Boek 8 van de Metamorfosen van Ovidius

Minos, Scylla en Nisus (1 - 151)
Minotaurus, Daedalus, Theseus en Ariadne (152 - 182)
Daedalus, Icarus en Perdix (183 - 259)
Meleager en het Calydonische everzwijn (260 - 424)
De dood van Meleager (425 - 546)
Philemon en Baucis (611 - 724)
Proteus; Erisychthon en zijn dochter Mestra (725 - 884)


Minos, Scylla en Nisus (1 - 151)


Iam nitidum retegente diem noctisque fugante
tempora Lucifero cadit Eurus, et umida surgunt
nubila: dant placidi cursum redeuntibus Austri
Aeacidis Cephaloque; quibus feliciter acti
ante exspectatum portus tenuere petitos.




  5
Nu onthult de ochtendster de schitterende dag en verjaagt
de nachtelijke uren en gaat de Oostenwind liggen. Vochtige wolken
verschijnen: milde Zuidelijke winden zorgen voor de terugreis
van Cephalus met de Aeaciden; door hun gunstige kracht
hebben zij eerder dan verwacht de haven bereikt die zij zochten.
- Interea Minos Lelegeia litora vastat
praetemptatque sui vires Mavortis in urbe
Alcathoi, quam Nisus habet, cui splendidus ostro
inter honoratos medioque in vertice canos
crinis inhaerebat, magni fiducia regni.




10
Intussen teistert Minos de kusten van Megara
en test de sterkte van zijn leger op de stad van Alcathous,
waarover nu Nisus heerst, op wiens eerbiedwaardige
grijze hoofdhaar een schitterend purperen haarlok prijkt,
symbolische waarborg van zijn machtig koningschap.
- Sexta resurgebant orientis cornua lunae,
et pendebat adhuc belli fortuna, diuque
inter utrumque volat dubiis Victoria pennis.
regia turris erat vocalibus addita muris,
in quibus auratam proles Letoia fertur




15
Voor de zesde maal groeiden de horens van de wassende maan
en nog steeds was de afloop van de oorlog onzeker,
zo lang al vloog Victoria met weifelende vleugels tussen beide.
Een paleistoren was gebouwd vlak bij die zingende muren
waarop Leto's zoon Apollo, naar verluidt, zijn gouden lier
deposuisse lyram: saxo sonus eius inhaesit.
saepe illuc solita est ascendere filia Nisi
et petere exiguo resonantia saxa lapillo,
tum cum pax esset; bello quoque saepe solebat
spectare ex illa rigidi certamina Martis,




20
had gelegd: de klank ervan bleef één met de steen.
Scylla, dochter van Nisus, mocht hem graag beklimmen
en met kleine steentjes op de stenen mikken voor hun klank
dat was in vredestijd; maar ook tijdens de oorlog zette ze die gewoonte
voort en werd zo toeschouwer van de gevechten in die meedogenloze oorlog.
iamque mora belli procerum quoque nomina norat
armaque equosque habitusque Cydoneasque pharetras;
noverat ante alios faciem ducis Europaei,
plus etiam, quam nosse sat est: hac iudice Minos,
seu caput abdiderat cristata casside pennis,




25
Nu had ze, bij een pauze in de oorlog, ook de namen van de voornaamsten
geleerd, hun uitrusting, paarden en hun Kretensische pijlkokers
en bovenal het uiterlijk van de aanvoerder Minos, Europa's zoon,
wat haar betreft was hij geweldig: als hij zijn hoofd had verborgen
in een helm getooid met een verenkam
in galea formosus erat; seu sumpserat aere
fulgentem clipeum, clipeum sumpsisse decebat;
torserat adductis hastilia lenta lacertis:
laudabat virgo iunctam cum viribus artem;
inposito calamo patulos sinuaverat arcus:




30
dan was hij mooi met die helm, en als hij zijn schild had genomen
glanzend van brons, dan stond hem dat schild weer uitnemend;
had hij met met zijn gespierde armen een trage lans weggeslingerd,
dan juichtte het meisje om zijn kunde en zijn kracht;
had hij zijn voetboog gekromd en een pijl in stelling gebracht
sic Phoebum sumptis iurabat stare sagittis;
cum vero faciem dempto nudaverat aere
purpureusque albi stratis insignia pictis
terga premebat equi spumantiaque ora regebat,
vix sua, vix sanae virgo Niseia compos




35
dan zwoer zij weer dat hij als Phoebus zijn wapens hanteerde!
Maar wanneer hij door het afzetten van zijn helm zijn gezicht had ontbloot
en hij in purper gehuld op de rug van zijn schimmel met
het kleurige dek zat en diens schuimende bek in toom hield
dan was de dochter van Nisus nog amper bij zinnen:
mentis erat: felix iaculum, quod tangeret ille,
quaeque manu premeret, felicia frena vocabat.
impetus est illi, liceat modo, ferre per agmen
virgineos hostile gradus, est impetus illi
turribus e summis in Cnosia mittere corpus




40
gelukkig prees ze dan zijn speer omdat hij die aanraakte
en gelukkig de leidsels omdat hij die vasthield.
Haar impuls was, als dat kon, haar meisjesvoet door de vijandelijke linies
te zetten, haar eerste impuls ook van de top van de toren
zich omlaag te storten naar het legerkamp van Cnosus,
castra vel aeratas hosti recludere portas,
vel siquid Minos aliud velit. utque sedebat
candida Dictaei spectans tentoria regis,
'laeter,' ait 'doleamne geri lacrimabile bellum,
in dubio est; doleo, quod Minos hostis amanti est.




45
ja zelfs om de bronzen poorten voor de vijand te openen,
of wat maar anders Minos zou willen. Terwijl ze zo zat te
kijken naar de witte tenten van de Kretensische koning vroeg ze zich af:
'Ik weet niet of ik veheugd of verdrietig op het einde van de droeve oorlog
zal reageren: verdrietig omdat Minos een vijand is voor wie hem bemint.
sed nisi bella forent, numquam mihi cognitus esset!
me tamen accepta poterat deponere bellum
obside: me comitem, me pacis pignus haberet.
si quae te peperit, talis, pulcherrime regum,
qualis es ipse, fuit, merito deus arsit in illa.




50
Maar als er geen oorlog bestond, dan zou ik hem nooit hebben gekend!
Als hij mij als gegijzelde accepteerde kon hij de oorlog beëindigen:
hij zou mij als maatje heben en als onderpand van de vrede.
Als jouw moeder zo was als jij, mooiste koning,
dan was het terecht dat Juppiter voor haar ontvlamde!
o ego ter felix, si pennis lapsa per auras
Cnosiaci possem castris insistere regis
fassaque me flammasque meas, qua dote, rogarem,
vellet emi, tantum patrias ne posceret arces!
nam pereant potius sperata cubilia, quam sim




55
Driewerf gelukkig zou ik zijn als ik met vleugels door de lucht
in het kamp van de Kretensische koning kon landen
mijzelf bekend maken en mijn liefde en dan vragen voor welke
bruidschat hij mij zou kopen als het tenminste niet vaders koningschap is!
Want liever zie ik de hoop op een huwelijk vervliegen dan dat ik
proditione potens!—quamvis saepe utile vinci
victoris placidi fecit clementia multis.
iusta gerit certe pro nato bella perempto:
et causaque valet causamque tenentibus armis.
at, puto, vincemur; qui si manet exitus urbem,




60
door verraad slagen zou! - Hoewel: de mildheid van een overwinnaar
maakt vaak dat overwonnen worden in het belang van velen is.
Terecht voert hij een oorlog om Androgeos, zijn vermoorde zoon:
zowel de zaak is terecht alsook de zaak bepleiten met wapens.
Welnu wij gaan verliezen, vrees ik; welke afloop wacht de stad dan toch?
cur suus haec illi reseret mea moenia Mavors
et non noster amor? melius sine caede moraque
inpensaque sui poterit superare cruoris.
non metuam certe, ne quis tua pectora, Minos,
vulneret inprudens: quis enim tam durus, ut in te




