Boek 10 van de Metamorfosen van Ovidius

Orpheus en Eurydice (1 - 77)
Orpheus mijdt de vrouwen en richt zich op jongens (78 - 105)
Cyparissus (106 - 142)
Orpheus; Ganymedes (143 - 161)
Hyacinthus en Apollo (162 - 219)
Cerasten en Propoetiden (220 - 242)
Pygmalion (243 - 297)
Myrrha's verboden passie (298 - 502)
Venus en Adonis (503 - 559)
Atalanta en Hippomenes (560 - 707)
Het einde van Adonis (708 - 739)

Orpheus en Eurydice (1 - 77)

Inde per inmensum croceo velatus amictu
aethera digreditur Ciconumque Hymenaeus ad oras
tendit et Orphea nequiquam voce vocatur.
adfuit ille quidem, sed nec sollemnia verba
nec laetos vultus nec felix attulit omen.




  5
Hierna verliet de bruiloftsgod Hymenaeus, gehuld in zijn gele sluier,
Kreta en vloog door het onmetelijke zwerk naar het land van de Thraciërs;
maar vergeefs werd hij door Orpheus ontboden: hij was wel aanwezig
maar bracht geen plechtig bruiloftslied, geen blije gezichten
geen gunstig voorteken mee.
fax quoque, quam tenuit, lacrimoso stridula fumo
usque fuit nullosque invenit motibus ignes.
exitus auspicio gravior: nam nupta per herbas
dum nova naiadum turba comitata vagatur,
occidit in talum serpentis dente recepto.




10
Ook de fakkel die hij vasthield bleef slechts sissen met tranenverwekkende
rook zonder door zwaaien ook maar enige vlam te vatten.
De afloop was erger nog dan het teken, want terwijl de jonge bruid
door het gras liep met een stoet van najaden
liep ze een slangenbeet op aan haar enkel en stierf.
quam satis ad superas postquam Rhodopeius auras
deflevit vates, ne non temptaret et umbras,
ad Styga Taenaria est ausus descendere porta
perque leves populos simulacraque functa sepulcro
Persephonen adiit inamoenaque regna tenentem




15
Nadat de Rhodopeïsche zanger ruimschoots tot het zwerk had gejammerd,
heeft hij - om toch ook de onderwereld niet onbeproefd te laten -
naar de Styx af durven dalen langs de toegang bij Taenarum
en door het ijle volk en de schimmen die hun begrafenis achter zich hadden
zijn weg gezocht naar Persephone en de koning over het afstotende rijk,
umbrarum dominum pulsisque ad carmina nervis
sic ait: 'o positi sub terra numina mundi,
in quem reccidimus, quicquid mortale creamur,
si licet et falsi positis ambagibus oris
vera loqui sinitis, non huc, ut opaca viderem




20
meester over de schimmen en onder het tokkelen op zijn snaren zong hij:
'Machtige god van de wereld die zich uitstrekt onder de aarde,
waarin wij allen, als sterveling geboren, weer terugvallen,
als gij toestaat onbewimpeld te spreken: niet ben ik
hierheen afgedaald, om de duistere Tartarus te bezichtigen
Tartara, descendi, nec uti villosa colubris
terna Medusaei vincirem guttura monstri:
causa viae est coniunx, in quam calcata venenum
vipera diffudit crescentesque abstulit annos.
posse pati volui nec me temptasse negabo:




25
noch om de drie ruige kelen van het Meduseïsche slangenbeest
in de boeien te slaan: de reden van mijn tocht is mijn vrouw
die een slang waar zij op trapte met zijn gif heeft bezoedeld
en haar leven, zo jong nog, heeft ontstolen.
wel heb ik getracht het te verdragen, ik heb het heus geprobeerd
vicit Amor. supera deus hic bene notus in ora est;
an sit et hic, dubito: sed et hic tamen auguror esse,
famaque si veteris non est mentita rapinae,
vos quoque iunxit Amor. per ego haec loca plena timoris,
per Chaos hoc ingens vastique silentia regni,




30
maar Amor overwon; die god is in de bovenwereld wel bekend maar
of hij dat ook hier is, betwijfel ik: toch vermoed ik dat hij hier ook een rol speelt
als tenminste het verhaal over een oude roof niet is verzonnen
dan heeft ook u Amor verbonden. Bij deze huiveringwekkende plek
bij deze enorme Chaos en stilte van uw uitgestrekt koninkrijk,
Eurydices, oro, properata retexite fata.
omnia debemur vobis, paulumque morati
serius aut citius sedem properamus ad unam;
tendimus huc omnes, haec est domus ultima, vosque
humani generis longissima regna tenetis.




35
draai, bid ik, de versnelde lotgevallen van Eurydice terug.
In alles zijn we afhankelijk van u, met enig oponthoud
ijlen wij vroeger of later naar dezelfde rustplaats
hierheen zijn we allemaal onderweg, dit is ons laatste tehuis en
jullie bezitten de langdurigste heerschappij over het mensengeslacht.
haec quoque, cum iustos matura peregerit annos,
iuris erit vestri: pro munere poscimus usum;
quodsi fata negant veniam pro coniuge, certum est
nolle redire mihi: leto gaudete duorum.'
- Talia dicentem nervosque ad verba moventem




40
Ook zij zal, wanneer zij zo ver is en het gepast aantal jaren volbracht heeft,
onder jullie macht staan: wij vragen geen geschenk maar het vruchtgebruik.
Maar als het lot mijn vrouw deze gunst weigert, dan staat het vast
dat ik niet wil teruggaan: verheugt u dan over de dood van twee!'
Tijdens deze woorden en het begeleidend snarenmuziek
exsangues flebant animae; nec Tantalus undam
captavit refugam, stupuitque Ixionis orbis,
nec carpsere iecur volucres, urnisque vacarunt
Belides, inque tuo sedisti, Sisyphe, saxo.
tunc primum lacrimis victarum carmine fama est




45
snikten de bloedeloze geesten het uit: Tantalus staakte zijn achtervolging
van het terugtrekkend water en het rad van Ixion stond stil,
de gier pikte geen lever, de Danaïden lieten hun kruiken staan en
jij, Sisyphus, nam plaats op je steen.
De mare gaat dat toen voor het eerst de wangen van de Eumeniden
Eumenidum maduisse genas, nec regia coniunx
sustinet oranti nec, qui regit ima, negare,
Eurydicenque vocant: umbras erat illa recentes
inter et incessit passu de vulnere tardo.
hanc simul et legem Rhodopeius accipit heros,




50
door tranen besproeid zijn als gevolg van dit lied: niet kon de koningin de
smekeling weerstaan noch kon de heerser daar beneden dit aan:
zij ontboden Eurydice: die bevond zich tussen de pas overledenen
en kwam door haar wond slechts met trage tred nader
haar ontving de Rhodopeïsche held met het volgende beding:
ne flectat retro sua lumina, donec Avernas
exierit valles; aut inrita dona futura.
carpitur adclivis per muta silentia trames,
arduus, obscurus, caligine densus opaca,
nec procul afuerunt telluris margine summae:




55
dat hij zijn ogen niet naar achter zou keren vóórdat zij het
Avernische dal uit waren anders werd de gunst weer teniet gedaan.
Er loopt een hellend pad door de doodse stiltes
steil en donker en in dichte nevel gehuld;
niet ver meer waren zij nog verwijderd van de uiterste rand van de aarde,
hic, ne deficeret, metuens avidusque videndi
flexit amans oculos, et protinus illa relapsa est,
bracchiaque intendens prendique et prendere certans
nil nisi cedentes infelix arripit auras.
iamque iterum moriens non est de coniuge quicquam




60
daar, bezorgd dat ze het niet redt en uit verlangen haar te zien,
kijkt hij liefdevol achterom, en direct glijdt zij terug;
ook al strekt hij zijn armen uit en worstelt hij om te pakken en
vastgegrepen te worden, de ongelukkige pakt niets dan ijle lucht vast.
Al sterft zij nu voor de tweede keer, zij maakt haar man geen enkel verwijt
questa suo (quid enim nisi se quereretur amatam?)
supremumque 'vale,' quod iam vix auribus ille
acciperet, dixit revolutaque rursus eodem est.
Non aliter stupuit gemina nece coniugis Orpheus,
quam tria qui timidus, medio portante catenas,




65
- waarover zou ze zich ook anders beklagen dan dat ze bemind wordt? -
maar spreekt een laatste 'Vaarwel', dat hij nog maar amper kan horen
en valt dan weer terug in dezelfde diepte.
Niet anders stond Orpheus verstomd over de dubbele doodvan zijn vrouw
dan hij die, angstig, de drie nekken - de middelste geketend -
colla canis vidit, quem non pavor ante reliquit,
quam natura prior saxo per corpus oborto,
quique in se crimen traxit voluitque videri
Olenos esse nocens, tuque, o confisa figurae,
infelix Lethaea, tuae, iunctissima quondam




70
van Cerberus aanschouwde, en die zijn angst pas tegelijk verloor
met zijn eerdere natuur, doordat hij helemaal versteende;
en ook dan Olenus met jou, fatale Lethaea die zo prat ging
op jouw schoonheid dat hij zich schuldig voelde of dat althans wilde
ooit één van hart, nu steenformaties op de vochtige Ida.
pectora, nunc lapides, quos umida sustinet Ide.
orantem frustraque iterum transire volentem
portitor arcuerat: septem tamen ille diebus
squalidus in ripa Cereris sine munere sedit;
cura dolorque animi lacrimaeque alimenta fuere.




75
Toen hij Charoon om nog een overtocht smeekte
was dat vergeefs: die heeft hem weggestuurd:
toch heeft hij zeven dagen met as bestrooid op de oever
op de oever gezeten zonder het voedsel dat Ceres ons schenkt;
de kommer en kwel van zijn geest en zijn tranen waren zijn voedsel.
esse deos Erebi crudeles questus, in altam
se recipit Rhodopen pulsumque aquilonibus Haemum.

Met de klacht dat de goden der Duisternis wreed zijn, trok hij zich terug naar
Rhodope en de Haemus die geteisterd wordt door winden uit het Noorden.

Orpheus mijdt voortaan de vrouwen
en richt zich op jongens (78 - 105)



Tertius aequoreis inclusum Piscibus annum
finierat Titan, omnemque refugerat Orpheus
femineam Venerem, seu quod male cesserat illi,


80
Al drie maal had de zon het jaar voltooid tussen de waterige
Vissen van de Dierenriem en elke liefde voor een vrouw
ging Orpheus uit de weg, hetzij omdat die hem slecht bekomen was
sive fidem dederat; multas tamen ardor habebat
iungere se vati, multae doluere repulsae.
ille etiam Thracum populis fuit auctor amorem
in teneros transferre mares citraque iuventam
aetatis breve ver et primos carpere flores.




