het plein van het scheepskamp te komen en droeg het besluit van de twist over aan allen. |
|
Lees verder in Boek 13 Terug naar het overzicht van de inhoud van de Metamorfosen |