65
waarom zou zijn leger mijn stad aan hem wel prijs mogen geven maar niet
onze liefde? Hij zal toch liever overwinnen zonder bloedig oponthoud
en het vergieten van eigen bloed!
Dan hoef ik ook niet bang te zijn, Minos, dat iemand jou verwonden zal
per ongeluk: wie immers is zo harteloos dat hij zijn lans
derigere inmitem non inscius audeat hastam?
coepta placent, et stat sententia tradere mecum
dotalem patriam finemque inponere bello;
verum velle parum est! aditus custodia servat,
claustraque portarum genitor tenet: hunc ego solum




70
met opzet op jou zou richten?
Mijn plan is goed en mijn besluit om samen met mijzelf het vaderland
uit te leveren als bruidschat en een einde aan de oorlog te maken;
maar willen alleen schiet tekort! Bewakers controleren de toegang,
en vader heeft de sleutels van de poorten: voor hem alleen
infelix timeo, solus mea vota moratur.
di facerent, sine patre forem! sibi quisque profecto
est deus: ignavis precibus Fortuna repugnat.
altera iamdudum succensa cupidine tanto
perdere gauderet, quodcumque obstaret amori.




75
ben ik, slappeling, bang, alleen hij staat mijn plan in de weg.
Maakten de goden maar dat ik vaderloos was! Ieder is stellig zijn eigen god:
het lot weerstaat de beden van lafaards.
Een ander zou, aangevuurd door een zo grote begeerte allang
opgeruimd uit de weg ruimen al wat maar zijn liefde frustreerde.
et cur ulla foret me fortior? ire per ignes
et gladios ausim; nec in hoc tamen ignibus ullis
aut gladiis opus est, opus est mihi crine paterno.
illa mihi est auro pretiosior, illa beatam
purpura me votique mei factura potentem.'




80
En waarom zou iemand anders flinker dan ik zijn? Vuren zou ik
durven trotseren en zwaarden, maar mijn situatie vraagt geen vuur
of zwaard: alleen maar de haarlok van mijn vader.
Die is voor mij kostbaarder dan goud, die zal met zijn purper,
mij een gelukzalige uitvoering brengen van mijn plan'.
Talia dicenti curarum maxima nutrix
nox intervenit, tenebrisque audacia crevit.
prima quies aderat, qua curis fessa diurnis
pectora somnus habet: thalamos taciturna paternos
intrat et (heu facinus!) fatali nata parentem




85
Terwijl zij zo mijmerde trad de nacht in, die machtige voedster
van plannen en in de duisternis is haar overmoed nog gegroeid.
De eerste periode van rust, waarin de slaap het hart, vermoeid van
de dagelijkse beslommeringen kalmeert, was haar bondgenoot: stilletjes
sluipt zij het slaapvertrek van haar vader binnen en (wee, welk een misdaad)
crine suum spoliat praedaque potita nefanda
per medios hostes (meriti fiducia tanta est) 88
pervenit ad regem; quem sic adfata paventem est:
'suasit amor facinus: proles ego regia Nisi
Scylla tibi trado patriaeque meosque penates;
praemia nulla peto nisi te: cape pignus amoris
purpureum crinem nec me nunc tradere crinem,
sed patrium tibi crede caput!' scelerataque dextra
munera porrexit; Minos porrecta refugit








95
de dochter berooft haar vader van de haarlok met het lot van zijn land en
met die afschuwelijke buit komt zij door de vijandelijke linies (zo groot is haar
vertrouwen in de beloning) tot bij de koning; die spreekt zij, als hij schrikt,
zo toe:'De liefde heeft iets groots verricht: ik ben Scylla, koningsdochter van Nisus,
en lever aan u het lot van mij en mijn vaderland uit;
als beloning vraag ik niets meer dan u: ontvang als onderpand van mijn liefde
deze purperen lok en geloof mij: hierbij geef ik u niet slechts een lok
maar heel mijn vaders hoofd!' en met haar rechterhand reikt zij
hem het misdadig geschenk aan. Minos duikt voor haar aanbod weg
turbatusque novi respondit imagine facti:
'di te summoveant, o nostri infamia saecli,
orbe suo, tellusque tibi pontusque negetur!
certe ego non patiar Iovis incunabula, Creten,
qui meus est orbis, tantum contingere monstrum.'




100
en in zijn schrik om de omvang van deze ongehoorde daad reageert hij:
'De goden mogen jou van hun aarde verjagen, schandvlek van onze tijd,
en land en zee mogen jou verstoten!
Natuurlijk zal ik niet dulden dat Juppiters wieg Kreta,
mijn land, door zo'n afschuwelijk gedrocht wordt besmet .'
Dixit, et ut leges captis iustissimus auctor
hostibus inposuit, classis retinacula solvi
iussit et aeratas impelli remige puppes.
Scylla freto postquam deductas nare carinas
nec praestare ducem sceleris sibi praemia vidit,




105
Dat was zijn antwoord, en zodra deze rechtvaardige rechter de vijand
na de overwinning zijn eisen bekend had gemaakt, gaf hij opdracht de trossen
van zijn vloot te lossen en de bronsbeslagen schepen naar zee te roeien.
Toen Scylla de weggevoerde schepen de volle zee op zag gaan en begreep
dat de leider de beloning voor haar misdaad verschuldigd bleef,
consumptis precibus violentam transit in iram
intendensque manus passis furibunda capillis
'quo fugis' exclamat 'meritorum auctore relicta,
o patriae praelate meae, praelate parenti?
quo fugis, inmitis, cuius victoria nostrum




110
ging zij, nu haar smeekbeden vergeefs bleken, over op vreselijke woede
en met uigestoken handen razend met loshangend haar, riep zij uit:
'Waarheen vlucht je weg, met achterlating van de bewerker van jouw verdiensten,
terwijl ik jou boven mijn vaderland stelde, boven mijn vader?
Waarheen gaat jouw vlucht, wiens overwinning zowel mijn misdaad
et scelus et meritum est? nec te data munera, nec te
noster amor movit, nec quod spes omnis in unum
te mea congesta est? nam quo deserta revertar?
in patriam? superata iacet! sed finge manere:
proditione mea clausa est mihi! patris ad ora?




115
als mijn verdienste is? Noch mijn geschenk noch mijn liefde
heeft jou geraakt, noch al mijn verwachtingen die ik op jou alleen
heb gevestigd? Tot wie immers kan ik, verweesde, mijn toevlucht nog nemen?
Mijn vaderland? Dat is geknecht! Maar als ze al bestaat:
door mijn verraad is zij voor mij afgesloten! De ogen van mijn vader?
quem tibi donavi? cives odere merentem,
finitimi exemplum metuunt: exponimur orbae
terrarum, nobis ut Crete sola pateret.
hac quoque si prohibes et nos, ingrate, relinquis,
non genetrix Europa tibi est, sed inhospita Syrtis,




120
Die ik aan jou uitgeleverd heb? Nee, terecht haten mij de burgers,
huivert mijn familie voor mijn voorbeeld: van heel de aarde word ik verbannen
terwijl alleen Kreta voor mij open zou moeten staan.
Als ons ook daarvan afweert en mij, ondankbare, in de steek laat
dan is Europa je moeder niet maar de ontoegankelijke Syrtis
Armeniae tigres austroque agitata Charybdis.
Nec Iove tu natus, nec mater imagine tauri
ducta tua est: generis falsa est ea fabula! verus,
[et ferus et captus nullius amore iuvencae]
qui te progenuit, taurus fuit. exige poenas,




125
de tijgers van Armenië en de Charybdis, opgezweept door de storm.
En niet ben je door Jupppiter verwekt, noch was je moeder ontvoerd door
het lijf van een stier: dat verhaal van je afkomst is een fabel!
Nee, jouw vader was een echte stier, woest en nooit gegrepen door
begeerte naar welke koe ook. Nisus, mijn vader, straf mij maar!
Nise pater! gaudete malis, modo prodita, nostris,
moenia! nam, fateor, merui et sum digna perire.
sed tamen ex illis aliquis, quos impia laesi,
me perimat! cur, qui vicisti crimine nostro,
insequeris crimen? scelus hoc patriaeque patrique est,




130
Burgers, pas nog verraden, verheug jullie maar over mijn rampspoed,
want, dat beken ik; ik heb mijn ondergang wel degelijk verdiend.
Maar toch: laat diegene onder hen die ik, goddeloze, geschaad heb
mij verdoemen! Waarom zoek jij wraak, die hen overwon door mijn misdaad?
Dit was een wandaad voor mijn vaderland en mijn vader
officium tibi sit! te vere coniuge digna est,
quae torvum ligno decepit adultera taurum
discordemque utero fetum tulit. ecquid ad aures
perveniunt mea dicta tuas, an inania venti
verba ferunt idemque tuas, ingrate, carinas?