85
hetzij hij een gelofte trouw bleef; toch bezat het verlangen zich te binden
aan de zanger vele meisjes, even vele waren afgewezen tot hun verdriet.
Hij ook werd bij het volk van Thracië de eerste in het richten
van hartstocht op jongens en het plukken van hun jonge lente en
eerste bloemen vóór zij volwassen zijn.
Collis erat collemque super planissima campi
area, quam viridem faciebant graminis herbae:
umbra loco deerat; qua postquam parte resedit
dis genitus vates et fila sonantia movit,
umbra loco venit: non Chaonis afuit arbor,




90
Er lag een heuvel met daarbovenop een uitgestrekte vlakte
door de begroeiing van gewassen groengekleurd:
daar was geen plekje schaduw, maar toen de godgeboren zanger
zich daar had neergezet en zijn snaren klinken liet
daalde schaduw neer over deze plek: de Chaonische eik kwam daar
non nemus Heliadum, non frondibus aesculus altis,
nec tiliae molles, nec fagus et innuba laurus,
et coryli fragiles et fraxinus utilis hastis
enodisque abies curvataque glandibus ilex
et platanus genialis acerque coloribus inpar




95
ook de groep Heliadenpeppels en de bergeik met zijn hoge kruin
evenals de slanke linden, beuken en de kuise laurier,
fragiele hazelaars en essen met hun hout voor speren,
een gladde den en steeneik, gekromd onder zijn eikels,
ook de aangename plataan en de kleurrijke ahorn,
amnicolaeque simul salices et aquatica lotos
perpetuoque virens buxum tenuesque myricae
et bicolor myrtus et bacis caerula tinus.
vos quoque, flexipedes hederae, venistis et una
pampineae vites et amictae vitibus ulmi




100
stroomomzomende wilgen en waterminnende lotus
en de altijdgroene buxus en taaie tamarisk
ook de tweekleurige mirte en de blauwbes-sneeuwbal.
Ja, ook jullie, zwierige klimop en zwaartrossige wijnrank,
verschenen en olmen, in druiven gehuld;
ornique et piceae pomoque onerata rubenti
arbutus et lentae, victoris praemia, palmae
et succincta comas hirsutaque vertice pinus,
grata deum matri, siquidem Cybeleius Attis
exuit hac hominem truncoque induruit illo.




105
bergessen, sparren en de wilde aardbeienstruik met rode
vruchten getooid en de statige palm, kroon voor de winnaar
alsook de pijnboom met hoogopgestoken loverdracht en ruige kruin,
dierbaar aan de godenmoeder daar Attis, Cybele's zoon,
hiervoor zijn mensenvorm inruilde en tot dat hout verhardde.

Cyparissus (106 - 142)



Adfuit huic turbae metas imitata cupressus,
nunc arbor, puer ante deo dilectus ab illo,
qui citharam nervis et nervis temperat arcum.
namque sacer nymphis Carthaea tenentibus arva
ingens cervus erat, lateque patentibus altas




110
Bij deze bomengroep was ook de kegelvormige cypres aanwezig,
nu een boom, een jongen voorheen die bemind werd door die god
die de cither bespeelt met zijn snaren en de boog met zijn pees.
Want er leefde een reusachtig hert dat gewijd was aan de nimfen
van Carthaea en dat met zijn eigen breed uitstaande horens
ipse suo capiti praebebat cornibus umbras.
cornua fulgebant auro, demissaque in armos
pendebant tereti gemmata monilia collo.
bulla super frontem parvis argentea loris
vincta movebatur; parilesque ex aere nitebant




115
geweldige schaduwen wierp over zijn kop.
Zijn horens glansden van goud en van zijn zachte hals
hingen snoeren juwelen omlaag;
een zilveren medaillon, op zijn voorhoofd bevestigd
met riempjes, bewoog met hem mee en vanaf beide oren wiegden
auribus e geminis circum cava tempora bacae;
isque metu vacuus naturalique pavore
deposito celebrare domos mulcendaque colla
quamlibet ignotis manibus praebere solebat.
sed tamen ante alios, Ceae pulcherrime gentis,




120
vanaf zijn geboorte bronzen bessen om de welving van zijn slapen.
Deze liep onbevreesd en zonder zijn natuurlijke schroom
huizen in en uit en liet zijn hals door
iedere onbekende hand strelen.
Maar toch was hij jou, Cyparissus, mooiste jongen op Ceos,
gratus erat, Cyparisse, tibi: tu pabula cervum
ad nova, tu liquidi ducebas fontis ad undam,
tu modo texebas varios per cornua flores,
nunc eques in tergo residens huc laetus et illuc
mollia purpureis frenabas ora capistris.




125
het meest verknocht: jij bracht het hert naar
verse weiden, jij voerde hem naar water van een klaterende bron,
jij vlocht wel kransen van allerlei bloemen om zijn horens
en reed wel paardje op zijn rug en stuurde tot je schik
met purperen teugels zijn willige kop naar alle kanten.
Aestus erat mediusque dies, solisque vapore
concava litorei fervebant bracchia Cancri:
fessus in herbosa posuit sua corpora terra
cervus et arborea frigus ducebat ab umbra.
hunc puer inprudens iaculo Cyparissus acuto




130
- Zomer was het en midden op de dag en de gekromde poten
van de Kreeft gloeiden onder de hitte van de zon:
vermoeid legde het hert zijn lichaam op de grazige aarde en
ademde de koelte in van de schaduw van een boom.
Onbesuisd trof hem de jonge Cyparissus met zijn scherpe speer
fixit et, ut saevo morientem vulnere vidit,
velle mori statuit. quae non solacia Phoebus
dixit et, ut leviter pro materiaque doleret,
admonuit! gemit ille tamen munusque supremum
hoc petit a superis, ut tempore lugeat omni.




135
en, zodra hij hem door zijn brute verwonding zag sterven,
sprak hij zelf een doodswens uit. Wat opbeurende woorden sprak
Phoebus al niet, hoezeer spoorde hij hem aan om licht
en aangepast te boeten! Maar hij slaakte een zucht en vroeg de goden
als laatste gunst dit: dat hij eeuwig zou treuren.
iamque per inmensos egesto sanguine fletus
in viridem verti coeperunt membra colorem,
et, modo qui nivea pendebant fronte capilli,
horrida caesaries fieri sumptoque rigore
sidereum gracili spectare cacumine caelum.




140
En daar begonnen door de enorme tranenstromen zonder bloed
de takken te veranderen naar een groene kleur en
de haren die zo pas nog over zijn blanke voorhoofd hingen
werden een ruige pruik en stijf geworden
stak hij met zijn slanke top naar de sterrenhemel.
ingemuit tristisque deus 'lugebere nobis
lugebisque alios aderisque dolentibus' inquit.

De god zuchtte zwaar en sprak bedroefd: 'Betreurd zul jij worden
door ons, jij zult anderen betreuren en treurenden bijstaan'.

Ganymedes en Juppiter (143 - 161)




Tale nemus vates attraxerat inque ferarum
concilio, medius turbae, volucrumque sedebat.
ut satis inpulsas temptavit pollice chordas


150
Zo'n bomenbos had de zanger aangetrokken en
midden in de verzameling wild en gevogelte zat hij.
Zodra hij met zijn duim de snaren getest had
et sensit varios, quamvis diversa sonarent,
concordare modos, hoc vocem carmine movit:
'ab Iove, Musa parens, (cedunt Iovis omnia regno)
carmina nostra move! Iovis est mihi saepe potestas
dicta prius: cecini plectro graviore Gigantas




150
en hoorde dat de verschillende maten harmonieerden
hoe verschillend zij ook klonken zette hij deze zang in:
'Moeder Muze, inspireer ons gezang te beginnen bij Juppiter - voor
Juppiters macht wijkt toch alles- zijn macht is door mij al vaak eerder
bezongen: bij plechtiger snarenspel heb ik zijn Gigantenstrijd
sparsaque Phlegraeis victricia fulmina campis.
nunc opus est leviore lyra, puerosque canamus
dilectos superis inconcessisque puellas
ignibus attonitas meruisse libidine poenam.
'Rex superum Phrygii quondam Ganymedis amore




155
bezongen en zijn triomferend bliksemvuur in Phlegra's velden.
Laten wij nu met luchtiger zang over jongens zingen
die door goden zijn bemind en meisjes bezeten van tomeloos
vuur die voor hun lust straf hebben geoogst.
'De Koning der hemelingen is ooit in liefde ontbrand voor de
arsit, et inventum est aliquid, quod Iuppiter esse,
quam quod erat, mallet. nulla tamen alite verti
dignatur, nisi quae posset sua fulmina ferre.
nec mora, percusso mendacibus aere pennis
abripit Iliaden; qui nunc quoque pocula miscet
invitaque Iovi nectar Iunone ministrat.




160

Phrygische Ganymedes en heeft toen iets bedacht omdat hij liever
Juppiter wilde zijn dan wat hij werkelijk was. Toch achtte hij geen vogel
waardig voor een metamorfose dan die welke zijn bliksems kan dragen.
En zonder dralen roofde hij, de lucht doorklievend met namaakvleugels
de Trojaanse jongen: die mengt ook nu nog zijn drank
en schenkt Juppiter nectar tegen Juno's zin.

Hyacinthus en Apollo (162 - 219)




'Te quoque, Amyclide, posuisset in aethere Phoebus,
tristia si spatium ponendi fata dedissent.
qua licet, aeternus tamen es, quotiensque repellit
ver hiemem, Piscique Aries succedit aquoso,



165
'Ook jou, Hyacinthus, spruit van Amyclas, zou Phoebus in den Hoge
hebben gebracht als het droeve lot hiervoor een kans had geboden.
Voorzover mogelijk ben je even goed eeuwig: zo vaak als lente
de winter verdrijft en de Ram de waterige Vissen opvolgt
tu totiens oreris viridique in caespite flores.
te meus ante omnes genitor dilexit, et orbe
in medio positi caruerunt praeside Delphi,
dum deus Eurotan inmunitamque frequentat
Sparten, nec citharae nec sunt in honore sagittae:




170
zul jij in bloemengedaante ontluiken in het groene gras
Mijn vader beminde jou meer dan allen en Delphi, gelegen in
het midden van de aarde miste zijn patroon,
zolang Apollo de Eurotas bezocht en het onversterkte
Sparta: er klonk geen cither, de pijlen werden verwaarloosd
inmemor ipse sui non retia ferre recusat,
non tenuisse canes, non per iuga montis iniqui
ire comes, longaque alit adsuetudine flammas.
iamque fere medius Titan venientis et actae
noctis erat spatioque pari distabat utrimque,




175
zichzelf verloochenend verwaardigt hij zich het jachtnet te dragen en
de honden te leiden en over de ruggen van meedogenloos gebergte
als zijn maat mee te gaan, en voedt zo het vuur door langdurige omgang.            
De zon was al bijna halverwege tussen de komende en voorbije nacht
en bevond zich op gelijke afstand tussen beide, toen zij
corpora veste levant et suco pinguis olivi
splendescunt latique ineunt certamina disci.
quem prius aerias libratum Phoebus in auras
misit et oppositas disiecit pondere nubes;
reccidit in solidam longo post tempore terram




180
hun lijf van kleding ontdeden, zich glanzend wreven met het smijdige
sap van de olijf en een wedstrijd met de discus aangingen.
Phoebus draaide die als eerste rond, slingerde hem hemelhoog
door de lucht en sloeg de wolken uiteen met het projectiel;
heel lang duurde het voor de zware schijf terugviel op de stevige grond
pondus et exhibuit iunctam cum viribus artem.
protinus inprudens actusque cupidine lusus
tollere Taenarides orbem properabat, at illum
dura repercusso subiecit verbere tellus
in vultus, Hyacinthe, tuos. expalluit aeque




185
en zo zijn kunde toonde, gepaard aan kracht.
Direct wilde de Spartaan, onvoorzichtig en gretig door de uitdaging,
de schijf oppakken maar de stugge aarde stootte de worp nog terug
en trof je, Hyacinthus, van onderaf recht in je gezicht!
De god zelf verbleekte evenzeer als de jongen
quam puer ipse deus conlapsosque excipit artus,
et modo te refovet, modo tristia vulnera siccat,
nunc animam admotis fugientem sustinet herbis.
nil prosunt artes: erat inmedicabile vulnus.
ut, siquis violas rigidumve papaver in horto




190
en hij ving zijn lichaam op in zijn val en
koesterde hem, droogde dan weer zijn treurend gezicht
steunde ook zijn vervluchtende levensgeest met het opleggen van kruiden.
Maar niets baat zijn kunst, ongeneeslijk was de verwonding.
Zoals wel viooltjes of ruige papavers in de tuin omknakken
liliaque infringat fulvis horrentia linguis,
marcida demittant subito caput illa vietum
nec se sustineant spectentque cacumine terram:
sic vultus moriens iacet et defecta vigore
ipsa sibi est oneri cervix umeroque recumbit.




