Boek 11 van de Metamorfosen van Ovidius

Orpheus en de Bacchanten (1 - 66)
Bacchus straft de Bacchanten (67 - 84)
Midas (85 - 145)
Midas, Pan en Apollo (146 - 193)
Laomedon en Hesione (194 - 220)
Peleus en Thetis (221 - 265)
Peleus en Ceyx, Daedalion, Chione (266 - 345)
Peleus en de wolf (346 - 409)
Ceyx en Alcyone (410 - 748)
Aesacus (749 - 795)

Orpheus en de Bacchanten (1 - 66)

Carmine dum tali silvas animosque ferarum
Threicius vates et saxa sequentia ducit,
ecce nurus Ciconum tectae lymphata ferinis
pectora velleribus tumuli de vertice cernunt
Orphea percussis sociantem carmina nervis.




  5
Terwijl de Thracische zanger met deze liederen de bomen,
de harten van de wilde dieren en zelfs rotsen in vervoering bracht,
zie, daar krijgen vanaf de top van een heuvel, jonge Ciconische vrouwen
in Bacchantische extase en hun lijf bedekt met dierenvellen,
Orpheus in de gaten die zijn liederen begeleidt met snarenspel.
e quibus una leves iactato crine per auras,
'en,' ait 'en, hic est nostri contemptor!' et hastam
vatis Apollinei vocalia misit in ora,
quae foliis praesuta notam sine vulnere fecit;
alterius telum lapis est, qui missus in ipso




10
Eén van hen - zij slingert haar haren door de ijle lucht - roept uit:
'Kijk toch eens, kijk, daar heb je die verachter van ons', en tegelijk
slingert zij haar staf naar de welluidende mond van de Apollinische zanger;
van voren met bladeren omkranst was bracht hij slechts een blauwe plek teweeg;
de worp van een tweede is een steen: die werd al in de lucht afgeremd
aere concentu victus vocisque lyraeque est
ac veluti supplex pro tam furialibus ausis
ante pedes iacuit. sed enim temeraria crescunt
bella modusque abiit insanaque regnat Erinys;
cunctaque tela forent cantu mollita, sed ingens




15
door het samenspel van zang en lier en bleef
- als vroeg hij vergeving voor zo'n razend waagstuk -
vóór zijn voeten liggen. Maar het onbezonnen krijgsgeschreeuw
gaat alle perken te buiten en nu heerst de onzinnige Wraaklust:
alle wapens zouden wel door het gezang zijn vermurwd
clamor et infracto Berecyntia tibia cornu
tympanaque et plausus et Bacchei ululatus
obstrepuere sono citharae, tum denique saxa
non exauditi rubuerunt sanguine vatis.
ac primum attonitas etiamnum voce canentis




20
maar het geweldig geschreeuw en het Frygisch gefluit uit de gekromde hoorn
de tympaan, het geklap en de Bacchische kreten
hebben de klank van de cither overstemd: zo zijn tenslotte de stenen
toch rood gekleurd door het bloed van de niet meer gehoorde zanger.
En aanvankelijk hebben de Maenaden de roem van Orpheus' optreden:
innumeras volucres anguesque agmenque ferarum
maenades Orphei titulum rapuere triumphi;
inde cruentatis vertuntur in Orphea dextris
et coeunt ut aves, si quando luce vagantem
noctis avem cernunt, structoque utrimque theatro




25
- de talloze vogels, reptielen en massa wilde dieren ook nu nog betoverd
door de stem van de zanger - slechts uitgewist;
maar dan stortten zij zich met bloeddorstige handen op Orpheus
en drommen samen zoals vogels als die overdag een nachtvogel
zien zwerven of in het amfitheater
ceu matutina cervus periturus harena
praeda canum est, vatemque petunt et fronde virentes
coniciunt thyrsos non haec in munera factos.
hae glaebas, illae direptos arbore ramos,
pars torquent silices; neu desint tela furori,




30
in het zand van de morgen een ten dode gedoemd hert
een prooi vormt voor de honden: zo werpen zij zich op de zanger
en slaan hem met hun groenbebladerde thyrsusstaf, voor dit doel niet gemaakt,
anderen met aardkluiten, weer anderen met takken, gerukt van de bomen,
een deel smijt ook keien; en als om hun razernij aan wapens te helpen
forte boves presso subigebant vomere terram,
nec procul hinc multo fructum sudore parantes
dura lacertosi fodiebant arva coloni,
agmine qui viso fugiunt operisque relinquunt
arma sui, vacuosque iacent dispersa per agros




35
hadden net ossen met een ploeg de aarde omgewoeld
en niet ver van hier groeven de gespierde armen van boeren
zweet gutste van hen af de harde akker uit om de oogst te bevorderen;
bij het zien van die horde sloegen zij op de vlucht maar lieten
hun werktuigen verspreid over de akkers achter:
sarculaque rastrique graves longique ligones;
quae postquam rapuere ferae cornuque minaces
divulsere boves, ad vatis fata recurrunt
tendentemque manus et in illo tempore primum
inrita dicentem nec quicquam voce moventem




40
harken en zware houwelen en lange hakken.
Nadat de uitzinnige vrouwen die buitgemaakt hadden en de ossen met hun
dreigende horens uiteen gedreven, namen zij het lot van de zanger weer ter hand
en terwijl hij zijn handen uitstrekte en dan voor het eerst vruchteloze klanken
uitstootte en niets uithalend stemgeluid voortbracht
sacrilegae perimunt, perque os, pro Iuppiter! illud
auditum saxis intellectumque ferarum
sensibus in ventos anima exhalata recessit.
Te maestae volucres, Orpheu, te turba ferarum,
te rigidi silices, te carmina saepe secutae




45
vermoordden zij hem heiligschennend en, bij Jupiter!, door die mond
waarnaar rotsen luisterden en die zelfs het oor van wilde dieren streelde
is zijn laatste adem in de wind vervlogen.
Om jou bedroefd, Orpheus, hebben de vogels, om jou een massa wild,
om jou onbewogen rotsen, om jou wouden die jouw zangen volgden
fleverunt silvae, positis te frondibus arbor
tonsa comas luxit; lacrimis quoque flumina dicunt
increvisse suis, obstrusaque carbasa pullo
naides et dryades passosque habuere capillos.
membra iacent diversa locis, caput, Hebre, lyramque




50
geweend, na het afleggen van zijn lover heeft de boom met afgeschoren haren
getreurd; ook wordt verteld dat de rivieren gezwollen zijn
door eigen tranen, nimfen en dryaden hulden zich in
zwart omzoomde gewaden en droegen hun haren loa.
Zijn ledematen lagen verspreid: zijn hoofd en lier
excipis: et (mirum!) medio dum labitur amne,
flebile nescio quid queritur lyra, flebile lingua
murmurat exanimis, respondent flebile ripae.
iamque mare invectae flumen populare relinquunt
et Methymnaeae potiuntur litore Lesbi:




55
nam jij op, Hebrus, en, (wat wonder!), terwijl zij midden in de stroom dreef
gaf de lier 'n zachte klacht, murmelde de dode tong een klacht
en beantwoordden de oevers deze klachten.
- Dan voeren zij de zee in en lieten de eigen rivier achter zich
en bereikten de kust van Lesbos bij Methymna:
hic ferus expositum peregrinis anguis harenis
os petit et sparsos stillanti rore capillos.
tandem Phoebus adest morsusque inferre parantem
arcet et in lapidem rictus serpentis apertos
congelat et patulos, ut erant, indurat hiatus.




60
hier schoof een slang in het vreemde zand woest af op
het gezicht met zijn haren verward in druipend water.
Eindelijk schiet Phoebus te hulp en wanneer het dier zijn bek open spert
weert hij hem af en bevriest de geopende muil van de slang
tot een steen en verhardt de bek precies in de open stand.
Umbra subit terras, et quae loca viderat ante,
cuncta recognoscit quaerensque per arva piorum
invenit Eurydicen cupidisque amplectitur ulnis;
hic modo coniunctis spatiantur passibus ambo,
nunc praecedentem sequitur, nunc praevius anteit
Eurydicenque suam iam tuto respicit Orpheus.




65

Zijn schim daalt af onder de aarde en alle plaatsen die hij al eerder
gezien had, ziet hij weer terug en op zijn zoektocht door de velden der gelukzaligen
vindt hij Eurydice en omhelst haar met armen vol passie.
Nu eens wandelen ze samen zij aan zij,
dan weer volgt de een het spoor van de ander en nu
kijkt Orpheus risicoloos naar zijn Eurydice om.

Bacchus straft de Bacchanten (67 - 84)




Non inpune tamen scelus hoc sinit esse Lyaeus
amissoque dolens sacrorum vate suorum
protinus in silvis matres Edonidas omnes,
quae videre nefas, torta radice ligavit;



70
Maar Bacchus liet deze moord niet ongestraft,
nee, gedompeld in treurnis om de zanger van zijn riten
bond hij alle Edonische vrouwen die de wandaad zagen
direct in het bos met gedraaide wortels vast;
quippe pedum digitos via, quam tum est quaeque secuta,
traxit et in solidam detrusit acumina terram,
utque suum laqueis, quos callidus abdidit auceps,
crus ubi commisit volucris sensitque teneri,
plangitur ac trepidans adstringit vincula motu:




75
want op de plaats waar ieder toen stond, sleurde hij ieder
bij de tenen de hechte aarde in en sloot ze daarin op
en, zoals een vogel wanneer hij met zijn poot in een strik trapt
die een jager sluw heeft verborgen en hij zich gevangen voelt,
klapwiekt en door zijn schichtige beweging zijn strop nog eens aantrekt:                   
sic, ut quaeque solo defixa cohaeserat harum,
exsternata fugam frustra temptabat, at illam
lenta tenet radix exsultantemque coercet,
dumque ubi sint digiti, dum pes ubi, quaerit, et ungues,
aspicit in teretes lignum succedere suras




80
zo poogde ieder van hen die aan de grond was gebonden, verschrikt
te ontsnappen, maar vergeefs want een taaie wortel houdt haar vast
en weerstaat elke poging op te springen; en terwijl ze onderzoekt
waar haar tenen zijn, waar haar voet en haar nagels
ziet ze hout omhoogkruipen langs haar tere kuiten
et conata femur maerenti plangere dextra
robora percussit, pectus quoque robora fiunt,
robora sunt umeri; nodosaque bracchia veros
esse putes ramos, et non fallare putando.




en wanneer ze in haar ellende probeert met haar hand tegen haar dij
te slaan treft ze hout, haar borst verandert ook in hout en
van hout zijn inmiddels haar schouders en haar knoppenrijke armen zou je                
voor echte takken kunnen verslijten zonder je in die schijn te vergissen!

Midas (85 - 145)




Nec satis hoc Baccho est, ipsos quoque deserit agros
cumque choro meliore sui vineta Timoli
Pactolonque petit, quamvis non aureus illo
tempore nec caris erat invidiosus harenis.
hunc adsueta cohors, satyri bacchaeque, frequentant,  
at Silenus abest: titubantem annisque meroque
85




90
Maar voor Bacchus is dit niet voldoende: hij vertrekt ook uit het land
en met een betere aanhang gaat hij naar de wijngaarden van zijn Tmolus en
de Pactolus, ook al was die in die tijd niet gouddragend en
benijd om zijn kostbaar goudkorrelig zand.
Hierheen trekt zijn gebruikelijk gevolg van satyrs en bacchanten
maar Silenus ontbreekt: hem, waggelend door ouderdom en drank, namen
ruricolae cepere Phryges vinctumque coronis
ad regem duxere Midan, cui Thracius Orpheus
orgia tradiderat cum Cecropio Eumolpo.
qui simul agnovit socium comitemque sacrorum,
hospitis adventu festum genialiter egit




95
Phrygische boeren gevangen en voerden hem bekranst tot voor
koning Midas: aan hem en de Cecropide Eumolpus had
de Thraciër Orpheus ooit zijn cultus overgedragen.
Direct toen deze de vriend en metgezel van de god herkende,
heeft hij om de komst van zijn gast een royaal feest gevierd
per bis quinque dies et iunctas ordine noctes,
et iam stellarum sublime coegerat agmen
Lucifer undecimus, Lydos cum laetus in agros
rex venit et iuveni Silenum reddit alumno.
Huic deus optandi gratum, sed inutile, fecit




100
van twee maal vijf dagen lang en even veel daaropvolgende nachten;
en reeds had de elfde Morgenster zijn hoge schare sterren verzameld,
toen de koning vol vreugde naar dit gebied kwam en
Silenus teruggaf aan zijn voormalige pupil.
- Aan hem stond de god vergeefs de gunst toe een wens te doen
muneris arbitrium gaudens altore recepto.
ille male usurus donis ait 'effice, quicquid
corpore contigero, fulvum vertatur in aurum.'
adnuit optatis nocituraque munera solvit
Liber et indoluit, quod non meliora petisset.