135
voor jou moet dat een weldaad zijn; werkelijk, voor jouw vrouw Pasiphaë,
ben jij een waardige eega, daar zij als minnares een grimmige stier met hout
misleidde en zo de Minotaurus voortbracht. Bereiken mijn woorden jou
door het luchtruim misschien, of verwaaien dezelfde winden
die jouw schepen voortdrijven, harteloze, mijn woorden?
iam iam Pasiphaen non est mirabile taurum
praeposuisse tibi: tu plus feritatis habebas.
me miseram! properare iubet! divulsaque remis
unda sonat, mecumque simul mea terra recedit.
nil agis, o frustra meritorum oblite meorum:




140
Nu is het niet meer verwonderlijk dat Pasiphaë aan een stier de voorkeur
gaf boven jou: jij was haar te ongelikt. Ach ik ongelukkige!
Hij geeft opdracht te versnellen; het water klotst als het door
de riemen uiteen wordt geslagen en met mij wijkt mijn land terug in de verte.
Bespaar je de moeite: vergeefs heb je mijn verdiensten uit je geheugen gewist.
insequar invitum puppimque amplexa recurvam
per freta longa trahar.' Vix dixerat, insilit undis
consequiturque rates faciente cupidine vires
Cnosiacaeque haeret comes invidiosa carinae.
quam pater ut vidit (nam iam pendebat in aura




145
Tegen jouw wens in zal ik je volgen en vastgeklampt aan de ronding van je schip
zal ik over wijde zeeën mee worden gevoerd'. Na deze woorden sprong zij te water
en zette het schip na waarbij haar begeerte haar kracht gaf
en zij klampte zich vast aan het Cnossische schip als een stalker.
Toen haar vader haar zo zag [hij dreef namelijk al in de lucht,
et modo factus erat fulvis haliaeetus alis),
ibat, ut haerentem rostro laceraret adunco;
illa metu puppim dimisit, et aura cadentem
sustinuisse levis, ne tangeret aequora, visa est.
pluma subit palmis: in avem mutata vocatur
Ciris et a tonso est hoc nomen adepta capillo.




150

zojuist al veranderd in een rossige zee-arend], dook hij op haar af
om haar, vastgekleefd, met zijn gekromde snavel te verscheuren.
Uit angst liet zij de achtersteven los en een lichte bries leek haar te verhinderen
het zeewater te bereiken: veren bedekten haar handen:
in een vogel veranderd wordt zij 'Ciris' genoemd;
die naam heeft zij ontleend aan de gestolen haarlok.

Minotaurus, Daedalus, Theseus en Ariadne (152 - 182)




Vota Iovi Minos taurorum corpora centum
solvit, ut egressus ratibus Curetida terram
contigit, et spoliis decorata est regia fixis.
creverat obprobrium generis, foedumque patebat     



155
Na zijn terugkeer op Kreta offerde Minos toen hij voet aan wal
had gezet honderd stieren aan Juppiter zoals hij beloofd had
en zijn koninklijk paleis versierde hij met zijn buit.
De Minotaurus, schandvlek op zijn geslacht, was gegroeid
matris adulterium monstri novitate biformis;
destinat hunc Minos thalamo removere pudorem
multiplicique domo caecisque includere tectis.
Daedalus ingenio fabrae celeberrimus artis
ponit opus turbatque notas et lumina flexum




160
en de walgelijke ontrouw van zijn moeder, Pasiphaë, was door de gruwel
van het hybride, mensdierlijke wezen maar al te duidelijk. Minos besloot
de schaamte uit zijn slaapkamer te bannen en hem op te sluiten in een
ingewikkelde woning met blinde vertrekken. Daedalus, beroemd om zijn
vernuft in de bouwkunst, klaarde die klus met een doolhof en misleidde
ducit in errorem variarum ambage viarum.
non secus ac liquidus Phrygiis Maeandros in arvis
ludit et ambiguo lapsu refluitque fluitque
occurrensque sibi venturas aspicit undas
et nunc ad fontes, nunc ad mare versus apertum




165
de ogen door valstrikken van allerlei routes.
Net zoals de vlietende Meander speels door de velden van Phrygië stroomt
en met een weifelende loop terug en weer heen vloeit
en zichzelf tegemoet stromend spookgolven ontmoet
en nu eens terug naar de bron, dan weer naar open zee
incertas exercet aquas: ita Daedalus implet
innumeras errore vias vixque ipse reverti
ad limen potuit: tanta est fallacia tecti.
Quo postquam geminam tauri iuvenisque figuram
clausit, et Actaeo bis pastum sanguine monstrum




170
zijn water afmat: zo maakt Daedalus ontelbare gangen doodlopend
en kan amper ook zelf nog bij de ingang terugkomen:
zo sterk misleidend is de weg in dat tehuis.
Nadat hij daar de dubbelvormige stierjongeling opgesloten
en met Atheens bloed twee maal het ondier gevoed had
tertia sors annis domuit repetita novenis,
utque ope virginea nullis iterata priorum
ianua difficilis filo est inventa relecto,
protinus Aegides rapta Minoide Diam
vela dedit comitemque suam crudelis in illo




175
heeft Theseus hem bij de derde loting gedood na nog eens negen jaar.
Maar toen hij met de hulp van Ariadne, de prinses, de onvindbare toegang
gevonden had [geen van de vorigen was teruggekeerd] door haar draad weer
op te winden, schaakte Aegeus' zoon de dochter van Minos en zeilde weg
naar Naxos maar liet daar op de kust zijn vriendin in de steek.
litore destituit; desertae et multa querenti
amplexus et opem Liber tulit, utque perenni
sidere clara foret, sumptam de fronte coronam
inmisit caelo: tenues volat illa per auras
dumque volat, gemmae nitidos vertuntur in ignes




180
Bacchus heeft haar, luid klagend achtergelaten, troost en
verlichting gebracht en, opdat zij door een eeuwig gesternte
luisterrijk zijn zou, heeft hij de diadeem van haar hoofd gehaald
en die de hemel in geslingerd: hij vloog door de ijle luchtlagen heen
en onderweg werden zijn juwelen veranderd in stralende vuren
consistuntque loco specie remanente coronae,
qui medius Nixique genu est Anguemque tenentis.

zij bleven staan op de plaats die midden tussen Nixus' knie en de Slang ligt
terwijl zij het uiterlijk van de krans wel bewaren.