195
of lelies rijk aan gele meeldraden,
opeens kunnen die slap hun verwelkte kop laten hangen
en niet meer zich recht houden en hun top naar de aarde buigen:
zo ligt zijn hoofd stervend terneer en is zijn kruin, krachteloos,
zichzelf tot last en hangt op zijn schouder.
"laberis, Oebalide, prima fraudate iuventa,"
Phoebus ait "videoque tuum, mea crimina, vulnus.
tu dolor es facinusque meum: mea dextera leto
inscribenda tuo est. ego sum tibi funeris auctor.
quae mea culpa tamen, nisi si lusisse vocari




200
"Nu val je, Hyacinthus, beroofd van je jeugd", verzucht Phoebus,
"en moet ik jouw gezicht als een vloek van mijn daad aanschouwen;
je bent mijn smart èn mijn schuld: mijn rechterhand werd
de oorzaak van jouw dood: ja, ik heb jouw dood op mijn geweten.
Toch kan deze schuld van mij slechts zo heten als ons spel zo
culpa potest, nisi culpa potest et amasse vocari?
atque utinam tecumque mori vitamque liceret
reddere! quod quoniam fatali lege tenemur,
semper eris mecum memorique haerebis in ore.
te lyra pulsa manu, te carmina nostra sonabunt,




200
genoemd worden kan, als ook onze liefde zo wordt bestempeld.
Ach, kon ik maar met jou sterven of je het leven terug geven!
Maar nu wij door de wet van het lot beperkt worden,
zul je altijd bij mij blijven en door mijn mond worden herdacht.
jou zal de lier door mijn hand, jou zal ons gezang laten klinken,
flosque novus scripto gemitus imitabere nostros.
tempus et illud erit, quo se fortissimus heros
addat in hunc florem folioque legatur eodem."
talia dum vero memorantur Apollinis ore,
ecce cruor, qui fusus humo signaverat herbas,




210
en als een nieuwe bloem zul je onze weeklacht in je tekening volgen.
Ook zal die tijd komen, waarin een zeer dappere held
zich bij jou voegt als hyacint en met hetzelfde blad wordt getekend".
- Terwijl deze woorden werden gesproken door Apollo's mond,
hield het bloed, dat, vergoten over de grond, het gras had gekleurd
desinit esse cruor, Tyrioque nitentior ostro
flos oritur formamque capit, quam lilia, si non
purpureus color his, argenteus esset in illis.
non satis hoc Phoebo est (is enim fuit auctor honoris):
ipse suos gemitus foliis inscribit, et AI AI




215
op bloed te zijn, en stralender nog dan het purper van Tyrus
ontstond een bloem die een vorm aannam als een lelie,
al was dan zijn kleur purper en zilver die van de ander.
Niet is dit voor Phoebus genoeg [hij schonk hem immers die eer]:
zelf tekende hij zijn gesteun op het blad en AI AI
flos habet inscriptum, funestaque littera ducta est.
nec genuisse pudet Sparten Hyacinthon: honorque
durat in hoc aevi, celebrandaque more priorum
annua praelata redeunt Hyacinthia pompa.



draagt de bloem als zijn tekening die een rouwbeklag weergeeft.
En Sparta gaat er prat op Hyacinthus voortgebracht te hebben:
zijn roem duurt er tot op heden voort want om hem volgens oude traditie
te eren keert jaarlijks luisterrijk het Hyacinthenfeest terug.

Cerasten verstierd en Propoetiden versteend (220 - 242)




'At si forte roges fecundam Amathunta metallis,
an genuisse velit Propoetidas, abnuat aeque
atque illos, gemino quondam quibus aspera cornu
frons erat, unde etiam nomen traxere Cerastae.
ante fores horum stabat Iovis Hospitis ara;




225
'Maar als je dan over Amathus, rijk aan delfstoffen, vraagt
of hij de geboorte van Propoetis' dochters zal willen accepteren, zal hij
dat evenzeer ontkennen als van hen die ooit een voorhoofd hadden met twee
stekelige horens, waaraan zij ook de naam 'Cerastae' ontleenden.
Voor hun poort stond een altaar, gewijd aan Juppiter Hospes,
ignarus sceleris quam siquis sanguine tinctam
lactantes vitulos Amathusiacasque bidentes:
hospes erat caesus! sacris offensa nefandis
ipsa suas urbes Ophiusiaque arva parabat
deserere alma Venus. "sed quid loca grata, quid urbes    




230
iemand van geen kwaad bewust zou bij het zien ervan denken dat het gekleurd
was door het bloed van jonge kalfjes of schapen uit Amathus:
maar nee: een gast was geslacht! Geschoffeerd door dit goddeloze offer
was de eerbiedwaardige Venus zelf van plan te vertrekken uit haar stad
en het Cyprische land, maar vroeg zich toen af: 'Wat heeft dit geliefde land
peccavere meae? quod" dixit "crimen in illis?
exilio poenam potius gens inpia pendat
vel nece vel siquid medium est mortisque fugaeque.
idque quid esse potest, nisi versae poena figurae?"
dum dubitat, quo mutet eos, ad cornua vultum




235
en mijn stad toch misdaan? Welke misdaad kleeft hen aan?
Laat liever het misdadige volk boeten hetzij met de dood hetzij
met verbanning of iets daartussen als dat kan;
ja, als iets dat kan zijn: wat anders dan een gedaanteverandering?'
Terwijl ze nog overwoog, waarin zij hen zou muteren, trok hun horens
flexit et admonita est haec illis posse relinqui
grandiaque in torvos transformat membra iuvencos.
'Sunt tamen obscenae Venerem Propoetides ausae
esse negare deam; pro quo sua numinis ira
corpora cum fama primae vulgasse feruntur,




240
haar oog en bracht haar op het idee dat zij deze konden behouden en
zij transformeerde hun grote lijven tot grimmige stieren.
'Toch hebben de liederlijke dochters van Propoetis de godin nog durven
bespotten: als straf, zegt men, hebben zij door de toorn van de godin
als eersten hun mooie lichaam verkocht
utque pudor cessit, sanguisque induruit oris,
in rigidum parvo silicem discrimine versae.

en toen eenmaal hun schaamte geweken was en hun blozen verloren
zijn zij zonder veel verschil in gesteente overgegaan.

Pygmalion (243 - 297)




'Quas quia Pygmalion aevum per crimen agentis
viderat, offensus vitiis, quae plurima menti
femineae natura dedit, sine coniuge caelebs


245
Omdat Pygmalion deze vrouwen zich zo lang had zien misdragen
leefde hij, afgestoten door die ondeugd die de natuur zo ruimschoots
aan de vrouwelijke aard heeft gegeven, als single, zonder partner
vivebat thalamique diu consorte carebat.
interea niveum mira feliciter arte
sculpsit ebur formamque dedit, qua femina nasci
nulla potest, operisque sui concepit amorem.
virginis est verae facies, quam vivere credas,




250
en bleef hij lang zonder bedgenote.
Intussen bewerkte hij met verbazingwekkend vakmanschap
het sneeuwwit ivoor en verleende het een schone vorm waarmee
geen enkele vrouw geboren wordt en werd verliefd op zijn eigen creatie.
Haar uiterlijk is dat van een werkelijk meisje, je zou menen dat het leefde
et, si non obstet reverentia, velle moveri:
ars adeo latet arte sua. miratur et haurit
pectore Pygmalion simulati corporis ignes.
saepe manus operi temptantes admovet, an sit
corpus an illud ebur, nec adhuc ebur esse fatetur.




255
en beroerd wilde worden, als schroom dit niet verhinderde,
zoveel magie gaat schuil in zijn kunstvaardigheid. Pygmalion
is verbluft en brandt van hartstocht voor dit beeld van een lichaam;
vaak legt hij zijn hand tastend op zijn werkstuk, onderzoekend
of het een lichaam is of nog ivoor en denkt dat het geen ivoor meer is.
oscula dat reddique putat loquiturque tenetque
et credit tactis digitos insidere membris
et metuit, pressos veniat ne livor in artus,
et modo blanditias adhibet, modo grata puellis
munera fert illi conchas teretesque lapillos




260
Hij drukt er kussen op en meent dat die beantwoord worden, praat er tegen,
omarmt het en denkt dat zijn vingers rusten op de leden die hij aanraakt
en is zelfs bang voor blauwe plekken bij een steviger contact;
nu eens vleit hij haar, dan weer draagt hij cadeautjes aan
die favoriet zijn bij meisjes: schelpen en gladde steentjes
et parvas volucres et flores mille colorum
liliaque pictasque pilas et ab arbore lapsas
Heliadum lacrimas; ornat quoque vestibus artus,
dat digitis gemmas, dat longa monilia collo,
aure leves bacae, redimicula pectore pendent:




265
en vogeltjes, bloemslingers in alle kleuren, geschilderde
lelies en bessen en druppels barnsteen van de Heliadenboom gedropen.
Ook hult hij haar in gewaden, schuift ringen aan haar vingers,
hangt lange colliers om haar hals aan haar oor
hangen lichte parels en een snoer hangt op haar borst:
cuncta decent; nec nuda minus formosa videtur.
conlocat hanc stratis concha Sidonide tinctis
adpellatque tori sociam adclinataque colla
mollibus in plumis, tamquam sensura, reponit.
'Festa dies Veneris tota celeberrima Cypro




270
alles siert haar, toch lijkt ze naakt niet minder mooi.
Hij legt haar op een matras, gekleurd met Sidonisch purper en
noemt haar zijn bedgenootje en terwijl hij haar hals op zachte veren
laat rusten alsof zij die voelen zou, vleit hij haar op haar rug.
De feestdag van Venus, druk gevierd op heel Cyprus, brak aan
venerat, et pandis inductae cornibus aurum
conciderant ictae nivea cervice iuvencae,
turaque fumabant, cum munere functus ad aras
constitit et timide "si, di, dare cuncta potestis,
sit coniunx, opto," non ausus "eburnea virgo"




275
en de runderen, aangevoerd met vergulde horens,
zakten ineen, aan hun sneeuwwitte kop getroffen;
wierook alom, terwijl Pygmalion uitgerust met een geschenk bij het altaar
plaats nam en schuchter uitbracht: 'Als, oh goden, jullie alles kunnen geven,
vervul dan mijn wens: als mijn vrouw [en omdat hij niet durfde zeggen
dicere, Pygmalion "similis mea" dixit "eburnae."
sensit, ut ipsa suis aderat Venus aurea festis,
vota quid illa velint et, amici numinis omen,
flamma ter accensa est apicemque per aera duxit.
ut rediit, simulacra suae petit ille puellae




280
het ivoren meisje, zei hij] 'die lijkt op die van ivoor'.
De gouden Venus heeft, daar ze zelf bij haar feest aanwezig was
wel begrepen wat deze wens inhield en als teken van vriendelijke gezindheid
driemaal flakkerde de vlam hoog op en schoot een vuurtong naar de hemel.
Zodra hij thuis gekomen was, ging hij naar zijn meisjesbeeld,
incumbensque toro dedit oscula: visa tepere est;
admovet os iterum, manibus quoque pectora temptat:
temptatum mollescit ebur positoque rigore
subsidit digitis ceditque, ut Hymettia sole
cera remollescit tractataque pollice multas