105
in zijn vreugde zijn opvoeder terug te hebben gekregen.
Midas zei, met een slecht gebruik van die gift: 'Zorg dat
alwat ik met mijn lichaam aanraak in rossig goud verandert'.
Liber stond dit toe en loste zo zijn belofte in hoe schadelijk
dit ook zou blijken en hij betreurde, dat hij niets beters gevraagd had.
laetus abit gaudetque malo Berecyntius heros
pollicitique fidem tangendo singula temptat
vixque sibi credens, non alta fronde virentem
ilice detraxit virgam: virga aurea facta est;
tollit humo saxum: saxum quoque palluit auro;




110
Verheugd gaat de Phrygische held heen en is blij met zijn ongeluk:
hij test de betrouwbaarheid van de belofte door van alles aan te raken;
met maar weinig zelfvertrouwen trekt hij van laaghangend eikenlover
een groene tak af: de tak is direct van goud;
hij tilt een steen van de grond: ook die steen verbleekt dan tot goud;
contigit et glaebam: contactu glaeba potenti
massa fit; arentis Cereris decerpsit aristas:
aurea messis erat; demptum tenet arbore pomum:
Hesperidas donasse putes; si postibus altis
admovit digitos, postes radiare videntur;




115
ook een aardkluit raakt hij aan: door dit machtig contact
wordt de kluit ook een goudklomp; hij plukt droge korenaren
en goud is zijn oogst; hij plukt een appel van een boom:
je had kunnen denken dat de Hesperiden hem schonk; als hij
zijn vingers legt op de hoge deurposten, zie je die posten stralen;
ille etiam liquidis palmas ubi laverat undis,
unda fluens palmis Danaen eludere posset;
vix spes ipse suas animo capit aurea fingens
omnia. gaudenti mensas posuere ministri
exstructas dapibus nec tostae frugis egentes:




120
en zodra hij zijn handen wast in stromend water,
had het water dat uit zijn handen stroomt Danaë nog kunnen misleiden.
Amper kan hij zijn verwachtingen bevatten als hij zich alles van goud
voorstelt; in zijn blijdschap zetten zijn dienaren hem tafels voor
voorzien van spijzen en mandjes brood daarbij:
tum vero, sive ille sua Cerealia dextra
munera contigerat, Cerealia dona rigebant,
sive dapes avido convellere dente parabat,
lamina fulva dapes admoto dente premebat;
miscuerat puris auctorem muneris undis:




125
Toen echter verstijfden de gaven van Ceres,
als hij die met zijn hand aanraakte,
en als hij de spijzen met gretige tand wilde kauwen
bedekte een rossige laag het eten onder zijn toebijtende tanden.
Hij had de wijn van zijn weldoener gemengd met zuiver water:
fusile per rictus aurum fluitare videres.
Attonitus novitate mali divesque miserque
effugere optat opes et quae modo voverat, odit.
copia nulla famem relevat; sitis arida guttur
urit, et inviso meritus torquetur ab auro




130
je had vloeibaar goud door zijn keel kunnen zien stromen!
Onthutst door deze onverwachte ramp, èn rijk èn armzalig, wenst hij
zijn rijkdom te ontvluchten en haat hij wat hij zo pas nog gewenst heeft.
Geen overvloed stilt zijn honger; een droge dorst brandt zijn keel
en zoals hij verdient wordt hij gekweld door het nu gehate goud
ad caelumque manus et splendida bracchia tollens
'da veniam, Lenaee pater! peccavimus' inquit,
'sed miserere, precor, speciosoque eripe damno!'
mite deum numen: Bacchus peccasse fatentem
restituit pactique fide data munera solvit




135
en zijn stralende armen en handen ten hemel geheven zegt hij:
'Vergeef mij, vader Lenaeus! Wij hebben ons misdragen;
maar heb erbarmen, bid ik, en verlos mij van deze schitterende vloek!'
Mild is de godheid: nu hij zijn misstap erkende nam Bacchus zijn belofte terug
erkende en de verleende gave ontsloeg hij van z'n vervulling en sprak:
'ne' ve 'male optato maneas circumlitus auro,
vade' ait 'ad magnis vicinum Sardibus amnem
perque iugum nitens labentibus obvius undis
carpe viam, donec venias ad fluminis ortus,
spumigeroque tuum fonti, qua plurimus exit,




140
'Ga, om niet besmeurd met rampzalig gewenst goud te blijven,
naar de stroom die naast het grote Sardes ligt
en zoek je met moeite een weg tegen de stroom in over de bergkam
totdat je komt bij de oorsprong van de rivier en dompel je hoofd onder
in de schuimende bron, waar die het rijkelijkst opwelt
subde caput corpusque simul, simul elue crimen.'
rex iussae succedit aquae: vis aurea tinxit
flumen et humano de corpore cessit in amnem;
nunc quoque iam veteris percepto semine venae
arva rigent auro madidis pallentia glaebis.




145
duik met hoofd en lichaam tegelijk onder en was zo tegelijk je misstap weg'.
Zoals bevolen ging de koning te water: de goudkracht verfde
de rivier en ging van het mensenlichaam over in de stroom.
Ook nu nog zijn de akkers grof en bleek door kluiten nat van goud,
al is het zaad dat zij ontvingen nu al oud van herkomst.

Midas, Pan en Apollo (146 - 193)




Ille perosus opes silvas et rura colebat
Panaque montanis habitantem semper in antris,
pingue sed ingenium mansit, nocituraque, ut ante,       
rursus erant domino stultae praecordia mentis.
nam freta prospiciens late riget arduus alto




150
Midas keerde nu rijkdom de rug toe en richtte zich op wouden en velden
en op Pan die altijd verblijf houdt in berggrotten;
maar zijn aard bleef toch lomp en, evenals voorheen,
zou zijn dwaze geest zijn meester nog schade berokkenen.
Weids uitziend over zee reikt hoog de Tmolus, steil voor beklimming
Tmolus in ascensu clivoque extensus utroque
Sardibus hinc, illinc parvis finitur Hypaepis.
Pan ibi dum teneris iactat sua sibila nymphis
et leve cerata modulatur harundine carmen
ausus Apollineos prae se contemnere cantus,




155
en ver reikt hij met zijn helling tot aan
Sardes aan de ene en het kleine Hypaepa aan de andere kant.
Toen Pan daar ooit pochte op zijn fluitspel tegenover de tere nimfen
en een luchtig wijsje speelde op zijn met was samengebonden riet
durfde hij de muziek van Apollo achter te stellen bij die van hem
iudice sub Tmolo certamen venit ad inpar.
Monte suo senior iudex consedit et aures
liberat arboribus: quercu coma caerula tantum
cingitur, et pendent circum cava tempora glandes.        
isque deum pecoris spectans 'in iudice' dixit




160
en zo kwam het tot een ongelijke wedstrijd met die Tmolus als jury.
Als rechter neemt op zijn berg de oude plaats en ontdoet
zijn oren van bomen: alleen met eikenloof wordt zijn donkere haar
bekranst en eikels hangen rond zijn holle slapen.
Als hij de god van het vee ziet zegt hij:
'nulla mora est.' calamis agrestibus insonat ille
barbaricoque Midan (aderat nam forte canenti)
carmine delenit; post hunc sacer ora retorsit
Tmolus ad os Phoebi: vultum sua silva secuta est.
ille caput flavum lauro Parnaside vinctus




165
'De jury zit klaar'. Die blaast op zijn lompe rietfluit en
amuseert met een volks wijsje Midas (die was namelijk
toevallig getuige van zijn spel). Hierna wendt Tmolus zijn gezicht
naar dat van Phoebus: zijn hele bos draait met zijn hoofd mee.
Die heeft zijn blonde hoofd bekroond met de laurier van de Parnassus
verrit humum Tyrio saturata murice palla
instructamque fidem gemmis et dentibus Indis
sustinet a laeva, tenuit manus altera plectrum;
artificis status ipse fuit. tum stamina docto
pollice sollicitat, quorum dulcedine captus




170
veegt over de grond met zijn mantel, verzadigd van Tyrisch purper
en hij heft met zijn linkerhand zijn luit, bezet met juwelen en
ivoor, zijn andere hand houdt het plectrum vast:
die houding alleen al was die van een kunstenaar! Dan tokkelt hij
de snaren met kundige duim en, gegrepen door hun klankpracht,
Pana iubet Tmolus citharae submittere cannas.
Iudicium sanctique placet sententia montis
omnibus, arguitur tamen atque iniusta vocatur
unius sermone Midae; nec Delius aures
humanam stolidas patitur retinere figuram,




175
velt Tmolus het oordeel dat Pan's riet het aflegt tegen de cither.
Met de uitspraak en het oordeel van de heilige berg stemt iedereen in
toch wordt hij betwist en als oneerlijk bestempeld
door praatjes van Midas, alleen die: Apollo duldt niet
dat zo verstokte oren nog op mensenoren lijken
sed trahit in spatium villisque albentibus inplet
instabilesque imas facit et dat posse moveri:
cetera sunt hominis, partem damnatur in unam
induiturque aures lente gradientis aselli.
ille quidem celare cupit turpique pudore




180
maar rekt ze uit en vult ze met wittige pluizen en maakt ze
van onderen bewegelijk zodat ze kunnen klapperen:
verder is hij nog mens, alleen dit lichaamsdeel wordt afgestraft
en hij wordt toegerust met de oren van een trage ezel.
Midas, nu, wil dat verbergen en probeert uit schaamte
tempora purpureis temptat relevare tiaris;
sed solitus longos ferro resecare capillos
viderat hoc famulus, qui cum nec prodere visum
dedecus auderet, cupiens efferre sub auras,
nec posset reticere tamen, secedit humumque




185
over zijn schande zijn slapen te bedekken met een purperen muts.
Maar als enige had zijn kapper dit ontdekt toen hij, gewoontegetrouw,
met zijn schaar diens lange haren kortte. Omdat hij de schandelijke
aanblik niet durft verklappen maar er wel over wil praten
en het toch niet niet kan verzwijgen, trekt hij de stad uit en
effodit et, domini quales adspexerit aures,
voce refert parva terraeque inmurmurat haustae
indiciumque suae vocis tellure regesta
obruit et scrobibus tacitus discedit opertis.
creber harundinibus tremulis ibi surgere lucus




190
graaft een kuil en vertelt op gedempte toon wat voor oren hij bij zijn meester
heeft gezien en fluistert het in de kuil en zijn verraderswoord dekt hij
weer met aarde toe en begraaft het en gaat weer stilletjes heen
na de bodem geëffend te hebben.
Een dicht bos van trillend riet begon daar te groeien en
coepit et, ut primum pleno maturuit anno,
prodidit agricolam: leni nam motus ab austro
obruta verba refert dominique coarguit aures.


zodra het een jaar later tot wasdom gekomen was, verried het de planter
want, bewogen door een zachte bries, geeft het de begraven woorden prijs
en klaagt ruisend de oren van de meester aan.