Daedalus, Icarus en Perdix (183 - 259)




Daedalus interea Creten longumque perosus
exilium tactusque loci natalis amore
clausus erat pelago. 'terras licet' inquit 'et undas


185
Daedalus intussen, zijn lange ballingschap op Kreta meer dan zat en
geplaagd door heimwee naar Athene, riep uit:
'Laat Minos de aarde en de zee versperren,
obstruat: et caelum certe patet; ibimus illac:
omnia possideat, non possidet aera Minos.'
dixit et ignotas animum dimittit in artes
naturamque novat. nam ponit in ordine pennas
a minima coeptas, longam breviore sequenti,




190
het luchtruim ligt dan toch open: daar ligt onze weg:
hij mag dan alles bezitten, de lucht bezit hij niet!'
Na deze woorden wijdde hij zich aan een onbekend ambacht
en gaf de natuur een nieuw gezicht; want hij legde veren op volgorde neer        
te beginnen met de kleinste zodat een lange de korte volgde
ut clivo crevisse putes: sic rustica quondam
fistula disparibus paulatim surgit avenis;
tum lino medias et ceris alligat imas
atque ita conpositas parvo curvamine flectit,
ut veras imitetur aves. puer Icarus una




195
en je zou menen dat ze langs een helling gegroeid waren: zo wordt ook
een panfluit met ongelijke rietstengels allengs breder.
Dan verbindt hij hun midden met draad en de uiteinden met was
en zo vastgemaakt buigt hij ze met een lichte welving,
zodat hij echte vogels nabootst. Zijn zoontje Icarus stond er bij en,
stabat et, ignarus sua se tractare pericla,
ore renidenti modo, quas vaga moverat aura,
captabat plumas, flavam modo pollice ceram
mollibat lusuque suo mirabile patris
impediebat opus. postquam manus ultima coepto




200
niet begrijpend dat hij zijn met eigen gevaren speelde, pakte hij
met stralend gezicht nu eens de veren die opwaaien in een windvlaag,
weer op; dan weer drukte hij met zijn duim in de gele was
en hinderde met zijn spel het wonderwerk van zijn vader.
Nadat hij de laatste hand had gelegd aan zijn onderneming
inposita est, geminas opifex libravit in alas
ipse suum corpus motaque pependit in aura;
instruit et natum 'medio' que 'ut limite curras,
Icare,' ait 'moneo, ne, si demissior ibis,
unda gravet pennas, si celsior, ignis adurat:




205
hield de maker zich met beide vleugels in evenwicht
en liet eerst zichzelf in de luchtstroom hangen en
gaf toen ook zijn zoontje instructies: 'Denk erom dat je halfhoog vliegt,
Icarus zodat niet, als je te laag vliegt, het zeevocht
je veren verzwaart of, te hoog, de hitte ze roostert:
inter utrumque vola. nec te spectare Booten
aut Helicen iubeo strictumque Orionis ensem:
me duce carpe viam!' pariter praecepta volandi
tradit et ignotas umeris accommodat alas.
inter opus monitusque genae maduere seniles,




210
vlieg tussen beide in; en zoek niet de Ossendrijver op
of de Grote Beer en Orion emt zijn getrokken zwaard:
vlieg achter mij aan!' en onder het geven van die vliegles draagt hij de
onbekende vleugels over en bindt hij ze aan de schoudertjes.
Tijdens dit werk en vermaning raakten zijn oude wangen betraand
et patriae tremuere manus; dedit oscula nato
non iterum repetenda suo pennisque levatus
ante volat comitique timet, velut ales, ab alto
quae teneram prolem produxit in aera nido,
hortaturque sequi damnosasque erudit artes




215
en zijn vaderhanden beefden; hij gaf zijn zoon kussen die
niet meer herhaald zouden worden, verhief zich op zijn vleugels
en vloog voorop, bezorgd om zijn metgezel - zoals een vogel die zijn
jonge kuiken het nest uit de lucht in brengt -
hij spoort hem aan te volgen en leert hem de heilloze vliegkunst
et movet ipse suas et nati respicit alas.
hos aliquis tremula dum captat harundine pisces,
aut pastor baculo stivave innixus arator
vidit et obstipuit, quique aethera carpere possent,
credidit esse deos. et iam Iunonia laeva




220
zelf wiekt hij zijn eigen vleugels en let op die van zijn zoon.
Terwijl een visser met zijn hengel op vis aast of een herder op zijn staf
leunt en een boer op zijn ploeg ziet hij hen en verbaast zich en
denkt dat het goden zijn die daar door de lucht kunnen vliegen.
Het Samos van Juno lag al links van hen
parte Samos (fuerant Delosque Parosque relictae)
dextra Lebinthos erat fecundaque melle Calymne,
cum puer audaci coepit gaudere volatu
deseruitque ducem caelique cupidine tractus
altius egit iter. rapidi vicinia solis




225
(Delos en Paros hadden zij al achter zich gelaten)
Lebinthos lag rechts en ook Calymne rijk aan honing,
toen de jongen dartel werd om de stoutmoedige vlucht
en zijn gids niet meer volgde en, aangetrokken door een verlangen
naar het zwerk, hoger aanhield: de nabijheid van het snelle zonlicht
mollit odoratas, pennarum vincula, ceras;
tabuerant cerae: nudos quatit ille lacertos,
remigioque carens non ullas percipit auras,
oraque caerulea patrium clamantia nomen
excipiuntur aqua, quae nomen traxit ab illo.




230
maakte de geurige honing, lijm van de vleugels, al zacht;
nu was de was al versmolten: hij klapwiekte nog met kale armen
maar nu hij zijn vleugels miste ving hij geen lucht meer en
terwijl zijn mond nog 'Vader' riep werd die omsloten
door het donkere water dat zijn naam aan hem ontleent.
at pater infelix, nec iam pater, 'Icare,' dixit,
'Icare,' dixit 'ubi es? qua te regione requiram?'
'Icare' dicebat: pennas aspexit in undis
devovitque suas artes corpusque sepulcro
condidit, et tellus a nomine dicta sepulti.




235
Maar de ongelukkige vader, al geen vader meer, riep 'Icarus',
'Icarus', riep hij, 'waar ben je ? waar ergens kan ik je vinden?'
'Icarus!' herhaalde hij, zag toen de veren op het water
vervloekte zijn kunde en borg het lichaam in een graf:
de aarde is daar benoemd met de naam van de begravene.
Hunc miseri tumulo ponentem corpora nati
garrula limoso prospexit ab elice perdix
et plausit pennis testataque gaudia cantu est,
unica tunc volucris nec visa prioribus annis,
factaque nuper avis longum tibi, Daedale, crimen.




240
Hem, die het lichaam begroef van zijn ongelukkige zoontje,
sloeg een snaterende patrijs gade vanuit een modderige greppel
en klepperde met zijn vleugels en betuigde zijn vreugde met gezang;
die vogel was toen nog uniek, nog nooit tevoren gezien, pas onlangs
vogel geworden als blijvende aanklacht tegen jou, Daedalus;
namque huic tradiderat, fatorum ignara, docendam
progeniem germana suam, natalibus actis
bis puerum senis, animi ad praecepta capacis;
ille etiam medio spinas in pisce notatas
traxit in exemplum ferroque incidit acuto




245
Want bij deze had zijn zuster, onbekend met de toekomst,
haar zoon in de leer gedaan; een jongen van twaalf jaar
met een schrandere, leergierige geest;
zo had die ook de stekels opgemerkt op de rug van een vis
en die als voorbeeld genomen voor een ijzeren punt
perpetuos dentes et serrae repperit usum;
primus et ex uno duo ferrea bracchia nodo
vinxit, ut aequali spatio distantibus illis
altera pars staret, pars altera duceret orbem.
Daedalus invidit sacraque ex arce Minervae




250
die hij als tandenreeks uitsneed en zo de zaag uitvond;
ook bond hij als eerste twee ijzeren armen met een knoop samen
zodat met gelijkblijvende afstand van deze de ene bleef staan
en de ander een cirkel kon trekken.
Daarop jaloers duwde Daedalus hem van het tempeldak van Minerva
praecipitem misit, lapsum mentitus; at illum,
quae favet ingeniis, excepit Pallas avemque
reddidit et medio velavit in aere pennis,
sed vigor ingenii quondam velocis in alas
inque pedes abiit; nomen, quod et ante, remansit.




255
hals over kop en liet het doorgaan voor een val, maar Pallas
op de hand van talent, greep in en maakte hem tot vogel
en midden in zijn val bekleedde zij hem met vleugels,
maar zijn geesteskracht van voorheen verplaatste zich naar
snelle vleugels en pootjes: zijn vroegere naam behield hij.
non tamen haec alte volucris sua corpora tollit,
nec facit in ramis altoque cacumine nidos:
propter humum volitat ponitque in saepibus ova
antiquique memor metuit sublimia casus.