285
legde zich bij haar op bed en kuste haar: nu leek zij wel te smelten;
weer kuste hij haar en beroerde ook haar borsten met zijn handen:
eenmaal aangeraakt werd het ivoor zacht, legde zijn stijfheid af en
voegde zich naar zijn vingers en verzachtte zoals was van de
Hymettus soepel wordt door de zon en, bewerkt door een duim,
flectitur in facies ipsoque fit utilis usu.
dum stupet et dubie gaudet fallique veretur,
rursus amans rursusque manu sua vota retractat.
corpus erat! saliunt temptatae pollice venae.
tum vero Paphius plenissima concipit heros




290
tot vormen wordt gekneed en juist door het kneden soepel wordt.
Terwijl hij perplex is, weifelend blij maar nog vol argwaan mint hij haar weer
en streelt met zijn hand het voorwerp van zijn vurige wens: nu was het een lijf!
De aderen, door zijn duim beroerd, raakten doorbloed.
Toen dan vormde de Paphische held welgemeende woorden om
verba, quibus Veneri grates agat, oraque tandem
ore suo non falsa premit, dataque oscula virgo
sensit et erubuit timidumque ad lumina lumen
attollens pariter cum caelo vidit amantem.
coniugio, quod fecit, adest dea, iamque coactis




295
Venus te danken en drukte hij zijn gezicht opgelucht tegen het nu
echte van haar en het meisje voelt zijn kussen, bloost, slaat
schuchter haar ogen op en wordt hierbij
met de hemel ook haar minnaar gewaar.
Bij de verbintenis die zij mogelijk heeft gemaakt, is de godin getuige
cornibus in plenum noviens lunaribus orbem
illa Paphon genuit, de qua tenet insula nomen.

en dan, als negen maal de maanhorens vol zijn gelopen,
heeft zij Paphos gebaard, aan wie het eiland zijn naam ontleent.

Myrrha's verboden passie (298 - 502)




'Editus hac ille est, qui si sine prole fuisset,
inter felices Cinyras potuisset haberi.
dira canam; procul hinc natae, procul este parentes


300
Hier is ook die Cinyras geboren die, als hij kinderloos
was gebleven, gelukkig geacht had kunnen worden.
Mijn zang zal nu over iets vreselijks gaan: weg meisjes, weg ook ouders!
aut, mea si vestras mulcebunt carmina mentes,
desit in hac mihi parte fides, nec credite factum,
vel, si credetis, facti quoque credite poenam.
si tamen admissum sinit hoc natura videri,
[gentibus Ismariis et nostro gratulor orbi,]




305
of, als mijn gezang jullie oren zullen strelen,
laat dan het geloof in mij in dit stuk varen, geloof gewoon het gebeurde niet
of, als jullie het zullen geloven, geloof dan ook in de straf voor de daad.
Als echter de natuur dit toch toe schijnt te staan
[dan prijs ik de Ismarische volken gelukkig, ja heel onze wereld,]
gratulor huic terrae, quod abest regionibus illis,
quae tantum genuere nefas: sit dives amomo
cinnamaque costumque suum sudataque ligno
tura ferat floresque alios Panchaia tellus,
dum ferat et murram: tanti nova non fuit arbor.




310
en ook dit deel van de aarde, dat het ver afgelegen ligt van dat gebied
dat zo'n grote wandaad liet plaatsvinden: Panchaea mag dan rijk zijn
aan amoom en kaneel produceren en balsem en parfum dat
van bomen druipt en meer van dat soort bloesems,
zo lang het ook myrrhe voortbrengt is die nieuwe boom zo veel niet waard.
ipse negat nocuisse tibi sua tela Cupido,
Myrrha, facesque suas a crimine vindicat isto;
stipite te Stygio tumidisque adflavit echidnis
e tribus una soror: scelus est odisse parentem,
hic amor est odio maius scelus.—undique lecti




315
Cupido zelf ontkent dat zijn pijlen jou, Myrrha, geschaad hebben
en hij neemt zijn fakkel in bescherming tegen die lage misdaad;
één van drie zusters heeft jou met Styx-water en Furiënadders
toegeblazen: vader haten is een misdaad,
maar verliefd zijn op hem is erger nog dan een misdaad.
te cupiunt proceres, totoque Oriente iuventus
ad thalami certamen adest: ex omnibus unum
elige, Myrrha, virum, dum ne sit in omnibus unus.
illa quidem sentit foedoque repugnat amori
et secum "quo mente feror? quid molior?" inquit




320
Naar jou dingen voorname jongens en uit heel de Oriënt is
een wedren gaande tussen jeugdige pretendenten naar jou: kies uit allen,
Myrrha, één man, als dat maar niet deze ene van allen is.
Zij voelt wel haar schandelijke begeerte en verzet zich daartegen
en zegt bij zichzelf "Wat bezielt mij? Wat wil ik?",
"di, precor, et pietas sacrataque iura parentum,
hoc prohibete nefas scelerique resistite nostro,
si tamen hoc scelus est. sed enim damnare negatur
hanc Venerem pietas: coeunt animalia nullo
cetera dilectu, nec habetur turpe iuvencae




325
'Goden, u smeek ik en ook het respect en de plicht jegens ouders:
laat deze laat deze wandaad niet toe en verhinder ons misdadig gedrag,
als dit tenminste misdadig is; respect wordt toch ook niet algemeen aan
dit soort liefde ontzegt: de andere wezens paren toch
zonder onderscheid, kalveren wordt niet schande verweten
ferre patrem tergo, fit equo sua filia coniunx,
quasque creavit init pecudes caper, ipsaque, cuius
semine concepta est, ex illo concipit ales.
felices, quibus ista licent! humana malignas
cura dedit leges, et quod natura remittit,




330
dat zij hun vader toelaten, een hengst paart toch met zijn dochters,
een bok dekt de de geiten die hij zelf heeft verwekt en ook een vogel
krijgt zijn zaad van dezelfde als uit wie hij zelf is ontstaan.
Gelukkig zijn zij, wie dit is geoorloofd! Menselijke bedilzucht
heeft beperkingen gesteld en wat de natuur toestaat
invida iura negant. gentes tamen esse feruntur,
in quibus et nato genetrix et nata parenti
iungitur, et pietas geminato crescit amore.
me miseram, quod non nasci mihi contigit illic,
fortunaque loci laedor!—quid in ista revolvor?




335
verbieden afgunstige regels. Toch zegt men dat er volken bestaan
waarbij ook een moeder gemeenschap heeft met haar zoon en een dochter
met haar vader zodat ook hun respect door dubbele liefde toeneemt.
Ach, ik ongelukkige, waarom tref ik het niet daar geboren te zijn en word ik
gedupeerd door het lot van deze plaats! - maar waarom hierover piekeren?
spes interdictae, discedite! dignus amari
ille, sed ut pater, est.—ergo, si filia magni
non essem Cinyrae, Cinyrae concumbere possem:
nunc, quia iam meus est, non est meus, ipsaque damno
est mihi proximitas: aliena potentior essem.




340
Verboden hoop, weg! Hij is zeker mijn liefde waard,
maar dan slechts als vader. - Hier komt het op neer: Als ik niet de dochter was
van de grote Cinyras, dan zou ik met Cinyras naar bed kunnen gaan:
maar nu is hij niet de mijne, omdat hij de mijne al is
en juist die verwantschap is mijn obstakel: als een vreemde was ik beter af.
ire libet procul hinc patriaeque relinquere fines,
dum scelus effugiam; retinet malus ardor euntem,
ut praesens spectem Cinyran tangamque loquarque
osculaque admoveam, si nil conceditur ultra.
ultra autem spectare aliquid potes, inpia virgo?




345
Zal ik ver weg van hier gaan en het domein van mijn vader verlaten
om zo misdadig gedrag te voorkomen; nee, de slechte begeerte houd mij tegen
opdat ik in zijn aanwezigheid Cinyras kan zien en aanraken en spreken
ja hem kan kussen, zij het dat er verder niets mag gebeuren.
Heb je echter verder nog uitzicht op iets, verdorven meisje?
et quot confundas et iura et nomina, sentis?
tune eris et matris paelex et adultera patris?
tune soror nati genetrixque vocabere fratris?
nec metues atro crinitas angue sorores,
quas facibus saevis oculos atque ora petentes




350
Begrijp je bovendien wel hoe veel normen en benamingen je verwart?
Zul je dan de rivale van je moeder worden en de minnares van je vader?
Zul je niet de zus van je zoon en de moeder van je broer heten?
Zul je niet de Furiën vrezen met hun donker slangenhaar,
die een slecht geweten doorzien en met woeste fakkels
noxia corda vident? at tu, dum corpore non es
passa nefas, animo ne concipe neve potentis
concubitu vetito naturae pollue foedus!
velle puta: res ipsa vetat; pius ille memorque est
moris—et o vellem similis furor esset in illo!"




355
voor ogen en gezicht zwaaien? Ach, zo lang je nog onbezoedeld van lichaam
bent moet je geest daarover niet fantaseren en de wet van
de machtige natuur besmeuren met een verboden gemeenschap!
Ook al meen je dat je het wilt, de zaak zelf verbiedt het: hij is rechtschapen
en deugdzaam - en, ach, wat zou ik willen dat een gelijke razernij in hem huisde!"
'Dixerat, at Cinyras, quem copia digna procorum,
quid faciat, dubitare facit, scitatur ab ipsa,
nominibus dictis, cuius velit esse mariti;
illa silet primo patriisque in vultibus haerens
aestuat et tepido suffundit lumina rore.




360
'Dat hield zij zich voor, maar Cinyras die de door de toeloop van
geschikte aanbidders aan het twijfelen wordt gebracht, wat te doen, vraagt
haar zelf onder het noemen van namen, wie zij als echtgenote toe wil behoren;
aanvankelijk zwijgt zij en houdt haar ogen gevestigd op vaders gezicht
terwijl ze verteerd wordt en haar ogen vol lopen met een warme dauw.
virginei Cinyras haec credens esse timoris,
flere vetat siccatque genas atque oscula iungit;
Myrrha datis nimium gaudet consultaque, qualem
optet habere virum, "similem tibi" dixit; at ille
non intellectam vocem conlaudat et "esto




365
Cinyras schrijft dit toe aan meisjesschroom,
zegt haar niet te huilen en droogt haar wangen en kust haar;
Myrrha, uitzinnig over die kussen zegt als hij dan vraagt wat voor soort man
zij dan wenst: 'Een als jij'; hij prijst die uitspraak
zonder die te doorzien en zegt 'Wees mij voor altijd zo toegedaan'.
tam pia semper" ait. pietatis nomine dicto
demisit vultus sceleris sibi conscia virgo.
'Noctis erat medium, curasque et corpora somnus
solverat; at virgo Cinyreia pervigil igni
carpitur indomito furiosaque vota retractat




370
Bij dat woord 'toegedaan' slaat het meisje haar ogen neer
zich bewust van die misdadige dubbelheid.
Het is middernacht en de slaap heeft de zorgen en ledematen
ontspanning gebracht; maar Cinyras'dochter is wakker en wordt
door ontembaar vuur bezeten en overdenkt steeds haar razende wensen;
et modo desperat, modo vult temptare, pudetque
et cupit, et, quid agat, non invenit, utque securi
saucia trabs ingens, ubi plaga novissima restat,
quo cadat, in dubio est omnique a parte timetur,
sic animus vario labefactus vulnere nutat




375
nu eens schuift ze die weg, dan weer wil ze die beproeven, ze schaamt zich
maar begeert tegelijk en weet niet wat zij doen zal: zoals een geweldige
boomstam door bijlslagen gewond, in afwachting van de genadeslag aarzelt
waarheen hij zal vallen en aan elke kant wordt gevreesd,
zo weifelt haar geest, door allerlei aanvechtingen aan het wankelen gebracht
huc levis atque illuc momentaque sumit utroque,
nec modus et requies, nisi mors, reperitur amoris.
mors placet. erigitur laqueoque innectere fauces
destinat et zona summo de poste revincta
"care, vale, Cinyra, causamque intellege mortis!"