Laomedon en Hesione (194 - 220)




Ultus abit Tmolo liquidumque per aera vectus
angustum citra pontum Nepheleidos Helles
Laomedonteis Latoius adstitit arvis.
dextera Sigei, Rhoetei laeva profundi
ara Panomphaeo vetus est sacrata Tonanti:
inde novae primum moliri moenia Troiae
Laomedonta videt susceptaque magna labore




200
Na deze wraak verliet Latona's zoon de Tmolus en
vloog door de ijle lucht over de nauwe zeeëngtevan Nephele's Helle
en arriveerde in het land van Laomedon.
Rechts van het Sigeïsche water en links van het diepe Rhoeteïsche
staat een oud altaar, gewijd aan de alduidende Donderaar:
vandaar ziet hij dat Laomedon begint de muren van Troje
te bouwen maar dat het zware werk moeizaam vordert
crescere difficili nec opes exposcere parvas
cumque tridentigero tumidi genitore profundi
mortalem induitur formam Phrygiaeque tyranno
aedificat muros pactus pro moenibus aurum.
stabat opus: pretium rex infitiatur et addit,




205
en het geen geringe krachten vergt.
Samen met de Drietander-vader van de kolkende diepten
hult hij zich in mensengedaante en en bouwt voor de Phrygische heerser
muren volgens een afspraak aan geld in ruil voor de ommuring.
Als het karwei is geklaard ontkent de koning de beloningsafspraak en
perfidiae cumulum, falsis periuria verbis.
'non inpune feres' rector maris inquit, et omnes
inclinavit aquas ad avarae litora Troiae
inque freti formam terras conplevit opesque
abstulit agricolis et fluctibus obruit agros.




210
voegt er, toppunt van trouweloosheid, nog een leugenachtige meineed aan toe.
'Daar kom je niet straffeloos mee weg', zegt de zeebeheerder en
stuurt al zijn wateren af op de kusten van het hebberige Troje,
stuwt ze de zeeëngte in en zet het land onder water,
ontneemt aan de boeren hun rijkdom en maakt van hun akkers een zee.
poena neque haec satis est: regis quoque filia monstro
poscitur aequoreo, quam dura ad saxa revinctam
vindicat Alcides promissaque munera dictos
poscit equos tantique operis mercede negata
bis periura capit superatae moenia Troiae.




215
Deze straf is nog niet voldoende, nee: ook de dochter van de koning
eist hij op voor een zeemonster: deze, geboeid aan een harde rots,
wordt door Hercules bevrijd en die vraagt naar de toegezegde beloning
de beloofde paarden en als dat loon voor zo'n belangrijke tussenkomst
wordt geweigerd bestormt hij de met dubbele meineed belaste muren van Troje.
nec, pars militiae, Telamon sine honore recessit
Hesioneque data potitur. nam coniuge Peleus
clarus erat diva nec avi magis ille superbus
nomine quam soceri, siquidem Iovis esse nepoti
contigit haut uni, coniunx dea contigit uni.




220
Telamon, helper in de strijd, blijft niet onbeloond:
hij krijgt Hesione als vrouw. Want broer Peleus was al beroemd
om zijn goddelijke Thetis en al even trots op zijn schoonvader Nereus
als die op zijn schoonzoon: het mag dan zijn dat niet slechts één
nakomeling is van Juppiter, echtgenoot van een godin te zijn is wel alleen één.

Peleus en Thetis (221 - 265)




Namque senex Thetidi Proteus 'dea' dixerat 'undae,
concipe: mater eris iuvenis, qui fortibus annis
acta patris vincet maiorque vocabitur illo.'
ergo, ne quicquam mundus Iove maius haberet,
quamvis haut tepidos sub pectore senserat ignes,




225
De oude Proteus had namelijk aan Thetis, heerseres over de golven, voorzegd:
'Bij een zwangerschap zult gij een jongeman tot zoon krijgen die als hij opgroeit
de daden van zijn vader zal overtreffen en hij zal diens meerdere heten.'
Derhalve ontweek Juppiter gemeenschap met Thetis van Zee, opdat de wereld niet
iets groters dan hemzelf zou krijgen,, hoezeer hij ook in vuur en vlam stond voor haar,
Iuppiter aequoreae Thetidis conubia fugit,
in suaque Aeaciden succedere vota nepotem
iussit et amplexus in virginis ire marinae.
Est sinus Haemoniae curvos falcatus in arcus,
bracchia procurrunt: ubi, si foret altior unda,




230
maar hij had zijn kleinzoon Peleus aangeraden zijn wensdromen
over te nemen en de vrijage met de zeemaagd na te jagen.
Er ligt een baai in Thessalië die zich buigt tot een sikkelvormige bocht,
waarvoor landtongen zich uitstrekken: daar zou een haven gelegen hebben
als het water dieper geweest was;
portus erat; summis inductum est aequor harenis;
litus habet solidum, quod nec vestigia servet
nec remoretur iter nec opertum pendeat alga;
myrtea silva subest bicoloribus obsita bacis.
est specus in medio, natura factus an arte,




235
nu wordt de zee over zandtoppen geleid;
het heeft een stevige ondergrond, die geen voetstap bewaart
en het voortgaan niet hindert of met alggroei bedekt is.
Een myrtebos ligt in de buurt, bezet met bessen in twee kleuren.
Middenin ligt een grot waarvan het onzeker is of hij natuurlijkerwijs of
ambiguum, magis arte tamen: quo saepe venire
frenato delphine sedens, Theti, nuda solebas.
illic te Peleus, ut somno vincta iacebas,
occupat, et quoniam precibus temptata repugnas,
vim parat, innectens ambobus colla lacertis;




240
door ambachtshand is vervaardigd, in ieder geval kunstzinnig: daarheen placht jij,
Thetis, naakt te gaan, op een getoomde dolfijn gezeten.
Daar randde Peleus jou aan toen je door slaap bedwongen terneerlag
en omdat je weerstand bood terwijl hij je met smeekbeden overlaadde,
ging hij tot geweld over en omstrengde je hals met beide zijn armen;
quod nisi venisses variatis saepe figuris
ad solitas artes, auso foret ille potitus;
sed modo tu volucris: volucrem tamen ille tenebat;
nunc gravis arbor eras: haerebat in arbore Peleus;
tertia forma fuit maculosae tigridis: illa




245
en als je je toevlucht niet had genomen tot allerlei gedaanteveranderingen
jouw beproefde tactiek, dan zou hij zeker in zijn opzet geslaagd zijn;
nu eens was je een vogel: slechts een vogel klemde hij vast;
dan weer was je een forse boom en hield Peleus zich vast aan die boom;
je derde gedaante was die van een gevlekte tijgerin:
territus Aeacides a corpore bracchia solvit.
inde deos pelagi vino super aequora fuso
et pecoris fibris et fumo turis adorat,
donec Carpathius medio de gurgite vates
'Aeacide,' dixit 'thalamis potiere petitis,




250
daardoor verschrikt maakte Peleus zijn armen pas los van je lichaam.
Hierna goot hij wijn uit over het water, offerde de zeegoden
schapenvlees en wierookgeur en bad tot hen
totdat de ziener Proteus midden uit zee opdook met de woorden:
'Zoon van Aeacus, jij zult je begeerde huwelijk verkrijgen
tu modo, cum rigido sopita quiescet in antro,
ignaram laqueis vincloque innecte tenaci.
nec te decipiat centum mentita figuras,
sed preme, quicquid erit, dum, quod fuit ante, reformet.'
dixerat haec Proteus et condidit aequore vultum




255
als je haar maar, wanneer ze in die starre grot ligt te slapen,
zonder dat ze het merkt met touwen en een stevige klem vastsnoert;
dan zal ze je niet meer ontsnappen, al verzint ze honderd gedaantes
nee, houd haar eronder, wat ze ook probeert, totdat ze weer wordt wat ze eerst was'.
Na deze woorden verborg Proteus zijn gezicht in het water
admisitque suos in verba novissima fluctus.
Pronus erat Titan inclinatoque tenebat
Hesperium temone fretum, cum pulchra relicto
Nereis ingreditur consueta cubilia ponto;
vix bene virgineos Peleus invaserat artus:




260
en liet zijn golven weer over zijn woorden heen glijden.
De zon neigde ter kimme en met afdalende wagen hield hij
de zee gevangen in avondgloed, toen de mooie Nereïde de zee verliet
en haar vertrouwde slaapplaats weer opzocht:
nauwelijks had Peleus zich van het meisje meester gemaakt
illa novat formas, donec sua membra teneri
sentit et in partes diversas bracchia tendi.
tum denum ingemuit, 'ne' que ait 'sine numine vincis,
exhibita estque Thetis': confessam amplectitur heros
et potitur votis ingentique inplet Achille.




265
of zij veranderde haar gedaantes, totdat zij merkte dat haar ledematen
vastgeklemd zaten en haar armen naar weerskanten werden uitgestrekt;
toen erkende zij met een zucht:'Niet zonder hulp van een god neem jij mij,
hier ligt dan Thetis als de jouwe': bij deze bekentenis omhelsde haar de held
en kreeg wat hij wenste en bezwangerde haar met de geweldige Achilles.

Peleus en Ceyx, Daedalion, Chione (266 - 345)




Felix et nato, felix et coniuge Peleus,
et cui, si demas iugulati crimina Phoci,
omnia contigerant: fraterno sanguine sontem
expulsumque domo patria Trachinia tellus
accipit. hic regnum sine vi, sine caede gerebat




270
Gelukkig was Peleus om zijn zoon, gelukkig ook om zijn vrouw,
alles was hem ten deel gevallen, als je het misdrijf van de wurging
van Phocos niet telde: bezoedeld door broederbloed,
hoewel verbannen uit zijn vaderstad, heeft hem het land Trachis
opgenomen. Hier regeerde zonder geweld of bloedbad
Lucifero genitore satus patriumque nitorem
ore ferens Ceyx, illo qui tempore maestus
dissimilisque sui fratrem lugebat ademptum.
quo postquam Aeacides fessus curaque viaque
venit et intravit paucis comitantibus urbem,




275
Ceyx, de zoon van de ster Lucifer met de glans van zijn vader
op zijn gezicht, maar toen diep bedroefd en niet zichzelf
in rouw om de dood van zijn broer Daedalion.
Toen de zoon van Aeacus, Peleus, moe van zorg en trekken
hem bereikte en met een handvol metgezellen de stadspoort binnentrok,
quosque greges pecorum, quae secum armenta trahebat,
haut procul a muris sub opaca valle reliquit;
copia cum facta est adeundi prima tyranni,
velamenta manu praetendens supplice, qui sit
quoque satus, memorat, tantum sua crimina celat




280
liet hij de kudden schapen en runderen die hij bij zich had
voor de muren achter in een lommerrijk dal;
zodra hem de gelegenheid geboden werd tot audientie bij de vorst,
hield hij met smeekgebaar zijn staf vooruit en legde uit
wie hij was en van welke vader, alleen zijn misdrijf hield hij verborgen
mentiturque fugae causam; petit, urbe vel agro
se iuvet. hunc contra placido Trachinius ore
talibus adloquitur: 'mediae quoque commoda plebi
nostra patent, Peleu, nec inhospita regna tenemus;
adicis huic animo momenta potentia, clarum




285
en loog over de reden van zijn ballingschap; hij smeekte om een onderdak
in de stad of op het land. Tot hem sprak de Trachiniër op vriendelijke toon
als volgt: 'Ook voor gewone burgers staan onze voorzieningen open,
Peleus, wij heersen niet over een ongastvrij gebied;
jij voegt aan mijn welwillendheid nog extra lading toe, klinkende naam
nomen avumque Iovem; ne tempora perde precando!
quod petis, omne feres tuaque haec pro parte vocato,
qualiacumque vides! utinam meliora videres!'
et flebat: moveat tantos quae causa dolores,
Peleusque comitesque rogant; quibus ille profatur:




290
en afstamming van Juppiter; verlies geen tijd dus met gesmeek;
al wat je vraagt krijg je en noem het jouwe al wat je hier ziet,
in welke staat ook, ach zag je het maar gelukkiger!'.
en hij kon zijn tranen niet bedwingen. Peleus en zijn mannen vroegen
wat zo grote smart veroorzaakte, waarop hij bekende:
'forsitan hanc volucrem, rapto quae vivit et omnes
terret aves, semper pennas habuisse putetis:
vir fuit (et—tanta est animi constantia—iam tum
acer erat belloque ferox ad vimque paratus)
nomine Daedalion. illo genitore creatis,




295
'Misschien denken jullie dat deze vogel, de havik, die
van roof leeft en alles wat vleugels heeft schrik aanjaagt,
altijd vleugels gehad heeft:hij is een man geweest en - zo sterk is
karakter - was toen al driftig en krijgslustig en tot gewelddaad geneigd:
Daedalion genaamd. Van de zonen van die vader
qui vocat Auroram caeloque novissimus exit,
culta mihi pax est, pacis mihi cura tenendae
coniugiique fuit, fratri fera bella placebant:
illius virtus reges gentesque subegit,
quae nunc Thisbaeas agitat mutata columbas.