260
Maar niet vliegt deze patrijs meer hoog en hij bouwt
geen nest in takken of hoge boomtop:
in de buurt van de grond fladdert hij rond en legt zijn eieren
in heggen want zijn vroegere val indachtig heeft hij hoogtevrees.

Meleager en het Calydonische everzwijn (260 - 424)




Iamque fatigatum tellus Aetnaea tenebat
Daedalon, et sumptis pro supplice Cocalus armis
mitis habebatur; iam lamentabile Athenae
pendere desierant Thesea laude tributum:
templa coronantur, bellatricemque Minervam
cum Iove disque vocant aliis, quos sanguine voto





265
Nu woonde Daedalus, vemoeid, op het eiland van de Etna,
en hij werd door de vriendelijke Cocalus als asielzoeker gehuisvest en
met gebruik van wapens tegen Minos verdedigd. Nu ook was Athene gestopt
zijn hartverscheurende cijns te betalen dank zij Theseus:
tempels werden met kransen versierd en Minerva, godin van de krijgslist,
en Juppiter en de andere goden aangeroepen en met offerbloed,
muneribusque datis et acerris turis honorant;
sparserat Argolicas nomen vaga fama per urbes
Theseos, et populi, quos dives Achaia cepit,
huius opem magnis inploravere periclis,
huius opem Calydon, quamvis Meleagron haberet,




270
geschenken en geurige wierook geëerd.
Wijde roem had de naam Theseus over alle steden van de Argolis
verspreid en de volken die het rijke Achaia herbergt
riepen zijn hulp in bij grote beproevingen,
zijn hulp riep ook Calydon in, hoewel dat toch Meleager bezat,
sollicita supplex petiit prece: causa petendi
sus erat, infestae famulus vindexque Dianae.
Oenea namque ferunt pleni successibus anni
primitias frugum Cereri, sua vina Lyaeo,
Palladios flavae latices libasse Minervae;




275
smekend met dringend verzoek: oorzaak van dit verzoek was
een zwijn, wrekende dienaar van de verbitterde Diana.
Want, naar verluidt, heeft koning Oeneus bij het welslagen van de oogst
aan Ceres de eerste vruchten gewijd, aan Bacchus de wijn
die hem toekwam en aan de blonde Minerva de olijfolie;
coeptus ab agricolis superos pervenit ad omnes
ambitiosus honor: solas sine ture relictas
praeteritae cessasse ferunt Latoidos aras.
tangit et ira deos. 'at non inpune feremus,
quaeque inhonoratae, non et dicemur inultae'




280
te beginnen vanaf de landbouwgoden bereikte alle goden deze, tot afgunst
stemmende eer: alleen de altaren van Leto's dochter zouden
zonder wierookoffers gebleven zijn.
Dat maakte de goden ook woedend. 'Dit zal ik niet ongestraft laten',
riep zij uit,'en, zij het versmaad, ongewroken zal ik niet blijven'.
inquit, et Oenios ultorem spreta per agros
misit aprum, quanto maiores herbida tauros
non habet Epiros, sed habent Sicula arva minores:
sanguine et igne micant oculi, riget horrida cervix,
et setae similes rigidis hastilibus horrent:




285
en zij stuurde als wraak voor de smaad een everzwijn het land van
Oeneus in dat in grootte de grote stieren van grasrijk Epirus nog
overtrof en ook Sicilië heeft slechts kleinere:
van bloed en vuur flikkerden zijn ogen, zijn ruige nek stond stijf van borstels
en pieken staken als een veld van lansen uit zijn lijf omhoog:
[stantque velut vallum, velut alta hastilia saetae;]
fervida cum rauco latos stridore per armos
spuma fluit, dentes aequantur dentibus Indis,
fulmen ab ore venit, frondes afflatibus ardent.
is modo crescentes segetes proculcat in herba,




290
[die borstels vormden een soort omheining van lansen;]
kokend schuim stroomde met rauw gesis over zijn brede flanken,
zijn tanden evenaarden de slagtanden van een olifant,
bliksem kwam uit zijn bek, lover vatte vlam door zijn adem.
- Dit creatuur vertrapte het gewas dat op de akkers groeide,
nunc matura metit fleturi vota coloni
et Cererem in spicis intercipit: area frustra
et frustra exspectant promissas horrea messes.
sternuntur gravidi longo cum palmite fetus
bacaque cum ramis semper frondentis olivae.




295
dorste de rijpe korrels tot wanhoop van de boeren
en vernietigde het graan nog in de halm: de dorsvloer wachtte vergeefs
en vergeefs de opslagschuur op de beloofde oogst.
De zware druiventrossen werden neergehaald met stok en al
en ook de olijven gingen aan hun tak van de altijd groene olijfboom te gronde.
saevit et in pecudes: non has pastorve canisve,
non armenta truces possunt defendere tauri.
diffugiunt populi nec se nisi moenibus urbis
esse putant tutos, donec Meleagros et una
lecta manus iuvenum coiere cupidine laudis:




300
Ook tegen het vee ging hij tekeer: noch herder noch hond,
noch briesende stieren konden de kudden beschermen.
Het volk vluchtte in paniek en achtte zich pas veilig binnen
de muren van de stad totdat Meleager en met hem
een uitgelezen schare jongemannen zich verzamelden, roembelust:
Tyndaridae gemini, praestantes caestibus alter,
alter equo, primaeque ratis molitor Iason,
et cum Pirithoo, felix concordia, Theseus,
et duo Thestiadae prolesque Aphareia, Lynceus
et velox Idas, et iam non femina Caeneus,




305
Castor en Pollux, de een uitmuntend als bokser
de ander als ruiter, en Iason, bouwer van het eerste schip,
en Theseus samen met Peirithoüs, toonbeeld van vriendschap,
en beide zonen van Thestius en Lynceus, zoon van Aphareus
en de snelle Idas en Caeneus, nu geen vrouw meer,
Leucippusque ferox iaculoque insignis Acastus
Hippothousque Dryasque et cretus Amyntore Phoenix
Actoridaeque pares et missus ab Elide Phyleus.
nec Telamon aberat magnique creator Achillis
cumque Pheretiade et Hyanteo Iolao




310
en de vervaarlijke Leucippus en Acastus, knap met de werspies,
Hippothous en Dryas, en Phoenix, zoon van Amyntor
en de beide zonen van Actor en uit Elis Phyleus.
Ook Telamon ontbrak niet, noch Peleus, vader van de grote Achilles
met daarbij Pheres' zoon en de Boeotische Iolaüs,
inpiger Eurytion et cursu invictus Echion
Naryciusque Lelex Panopeusque Hyleusque feroxque
Hippasus et primis etiamnum Nestor in annis,
et quos Hippocoon antiquis misit Amyclis,
Penelopaeque socer cum Parrhasio Ancaeo,




315
de nijvere Eurytion en Echion, in hardlopen onovertroffen,
ook Lelex uit Locris, Panopeus en Hyleus alsook
de opvliegende Hippasus, ook Nestor, toen nog in zijn jeugd,
en de zonen die Hippocoon vanuit Amyclae gestuurd had
en Laërtes, Penelope's schoonvader met Ancaeus uit Arcadië,
Ampycidesque sagax et adhuc a coniuge tutus
Oeclides nemorisque decus Tegeaea Lycaei:
rasilis huic summam mordebat fibula vestem,
crinis erat simplex, nodum conlectus in unum,
ex umero pendens resonabat eburnea laevo




320
de waarzegger Mopsus en Oecleus'zoon, toen nog vrijgezel
en Atalanta, sieraad van het Lycaeuswoud bij Tegea:
een gladde spang stak in de zoom van haar kleed
haar haar droeg zij eenvoudig: in een knoop samengebonden,
van haar linkerschouder afhangend rammelde haar pijlkoker van ivoor,
telorum custos, arcum quoque laeva tenebat;
talis erat cultu, facies, quam dicere vere
virgineam in puero, puerilem in virgine possis.
hanc pariter vidit, pariter Calydonius heros
optavit renuente deo flammasque latentes