380
gemakkelijk tussen dit en dat en neigt beurtelings naar elk,
en vindt geen maat en geen rust voor haar hartstocht tenzij de dood.
Zij kiest voor de dood, staat op en besluit haar hals in een strop te steken
en na haar gordel vastgehaakt te hebben bovenaan de deurpost zegt zij:
'Vaarwel, lieve Cinyras, en begrijp de oorzaak van mijn dood!'
dixit et aptabat pallenti vincula collo.
'Murmura verborum fidas nutricis ad aures
pervenisse ferunt limen servantis alumnae.
surgit anus reseratque fores mortisque paratae
instrumenta videns spatio conclamat eodem




385
en probeert de band om haar blanke hals te leggen.
Naar verluidt bereikte haar gekerm de oren van haar trouwe voedster
en de kamer van haar toegewijde verzorgster.
Het oudje vloog overeind, opende de deur en bij het zien van
de voorbereidsels voor de zelfdoding slaakte zij tegelijkertijd een gil
seque ferit scinditque sinus ereptaque collo
vincula dilaniat; tum denique flere vacavit,
tum dare conplexus laqueique requirere causam.
muta silet virgo terramque inmota tuetur
et deprensa dolet tardae conamina mortis.




390
sloeg zich voor het hoofd, scheurde haar kleding en rukte de strop
los die ze van haar hals had gehaald; toen pas gunde ze zich tijd om te huilen
en met een omhelzing naar de oorzaak te vragen van deze poging tot verhangen.
Stil zwijgt het meisje en kijkt onbewogen naar de aarde en,
nu ze betrapt is betreurt ze haar getreuzel bij haar daad.
instat anus canosque suos et inania nudans
ubera per cunas alimentaque prima precatur,
ut sibi committat, quicquid dolet. illa rogantem
aversata gemit; certa est exquirere nutrix
nec solam spondere fidem. "dic" inquit "opemque




395
Het oudje dringt aan en terwijl ze haar grijze haren losmaakt en haar
dorre borsten ontbloot smeekt ze bij haar wieg en haar eerste voeding
haar in vertrouwen te nemen, waarover ze maar treurt. Zij wendt zich af
van de vraagster en zucht slechts; vastbesloten is de voedster door te vragen
en niet slechts haar geheim te bewaren maar zegt nog:'Spreek en
me sine ferre tibi: non est mea pigra senectus.
seu furor est, habeo, quae carmine sanet et herbis;
sive aliquis nocuit, magico lustrabere ritu;
ira deum sive est, sacris placabilis ira.
quid rear ulterius? certe fortuna domusque




400
sta mij toe jou te helpen: mijn ouderdom maakt mij niet machteloos.
Als het razernij is, dan heb ik wel iemand die met met bezwering en kruiden werkt;
en als iemand je heeft behekst, zal ik je met magische kunsten reinigen;
of als het de toorn is van de goden, dan is die met offers te verzoenen.
Wat moet ik nog verder gissen? Je omstandigheden en familie
sospes et in cursu est: vivunt genetrixque paterque."
Myrrha patre audito suspiria duxit ab imo
pectore; nec nutrix etiamnum concipit ullum
mente nefas aliquemque tamen praesentit amorem;
propositique tenax, quodcumque est, orat, ut ipsi




405
floreren toch en varen wel: je moeder en vader, beiden zijn nog in leven."
Als Myrrha het woord 'vader' hoort ontsnapt haar een zucht uit het diepst
van haar bors, maar ook nu nog krijgt de voedster geen enkele ongehoordheid
in gedachte maar voorvoelt wel een vorm van smachten;
vasthoudend aan dit voorgevoel vraagt zij om, hoe dan ook,
indicet, et gremio lacrimantem tollit anili
atque ita conplectens infirmis membra lacertis
"sensimus," inquit "amas! et in hoc mea (pone timorem)
sedulitas erit apta tibi, nec sentiet umquam
hoc pater." exiluit gremio furibunda torumque




410
het haar duidelijk te maken en tilt het wenende meisje op haar
schoot, oud als ze is, en terwijl zij haar knuffelt in haar broze armen
zegt zij 'Ik begrijp het al, je bent verliefd! Ook hierin zal mijn zorg jouw
hulp zijn (wees maar niet bang), en je vader zal hier nooit achter komen'.
Razend springt het meisje van haar schoot en terwijl ze haar gezicht begraaft
ore premens "discede, precor, misero pudori
parce!" ait; instanti "discede, aut desine" dixit
"quaerere, quid doleam! scelus est, quod scire laboras."
horret anus tremulasque manus annisque metuque
tendit et ante pedes supplex procumbit alumnae




415
in haar kussen, roept ze 'Ga alsjeblieft weg en ontzie mijn droeve schaamte'.
Als ze toch aanhoudt zegt ze: 'Ga weg of houd op te vragen
waarover ik treur! Het gaat om een misdaad, wat jij probeert te achterhalen'.
Het oudje huivert en strekt haar armen, bevend van ouderdom en angst, uit
en smekend buigt ze zich voor de voeten van haar pupil
et modo blanditur, modo, si non conscia fiat,
terret et indicium laquei coeptaeque minatur
mortis et officium commisso spondet amori.
extulit illa caput lacrimisque inplevit obortis
pectora nutricis conataque saepe fateri




420
en nu eens fleemt ze, dan weer, als ze niet in vertrouwen wordt genomen,
wordt ze boos en dreigt ze de strop en de voorgenomen zelfdoding
bekend te maken en ze belooft haar hulp aan toevertrouwde liefde.
Zij tilt haar hoofd op besproeit met opgewelde tranen de borst
van haar voedster en probeert telkens weer te spreken
saepe tenet vocem pudibundaque vestibus ora
texit et "o" dixit "felicem coniuge matrem!"
hactenus, et gemuit. gelidus nutricis in artus
ossaque (sensit enim) penetrat tremor, albaque toto
vertice canities rigidis stetit hirta capillis,




425
maar slikt ook telkens haar woorden weer in en bedekt met haar kleren
haar schaamtevolle mond en stokt met: 'Oh, gelukkige moeder met zo'n man!'
dan stopt ze en zucht. Een ijskoude siddering dringt de voedster
door merg en been, want ze begrijpt het en over heel haar schedel
gaat haar grijze haar steil overeind staan
multaque, ut excuteret diros, si posset, amores,
addidit. at virgo scit se non falsa moneri;
certa mori tamen est, si non potiatur amore.
"vive," ait haec, "potiere tuo"—et, non ausa "parente"
dicere, conticuit promissaque numine firmat.




430
en ze bezweert haar telkens weer om die verdorven hartstocht zo mogelijk
af te schudden; het meisje weet best dat zij terecht wordt vermaand
maar toch is zij vast besloten te sterven, als zij haar hartstocht niet stillen mag.
"Blijf leven", zegt de min,"je krijgt.." - en omdat ze "je vader"
niet durft te zeggen, valt ze stil en onderstreept haar belofte met een gebed.
'Festa piae Cereris celebrabant annua matres
illa, quibus nivea velatae corpora veste
primitias frugum dant spicea serta suarum
perque novem noctes venerem tactusque viriles
in vetitis numerant: turba Cenchreis in illa




435
'De vrome moeders vierden juist het jaarlijks feest voor Ceres
waarbij zij, gehuld in sneeuwwitte gewaden, gevlochten korenaren
als eerstelingen van haar oogst offeren en
gedurende negen nachten elke liefdesomhelzing met een man
verboden achten: ook Cenchreis, de echtgenote van de koning,
regis adest coniunx arcanaque sacra frequentat.
ergo legitima vacuus dum coniuge lectus,
nacta gravem vino Cinyran male sedula nutrix,
nomine mentito veros exponit amores
et faciem laudat; quaesitis virginis annis




440
loopt in die processie mee en neemt deel aan de mysteriëndienst.
Dus, nu het bed verstoken blijft van zijn wettelijke gade
krijgt de kwaadaardige voedster Cinyras dronken van wijn
en vertelt hem van een ware minnares maar met een gelogen naam
en prijst haar schoonheid; op zijn vraag naar haar leeftijd
"par" ait "est Myrrhae." quam postquam adducere iussa est
utque domum rediit, "gaude, mea" dixit "alumna:
vicimus!" infelix non toto pectore sentit
laetitiam virgo, praesagaque pectora maerent,
sed tamen et gaudet: tanta est discordia mentis.




445
zegt zij: "Dezelfde als van Myrrha". Nadat zij opdracht heeft gekregen haar
bij hem te brengen en zij naar huis teruggekeerd is, roept zij:
"Hoera, mijn kind, we hebben het voor elkaar!" Het onzalige meisje
voelt wel niet van ganser harte de vreugde, haar voorgevoel
drukt haar stemming, maar toch is ze ook blij: zo hevig staat zij in tweestrijd.
'Tempus erat, quo cuncta silent, interque triones
flexerat obliquo plaustrum temone Bootes:
ad facinus venit illa suum; fugit aurea caelo
luna, tegunt nigrae latitantia sidera nubes;
nox caret igne suo; primus tegis, Icare, vultus,




450
'Het tijdstip was daar, dat alles stil is en de Ossendrijver tussen
de sterrenbeelden de bocht had genomen met schuine dissel,
toen het meisje op haar wandaad afging; de gouden maan week
van de hemel en donkere wolken verhulden de sterren; de nacht mist
haar eigen licht; als eerste, Icarus heb jij je gezicht bedekt en dan
Erigoneque pio sacrata parentis amore.
ter pedis offensi signo est revocata, ter omen
funereus bubo letali carmine fecit:
it tamen, et tenebrae minuunt noxque atra pudorem;
nutricisque manum laeva tenet, altera motu




455
de verheven Erigone die haar vader met een vrome liefde beminde.
Drie maal is zij door de waarschuwing van een struikeling vermaand,
drie maal heeft een sinistere uil zijn onheilsroep laten horen: toch gaat ze
voort en de duisternis van de donkere nacht smoort haar schaamte;
met haar linkerhand houdt ze die van de voedster vast, de ander tast
caecum iter explorat. thalami iam limina tangit,
iamque fores aperit, iam ducitur intus: at illi
poplite succiduo genua intremuere, fugitque
et color et sanguis, animusque relinquit euntem.
quoque suo propior sceleri est, magis horret, et ausi




460
de onzichtbare gang af. Daar geraakt ze al bij de toegang tot de slaapkamer
en opent nu de deur, dan wordt ze naar binnen geleid: maar nu beginnen
haar knieën te verslappen en te beven en kleur en bloed trekken weg
en haar bewustzijn dreigt haar te ontsnappen;
naarmate ze dichter bij haar misdrijf komt huivert ze meer en
paenitet, et vellet non cognita posse reverti.
cunctantem longaeva manu deducit et alto
admotam lecto cum traderet "accipe," dixit,
"ista tua est, Cinyra" devotaque corpora iunxit.
accipit obsceno genitor sua viscera lecto




465
heeft spijt van haar waagstuk en zou willen dat ze ongezien kon ontsnappen.
Het oudje heeft haar aarzeling met een handgebaar verdreven en
nu ze haar bij het hoge bed heeft gebracht zegt ze: "Hier, Cinyras,
"zij is van jou", en de vervloekte lichamen legt ze samen.
De vader neemt zijn eigen broed op in een walgelijke omhelzing
virgineosque metus levat hortaturque timentem.
forsitan aetatis quoque nomine "filia" dixit,
dixit et illa "pater," sceleri ne nomina desint.
'Plena patris thalamis excedit et inpia diro
semina fert utero conceptaque crimina portat.