300
die de dageraad aankondigt en de hemel als laatste verlaat
ben ik de vredelievende en ben ik erop uit de vrede te bewaren
ook met mijn vrouw, maar mijn broer was tuk op oorlogsgeweld.
Zijn eerzucht onderwierp koningen en volken
die nu, in andere gedaante, de duiven van Thisbe verjaagt.
nata erat huic Chione, quae dotatissima forma
mille procos habuit, bis septem nubilis annis.
forte revertentes Phoebus Maiaque creatus,
ille suis Delphis, hic vertice Cyllenaeo,
videre hanc pariter, pariter traxere colorem.




305
Hij had een dochter Chione, die, zeer gezegend met schoonheid,
op haar veertiende, huwelijksrijp, wel duizend gegadigden had.
Bij toeval kregen Apollo en Maia's zoon Mercurius, de eerste bij
terugkeer uit zijn Delphi, de laatste vanaf de top van Cyllene,
haar tegelijk in het oog en verschoten tegelijk ook van kleur.
spem veneris differt in tempora noctis Apollo;
non fert ille moras virgaque movente soporem
virginis os tangit: tactu iacet illa potenti
vimque dei patitur; nox caelum sparserat astris:
Phoebus anum simulat praereptaque gaudia sumit.




310
Zijn hoop op vrijen stelt Apollo uit tot nachtelijke uren maar de ander
verdraagt geen uitstel en hij raakt met zijn slaapverwekkende staf
het gezicht van het meisje aan: door de machtige aanraking; ligt zij dan
machteloos neer en moet de verkrachting door de god wel gedogen.
De nacht had een sterrenrijke hemel: Phoebus deed zich voor als oud vrouwtje,
ut sua maturus conplevit tempora venter,
alipedis de stirpe dei versuta propago
nascitur Autolycus furtum ingeniosus ad omne,
candida de nigris et de candentibus atra
qui facere adsuerat, patriae non degener artis;




315
en genoot zijn voorgenomen lust. Toen de baarmoeder van Chione
haar tijd had volbracht, werd als sluwe telg van de behendige,
vleugelvoetige: Autolycus geboren, gehaaid in alle bedrog,
die wit van zwart kon maken maar ook zwart van wit,
zijn vaders kunsten niet onwaardig.
nascitur e Phoebo (namque est enixa gemellos)
carmine vocali clarus citharaque Philammon.
quid peperisse duos et dis placuisse duobus
et forti genitore et progenitore nitenti
esse satam prodest? an obest quoque gloria multis?




320
Uit Phoebus werd [het was namelijk een tweeling]
Philammon geboren, beroemd om zijn zang en citherspel.
Maar wat baat het twee kinderen gebaard te hebben en twee goden
bevredigd? En ook nog de dochter te zijn van een machtige vader en
een schitterendegrootvader: is roem niet ook schadeljk voor velen?
obfuit huic certe! quae se praeferre Dianae
sustinuit faciemque deae culpavit, at illi
ira ferox mota est "factis" que "placebimus" inquit.
nec mora, curvavit cornu nervoque sagittam
inpulit et meritam traiecit harundine linguam.




325
Voor haar was die zeker schadelijk, daar ze het durfde zich te verheffen
boven Diana en over haar schoonheid te smalen; die ontstak toen
in ziedende toorn en zei: 'Dat zullen we jou betaald zetten",
en meteen schoot zij met boog en pees een pijl af
en doorboorde met de schacht de schuldige tong.
lingua tacet, nec vox temptataque verba sequuntur,
conantemque loqui cum sanguine vita reliquit;
quam miser amplexans ego tum patriumque dolorem
corde tuli fratrique pio solacia dixi,
quae pater haut aliter quam cautes murmura ponti




330
Die tong zwijgt nu en geen geluid krijgen de geprobeerde woorden
en terwijl ze nog poogt te spreken verlaat haar met het bloed het leven.
Wat heb ik toen, bedroefd, de smart van mijn vader in mijn verknochte hart
gevoeld en mijn broer omhelsd en troostend toegesproken!
Die troost heeft mijn vader niet anders ondergaan dan een rots
accipit et natam delamentatur ademptam;
ut vero ardentem vidit, quater impetus illi
in medios fuit ire rogos, quater inde repulsus
concita membra fugae mandat similisque iuvenco
spicula crabronum pressa cervice gerenti,




335
de branding van de zee en rouwde om zijn dochters dood.
Toen hij haar echter op de brandstapel zag, beving hem tot vier maal toe
de aandrang de vlammen in te lopen, vier maal tegengehouden
sloeg hij verwilderd op de vlucht en gelijk een jonge stier
die horzelsteken voelt op zijn door juk gedrukte kop,
qua via nulla, ruit. iam tum mihi currere visus
plus homine est, alasque pedes sumpsisse putares.
effugit ergo omnes veloxque cupidine leti
vertice Parnasi potitur; miseratus Apollo,
cum se Daedalion saxo misisset ab alto,




340
joeg hij langs onbegaanbaar pad: toen al leek hij mij in draf
meer te zijn dan mens: je had zijn voeten vleugels kunnen achten.
Hij vluchtte bij ons allen weg en snel door doodsverlangen
klom hij naar Parnassus' top: maar toen Daedalion zich vanaf
een hoge rots gestort had ontfermde Apollo zich over hem en
fecit avem et subitis pendentem sustulit alis
oraque adunca dedit, curvos dedit unguibus hamos,
virtutem antiquam, maiores corpore vires,
et nunc accipiter, nulli satis aequus, in omnes
saevit aves aliisque dolens fit causa dolendi.'




345
maakte hem een vogel en wijzigde zijn val met ploselinge vleugels;
hij gaf hem een kromme snavel en gekromde klauwen
naast zijn oude vechtlust, en meer dan grote lichaamskracht.
Nu, als havik, raast hij tegen alle vogels,
en zaait ellende bij anderen doordat hij zelf lijdt.

Peleus en de wolf (346 - 409)




Quae dum Lucifero genitus miracula narrat
de consorte suo, cursu festinus anhelo
advolat armenti custos Phoceus Onetor
et 'Peleu, Peleu! magnae tibi nuntius adsum
cladis' ait. quodcumque ferat, iubet edere Peleus,




350
Terwijl Lucifer's zoon Ceyx deze wonderlijke gebeurtenissen vertelt
over zijn broeder, komt hijgend in draf de kuddewachter
Onetor uit Phocis aangerend en roept: 'Peleus, Peleus!
Ik kom met een bericht over een grote ramp voor jou'
Peleus beveelt hem te melden wat het ook mag zijn
pendet et ipse metu trepidi Trachinius oris;
ille refert 'fessos ad litora curva iuvencos
adpuleram, medio cum Sol altissimus orbe
tantum respiceret, quantum superesse videret,
parsque boum fulvis genua inclinarat harenis




355
en ook de Traciniër blijft steken met een van angst vertrokken gezicht.
Hij doet verslag:"Ik had de vermoeide runderen naar bocht in de kust
gedreven, toen de zon op zijn hoogtepunt even veel achter zich liet
als hij nog vooe zich zag en een deel
van de runderen was in het gele zand geknield
latarumque iacens campos spectabat aquarum,
pars gradibus tardis illuc errabat et illuc;
nant alii celsoque exstant super aequora collo.
templa mari subsunt nec marmore clara neque auro,
sed trabibus densis lucoque umbrosa vetusto:




360
en keek liggend uit over de brede watervlakten, een ander deel
zwierf met lome tred hier- en daarheen; weer andere waren
aan het pootje baden en staken met hun nek uit boven het watervlak.
Er staat een tempel vlak bij zee, niet schitterend van marmer of goud
maar van dtevige balken en op een oude schaduwrijke woudplek;
Nereides Nereusque tenent (hos navita ponti
edidit esse deos, dum retia litore siccat);
iuncta palus huic est densis obsessa salictis,
quam restagnantis fecit maris unda paludem:
inde fragore gravi strepitans loca proxima terret,




365
Nereïden en Nereus wonen daar (een visser vertelde me
dat zij zeegoden zijn, terwijl hij zijn netten op de kust droogde);
niet ver vandaar is een moeras vol dichte wilgen
dat het water dat achterblijft van de zee heeft gevormd.
Dan jaagt met een pokkeherrie een monsterlijk beest de omgeving
belua vasta, lupus iuncisque palustribus exit,
oblitus et spumis et sparsus sanguine rictus
fulmineos, rubra suffusus lumina flamma.
qui quamquam saevit pariter rabieque fameque,
acrior est rabie: neque enim ieiunia curat




370
de stuipen op het lijf: een wolf duikt uit de moerasbiezen op
bezwadderd met schuim en met boedbesmeerde muil
als een bliksemschicht met roodvlammende ogen.
Hoewel hij evenzeer raast door woede als door honger
is zijn woestheid toch het hevigst: want zijn vraatzucht drijft hem
caede boum diramque famem finire, sed omne
vulnerat armentum sternitque hostiliter omne.
pars quoque de nobis funesto saucia morsu,
dum defensamus, leto est data; sanguine litus
undaque prima rubet demugitaeque paludes.




375
zijn vreselijke honger niet slechts met een slachting onder de runderen
te stillen, nee heel de kudde valt hij aan en allemaal wondt hij ze gruwelijk.
Ook een deel van ons wordt door dodelijke beten gewond en,
waar zij zich verdedigden, gedood. Door bloed wordt de kust en branding
rood gekleurd en ook het moeras vol rundergeloei.
sed mora damnosa est, nec res dubitare remittit:
dum superest aliquid, cuncti coeamus et arma,
arma capessamus coniunctaque tela feramus!'
dixerat agrestis: nec Pelea damna movebant,
sed memor admissi Nereida conligit orbam




380
Maar oponthoud is fataal en de zaak duldt geen uitstel:
laten wij, zolang er nog iets over is, met zijn allen te wapen gaan,
ja, grijp de wapens en vereend nemen we hem te grazen!'
Aldus de herder: maar zijn verliezen beroerden Peleus niet, nee,
indachtig zijn moord concludeert hij dat de Nereïde, beroofd van
damna sua inferias exstincto mittere Phoco.
induere arma viros violentaque sumere tela
rex iubet Oetaeus; cum quis simul ipse parabat
ire, sed Alcyone coniunx excita tumultu
prosilit et nondum totos ornata capillos




385
haar zoon, dit verlies als dodenoffer aan de gestorven Phocus opdraagt.
Koning Ceyx beveelt zijn mannen te wapen en de duchte lansen te halen;
hijzelf maakte zich klaar met hen mee op te trekken
maar zijn vrouw Alcyone snelde, opgeschrikt door het rumoer, toe
en zonder nog haar haren geordend te hebben
disicit hos ipsos colloque infusa mariti,
mittat ut auxilium sine se, verbisque precatur
et lacrimis, animasque duas ut servet in una.
Aeacides illi: 'pulchros, regina, piosque
pone metus! plena est promissi gratia vestri.