325
de hoeder van haar pijlen, ook haar boog droeg zij links;
zo getooid had zij een uiterlijk die je met recht
meisjesachtige jongen en jongensachtig meisje kon noemen.
Zodra Meleager haar zag viel hij voor haar, ook zonder Amors pijl
en hij zoog zijn heimelijke liefde op en zei bij zichzelf
hausit et 'o felix, siquem dignabitur' inquit
'ista virum!' nec plura sinit tempusque pudorque
dicere: maius opus magni certaminis urguet.
Silva frequens trabibus, quam nulla ceciderat aetas,
incipit a plano devexaque prospicit arva:




330
'Oh, geluksvogel, als zij jou waardig zal keuren',
maar meer te zeggen stond tijd en fatsoen niet toe:
een belangrijker taak van een geweldig gevecht drong.
- Een dicht woud, dat geen eeuw heeft geveld
begint bij een vlakte en ziet uit op glooiende akkers:
quo postquam venere viri, pars retia tendunt,
vincula pars adimunt canibus, pars pressa sequuntur
signa pedum, cupiuntque suum reperire periclum.
concava vallis erat, quo se demittere rivi
adsuerant pluvialis aquae; tenet ima lacunae




335
nadat de mannen daarheen zijn gekomen spant een deel de jachtnetten op,
anderen bevrijden de honden, weer anderen volgen de sporen van poten
en verlangen de strijd voor zich op te eisen.
Er is daar een uitgehold dal, waarin de beekjes van regenwater
onafgebroken neerkabbelen; de bodem van deze uitholling
lenta salix ulvaeque leves iuncique palustres
viminaque et longa parvae sub harundine cannae:
hinc aper excitus medios violentus in hostes
fertur, ut excussis elisi nubibus ignes.
sternitur incursu nemus, et propulsa fragorem




340
beheersen taaie wilgen, lichtwuivend gras en moerasriet,
struikgewas en laag riet onder lange stengels:
vanhier rent het zwijn, opgeschrikt en gewelddadig, naar de drom
van zijn vijanden, als een bliksem uit donderwolken geschoten.
Het woud wordt verpletterd onder zijn aanstormen en de bomen
silva dat: exclamant iuvenes praetentaque forti
tela tenent dextra lato vibrantia ferro.
ille ruit spargitque canes, ut quisque furenti
obstat, et obliquo latrantes dissipat ictu.
cuspis Echionio primum contorta lacerto




345
kraken onder zijn aanval: de mannen schreeuwen luid en houden met
vaste hand voor zich uit de speren die trillen aan hun brede ijzeren punt.
Het beest stormt aan en verjaagt de honden waar die de loop van het
razende dier hinderen en verspreidt de blaffers met een stoot van zijn slagtand.
De speer die het eerst wordt geslingerd door de arm van Echion
vana fuit truncoque dedit leve vulnus acerno;
proxima, si nimiis mittentis viribus usa
non foret, in tergo visa est haesura petito:
longius it; auctor teli Pagasaeus Iason.
'Phoebe,' ait Ampycides, 'si te coluique coloque,




350
mist zijn doel en geeft slechts een lichte schram aan een esdoorn;
de volgende, als hij niet met al te veel kracht door zijn werper was geslingerd,
zou vast wel in het doel, de rug, zijn blijven steken:
maar hij vliegt te ver; de werper is de Thessaliër Iason.
'Phoebus,' roept nu Ampycides, 'als ik je nu vereer zoals in het verleden
da mihi, quod petitur, certo contingere telo!'
qua potuit, precibus deus adnuit: ictus ab illo est,
sed sine vulnere aper: ferrum Diana volanti
abstulerat iaculo; lignum sine acumine venit.
ira feri mota est, nec fulmine lenius arsit:




355
gun mij dan waar ik om vraag: met een doeltreffende speer raak te schieten!'
Voorzover hij kan willigt de god zijn bede in: zijn worp is wel raak
maar zonder het zwijn te deren: Diana heeft het ijzer van de spies verwijderd
in zijn vlucht: het hout komt zonder punt aan. Maar wel wordt de woede
van het beest verhevigd en zijn bliksemwoede gaat niet minder te keer.
emicat ex oculis, spirat quoque pectore flamma,
utque volat moles adducto concita nervo,
cum petit aut muros aut plenas milite turres,
in iuvenes certo sic impete vulnificus sus
fertur et Hippalmon Pelagonaque, dextra tuentes




360
Het vuur spat uit zijn ogen en dampt ook op uit zijn borst,
en zoals een steenklomp van een gespannen katapult vliegt
op weg naar stadsmuren of belegeringstorens vol krijgers,
zo rent het vervaarlijke zwijn trefzeker af op de mannen
en velt Hippalmus en Pelagon, die de rechtervleugel afdekken:
cornua, prosternit: socii rapuere iacentes;
at non letiferos effugit Enaesimus ictus
Hippocoonte satus: trepidantem et terga parantem
vertere succiso liquerunt poplite nervi.
forsitan et Pylius citra Troiana perisset




365
hun makkers slepen hen snel weg;
Maar niet ontsnapt Enaesimus, zoon van Hippocoön, de dodelijke stoten:
als hij in paniek op de vlucht wil slaan begeven hem
in zijn knieholte de doorgebeten spieren.
Misschien zou ook Nestor nog vóór het Trojaanse gebeuren gesneefd zijn
tempora, sed sumpto posita conamine ab hasta
arboris insiluit, quae stabat proxima, ramis
despexitque, loco tutus, quem fugerat, hostem.
dentibus ille ferox in querno stipite tritis
inminet exitio fidensque recentibus armis




370
als hij niet met een een geslaagde afzet vanaf zijn neergepote lans
de takken van een nabijstaande boom in was gesprongen
en zo van een veilige plaats nu neerkijkt op zijn vijand.
Met zijn tanden schuurt het woeste wild tegen de eikenstam
en dreigt, vertrouwend op zijn verscherpte wapens, met de dood en
Eurytidae magni rostro femur hausit adunco.
at gemini, nondum caelestia sidera, fratres,
ambo conspicui, nive candidioribus ambo
vectabantur equis, ambo vibrata per auras
hastarum tremulo quatiebant spicula motu.




375
haalt met zijn gekromde sneb de dij van Eurytus' machtige zoon open.
De tweeling Castor en Pollux, nog geen hemelse sterren maar wel opvallend
allebei, ja allebei komen ze op sneeuwwitte schimmels aangalloperen
allebei de punten van hun spiesen drillend in de lucht
met een sidderende beweging.
vulnera fecissent, nisi saetiger inter opacas
nec iaculis isset nec equo loca pervia silvas.
persequitur Telamon studioque incautus eundi
pronus ab arborea cecidit radice retentus.
dum levat hunc Peleus, celerem Tegeaea sagittam




380
Zij zouden hem zeker hebben verwond als het borstelige beest niet
tussen de dichte bossen verdwenen was, ontoegankelijk voor speren en paard.
Telamon achtervolgt hem en, onvoorzichtig in zijn haast
valt hij voorover als hij struikelt over de wortel van een boom.
Terwijl Peleus hem op helpt legt Atalanta een snelle pijl
inposuit nervo sinuatoque expulit arcu:
fixa sub aure feri summum destrinxit harundo
corpus et exiguo rubefecit sanguine saetas;
nec tamen illa sui successu laetior ictus
quam Meleagros erat: primus vidisse putatur




385
op de pees en schiet met haar gekromde boog:
hij scheert over de huid op zijn rug en blijft steken onder het oor en
kleurt de borstels rood met wat bloed.
Zij is niet minder verheugd over het succes van haar schot
dan Meleager: men meent dat hij het als eerste gezien heeft
et primus sociis visum ostendisse cruorem
et 'meritum' dixisse 'feres virtutis honorem.'
erubuere viri seque exhortantur et addunt
cum clamore animos iaciuntque sine ordine tela:
turba nocet iactis et, quos petit, impedit ictus.