470
en sust de vrees van het meisje terwijl hij haar moed inspreekt.
Misschien heeft hij haar ook met het oog op haar leeftijd "m'n meisje" genoemd,
en heeft zij nog "Vadertje" gezegd, om haar wandaad nog te benoemen.
'Zwanger van haar vader glipt ze de kamer weer uit en voert in haar
incestueuze schoot het goddeloos zaad mee en draagt de vrucht van haar misdaad.
postera nox facinus geminat, nec finis in illa est,
cum tandem Cinyras, avidus cognoscere amantem
post tot concubitus, inlato lumine vidit
et scelus et natam verbisque dolore retentis
pendenti nitidum vagina deripit ensem;




475
De volgende nacht - niet de laatste - brengt een herhaling van de gruweldaad
totdat Cinyras tenslotte, na zoveel omhelzingen verlangend zijn minnares
te kennen, haar ziet bij een binnengebracht licht en zowel zijn dochter
als haar misdaad doorziet en, omdat hij door smart geen woord uit kan brengen
trekt hij zijn blinkende zwaard uit de naast hem hangende schede;
Myrrha fugit: tenebrisque et caecae munere noctis
intercepta neci est latosque vagata per agros
palmiferos Arabas Panchaeaque rura relinquit
perque novem erravit redeuntis cornua lunae,
cum tandem terra requievit fessa Sabaea;




480
Myrrha vlucht weg: begunstigd door het duister en de blinde nacht
ontsnapt ze de dood en dwaalt rond door weidse velden en
laat het palmdragende Arabië en het land der Panchaeërs
achter zich en zwerft gedurende negen maancycli voort,
totdat ze tenslotte vermoeid in het land der Sabaeërs uitrust.
vixque uteri portabat onus. tum nescia voti
atque inter mortisque metus et taedia vitae
est tales conplexa preces: "o siqua patetis
numina confessis, merui nec triste recuso
supplicium, sed ne violem vivosque superstes




485
Nog amper kon ze de last in haar baarmoeder dragen: toen vormde ze,
ten einde raad en zwevend tussen angst voor de dood en afkeer van het leven,
de volgende bede: "Oh goden, als jullie mogelijk voor bekentenis open staan
mijn verdiende loon heb ik en mijn harde straf wijs ik niet af
maar, opdat ik de levenden niet krenk door mijn leven
mortuaque exstinctos, ambobus pellite regnis
mutataeque mihi vitamque necemque negate!"
numen confessis aliquod patet: ultima certe
vota suos habuere deos. nam crura loquentis
terra supervenit, ruptosque obliqua per ungues




490
en de doden niet met mijn dood, verban mij uit beide domeinen
en ontzeg mij door een gedaanteverandering zowel het leven als de dood!"
Voor een bekentenis staat 'n god open: wel zeker hebben laatste wensen
hun beschermgoden. Want de aarde bedolf nog tijdens haar bede
haar benen en dwars door haar openbarstende nagels
porrigitur radix, longi firmamina trunci,
ossaque robur agunt, mediaque manente medulla
sanguis it in sucos, in magnos bracchia ramos,
in parvos digiti, duratur cortice pellis.
iamque gravem crescens uterum perstrinxerat arbor




490
ontspruit een wortel, steun voor een lange stam,
haar botten worden tot kernhout en terwijl het midden als merg blijft
stroomt het bloed nu als sap, haar armen verharden tot grote takken,
haar vingers tot kleintjes, haar huid tot schors.
En reeds had de boom in zijn groei haar zware buik overdekt
pectoraque obruerat collumque operire parabat:
non tulit illa moram venientique obvia ligno
subsedit mersitque suos in cortice vultus.
quae quamquam amisit veteres cum corpore sensus,
flet tamen, et tepidae manant ex arbore guttae.




500
en haar borsten en stond hij op het punt haar hals te omwikkelen:
maar zij verdroeg geen uitstel maar kwam het hout tegemoet
en gaf mee en verborg haar gezicht in de schors.
En ofschoon zij met haar lijf ook haar vroegere gevoelens verloor,
weent zij toch en lauwe druppels druipen van de boom af.
est honor et lacrimis, stillataque cortice murra
nomen erile tenet nulloque tacebitur aevo.

Ere genieten ook deze tranen, want de mirre die druipt van de schors
behoudt de naam van haar meesteres en in geen eeuwigheid zal die verstommen.

Adonis en Venus (503 - 559)




'At male conceptus sub robore creverat infans
quaerebatque viam, qua se genetrice relicta
exsereret; media gravidus tumet arbore venter,


505
'Maar verborgen in het kernhout was een zoontje gegroeid, in zonde verwekt;
die zocht een mogelijkheid om zich van zijn moeder te bevrijden;
binnen in de boom zwol de zwangere buik op
tendit onus matrem; neque habent sua verba dolores,
nec Lucina potest parientis voce vocari.
nitenti tamen est similis curvataque crebros
dat gemitus arbor lacrimisque cadentibus umet.
constitit ad ramos mitis Lucina dolentes




510
haar last spande de moeder, maar haar weeën blijven sprakeloos,
Lucina kan niet worden aangeroepen met de schreeuw van een barende;
toch lijkt zij in barensnood en de gekromde boom
slaakt vele diepe zuchten en druipt van neerrollende tranen.
Mild komt Lucina bij de lijdende takken staan en
admovitque manus et verba puerpera dixit:
arbor agit rimas et fissa cortice vivum
reddit onus, vagitque puer; quem mollibus herbis
naides inpositum lacrimis unxere parentis.
laudaret faciem Livor quoque; qualia namque




515
koestert die en spreekt haar verlossende woorden:
de boom splijt open en laat door een spleet in de schors
zijn last levend los, een knaapje krijt: die hebben de najaden neergelegd
op zachte kruiden en gezalfd met de tranen van de moeder.
Zelfs Afgunst zou zijn schoonheid prijzen; want zoals op schilderijen
corpora nudorum tabula pinguntur Amorum,
talis erat, sed, ne faciat discrimina cultus,
aut huic adde leves, aut illis deme pharetras.
'Labitur occulte fallitque volatilis aetas,
et nihil est annis velocius: ille sorore




520
de blote lijfjes van Amors staan afgebeeld,
zo mooi was hij en als je geen onderscheid in attribuut wilt maken:
voeg dan aan hem die speelse pijlen toe of haal ze weg bij de anderen.
Onopgemerkt en bedrieglijk verglijdt de vluchtige tijd
en niets overtreft de jaren in snelheid: hij die nog kort geleden
natus avoque suo, qui conditus arbore nuper,
nuper erat genitus, modo formosissimus infans,
iam iuvenis, iam vir, iam se formosior ipso est,
iam placet et Veneri matrisque ulciscitur ignes.
namque pharetratus dum dat puer oscula matri,




525
uit zijn zus was geboren en zijn grootva, na een dracht in een boom,
die net nog de mooiste baby ter wereld was, is nu al een jongen
een man al, zichzelf de baas in schoonheid!
Zo wekt hij liefde op bij Venus en wreekt zo het vuur van zijn moeder;
want terwijl eens een gewapende Amor zijn moeder aan het knuffelen was
inscius exstanti destrinxit harundine pectus;
laesa manu natum dea reppulit: altius actum
vulnus erat specie primoque fefellerat ipsam.
capta viri forma non iam Cythereia curat
litora, non alto repetit Paphon aequore cinctam




530
schramde hij per ongeluk met een uitstekende pijl haar borst:
gewond stiet de godin haar zoontje weg: de wond was dieper dan
hij leek en dan zij zelf eerst had gedacht.
Getroffen door de schoonheid van een sterfelijk man verwaarloost
zij Cythera's kust en bezoekt niet meer de zeediepte rond Paphos
piscosamque Cnidon gravidamve Amathunta metallis;
abstinet et caelo: caelo praefertur Adonis.
hunc tenet, huic comes est adsuetaque semper in umbra
indulgere sibi formamque augere colendo
per iuga, per silvas dumosaque saxa vagatur




535
of de visrijke gordel van Cnidos of Amathus rijk aan mijnen.
Ook de hemel laat ze links liggen: boven de hemel verkiest zij Adonis.
Hem houdt zij gezelschap, zijn gezellin is ze en terwijl ze gewoonlijk
in de schaduw zwelgt in haar schoonheid en die door verzorging vergroot,
zwerft zij nu over bergkam, door bos en over ruw begroeide rotsen,
fine genus vestem ritu succincta Dianae
hortaturque canes tutaeque animalia praedae,
aut pronos lepores aut celsum in cornua cervum
aut agitat dammas; a fortibus abstinet apris
raptoresque lupos armatosque unguibus ursos




540
haar kleding als Diana opgeschort tot haar knieën,
en spoort honden aan en veilig te verschalken dieren:
rappe hazen of een hert optorend met zijn gewei,
of jaagt reeën op, van sterke evers houdt zij zich verre,
mijdt ook vraatzuchtige wolven en beren gewapend met klauwen
vitat et armenti saturatos caede leones.
te quoque, ut hos timeas, siquid prodesse monendo
possit, Adoni, monet, "fortis" que "fugacibus esto"
inquit; "in audaces non est audacia tuta.
parce meo, iuvenis, temerarius esse periclo,




545
en leeuwen, die zich vol slurpen aan bloed van kuddes.
Ook jou maant ze die te vrezen, alsof vermaan nut hebben zou
en zegt: 'Wees een held, Adonis, tegen angstigen,
tegen wilden schiet dapperheid tekort.
Bespaar me, jongen, je overmoed met mijn geluk als inzet,
neve feras, quibus arma dedit natura, lacesse,
stet mihi ne magno tua gloria. non movet aetas
nec facies nec quae Venerem movere, leones
saetigerosque sues oculosque animosque ferarum.
fulmen habent acres in aduncis dentibus apri,




550
en tart het wild niet, dat de natuur gewapend heeft,
Laat niet jouw eerzucht mij duur komen te staan.
Jeugd noch schoonheid of wat maar liefde wekt raken de leeuw
of borstelige zwijnen en oog en hart van wild.
Vurige evers dragen bliksems mee in hun gekromde tanden
impetus est fulvis et vasta leonibus ira,
invisumque mihi genus est." quae causa, roganti
"dicam," ait "et veteris monstrum mirabere culpae.
sed labor insolitus iam me lassavit, et, ecce,
opportuna sua blanditur populus umbra,