390
schudde ze deze juist los en wierp zich aan de hals van haar man,
dat hij anderen moest sturen zonder zichzelf; met woorden
smeekte ze én met tranen, twee levens te redden in één.
Aeacus' zoon Peleus troostte haar: 'Weg, koningin, met die
mooie en nobele angsten; mijn dank voor jullie beloofde hulp
non placet arma mihi contra nova monstra moveri;
numen adorandum pelagi est!' erat ardua turris,
arce focus summa, fessis nota grata carinis:
ascendunt illuc stratosque in litore tauros
cum gemitu adspiciunt vastatoremque cruento




395
maar ik heb geen behoefte aan wapengeweld tegen dit ondier
ik moet tot de zeegodin bidden'. Er was daar een hoge toren
met een vuur in de top als welkom baken voor afgematte schepen
die bestijgen zij en zien met ontzetting de stieren die op de kust
liggen en de woeste slachter met zijn bebloede bek
ore ferum, longos infectum sanguine villos.
inde manus tendens in aperti litora ponti
caeruleam Peleus Psamathen, ut finiat iram,
orat, opemque ferat; nec vocibus illa rogantis
flectitur Aeacidae, Thetis hanc pro coniuge supplex




400
ook zijn lange haren met bloed doordrenkt.
Dan strekt Peleus zijn handen naar de kust van de open zee
en smeekt de zeekleurige Psamathe haar toorn te staken
en hulp te bieden; maar zij laat zich niet vermurwen door
Peleus' smekende woorden: pas als Thetis smeekt namens haar
accepit veniam. sed enim revocatus ab acri
caede lupus perstat, dulcedine sanguinis asper,
donec inhaerentem lacerae cervice iuvencae
marmore mutavit: corpus praeterque colorem
omnia servavit, lapidis color indicat illum




405
man vergeeft zij hem. Maar de wolf weerstaat haar vermaning
om zijn overdreven bloedbad, opgefokt door de zoete smaak van bloed,
totdat zij hem, met zijn kaak nog in de hals van een kapotte koeienek
in marmer veranderd heeft; afgezien van de kleur heeft hij heel zijn
lichaam behouden: de kleur van de steen bewijst dat hij geen wolf
iam non esse lupum, iam non debere timeri.
nec tamen hac profugum consistere Pelea terra
fata sinunt, Magnetas adit vagus exul et illic
sumit ab Haemonio purgamina caedis Acasto.


meer is en dat men hem niet hoeft te vrezen.
Toch staat het lot Peleus niet toe als vluchteling in dit land te blijven,
als zwerver komt hij naar Magnesia en daar ontvangt hij
verzoening voor de moord door de Haemonische koning Acastus. 

Ceyx en Alcyone (410 - 748)




Interea fratrisque sui fratremque secutis
anxia prodigiis turbatus pectora Ceyx,
consulat ut sacras, hominum oblectamina, sortes,
ad Clarium parat ire deum; nam templa profanus
invia cum Phlegyis faciebat Delphica Phorbas.
consilii tamen ante sui, fidissima, certam
410




415
Intussen werd Ceyx ongerust door het lot van zijn broer en
de vreemde gebeurtenissen die daarop volgden: hij bereidde een reis voor
naar Apollo van Claros om het gewijde orakel, toeverlaat voor de mensheid,
te raadplegen; niet dat in Delphi want de goddeloze Phorbas maakte dat
met zijn Phlegiërs onbereikbaar.
Maar tevoren bracht hij jou, zijn getrouwe Alcyone, van zijn plan
te facit, Alcyone; cui protinus intima frigus
ossa receperunt, buxoque simillimus ora
pallor obit, lacrimisque genae maduere profusis.
ter conata loqui, ter fletibus ora rigavit
singultuque pias interrumpente querellas




420
op de hoogte. Een kilte maakte zich van haar meester tot in haar merg,
een bleekte als van buxusbloei trok over haar gezicht
en haar wangen werden rijkelijk bedekt met tranen.
Drie maal probeert zij te spreken, drie maal verstijft haar mond door huilen,
dan, door snikken onderbroken, weet zij haar liefdevolle klacht te uiten:
'quae mea culpa tuam,' dixit 'carissime, mentem
vertit? ubi est quae cura mei prior esse solebat?
iam potes Alcyone securus abesse relicta?
iam via longa placet? iam sum tibi carior absens?
at, puto, per terras iter est, tantumque dolebo,




425
'Wat heb ik je misdaan, allerliefste, dat je dit bedacht?
Waar is de bezorgheid die je voorheen om mij koesterde?
Kun je nu dan, met achterlating van Alcyone, onbekommerd weggaan?
Wil je nu dan een verre reis maken? Ben ik je nu dan afwezig geliefder?
Er is toch, dacht ik, een weg over land, al erg genoeg,
non etiam metuam, curaeque timore carebunt.
aequora me terrent et ponti tristis imago:
et laceras nuper tabulas in litore vidi
et saepe in tumulis sine corpore nomina legi.
neve tuum fallax animum fiducia tangat,




430
maar dan hoef ik niet bang te zijn: mijn zorg zal dan vrij zijn van vrees.
Zee jaagt me schrik aan en ook al het beeld van die norse watermassa:
nog pas heb ik kapotte planken op het strand gezien en
maar al te vaak namen gelezen op lege graven.
Laat niet een vals vertrouwen jou inpalmen
quod socer Hippotades tibi sit, qui carcere fortes
contineat ventos, et, cum velit, aequora placet.
cum semel emissi tenuerunt aequora venti,
nil illis vetitum est: incommendataque tellus
omnis et omne fretum est, caeli quoque nubila vexant




435
dat je toch de schoonzoon bent van Aeolus, zoon van Hippotas,
die de stormen in toom houdt en naar believen de zeeën kalmeert;
wanneer eenmaal de winden zijn losgelaten en de zeeën beheersen
kan niets hen meer temmen: alle land is hun speelbal en
ook alle water, ja de wolken aan de hemel, daar spelen ze mee
excutiuntque feris rutilos concursibus ignes.
quo magis hos novi (nam novi et saepe paterna
parva domo vidi), magis hoc reor esse timendos.
quod tua si flecti precibus sententia nullis,
care, potest, coniunx, nimiumque es certus eundi,




440
en ze slaan roodlichtend vuur uit hun woeste botsingen.
Hoe meer ik hen ken (en ik ken ze en zag ze vaak genoeg vanuit het
huisje van mijn vader) des te meer zijn vreselijk, meen ik.
Maar als jouw besluit door geen enkele bede kan buigen,
lieve man, en je al te vastbesloten bent te gaan,
me quoque tolle simul! certe iactabimur una,
nec nisi quae patiar, metuam, pariterque feremus,
quicquid erit, pariter super aequora lata feremur.'
Talibus Aeolidis dictis lacrimisque movetur
sidereus coniunx: neque enim minor ignis in ipso est;




445
neem ook mij dan mee! Wij zullen samen heel wat moeten verduren,
maar dan zal ik slechts vrezen wat ik onderga en zullen we samen dragen
wat het ook zij en dan worden we samen over de wijde wateren gedragen'.
Door deze woorden en tranen van Aeolus' dochter werd
de stergeboren echtgenoot geroerd: zijn liefde was even groot;
sed neque propositos pelagi dimittere cursus,
nec vult Alcyonen in partem adhibere pericli
multaque respondit timidum solantia pectus.
non tamen idcirco causam probat; addidit illis
hoc quoque lenimen, quo solo flexit amantem:




450
Maar enerzijds wil hij niet afzien van de voorgenomen tocht over zee
maar toch ook niet Alcyone laten delen in gevaren,
dus antwoordde hij met kalmerende omhaal zijn zorgzame vrouw.
Toch wint hij haar niet voor zijn zaak; maar aan zijn woorden
voegt hij toch deze verzachting toe, waarvoor zijn geliefde zwicht:
'longa quidem est nobis omnis mora, sed tibi iuro
per patrios ignes, si me modo fata remittant,
ante reversurum, quam luna bis inpleat orbem.'
his ubi promissis spes est admota recursus,
protinus eductam navalibus aequore tingui




455
'Hoewel elke scheiding ons te lang duurt, ik zweer je toch bij het vuur
van mijn vader dat ik, als het lot mij dat toestaat,
terugkeren zal voordat er twee manen gerond zijn'.
Nadat hij met deze belofte de hoop heeft gewekt op behouden terugkeer
laat hij direct zijn schip te water gaan in de zee
aptarique suis pinum iubet armamentis;
qua rursus visa veluti praesaga futuri
horruit Alcyone lacrimasque emisit obortas
amplexusque dedit tristique miserrima tandem
ore 'vale' dixit conlapsaque corpore toto est;




460
en uit te rusten met bijpassend scheepstuig;
als zij dit ziet rilt Alcyone weer alsof ze een ramp voorvoelt
en geeft haar opgewelde tranen prijs, verliest zich in omhelzingen
en zucht tenslotte met omfloerste, droeve stem:
'Vaar wel' en valt vervolgens flauw.
ast iuvenes quaerente moras Ceyce reducunt
ordinibus geminis ad fortia pectora remos
aequalique ictu scindunt freta: sustulit illa
umentes oculos stantemque in puppe recurva
concussaque manu dantem sibi signa maritum




465
maar de jongens trekken reeds, als Ceyx nog draalt,
paarsgewijs de riemen naar hun sterke borst
en met gelijke slag rijten ze het water open: zij heeft zich vermand
en, voorover gebogen, steunend op haar arm ziet ze hem
met vochtige ogen op het gebogen achterdek staan en naar haar zwaaien
prona videt redditque notas; ubi terra recessit
longius, atque oculi nequeunt cognoscere vultus,
dum licet, insequitur fugientem lumine pinum;
haec quoque ut haut poterat spatio submota videri,
vela tamen spectat summo fluitantia malo;




470
en beantwoordt dan zijn groet; wanneer het land verder weggeweken is
en de ogen de gezichten niet meer kunnen onderscheiden,
blijft zij het vliedend schip, zolang dat kan, met haar ogen volgen;
wanneer ook dit niet meer zichtbaar is, verdwenen door de afstand
zijn toch de zeilen nog zichtbaar bollend vanaf de top van de mast;
ut nec vela videt, vacuum petit anxia lectum
seque toro ponit: renovat lectusque torusque
Alcyonae lacrimas et quae pars admonet absit.
Portibus exierant, et moverat aura rudentes:
obvertit lateri pendentes navita remos




475
zodra ze ook de zeilen niet meer ziet, zoekt zij bezorgd de lege slaapplaats op
en legt zich op zijn bed: maar bed en rustplaats zorgt voor
nieuwe tranen bij Alcyone en houdt haar voor welke helft ontbreekt.
Zij waren de haven uitgeroeid en de wind had de kabels bewogen:
de bemanning hing de riemen in rust tegen de wand van het schip
cornuaque in summa locat arbore totaque malo
carbasa deducit venientesque accipit auras.
aut minus, aut certe medium non amplius aequor
puppe secabatur, longeque erat utraque tellus,
cum mare sub noctem tumidis albescere coepit




480
trok de ra's naar de hoogste stand en ontplooide al het zeil
vanaf de mast en ving zo de opstekende winden.
Minder of zeker niet de helft van hun zeereis doorkliefden ze
met hun steven en beide kusten waren in beide richtingen ver weg,
toen de zee tegen de avond begon te schuimen door bruisende golven
fluctibus et praeceps spirare valentius eurus.
'ardua iamdudum demittite cornua' rector
clamat 'et antemnis totum subnectite velum.'
hic iubet; inpediunt adversae iussa procellae,
nec sinit audiri vocem fragor aequoris ullam:




485
en de Oostenwind plotseling krachtiger ging blazen.
'Zakken die topzeilen' roept de schipper,
'en riffen in al het zeil'.
Dat is zijn bevel, maar de storm verhindert de uitvoering, het bulderen
van de zee maakt het horen van elk stemgeluid onmogelijk:
sponte tamen properant alii subducere remos,
pars munire latus, pars ventis vela negare;
egerit hic fluctus aequorque refundit in aequor,
hic rapit antemnas; quae dum sine lege geruntur,
aspera crescit hiems, omnique e parte feroces




490
maar spontaan haasten sommigen de riemen binnenboord te halen,
anderen dichten de riemgaten, weer anderen draaien het zeil
uit de wind; hier weer bergt een de ra's; maar terwijl zij
dit uit zichzelf proberen, zwelt het noodweer aan en
van alle kanten beoorlogen de woeste winden elkaar
bella gerunt venti fretaque indignantia miscent.
ipse pavet nec se, qui sit status, ipse fatetur
scire ratis rector, nec quid iubeatve vetetve:
tanta mali moles tantoque potentior arte est.
quippe sonant clamore viri, stridore rudentes,