390
en het eerst ook zijn mannen het bloed heeft gewezen en
uitriep: 'Jij zult terecht de eer oogsten voor je moed'.
De mannen stijgt het schaamrood naar de kaken en zij vuren elkaar aan
en werpen schreeuwend, vol vuur, hun lansen in het wilde weg:
maar het gedrang hindert de treffers die ze wensen.
ecce furens contra sua fata bipennifer Arcas
'discite, femineis quid tela virilia praestent,
o iuvenes, operique meo concedite!' dixit.
'ipsa suis licet hunc Latonia protegat armis,
invita tamen hunc perimet mea dextra Diana.'




395
Daar raast Ancaeus met tweesnijdende bijl zijn lot tegemoet:
'Leer van mij, mannen', roept hij 'hoezeer wapens van mannen
die van vrouwen overtreffen: opzij voor mijn stunt!
Al beschermt Latona's dochter dit beest zelf met haar wapens,
dan nog zal mijn hand hem tegen Diana's zin slachten.'
talia magniloquo tumidus memoraverat ore
ancipitemque manu tollens utraque securim
institerat digitis pronos suspensus in ictus:
occupat audentem, quaque est via proxima leto,
summa ferus geminos derexit ad inguina dentes.




400
Amper heeft de vermetele met zijn grootspraak deze woorden gezegd
de dubbelbijl met twee handen geheven en heeft hij uitgehaald
op het puntje van zijn tenen voor een slag naar voren:
daar is het wild de waaghals net vóór en waar de weg naar de dood
het kortst is daar stoot hij zijn beide slagtanden in zijn buik.
concidit Ancaeus glomerataque sanguine multo
viscera lapsa fluunt: madefacta est terra cruore.
ibat in adversum proles Ixionis hostem
Pirithous valida quatiens venabula dextra;
cui 'procul' Aegides 'o me mihi carior' inquit




405
Ancaeus zakt in elkaar en met een stroom bloed glipt
een hoop darmen eruit; met zijn bloed is de aarde doordrenkt.
Dan gaat Ixions zoon Pirithoüs los op de vijand
speren zwaaiend in zijn sterke vuist;
'Halt daar', roept Theseus dan uit, 'jij bent me dierbaarder dan ikzelf,
'pars animae consiste meae! licet eminus esse
fortibus: Ancaeo nocuit temeraria virtus.'
dixit et aerata torsit grave cuspide cornum;
quo bene librato votique potente futuro
obstitit aesculea frondosus ab arbore ramus.




410
halt dan, deel van mijn ik! Ook op afstand kunnen we dapper zijn:
zijn overmoed heeft Ancaeus geschaad.'
Met deze woorden slingert hij zijn zware speer met bronzen punt:
maar ofschoon die goed is gedrild en doeltreffend zou zijn geweest
staat de dicht bebladerde tak van een eik in de weg.
misit et Aesonides iaculum: quod casus ab illo
vertit in inmeriti fatum latrantis et inter
ilia coniectum tellure per ilia fixum est.
at manus Oenidae variat, missisque duabus
hasta prior terra, medio stetit altera tergo.




415
Ook Aeson's zoon Iason slingert zijn speer: maar het toeval draait
die weg van het zwijn tot het noodlot van een onschuldige hond:
raak in de flank wordt hij door de flank heen aan de grond vastgenageld.
Maar de hand van Meleager maakt het verschil: van zijn twee worpen
blijft de eerste steken in de aarde maar de tweede in de rug van het zwijn.
nec mora, dum saevit, dum corpora versat in orbem
stridentemque novo spumam cum sanguine fundit,
vulneris auctor adest hostemque inritat ad iram
splendidaque adversos venabula condit in armos.
gaudia testantur socii clamore secundo




420
Terwijl hij te keer gaat, terwijl hij zijn lijf ronddraait
en hij sissend schuim met vers bloed uitstoot, komt de veroorzaker
van de wond direct naderbij, drijft zijn vijand tot razernij
en steekt zijn glanzende jachtspriet tot diep in zijn schouders.
Zijn mannen juichen van vreugde en
victricemque petunt dextrae coniungere dextram
inmanemque ferum multa tellure iacentem
mirantes spectant neque adhuc contingere tutum
esse putant, sed tela tamen sua quisque cruentat.



gaan op de overwinnaar af om hem de hand te schudden;
ze bekijken met bewondering het geweldige wild dat een groot
oppervlak bedekt en zij houden het nog niet voor veilig het
aan te raken maar ieder doopt wel zijn wapens in het bloed. 

De dood van Meleager (425 - 546)




Ipse pede inposito caput exitiabile pressit
atque ita 'sume mei spolium, Nonacria, iuris,'
dixit 'et in partem veniat mea gloria tecum.'
protinus exuvias rigidis horrentia saetis
terga dat et magnis insignia dentibus ora.
illi laetitiae est cum munere muneris auctor;





430
Hij plant zelf zijn voet op de dodelijke kop en verklaart dan:
'Deel, Atalanta, in de buit die mij rechtens toekomt
en laat mij mijn roem ook met jou delen.'
Dan schenkt hij als jachttrofee de ruige rug met zijn stekelige
borstels en de kop, door zijn slagtanden uitzonderlijk.
Zij is verheugd, zowel om het geschenk als om de gever;
invidere alii, totoque erat agmine murmur.
e quibus ingenti tendentes bracchia voce
'pone age nec titulos intercipe, femina, nostros,'
Thestiadae clamant, 'nec te fiducia formae
decipiat, ne sit longe tibi captus amore




435
maar de anderen misgunnen het haar: uit heel de jachtgroep klinkt gemor.
Beide zonen van Thestius roepen op hoge toon, de armen uitgestoken:
'Niks daarvan, vrouw, ontfutsel ons onze prijzen niet,
en laat het vertrouwen in je schoonheid je niet zozeer misleiden
dat de schenker, hoe verliefd ook, jou niet meer helpen kan;
auctor,' et huic adimunt munus, ius muneris illi.
non tulit et tumida frendens Mavortius ira
'discite, raptores alieni' dixit 'honoris,
facta minis quantum distent,' hausitque nefando
pectora Plexippi nil tale timentia ferro.




440
zo ontstelen ze haar het geschenk en hem het recht tot schenken.
Mars' zoon Meleager kan dit niet verdragen: knarsend van tomeloze toorn
schreeuwt hij: 'Leer dan, dieven van andermans eer, het verschil
tussen daad en dreiging', en met een noodlottige houw van zijn zwaard
doorsteekt hij de borst van de daarop niet bedachte Plexippus.
Toxea, quid faciat, dubium pariterque volentem
ulcisci fratrem fraternaque fata timentem
haud patitur dubitare diu calidumque priori
caede recalfecit consorti sanguine telum.
Dona deum templis nato victore ferebat,




445
Toxeus, in dubio wat te doen, tegelijk van zins zijn broeder te wreken
maar ook bevreesd voor hetzelfde lot als zijn broer,
staat hij niet lang zo'n aarzeling toe en zijn wapen, nog warm van de vorige moord,
warmt hij nu weer aan het bloed van zijn lotgenoot.
Zijn moeder Althea wilde in de tempels dankoffers gaan brengen
cum videt exstinctos fratres Althaea referri.
quae plangore dato maestis clamoribus urbem
inplet et auratis mutavit vestibus atras;
at simul est auctor necis editus, excidit omnis
luctus et a lacrimis in poenae versus amorem est.