555
de rossige leeuw is agressie eigen en enorme woede,
ik haat dat soort!" Als hij vraagt 'waarom' zegt ze hem 'Dat zal ik zeggen
en je zult verbaasd zijn over het bewijs van wandaad van dat oude ondier.
Maar deze ongewone inspanning heeft me vermoeid, oh kijk,
juist nu wenkt een populier ons met zijn schaduw,
datque torum caespes: libet hac requiescere tecum"
(et requievit) "humo" pressitque et gramen et ipsum
inque sinu iuvenis posita cervice reclinis
sic ait ac mediis interserit oscula verbis:



het gras biedt ons een ligbank: hier wil ik graag met jou wat rusten op de grond"
ze vlijt zich neer en koestert zich op het gras en hem en laat haar hoofd
rusten in de schoot van de jongen en vertelt het volgende
terwijl ze haar verhaal voortdurend onderbreekt met kussen: 

Atalanta en Hippomenes (560 - 707)




'"Forsitan audieris aliquam certamine cursus
veloces superasse viros: non fabula rumor
ille fuit; superabat enim. nec dicere posses,
laude pedum formaene bono praestantior esset.
scitanti deus huic de coniuge 'coniuge' dixit
'nil opus est, Atalanta, tibi: fuge coniugis usum.
560




565
"Je hebt misschien wel gehoord van het meisje dat in een wedloop
de mannen, hoe snel ook, versloeg: dat verhaal was geen verzinsel:
nee, ze presteerde dat echt en je zou niet kunnen zeggen
of zij befaamder was om haar snelheid of om haar schoonheid.
Toen zij Apollo eens vroeg naar een echtgenoot, zei hij:
'Jij hebt, Atalanta, geen echtgenoot nodig: mijd een man naast je.
nec tamen effugies teque ipsa viva carebis.'
territa sorte dei per opacas innuba silvas
vivit et instantem turbam violenta procorum
condicione fugat, 'nec 'sum potiunda, nisi' inquit
'victa prius cursu. pedibus contendite mecum:




570
Maar toch zul je er niet aan ontkomen en bij leven jezelf verliezen'.
Geschrokken van dit godsorakel leeft zij ongehuwd in lommerrijke bossen
en de opdringerige schare pretendenten houdt zij op afstand met een wrede
eis: 'Ik ben pas voor een huwelijk beschikbaar
als ik eerst in een wedloop ben verslagen; wedijver maar met mij in hardloop:
praemia veloci coniunx thalamique dabuntur,
mors pretium tardis: ea lex certaminis esto.'
illa quidem inmitis, sed (tanta potentia formae est)
venit ad hanc legem temeraria turba procorum.
sederat Hippomenes cursus spectator iniqui




575
als prijs voor de winnaar loof ik de echt uit en het huwelijksbed,
maar de dood voor de verliezers: dat zal de inzet van die wedstrijd zijn'.
Zij was dan wreed maar (zo groot is de macht van schoonheid)
toch diende zich op deze voorwaarde een roekeloze menigte aanzienlijke aan.
Als toeschouwer van deze ongelijke strijd had ook Hippomenes plaatsgenomen
et 'petitur cuiquam per tanta pericula coniunx?'
dixerat ac nimios iuvenum damnarat amores;
ut faciem et posito corpus velamine vidit,
quale meum, vel quale tuum, si femina fias,
obstipuit tollensque manus 'ignoscite,' dixit




580
en verzucht: 'Zal iemand nog met zo'n groot risico naar haar hand dingen?'
en zo de al te grote hartstocht van de knapen veroordeeld;
maar toen hij haar gezicht en haar lijf zonder sluier aanschouwde,
- zoals dat van mij, Venus, is en het jouwe, Adonis, als je een vrouw was -
stond hij perplex en zei met opgeheven hand: 'Vergeef me, mannen,
'quos modo culpavi! nondum mihi praemia nota,
quae peteretis, erant.' laudando concipit ignes
et, ne quis iuvenum currat velocius, optat
invidiaque timet. 'sed cur certaminis huius
intemptata mihi fortuna relinquitur?' inquit




585
die ik zojuist heb veroordeeld! Toen kende ik de prijs nog niet
waar jullie op azen'. Bij deze lof vat ook hij vlam en wenst
dat niemand van de mannen sneller zal kunnen rennen maar is er
tegelijk bang voor. 'Maar waarom een kans in deze wedstrijd
door mij onbeproefd gelaten?' mort hij dan:
'audentes deus ipse iuvat!' dum talia secum
exigit Hippomenes, passu volat alite virgo.
quae quamquam Scythica non setius ire sagitta
Aonio visa est iuveni, tamen ille decorem
miratur magis: et cursus facit ipse decorem.




590
'de godheid zelf helpt de waaghals!'. Terwijl Hippomenes zo zich nog
moed inspreekt is het meisje er al vliegensvlug vandoor:
en hoewel het de Boeotische jongen toeschijnt dat ze in snelheid
niet onderdoet voor de pijl van een Scyth, toch dwingt haar schoonheid
nog meer bewondering af: juist ook haar snelheid maakt haar nog mooier.
aura refert ablata citis talaria plantis,
tergaque iactantur crines per eburnea, quaeque
poplitibus suberant picto genualia limbo;
inque puellari corpus candore ruborem
traxerat, haud aliter, quam cum super atria velum




595
de wind blaast de sandaalbanden weg van haar snelle voetzolen
haar haren dansen over haar ivoren rug en haar kniebanden
met geborduurde zoom fladderen rondom haar kuiten;
over haar lichaam met jeugdige blankheid had zich een blos verspreid
zoals wanneer een purperen scherm over witte vertrekken legt
candida purpureum simulatas inficit umbras.
dum notat haec hospes, decursa novissima meta est,
et tegitur festa victrix Atalanta corona.
dant gemitum victi penduntque ex foedere poenas.
'"Non tamen eventu iuvenis deterritus horum




600
een gloedvolle schaduw werpt.
Terwijl Hippomenes zich hieraan vergaapt, is Atalanta als eerste
de finish gepasseerd en kranst zich overwinnaar terwijl
de verliezers onder gesteun hun tol betalen.
- Toch niet afgeschrikt door hoe het met hen afliep neemt Hippomenes
constitit in medio vultuque in virgine fixo
'quid facilem titulum superando quaeris inertes?
mecum confer' ait. 'seu me fortuna potentem
fecerit, a tanto non indignabere vinci:
namque mihi genitor Megareus Onchestius, illi




605
in het midden plaats en met zijn blik gericht op het meisje stelt hij:
'Wat zoek jij faam in het overtreffen van slomen?
Neem het op tegen mij! Als het lot mij laat winnen
dan hoef je je niet te generen te verliezen van zo'n imposant iemand:
waar mijn vader toch Onchestius van Megara en zijn grootvader
est Neptunus avus, pronepos ego regis aquarum,
nec virtus citra genus est; seu vincar, habebis
Hippomene victo magnum et memorabile nomen.'
talia dicentem molli Schoeneia vultu
aspicit et dubitat, superari an vincere malit,




610
Neptunus, dus ben ik een achterkleinzoon van de waterheerser en
mijn kracht doet voor mijn afkomst niet onder; maar als ik verlies, zul je
grote, gedenkwaardige roem oogsten door je overwinning op Hippomenes'.
Schoenus' dochter kijkt hem, terwijl hij zo spreekt, met smeltende blik aan
en vraagt zich af of ze liever wil winnen of verliezen
atque ita 'quis deus hunc formosis' inquit 'iniquus
perdere vult caraeque iubet discrimine vitae
coniugium petere hoc? non sum, me iudice, tanti.
nec forma tangor, (poteram tamen hac quoque tangi)
sed quod adhuc puer est; non me movet ipse, sed aetas.




615
en verzucht: 'Welke god, onbillijk voor schoonheid, wil deze man te gronde
richten en brengt hem ertoe met gevaar voor zijn eigen kostbare leven
dit huwelijk na te jagen? Volgens mij ben ik zo iets groots toch niet waard.
Maar niet word ik zo geroerd door zijn schoonheid [hoezeer ik daarvoor
ook gevoelig ben] als wel door zijn jeugd; niet hij ontroert mij, maar zijn leeftijd.
quid, quod inest virtus et mens interrita leti?
quid, quod ab aequorea numeratur origine quartus?
quid, quod amat tantique putat conubia nostra,
ut pereat, si me fors illi dura negarit?
dum licet, hospes, abi thalamosque relinque cruentos.




620
waarbij komt dat hij dapper is en zijn aard de dood niet vreest!
waarbij komt dat hij in vierde lijn afstamt van de zeegod!
waarbij komt dat hij zozeer verlangt naar mij en een huwelijk met mij zo hoog schat
dat hij om komen wil als het harde lot hem mij misgunt!
Ga heen, vriend, zolang het nog kan en versmaad dit wrede huwelijk;
coniugium crudele meum est, tibi nubere nulla
nolet, et optari potes a sapiente puella.—
cur tamen est mihi cura tui tot iam ante peremptis?
viderit! intereat, quoniam tot caede procorum
admonitus non est agiturque in taedia vitae.—




625
een huwelijk met mij is gruwelijk, geen enkel meisje zal jouw trouw afwijzen
en je kunt door elk wijs meisje uitverkoren worden.
- Maar waarom, nu al al zovelen eerder stierven, ben ik zo bezorgd om hem?
Hij moet maar zien! Laat hij dan sterven, nu hij in het bloedbad van zoveel jonkers
nog geen waarschuwing ziet en tot levensafkeer vervalt.-
occidet hic igitur, voluit quia vivere mecum,
indignamque necem pretium patietur amoris?
non erit invidiae victoria nostra ferendae.
sed non culpa mea est! utinam desistere velles,
aut, quoniam es demens, utinam velocior esses!




630
Dan zal hij nu dus sterven omdat hij met mij wilde leven,
en zal hij een onwaardige dood ondergaan die als loon voor zijn liefde?
Onze zege zal onverdraaglijke haat oogsten,
maar dat is niet onze schuld! Ach zag je maar af van je poging,
of, was je, nu je verblind bent, dan maar sneller!
at quam virgineus puerili vultus in ore est!
a! miser Hippomene, nollem tibi visa fuissem!
vivere dignus eras. quodsi felicior essem,
nec mihi coniugium fata inportuna negarent,
unus eras, cum quo sociare cubilia vellem.'




635
Ach, wat een onschuldig jongenssnuitje straal je uit!
Arme Hippomenes, had je mij maar nooit gezien!
Je verdiende het leven zo zeer. Maar als ik meer geluk had gekend
en mijn onfortuinlijk lot mij het huwelijk niet had ontzegd,
dan was jij de enige met wie ik het bed had willen delen.'
dixerat, utque rudis primoque cupidine tacta,
quod facit, ignorans amat et non sentit amorem.
'"Iam solitos poscunt cursus populusque paterque,
cum me sollicita proles Neptunia voce
invocat Hippomenes 'Cytherea,' que 'conprecor, ausis




640
Dat zei ze en, onwetend beroerd door een ontluikend verlangen
weet ze niet wat er spookt: ze is verliefd maar is zich er niet van bewust.
- Nu dringt het volk, ook haar vader, aan op de gebruikelijke wedren
terwijl mij Hippomenes, Neptunus' nazaat, met benepen stem aanroept
"Ik bid dat de Cytherische mijn waagstuk zal steunen
adsit' ait 'nostris et quos dedit, adiuvet ignes.'
detulit aura preces ad me non invida blandas:
motaque sum, fateor, nec opis mora longa dabatur.
est ager, indigenae Tamasenum nomine dicunt,
telluris Cypriae pars optima, quem mihi prisci




645
en dat ze het vuur dat ze ontstak, nu ook op zal willen doen laaien".
Welwillend bracht mij de wind die smeekbede over:
ontroerd werd ik, dat erken ik, en onverwijld bood ik hulp:
Er bestaat een gebied, de bewoners duiden het met Tamasenum aan,
het beste deel van Cyprus, dat de voorname ouden
sacravere senes templisque accedere dotem
hanc iussere meis; medio nitet arbor in arvo,
fulva comas, fulvo ramis crepitantibus auro:
hinc tria forte mea veniens decerpta ferebam
aurea poma manu nullique videnda nisi ipsi




650
aan mij gewijd hebben en met tempels voor mij aan mij
ten geschenke hebben gegeven. Midden op deze akker schittert een boom,
rossig van blad en met takken knerpend van rossig goud;
toen ik hier eens kwam nam ik vandaar drie gouden appels mee,
eigenhandig geplukt, voor niemand anders dan mijzelf zichtbaar;
Hippomenen adii docuique, quis usus in illis.
signa tubae dederant, cum carcere pronus uterque
emicat et summam celeri pede libat harenam:
posse putes illos sicco freta radere passu
et segetis canae stantes percurrere aristas.