495
halen de weerloze baren hopeloos overhoop.
De schipper zelf slaat de schrik om het hart en geeft toe dat hij zelf
niet weet hoe hij er voor staat, wat te gebieden of te verbieden:
zoveel impact heeft de ellende, zoveel machtiger is zij dan kunde.
een kakofonie van schreeuwende mannen, krakend want,
undarum incursu gravis unda, tonitribus aether.
fluctibus erigitur caelumque aequare videtur
pontus et inductas aspergine tangere nubes;
et modo, cum fulvas ex imo vertit harenas,
concolor est illis, Stygia modo nigrior unda,




500
gutsend buiswater, slagen onweer.
Bij golven steigert de zee en schijnt dan de hemel te raken
en met een waterhoos de laaghangende wolken te beroeren.
Nu eens, wanneer hij de gele zandmassa's opwoelt van de bodem, kleurt hij
daaraan gelijk, dan weer is hij donkerder dan het water van de Styx,
sternitur interdum spumisque sonantibus albet.
ipsa quoque his agitur vicibus Trachinia puppis
et nunc sublimis veluti de vertice montis
despicere in valles imumque Acheronta videtur,
nunc, ubi demissam curvum circumstetit aequor,




505
dan weer breken de golven en kleurt hij wit van het schuim.
Het Trachinische schip wordt ook zelf een speellbal van het lot
en nu eens lijkt zij hoog van de top van een berg
neer te zien in ravijnen en de bodem van de Acheron,
dan weer, als er rondom zee is na het neerplonzen van de golfslag,
suspicere inferno summum de gurgite caelum.
saepe dat ingentem fluctu latus icta fragorem
nec levius pulsata sonat, quam ferreus olim
cum laceras aries balistave concutit arces,
utque solent sumptis incursu viribus ire




510
vanuit een helse diepte op te kijken naar de hemeltop.
Steeds weer kraakt enorm de scheepsflank, getroffen door een zee,
en bij zo'n treffer zucht zij niet minder dan als ooit
een ijzeren ram of blijde een moegebeukte burcht teistert en,
zoals razende leeuwen wel, met vereende kracht in een aanval
pectore in arma feri protentaque tela leones,
sic, ubi se ventis admiserat unda coortis,
ibat in alta ratis multoque erat altior illis;
iamque labant cunei, spoliataque tegmine cerae
rima patet praebetque viam letalibus undis.




515
en borst vooruit afspringen op wapens en speren, hen voorgehouden,
zo dringt ook de hoge zee op het schip af en torent er hoog boven uit,
onder het verzameld geweld van de winden, en nu begeven het
de pennen, en een spleet kiert als de afdichting van was het begeeft
en verschaft de dodelijke golven een toegang.
ecce cadunt largi resolutis nubibus imbres,
inque fretum credas totum descendere caelum,
inque plagas caeli tumefactum ascendere pontum.
vela madent nimbis, et cum caelestibus undis
aequoreae miscentur aquae; caret ignibus aether,




520
Daar vallen grote stortregens uit de opengescheurde wolken,
je zou denken dat heel de hemel neerdaalt in zee,
of de gezwollen zee opstijgt naar de hemelse regionen.
Het vocht sijpelt uit de zeilen en met het water van boven
mengt zich het water uit zee; geen ster aan de hemel te zien,
caecaque nox premitur tenebris hiemisque suisque.
discutiunt tamen has praebentque micantia lumen
fulmina: fulmineis ardescunt ignibus imbres.
dat quoque iam saltus intra cava texta carinae
fluctus; et ut miles, numero praestantior omni,




525
een blinde nacht drukt met zijn duisternie en die van het het noodweer.
Toch scheuren flikkerende bliksems het duister aan rafels en zorgen zo voor licht:
door het flitsen van bliksems lichten de stortregens op.
Maar ook gutst een stroom de getimmerde holten van het schip binnen;
en zoals een soldaat die allen overtreft
cum saepe adsiluit defensae moenibus urbis,
spe potitur tandem laudisque accensus amore
inter mille viros murum tamen occupat unus,
sic ubi pulsarunt noviens latera ardua fluctus,
vastius insurgens decimae ruit impetus undae




530
wanneer hij voortdurend aanvalt op de muren van een belegerde stad
zich tenslotte door hoop en aangemoedigd door begeerte naar roem
tussen duizend man toch alleen de muur beklimt,
zo dreunt, terwijl negen maal golven de hoge flanken hebben gebeukt,
de kracht van een tiende golf hoger oprijzend
nec prius absistit fessam oppugnare carinam,
quam velut in captae descendat moenia navis.
pars igitur temptabat adhuc invadere pinum,
pars maris intus erat: trepidant haud setius omnes,
quam solet urbs aliis murum fodientibus extra




535
en laat niet af het uitgeputte vaartuig te belagen voordat hij
het scheepsdek als de muur van een in te nemen stad heeft veroverd.
Zo poogt een deel van de zee nog het schip binnen te dringen
terwijl een ander deel al binnen is: allen zijn in paniek niet anders
dan een stad paniekeert wanneer sommigen de stadsmuur van buiten ondergraven
atque aliis murum trepidare tenentibus intus.
deficit ars, animique cadunt, totidemque videntur,
quot veniunt fluctus, ruere atque inrumpere mortes.
non tenet hic lacrimas, stupet hic, vocat ille beatos,
funera quos maneant, hic votis numen adorat




540
terwijl anderen de stadsmuur al binnenin bezetten.
Elk plan faalt, moed verschrompelt en in evenveel golven
als er aanrollen zien zij dood aankomen en binnendringen.
De een barst in tranen uit, een ander is verstomd, een derde prijst hen
zalig die een rituele begrafenis staat te wachten, een ander bidt tot een god
bracchiaque ad caelum, quod non videt, inrita tollens
poscit opem; subeunt illi fraterque parensque,
huic cum pignoribus domus et quodcunque relictum est;
Alcyone Ceyca movet, Ceycis in ore
nulla nisi Alcyone est et, cum desideret unam,




545
en heft vergeefs zijn armen naar een hemel die hij niet ziet
om hulp te vragen; bij de een komt broer en ouder in gedachten,
bij de ander zijn geliefde, zijn huis en wat hij achtergelaten heeft;
Alcyone leeft bij Ceyx, in Ceyx' mond is het Alcyone voor en na
hoewel hij slechts die ene mist is hij toch blij dat ze er niet bij is.
gaudet abesse tamen; patriae quoque vellet ad oras
respicere inque domum supremos vertere vultus,
verum, ubi sit, nescit: tanta vertigine pontus
fervet, et inducta piceis e nubibus umbra
omne latet caelum, duplicataque noctis imago est.




550
hij zou ook wel naar de kust van zijn vaderland om willen zien
en met een laatste blik in zijn huis willen kijken,
maar waar het is weet hij niet: in zo'n maalstroom ziedt de zee;
duisternis, door pikzwarte wolken veroorzaakt, bedekt heel de hemel
en verdubbelt de nachtelijke aanblik.
frangitur incursu nimbosi turbinis arbor,
frangitur et regimen, spoliisque animosa superstes
unda, velut victrix, sinuataque despicit undas;
nec levius, quam siquis Athon Pindumve revulsos
sede sua totos in apertum everterit aequor,




555
De mast breekt bij de aanval van een nevelige windvlaag
ook het roer breekt af en een golf, door zijn buit trotse overlever
kromt zich en ziet neer over de wateren als overwinnaar
en niet lichter dan als hij de Athos of Pindus ontwortelt en
in hun geheel in de open zee dumpt,
praecipitata cadit pariterque et pondere et ictu
mergit in ima ratem; cum qua pars magna virorum
gurgite pressa gravi neque in aera reddita fato
functa suo est, alii partes et membra carinae
trunca tenent: tenet ipse manu, qua sceptra solebat,




560
stort hij neer en gelijkelijk door gewicht en stootkracht
drukt hij het schip de diepte in; met haar wordt het grootste deel
van de mannen in de kolking begraven en komt niet meer boven
en bezegelt zo zijn lot, anderen klampen zich nog vast aan
wrakstukken van het schip: Ceyx houdt met de hand waarmee hij
fragmina navigii Ceyx socerumque patremque
invocat heu! frustra, sed plurima nantis in ore
Alcyone coniunx: illam meminitque refertque,
illius ante oculos ut agant sua corpora fluctus
optat et exanimis manibus tumuletur amicis.




565
de scepter hanteerde, scheepshout vast en roept zijn schoonvader Aeolus
en zijn vader Lucifer aan, ach vergeefs, maar het vaakst is toch zijn vrouw
Alcyone op de lippen van hem terwijl hij daar dobbert: haar noemt hij en
haar ziet hij vóór zich en wenst dat de stromen hun lichamen meevoeren
en hij door haar liefhebbende handen begraven zal worden na zijn dood.
dum natat, absentem, quotiens sinit hiscere fluctus,
nominat Alcyonen ipsisque inmurmurat undis.
ecce super medios fluctus niger arcus aquarum
frangitur et rupta mersum caput obruit unda.
Lucifer obscurus nec quem cognoscere posses




570
Zolang hij nog drijft noemt hij de naam van de verre Alcyone, als het water
de kans geeft zijn mond te openen en ook mompelt hij dat nog de golven in.
Dan breekt er hoog boven het water een donkere golvenboog
en bedelft met zijn loskomend water zijn zinkend gezicht.
Lucifer is verduisterd en door niemand zou je die dag kunnen worden
illa luce fuit, quoniamque excedere caelo
non licuit, densis texit sua nubibus ora.
Aeolis interea, tantorum ignara malorum,
dinumerat noctes et iam, quas induat ille,
festinat vestes, iam quas, ubi venerit ille,




575
onderscheiden, omdat het hem niet gegeven is van de hemel te wijken
heeft hij zijn gezicht achter dichte wolken verborgen.
Intussen telde Alcyone, Aeolus' dochter, de nachten, nog onwetend van
zoveel ellende, en haastte zich al de kleren te zoeken die hij moest dragen
en welke zij zelf dragen zou als hij aankwam en
ipsa gerat, reditusque sibi promittit inanes.
omnibus illa quidem superis pia tura ferebat,
ante tamen cunctos Iunonis templa colebat
proque viro, qui nullus erat, veniebat ad aras
utque foret sospes coniunx suus utque rediret,




580
spiegelde zich zo een loze terugtocht voor.
Wierook offerde ze wel vroom aan alle goden
maar meer dan de anderen ging ze naar de tempels van Iuno
en voor haar man, die niet meer leefde, offerde ze op háár altaren
biddend dat haar man ongedeerd zou blijven en terugkeren zou
optabat, nullamque sibi praeferret; at illi
hoc de tot votis poterat contingere solum.
At dea non ultra pro functo morte rogari
sustinet utque manus funestas arceat aris,
'Iri, meae' dixit 'fidissima nuntia vocis,




585
en geen andere vrouw boven haar zou verkiezen: nu, van zoveel
wensen kon alleen deze laatste worden vervuld.
- Maar de godin werd het beu nog langer voor een dode aangeroepen
te worden en om de bezoedelende handen van haar altaar te weren sprak ze:
'Iris, getrouwe bode van mijn woord,
vise soporiferam Somni velociter aulam
exstinctique iube Ceycis imagine mittat
somnia ad Alcyonen veros narrantia casus.'
dixerat: induitur velamina mille colorum
Iris et arquato caelum curvamine signans




590
breng snel een bezoek aan het paleis van de sluimerwekkende Slaap
en draag hem op een slaap met een droombeeld van de gestorven Ceyx
naar Alcyone te sturen en haar de ware toedracht te melden'.
Dat zei ze en Iris trok haar gewaad met de duizend kleuren aan
en trok haar waterige boog door de hemel
tecta petit iussi sub nube latentia regis.
Est prope Cimmerios longo spelunca recessu,
mons cavus, ignavi domus et penetralia Somni,
quo numquam radiis oriens mediusve cadensve
Phoebus adire potest: nebulae caligine mixtae




595
op weg naar de in wolken verborgen woning van de vorst van haar opdracht.
Er ligt vlak bij de Cimmeriërs een grot in een lange spelonk,
een holle berg eigenlijk, woning en domein van de laffe Slaap;
daar kan Phoebus' licht nooit met zijn stralen komen, noch bij opkomst,
noch overdag, noch bij ondergang; nevels, gemengd met damp
exhalantur humo dubiaeque crepuscula lucis.
non vigil ales ibi cristati cantibus oris
evocat Auroram, nec voce silentia rumpunt
sollicitive canes canibusve sagacior anser;
non fera, non pecudes, non moti flamine rami