655
ik ging naar Hippomenes toe en legde hem uit welk nut ze voor hem hadden.
De bazuinen bliezen de start en beiden schoten naar voren uit hun start blok
en schoren met rappe voet over het zandoppervlak:
je had kunnen denken dat zij met droge voeten zeeëngtes konden passeren
of over wuivende aren van een grijs korenveld konden ijlen.
adiciunt animos iuveni clamorque favorque
verbaque dicentum 'nunc, nunc incumbere tempus!
Hippomene, propera! nunc viribus utere totis!
pelle moram: vinces!' dubium, Megareius heros
gaudeat an virgo magis his Schoeneia dictis.




660
Het aanmoedigingsgeschreeuw vergrootte nog de eerzucht van de jongen
en het scanderen 'Nu, nu moet je doorzetten!
Hippomenes, hup! Zet nu alles op alles!
Niet versagen: je gaat winnen!' Onzeker is het of onze Megarische held
meer plezier had van deze kreten of juist Schoenius' dochter....
o quotiens, cum iam posset transire, morata est
spectatosque diu vultus invita reliquit!
aridus e lasso veniebat anhelitus ore,
metaque erat longe: tum denique de tribus unum
fetibus arboreis proles Neptunia misit.




665
Oh, hoe vaak niet hield zij de pas in, wanneer zij hem al kon voorbijgaan
en liet zij met tegenzin zijn lang gadegeslagen gezicht achter zich!
Droog gehijg ontsnapte aan zijn uitgeputte mond
en de eindpaal was nog ver: dan, eindelijk, werpt Neptunus' nazaat
één van de drie boomvruchten weg:
obstipuit virgo nitidique cupidine pomi
declinat cursus aurumque volubile tollit;
praeterit Hippomenes: resonant spectacula plausu.
illa moram celeri cessataque tempora cursu
corrigit atque iterum iuvenem post terga relinquit:




670
het meisje verbaast zich en buigt uit begeerte naar de glanzende vrucht
uit haar baan en raapt het rollende goud van de grond;
Hippomenes stuift haar voorbij: een donderende gejuich klinkt op van de tribunes.
Zij wint met een tussensprint haar oponthoud en de verloren tijd weer terug
en laat opnieuw de jongen achter zich;
et rursus pomi iactu remorata secundi
consequitur transitque virum. pars ultima cursus
restabat; 'nunc' inquit 'ades, dea muneris auctor!'
inque latus campi, quo tardius illa rediret,
iecit ab obliquo nitidum iuvenaliter aurum.




675
en, weer opgehouden door de worp van een tweede appel,
zet ze de achtervolging in en gaat de jongen voorbij.
Nu rest nog het laatste stuk renbaan: 'Sta me nu bij, steunt hij,
godin die me dit geschenk gaf!' en, om haar nog langer op te houden,
wierp hij de schitterende vrucht met zijn jongenskracht dwars het veld in.
an peteret, virgo visa est dubitare: coegi
tollere et adieci sublato pondera malo
inpediique oneris pariter gravitate moraque,
neve meus sermo cursu sit tardior ipso,
praeterita est virgo: duxit sua praemia victor.




680
Zou ze hem gaan halen, ik zag het meisje aarzelen: ik zette haar aan tot
halen en gaf aan de opgeraapte appel extra zwaarte
en door de handicap van deze verzwaring en de opgelopen achterstand
[om mijn verhaal niet langer te maken dan de wedloop zelf]
het meisje werd gepasseerd: de winnaar kreeg zijn prijs.
'"Dignane, cui grates ageret, cui turis honorem
ferret, Adoni, fui? nec grates inmemor egit,
nec mihi tura dedit. subitam convertor in iram,
contemptuque dolens, ne sim spernenda futuris,
exemplo caveo meque ipsa exhortor in ambos:




685
- "Was ik, Adonis, niet waardig geweest om dank aan te betuigen,
om de eer van wierook te bewijzen? Mooi niet heeft hij aan dank gedacht,
geen wierook mij geofferd. Een plotselinge woede komt bij me op en
gekrenkt door deze versmading hoed ik me door een voorbeeld om in de toekomst
nog versmaad te worden en wind mezelf tegen hen beiden op:
templa, deum Matri quae quondam clarus Echion
fecerat ex voto, nemorosis abdita silvis,
transibant, et iter longum requiescere suasit;
illic concubitus intempestiva cupido
occupat Hippomenen a numine concita nostro.




690
Zij passeerden de tempel die de vermaarde Echion ooit aan de Moeder
der goden beloofd en gewijd had, verborgen diep in het woud,
en de lengte van hun tocht raadde hen een rustpauze aan;
toen hij zich daar te ruste had gelegd beving Hippomenes
een ontijdige begeerte, door onze macht opgewekt, naar liefdesgenot.
luminis exigui fuerat prope templa recessus,
speluncae similis, nativo pumice tectus,
religione sacer prisca, quo multa sacerdos
lignea contulerat veterum simulacra deorum;
hunc init et vetito temerat sacraria probro.




695
Dichtbij het heiligdom bevond zich een afgelegen plek met schaars licht
een soort grot, overdekt met lokaal puimsteen,
sacraal door aloud godsdienstig gebruik; daarheen had een priester
veel houten beelden van oude goden gebracht:
daar ging hij heen en schond het heiligdom met verboden liefdesgenot
sacra retorserunt oculos, turritaque Mater
an Stygia sontes dubitavit mergeret unda:
poena levis visa est; ergo modo levia fulvae
colla iubae velant, digiti curvantur in ungues,
ex umeris armi fiunt, in pectora totum




700
de beelden wendden hun ogen af en de Moedergod, met torens bekranst,
vroeg zich af of ze de schuldigen onder zou dompelen in het water van de Styx;
maar die straf leek haar te licht; dus bekleedde ze de zo pas nog gladde nekken
met manen, hun vingers krommen zich tot klauwen,
hun schouders tot schoften, heel hun gewicht schuift naar hun borst
pondus abit, summae cauda verruntur harenae;
iram vultus habet, pro verbis murmura reddunt,
pro thalamis celebrant silvas aliisque timendi
dente premunt domito Cybeleia frena leones.
hos tu, care mihi, cumque his genus omne ferarum,




705
met een staart slepen ze over het zandoppervlak;
hun gezicht straalt woestheid uit, in plaats van taal scheiden ze gegrom uit
en in plaats van een slaapvertrek huizen ze in het woud en, vreeswekkend
voor anderen kauwen ze met hun getemde tanden als leeuwen het bit van Cybele.
Mijd hen, mijn geliefde Adonis, en met hen al dit soort wild
quod non terga fugae, sed pugnae pectora praebet,
effuge, ne virtus tua sit damnosa duobus!"

dat niet zijn rug toont op de vlucht maar juist zijn borst tot de strijd
ontvlucht hen opdat niet vermetelheid noodlottig voor ons twee wordt!'

Adonis' einde (708 - 739)




'Illa quidem monuit iunctisque per aera cycnis
carpit iter, sed stat monitis contraria virtus.
forte suem latebris vestigia certa secuti


710
'Zo vermaande zij hem en ging door de lucht weg met haar span zwanen,
maar zijn koen karakter verzet zich tegen haar vermaning:
Toevallig volgden zijn scherpe honden het spoor van een ever
excivere canes, silvisque exire parantem
fixerat obliquo iuvenis Cinyreius ictu:
protinus excussit pando venabula rostro
sanguine tincta suo trepidumque et tuta petentem
trux aper insequitur totosque sub inguine dentes




715
en verjoegen die uit zijn schuilplaats; toen hij het bos wilde verlaten
had Adonis hem met een haakse worp getroffen.
Meteen stootte de razende ever de met bloed besmeurde speer
met zijn slagtand weg en zet de achtervolging in op hem die nu
angstig veiligheid zoekt: hij stoot heel zijn tanden diep in zijn buik
abdidit et fulva moribundum stravit harena.
vecta levi curru medias Cytherea per auras
Cypron olorinis nondum pervenerat alis:
agnovit longe gemitum morientis et albas
flexit aves illuc, utque aethere vidit ab alto




720
en spreidt hem ten dode gedoemd uit in het gele zand.
Venus had op haar lichte wagen reizend door de lucht
nog niet Cyprus bereikt met de zwanenvlucht,
toen zij van ver het steunen van de stervende herkende en
haar blanke vogels daarheen stuurde; zodra ze vanuit de hoogte
exanimem inque suo iactantem sanguine corpus,
desiluit pariterque sinum pariterque capillos
rupit et indignis percussit pectora palmis
questaque cum fatis "at non tamen omnia vestri
iuris erunt" dixit. "luctus monimenta manebunt




725
de gestorvene ziet en het lichaam badend in zijn bloed,
springt zij omlaag en rukt zich kleding en haren van het lijf
en krabt haar borst open met machteloze handen en met een klacht
tot de schikgodinnen zegt ze: 'Toch hoort niet alles tot jullie domein;
altijd, Adonis, zullen er monumenten bestaan van dit rouwbeklag
semper, Adoni, mei, repetitaque mortis imago
annua plangoris peraget simulamina nostri;
at cruor in florem mutabitur. an tibi quondam
femineos artus in olentes vertere mentas,
Persephone, licuit: nobis Cinyreius heros




730
van mij en het jaarlijks herhaald beeld van je dood
zal het beeld van mijn treuren laten bestaan;
maar het bloed zal veranderen in een bloem. Aan jou, Persephone,
was het ooit geoorloofd om vrouwenleden te veranderen in muntblad;
zal het ons dan misgund worden dat Adonis
invidiae mutatus erit?" sic fata cruorem
nectare odorato sparsit, qui tinctus ab illo
intumuit sic, ut fulvo perlucida caeno
surgere bulla solet, nec plena longior hora
facta mora est, cum flos de sanguine concolor ortus,




735
van gedaante verandert?' Zo sprekend besprenkelde ze zijn bloed
met geurige nectar en daardoor gezalfd
zwol het zodanig op dat uit de rossige blaas voortaan
een glanzende bel ontstaat en het duurde geen vol uur meer
of er ontsprong een bloem met een kleur zo bloedrood
qualem, quae lento celant sub cortice granum,
punica ferre solent; brevis est tamen usus in illo;
namque male haerentem et nimia levitate caducum
excutiunt idem, qui praestant nomina, venti.'



739
als de granaatappel zijn pit bewaart onder een taaie schil;
maar kort is de vreugde die hij biedt,
want broos gebouwd en kwetsbaar door haar lichtheid, verwaait zij
door dezelfde wind die haar de naam 'windroos' geeft.











Lees verder in Boek 11


Terug naar het overzicht van de inhoud van de Metamorfosen