600
stijgen op uit de grond en scheuten schemering.
Geen ochtendvogel kondigt daar de dageraad aan met gekraai
van zijn gekartelde kop, geen waakzame honden verbreken daar
met hun geblaf of ganzen, nog slimmer dan honden, met gegak de stilte;
geen wilde of tamme dieren noch geruis van takken
humanaeve sonum reddunt convicia linguae.
muta quies habitat; saxo tamen exit ab imo
rivus aquae Lethes, per quem cum murmure labens
invitat somnos crepitantibus unda lapillis.
ante fores antri fecunda papavera florent




605
is daar te horen of geschreeuw van menselijke herkomst.
Stille rust heerst daar; toch loopt van de rotsen in de diepte
de bedding van het Lethe-water, waardoorheen murmelend
de stroom kabbelt over losse kiezels en zo tot slapen noodt.
Voor de poort van de grot bloeit een overdaad aan papavers
innumeraeque herbae, quarum de lacte soporem
Nox legit et spargit per opacas umida terras.
ianua, ne verso stridores cardine reddat,
nulla domo tota est, custos in limine nullus;
at medio torus est ebeno sublimis in antro,




610
en ontelbare kruiden, uit het sap waarvan de Nacht sluimer
vergaart en als dauw over de duistere aarde verspreidt.
Geen enkele deur bevindt zich in heel de woning om geknars te laten
horen als een scharnier wordt gedraaid en geen enkele wachter bij de dorpel;
maar in het midden van de grot staat een rustbank van ivoor,
plumeus, atricolor, pullo velamine tectus,
quo cubat ipse deus membris languore solutis.
hunc circa passim varias imitantia formas
Somnia vana iacent totidem, quot messis aristas,
silva gerit frondes, eiectas litus harenas.




615
zacht van veren, zwart en bedekt met donkere sprei,
waarop de god zelf ligt met zijn leden ontspannen in rust.
in een wijde kring om hem heen liggen ijdele Sluimers die
even veel verschillende beelden vormen als de oogst aren
het bos bladeren telt en het strand zandkorrels.
Quo simul intravit manibusque obstantia virgo
Somnia dimovit, vestis fulgore reluxit
sacra domus, tardaque deus gravitate iacentes
vix oculos tollens iterumque iterumque relabens
summaque percutiens nutanti pectora mento




620
Zodra Iris binnenkomt en met haar armen zich een weg heeft gemaaid
door de dromen, licht de tempel op door de glans van haar kleding
en de god, amper in staat zijn oogleden, gesloten door trage zwaarte,
te openen en keer op keer terugzinkend en
knikkebollend met zijn kin op zijn borst
excussit tandem sibi se cubitoque levatus,
quid veniat, (cognovit enim) scitatur, at illa:
'Somne, quies rerum, placidissime, Somne, deorum,
pax animi, quem cura fugit, qui corpora duris
fessa ministeriis mulces reparasque labori,




625
weet tenslotte zich van zich af te schudden en, terwijl hij zich opricht
van zijn leger, vraagt hij (hij kende haar immers) waarvoor zij komt en zij:
'Slaap, rust van alles, Slaap, allerzoetste god, vrede der ziel
waarvoor de zorg wijkt, die de lichamen, vermoeid door harde
beslommeringen koestert en herstelt van hun inspanning,
Somnia, quae veras aequent imitamine formas,
Herculea Trachine iube sub imagine regis
Alcyonen adeant simulacraque naufraga fingant.
imperat hoc Iuno.' postquam mandata peregit,
Iris abit: neque enim ulterius tolerare soporis




630
geef dromen die werkelijke gedaanten door hun spiegeling evenaren
opdracht in de gedaante van de koning te gaan naar de stad Trachin
en Alcyone het schouwspel van een schipbreuk voor te houden.
Dit is Iuno's opdracht.' Nadat zij haar taak heeft volbracht gaat
Iris heen want zij kan de kracht van de slaap niet langer verdragen en
vim poterat, labique ut somnum sensit in artus,
effugit et remeat per quos modo venerat arcus.
At pater e populo natorum mille suorum
excitat artificem simulatoremque figurae
Morphea: non illo quisquam sollertius alter




635
nu zij de sluimer haar ledematen binnen voelt dringen, vlucht zij en
vliegt weer naar huis langs de boog waarlangs zij zo pas is gekomen.
Maar de vader wekte van de menigte van zijn duizend zonen
Morpheus, maker en imitator van gestalten:
niemand anders was handiger dan hij
exprimit incessus vultumque sonumque loquendi;
adicit et vestes et consuetissima cuique
verba; sed hic solos homines imitatur, at alter
fit fera, fit volucris, fit longo corpore serpens:
hunc Icelon superi, mortale Phobetora vulgus




640
in het uitdrukken van tred, gelaatstrek en stemgeluid;
ook voegt hij daar kleding en voor ieder typerend woordgebruik aan toe.
Hij beperkt zich tot nabootsing van slechts mensen, maar een ander
wordt ook wild of vogel of langlijvige slang:
deze noemen de goden Icelos, de stervelingen Phobetor.
nominat; est etiam diversae tertius artis
Phantasos: ille in humum saxumque undamque trabemque,
quaeque vacant anima, fallaciter omnia transit;
regibus hi ducibusque suos ostendere vultus
nocte solent, populos alii plebemque pererrant.




645
Er is ook nog een derde met weer andere kunde, Phantasos:
die kan bedriegelijk veranderen in gesteente, water en hout
en al wat onbezield is; dezen
tonen gewoonlijk 's nachts hun aanblik aan koningen en
leiders, de anderen spoken bij het gewone volk en het plebs.
praeterit hos senior cunctisque e fratribus unum
Morphea, qui peragat Thaumantidos edita, Somnus
eligit et rursus molli languore solutus
deposuitque caput stratoque recondidit alto.
Ille volat nullos strepitus facientibus alis




650
Maar toen ging vader Slaap deze laatsten voorbij en koos
uit alle broeders juist Morpheus, om de opdrachten van Iris,
Thaumas' dochter, uit te voeren en dan legde hij ontspannen
zijn hoofd weer neer en dook weer diep in zijn ligbed.
Hij vliegt zonder geluid met zijn vleugels te maken
per tenebras intraque morae breve tempus in urbem
pervenit Haemoniam, positisque e corpore pennis
in faciem Ceycis abit sumptaque figura
luridus, exanimi similis, sine vestibus ullis,
coniugis ante torum miserae stetit: uda videtur




655
door het duister en in een korte tijdspan bereikt hij Trachin
in Haemonia en na zijn lijf ontdaan te hebben van vleugels
neemt hij de gedaante aan van Ceyx en in die gestalte
stelt hij zich vaal, een dode gelijk, zonder enige kleding
op voor het bed van diens vrouw`; zijn baard is nat
barba viri, madidisque gravis fluere unda capillis.
tum lecto incumbens fletu super ora profuso
haec ait: 'agnoscis Ceyca, miserrima coniunx,
an mea mutata est facies nece? respice: nosces
inveniesque tuo pro coniuge coniugis umbram!




660
en het water druipt uit zijn natte haardos.
Dan buigt hij zich over het bed en met een tranenrijk gezicht
zegt hij dit: 'Herken je Ceyx, arme vrouw van me,
of is mijn gezicht door de dood veranderd? Kijk eens goed:
dan zul je de schim van je man in plaats van je man onderscheiden!
nil opis, Alcyone, nobis tua vota tulerunt!
occidimus! falso tibi me promittere noli!
nubilus Aegaeo deprendit in aequore navem
auster et ingenti iactatam flamine solvit,
oraque nostra tuum frustra clamantia nomen




665
Jouw beden, Alcyone hebben ons niet geholpen!
Wij zijn omgekomen! Hoop niet meer falselijk op mij!
Een storm vol wolken heeft mijn schip op de Aegeïsche zee
overvallen en in een geweldige windhoos gebeukt en gebroken
en de golven hebben mijn gezicht terwijl ik vergeefs jouw naam riep
inplerunt fluctus.—non haec tibi nuntiat auctor
ambiguus, non ista vagis rumoribus audis:
ipse ego fata tibi praesens mea naufragus edo.
surge, age, da lacrimas lugubriaque indue nec me
indeploratum sub inania Tartara mitte!'




670
bedekt. - Deze boodschap brengt jou een betrouwbare bode,
je aanhoort deze ellende niet van vage geruchten:
zelf kom ik,drenkeling, jou in eigen, persoon mijn lot openbaren.
Kom, sta nu op, ween en hul je in rouw en laat mij niet
onbeweend naar de schimmenrijke Tartarus verdwijnen!'
adicit his vocem Morpheus, quam coniugis illa
crederet esse sui (fletus quoque fundere veros
visus erat), gestumque manus Ceycis habebat.
ingemit Alcyone lacrimans, motatque lacertos
per somnum corpusque petens amplectitur auras




675
Morpheus liet deze woorden gepaard gaan met een timbre, dat zij
geacht zou hebben van haar man te zijn (ook zag ze hem echt huilen)
en hij toonde ook de handgebaren van Ceyx.
Wenend breekt Alcyone in gekerm uit en in haar slaap heft zij haar armen
en, reikend naar zijn lichaam omarmt zij lucht en roept uit:
exclamatque: 'mane! quo te rapis? ibimus una.'
voce sua specieque viri turbata soporem
excutit et primo, si sit, circumspicit, illic,
qui modo visus erat; nam moti voce ministri
intulerant lumen. postquam non invenit usquam,




680
'Blijf! Waar ga je heen? Ik ga met je mee.'
Door haar eigen stem en de verschijning van haar man gewekt
schudt zij de slaap van zich af en eerst kijkt zij rond of hij daar is
die zij zojuist nog gezien heeft: (dienaren hebben, gealarmeerd door
haar jammer, lamplicht gebracht) maar als zij hem nergens kan vinden,
percutit ora manu laniatque a pectore vestes
pectoraque ipsa ferit nec crines solvere curat:
scindit et altrici, quae luctus causa, roganti
'nulla est Alcyone, nulla est' ait. 'occidit una
cum Ceyce suo. solantia tollite verba!




685
slaat zij haar gezicht met haar hand en scheurt de kleren van haar
borst en beukt haar borsten zelf en geeft zich niet de moeite haar
haar los te maken maar rukt het los en krijt tegen de voedster
die vraagt naar de reden van haar jammer: 'Er is geen Alcyone meer, nee;
zij is samen met haar lieve Ceyx omgekomen. Stop je woorden van troost!
naufragus interiit: vidi agnovique manusque
ad discedentem cupiens retinere tetendi.
umbra fuit, sed et umbra tamen manifesta virique
vera mei. non ille quidem, si quaeris, habebat
adsuetos vultus nec quo prius, ore nitebat:




690
Door een schipbreuk is hij gestorven: ik heb hem gezien en herkend
en mijn handen uitgestrekt naar hem bij zijn heengaan verlangend hem
tegen te houden; hij was wel een schim maar toch duidelijk de echte schim
van mijn man. Maar toch, als je het me vraagt, had hij niet zijn gewone
uitdrukking en straalde zijn gezicht niet als tevoren:
pallentem nudumque et adhuc umente capillo
infelix vidi. stetit hoc miserabilis ipso
ecce loco'; et quaerit, vestigia siqua supersint.
'hoc erat, hoc, animo quod divinante timebam,
et ne me fugiens ventos sequerere rogabam.




695
bleek en naakt en met nog natte haren zag ik,
rampzalige, hem. Precies hier, op deze plek stond hij',
en ze zocht of er nog sporen achter gebleven waren.
'Dit was het, dit juist, wat ik met angst al voorvoelde en waarom
ik hem vroeg de winden niet te tarten met achterlating van mij.
at certe vellem, quoniam periturus abibas,
me quoque duxisses: multum fuit utile tecum
ire mihi; neque enim de vitae tempore quicquam
non simul egissem, nec mors discreta fuisset.
nunc absens perii, iactor quoque fluctibus absens,




700
Ach, ik had toch echt gewild dat je, nu je toch gedoemd heenging,
mij ook mee had genomen: dat was het voor mij helemaal geweest:
meegaan! Dan was ik geen moment van mijn leven van jou
gescheiden geweest en onze dood was er één geweest.
Nu ben ik eenzaam gestorven, ook voor de golven een eenzame prooi
et sine me me pontus habet. crudelior ipso
sit mihi mens pelago, si vitam ducere nitar
longius et tanto pugnem superesse dolori!
sed neque pugnabo nec te, miserande, relinquam
et tibi nunc saltem veniam comes, inque sepulcro




705
en zonder mij heeft de zee mij toch in zijn greep. Wreder dan dat water
is mij mijn geest, als ik het leven moet pogen nog langer te rekken
en mijn bestaan op een zo groot verlies moet bevechten!
Nee, vechten doe ik niet en jou, rampzalige, laat ik niet in de steek,
nee, nu tenminste kom ik je gezelschap houden en in het graf zal
si non urna, tamen iunget nos littera: si non
ossibus ossa meis, at nomen nomine tangam.'
plura dolor prohibet, verboque intervenit omni
plangor, et attonito gemitus a corde trahuntur.
Mane erat: egreditur tectis ad litus et illum




710
dan wel niet de urn ons binden, maar dan toch het grafschrift:
als dan jouw as niet mijn as mag raken, dan toch jouw naam de mijne'.
Haar smart smoorde verdere woorden en jammer sneed elk woord af
slechts zuchten ontsnapten haar verslagen hart.
Het was ochtend: zij schreed het paleis uit naar de kust en
maesta locum repetit, de quo spectarat euntem,
dumque moratur ibi dumque 'hic retinacula solvit,
hoc mihi discedens dedit oscula litore' dicit
dumque notata locis reminiscitur acta fretumque
prospicit, in liquida, spatio distante, tuetur




715
zocht daar bedroefd weer de plaats op vanwaar zij hem heen had zien gaan
terwijl zij daar verwijlde en sprak: 'Hier maakte hij de ankerlijnen los,
op deze kust kuste hij me ten afscheid'
en terwijl ze hun handelen gemerkt door de plekken weer terugroept en uitziet
over de zee, ziet ze ver weg in het water
nescio quid quasi corpus aqua, primoque, quid illud
esset, erat dubium; postquam paulum adpulit unda,
et, quamvis aberat, corpus tamen esse liquebat,
qui foret, ignorans, quia naufragus, omine mota est
et, tamquam ignoto lacrimam daret, 'heu! miser,' inquit




720
iets als een lichaam in de golven en eerst twijfelt ze nog
wat dit is; als de golving het wat dichterbij brengt
blijkt het, ook van verre, toch een lichaam te zijn;
niet wetend wie het is (immers een drenkeling) wordt zij toch
door dit teken ontroerd en zegt, als tranen vergietend om een onbekende:
'quisquis es, et siqua est coniunx tibi!' fluctibus actum
fit propius corpus: quod quo magis illa tuetur,
hoc minus et minus est mentis, vae! iamque propinquae
admotum terrae, iam quod cognoscere posset,
cernit: erat coniunx! 'ille est!' exclamat et una




725
'Wie je ook bent ook jij hebt ergens een echtgenote!'
door de golven gedreven komt het lichaam nader: naarmate ze het langer
bekijkt, des te minder wordt haar geestkracht, wee! nu is het het land
dicht genaderd en onderscheidt ze al wat zij kon kennen:
het was haar man!'Hij is het!', roept ze uit en tegelijk
ora, comas, vestem lacerat tendensque trementes
ad Ceyca manus 'sic, o carissime coniunx,
sic ad me, miserande, redis?' ait. adiacet undis
facta manu moles, quae primas aequoris iras
frangit et incursus quae praedelassat aquarum.




730
rijt zij gezicht, haren, kleed open en sidderend haar bevende handen
naar Ceyx uitstrekkend bracht zij uit: 'Keer je zo, allerliefste man,
zo, ongelukkige, naar mij terug?'. Een golfbreker lag daar
in het water om de kracht van de zee te breken en
de instroom van het water af te zwakken.
insilit huc, mirumque fuit potuisse: volabat
percutiensque levem modo natis aera pennis
stringebat summas ales miserabilis undas,
dumque volat, maesto similem plenumque querellae
ora dedere sonum tenui crepitantia rostro.




735
Daar sprong zij naar toe, verbaasd dat zij dit had gekund: zij vloog
en de lichte lucht doorklievend met pas gegroeide vleugels
scheerde een droeve vogel over de toppen der golven
en terwijl ze zo vloog, gaf haar mond met een kleine snavel klagelijke
geluiden, een treurende gelijk, vol gejammer.
ut vero tetigit mutum et sine sanguine corpus,
dilectos artus amplexa recentibus alis
frigida nequiquam duro dedit oscula rostro.
senserit hoc Ceyx, an vultum motibus undae
tollere sit visus, populus dubitabat, at ille




740
Zodra ze het zwijgende, bloedeloze lichaam bereikt
omhelst zij zijn ledematen met haar nieuwe vleugels
en poogt vergeefs de koude lippen te kussen met haar harde snavel.
Men twijfelt of Ceyx dit gevoeld heeft of dat hij zijn ogen
door de beweging van het water opsloeg, maar hij had het gemerkt:
senserat: et tandem, superis miserantibus, ambo
alite mutantur; fatis obnoxius isdem
tunc quoque mansit amor nec coniugiale solutum
foedus in alitibus: coeunt fiuntque parentes,
perque dies placidos hiberno tempore septem




745
en tenslotte werden beiden door het erbarmen van de goden
in een alcyone, ijsvogel, veranderd; ten prooi aan hetzelfde lot
blijft ook dan hun liefde bestaan en hun echtelijke trouw is
ook in de vogelwereld niet verbroken: zij paren en planten zich voort,
en tijdens zeven kalme dagen in het winterseizoen
incubat Alcyone pendentibus aequore nidis.
tunc iacet unda maris: ventos custodit et arcet
Aeolus egressu praestatque nepotibus aequor.


broedt de ijsvogel op haar in het water drijvende nest.
Dan blijft het zeewater rustig: Aeolus controleert de winden,
houdt ze binnen en levert de zee over aan zijn kleinkinderen.

Aesacus (749 - 795)




Hos aliquis senior iunctim freta lata volantes
spectat et ad finem servatos laudat amores:
proximus, aut idem, si fors tulit, 'hic quoque,' dixit
'quem mare carpentem substrictaque crura gerentem
aspicis,' (ostendens spatiosum in guttura mergum)
'regia progenies, et si descendere ad ipsum
ordine perpetuo quaeris, sunt huius origo

750




755
Een oude man zag hen samen boven de wijde wateren vliegen
en prees hun liefde, tot het einde bewaard;
een ander, of misschien wel dezelfde, zei:
'Ook deze, die je over de zee ziet scheren met ingetrokken poten',
(hij wees daarbij op een duikereend met lange hals)
is van koninklijke afkomst, en als je vraagt naar zijn voorgeslacht
langs doorlopende lijn: zijn herkomst ligt bij
Ilus et Assaracus raptusque Iovi Ganymedes
Laomedonque senex Priamusque novissima Troiae
tempora sortitus; frater fuit Hectoris iste:
qui nisi sensisset prima nova fata iuventa,
forsitan inferius non Hectore nomen haberet,




760
Ilus en Assaracus en Ganymedes, door Juppiter geroofd,
de oude Laomedon en Priamus die de laatste fase van Troje kreeg
toebedeeld; hij was de broer van Hector en
als hij niet op jonge leeftijd iets ongehoords had meegemaakt
had hij wellicht in naam niet voor Hector ondergedaan,
quamvis est illum proles enixa Dymantis,
Aesacon umbrosa furtim peperisse sub Ida
fertur Alexiroe, Granico nata bicorni.
oderat hic urbes nitidaque remotus ab aula
secretos montes et inambitiosa colebat




765
hoewel Dymas' dochter Hecuba Hector gebaard heeft,
terwijl het heet dat Alexiroe, dochter van stroomgod Granicus,
moeder van Aesacus werd in de schaduw van de Ida.
Hij haatte de stad en ver van een pronkrijke hof
woonde hij in afgelegen gebergte en pretentieloos platteland
rura nec Iliacos coetus nisi rarus adibat.
non agreste tamen nec inexpugnabile amori
pectus habens silvas captatam saepe per omnes
aspicit Hesperien patria Cebrenida ripa
iniectos umeris siccantem sole capillos.




770
en bezocht nooit of zelden de drukte van Troje.
Toch had hij geen boeren-hart en, niet wars van min,
zag hij Hesperie, op wie hij vaak jacht maakte door alle bossen,
op de oever van haar vader Cebren, in de zon haar haar,
los over haar schouders hangend, drogen in de zon.
visa fugit nymphe, veluti perterrita fulvum
cerva lupum longeque lacu deprensa relicto
accipitrem fluvialis anas; quam Troius heros
insequitur celeremque metu celer urget amore.
ecce latens herba coluber fugientis adunco




775
Bij het zien van zijn blik vlucht de nimf als een hinde, verschrikt
door een rossige wolf of een wilde eend, betrapt door een havik
ver van zijn vertrouwde meer; maar de Trojaanse jongeling,
snel door zijn begeerte, achtervolgt haar, snel door haar vrees.
Daar bijt een slang, in de begroeiing verborgen, met zijn gekromde tand
dente pedem strinxit virusque in corpore liquit;
cum vita suppressa fuga est: amplectitur amens
exanimem clamatque "piget, piget esse secutum!
sed non hoc timui, neque erat mihi vincere tanti.
perdidimus miseram nos te duo: vulnus ab angue,




780
in de voet van de vluchteling en laat zijn gif achter in haar lijf:
haar leven is tegeljk met haar vlucht bezegeld: uitzinnig omarmt hij
de dode en schreeuwt: 'Het spijt me, oh het spijt me dat ik je achtervolgde!
Hier was ik niet op bedacht, zo'n prijs had ik niet aan een zege toegekend.
Nu hebben wij twee jou, arme, gedood: de wond door de slang,
a me causa data est! ego sim sceleratior illo,
ni tibi morte mea mortis solacia mittam."
dixit et e scopulo, quem rauca subederat unda,
se dedit in pontum. Tethys miserata cadentem
molliter excepit nantemque per aequora pennis




785
maar de oorzaak was ik! Ik zou wel schuldiger zijn dan hij
als ik niet door míjn dood jou troosten zou voor de jouwe'.
Met deze woorden stortte hij zich in zee van de rots, waarvan de ruige
golven veel hadden weggeknaagd. Maar Tethys gaf hem uit medelijden een
zachte landing en bedekte hem met veren terwijl hij dobberde in zee
texit, et optatae non est data copia mortis.
indignatur amans, invitum vivere cogi
obstarique animae misera de sede volenti
exire, utque novas umeris adsumpserat alas,
subvolat atque iterum corpus super aequora mittit.




790
en gaf hem geen kans op de gewenste dood.
De minnaar wordt verontwaardigd dat hij tegen zijn wens wordt gedwongen
te leven en dat zijn ziel, die zijn droeve zetel wil verlaten, gehinderd wordt
en nu hij onverwacht vleugels aan zijn schouders heeft gekregen
vliegt hij op en stort zijn lichaam opnieuw in zee.
pluma levat casus: furit Aesacos inque profundum
pronus abit letique viam sine fine retemptat.
fecit amor maciem: longa internodia crurum,
longa manet cervix, caput est a corpore longe;
aequora amat nomenque tenet, quia mergitur illo.'




795
Maar zijn vleugels maken zijn val licht: Aesacus is razend en duikt
voorover de diepte in en beproeft nu deze route naar de dood vruchteloos.
De liefde heeft hem vermagerd: lang zijn de leden van zijn poten
lang ook zijn nek: zijn kop steekt ver uit zijn lijf;
hij houdt van de zee en ontleent zijn naam 'duikeend' aan dat duiken erin.







Lees verder in Boek 12


Terug naar het overzicht van de inhoud van de Metamorfosen