450
voor de zege van haar zoon, toen zij haar vermoorde broers teruggebracht zag.
Met jammeren en geweeklaag loopt zij door de stad
en wisselt haar kleding vol goudbrokaat voor rouwzwart in;
maar als dan hun moordenaar, haar zoon, bekend wordt, valt die rouw weg
en keert zij zich af van haar verdriet tot zucht naar straf.
Stipes erat, quem, cum partus enixa iaceret
Thestias, in flammam triplices posuere sorores
staminaque inpresso fatalia pollice nentes
'tempora' dixerunt 'eadem lignoque tibique,
o modo nate, damus.' quo postquam carmine dicto




455
Er was een tak die de drie Parcenzusters bij de bevalling
van Althaea in het vuur hadden gegooid en daarbij, hun vingers
wevend aan de draad van zijn levenslot, voorspeld:
'Dezelfde tijd meten wij het houtblok en jou toe, pasgeborene'.
Na het uitspreken van deze profetie verdwenen de lotsgodinnen,
excessere deae, flagrantem mater ab igne
eripuit ramum sparsitque liquentibus undis.
ille diu fuerat penetralibus abditus imis
servatusque tuos, iuvenis, servaverat annos.
protulit hunc genetrix taedasque et fragmina poni




460
maar de moeder griste de brandende tak uit het vuur
en bluste hem met met helder water.
Lang was hij diep verborgen gebleven achter in het paleis
en had door deze hoede, jongeman, jouw jaren gespaard.
Nu haalt de moeder hem tevoorschijn, laat pijnboom en hakhout
< imperat et positis inimicos admovet ignes.
tum conata quater flammis inponere ramum
coepta quater tenuit: pugnat materque sororque,
et diversa trahunt unum duo nomina pectus.
saepe metu sceleris pallebant ora futuri,




465
gereedmaken; als dat klaar is onsteekt zij het vuur.
Dan poogt zij tot vier maal toe de tak in de vlammen te leggen,
maar vier maal ook breekt zij die poging af: de moeder vecht met de zuster,
en twee verschillende verwantschappen verscheuren haar hart.
Telkens verbleekt haar gezicht bij de ontzetting om haar voorgenomen misdaad,
saepe suum fervens oculis dabat ira ruborem,
et modo nescio quid similis crudele minanti
vultus erat, modo quem misereri credere posses;
cumque ferus lacrimas animi siccaverat ardor,
inveniebantur lacrimae tamen, utque carina,




470
telkens ook kleurt haar kokende woede dan weer haar ogen rood
en nu eens wordt haar gezicht als een wreed dreigend iets,
dan weer zou je menen dat ze van medelijden breekt;
wanneer een hartstochtelijke woede de tranen van haar gevoelens
heeft gedroogd, dan komen er toch weer andere tranen en zoals een schip
quam ventus ventoque rapit contrarius aestus,
vim geminam sentit paretque incerta duobus,
Thestias haud aliter dubiis affectibus errat
inque vices ponit positamque resuscitat iram.
incipit esse tamen melior germana parente




475
dat een storm meesleurt maar ook een stroming tegen die wind in,
een tweevoudige kracht ondervindt en vertwijfeld voor beide zwicht,
zo doolt Althea rond in een doolhof van onzekere drijfveren
en beurtelings legt zij haar toorn af en wakkert die dan toch weer aan.
Toch begint haar betere ik, de zuster, het van de moeder te winnen
et consanguineas ut sanguine leniat umbras,
inpietate pia est. nam postquam pestifer ignis
convaluit, 'rogus iste cremet mea viscera' dixit,
utque manu dira lignum fatale tenebat,
ante sepulcrales infelix adstitit aras




480
en om de de schimmen van haar bloedverwanten met bloed te sussen,
is zij trouw in haar ontrouw. Want nadat het vernietigend vuur is opgelaaid,
zegt zij: 'Laat deze brandstapel mijn ingewanden verteren
en zoals de ongelukkige het noodlottig hout in haar dodelijke hand vasthoudt,
stelt zij zich op voor deze graf-altaren en
'poenarum' que 'deae triplices, furialibus,' inquit
'Eumenides, sacris vultus advertite vestros!
ulciscor facioque nefas; mors morte pianda est,
in scelus addendum scelus est, in funera funus:
per coacervatos pereat domus inpia luctus!




485
en zegt: 'Eumeniden, drievoudige wraakgodinnen, richt uw blik
op deze verschrikkelijke riten!
Ik wreek een moord door er een te begaan; de ene dood moet met een andere
gezoend worden en misdaad op misdaad gestapeld, graf op graf:
laat zo dit goddeloze huis omkomen door een keten van rouwbeklag!
an felix Oeneus nato victore fruetur,
Thestius orbus erit? melius lugebitis ambo.
vos modo, fraterni manes animaeque recentes,
officium sentite meum magnoque paratas
accipite inferias, uteri mala pignora nostri!




490
Of zal Oeneus in geluk zwelgen om zijn zegerijke zoon
maar Thestius kinderloos zijn? Het is beter als beiden rouwen.
Maar gij, schimmen van mijn broers, pasgestorvenen,
erken deze plichtsbetrachting van mij en accepteer het dodenoffer
dat ik voor een hoge prijs u aanbiedt: de verdorven schat van mijn schoot!
ei mihi! quo rapior? fratres, ignoscite matri!
deficiunt ad coepta manus: meruisse fatemur
illum, cur pereat; mortis mihi displicet auctor.
ergo inpune feret vivusque et victor et ipso
successu tumidus regnum Calydonis habebit,




495
Wee mij! Waar word ik heengesleurd? Broeders, vergeef mij de moeder!
Mijn handen weigeren dienst: Ik zeg wel dat hij het verdient
om om te komen; de moordenaar haat ik;
maar zal hij dan ongestraft blijven en als overwinnaar en zelfs
trots op zijn overwinning het koningschap over Calydon bezitten,
vos cinis exiguus gelidaeque iacebitis umbrae?
haud equidem patiar: pereat sceleratus et ille
spemque patris regnumque trahat patriaeque ruinam!
mens ubi materna est? ubi sunt pia iura parentum
et quos sustinui bis mensum quinque labores?




500
terwijl jullie als een hoopje as en kille schimmen neerligt? Nee, dat kan ik
niet dulden: laat hij om zijn misdaad omkomen en de hoop van zijn vader
en het koningschap en de ondergang van zijn vaderland met zich meeslepen!
Waar is mijn moederliefde? Waar de vrome ouderbeloften en
het zwangerschapsleed dat ik negen maanden heb gedragen?
o utinam primis arsisses ignibus infans,
idque ego passa forem! vixisti munere nostro;
nunc merito moriere tuo! cape praemia facti
bisque datam, primum partu, mox stipite rapto,
redde animam vel me fraternis adde sepulcris!




505
Ach had jij toch maar als baby meteen in het vuur gebrand
en had ik dat maar doorstaan! Door mijn grootmoedigheid heb je geleefd;
nu zul je sterven door je eigen schuld! Ontvang zo de beloningen voor je daad
twee maal geschonken, eerst bij geboorte, daarna bij het redden van de tak,
geef nu het leven terug of zet mij bij in de graven van mijn broers!
et cupio et nequeo. quid agam? modo vulnera fratrum
ante oculos mihi sunt et tantae caedis imago,
nunc animum pietas maternaque nomina frangunt.
me miseram! male vincetis, sed vincite, fratres,
dummodo, quae dedero vobis, solacia vosque




510
Ik wil het en kan het niet. Wat moet ik doen? Nu eens komen de wonden
van mijn broers voor ogen en het beeld van zo'n groot bloedbad,
dan weer breekt de verplichting en het woord 'moeder' mij op.
Ach, ik ongelukkige! Jullie, broers, zullen een zure zege krijgen,
maar toch een zege, als ik tenminste de troost die ik jullie geef
ipsa sequar!' dixit dextraque aversa trementi
funereum torrem medios coniecit in ignes:
aut dedit aut visus gemitus est ipse dedisse
stipes, ut invitis conreptus ab ignibus arsit.
Inscius atque absens flamma Meleagros ab illa




515
ook zelf krijgen mag door jullie te volgen!' Met deze woorden werpt zij
met afgewend hoofd en bevende hand de onheilstak recht in de vlammen:
Het hout geeft zelf of lijkt zelf een diepe zucht te geven
zodra het, gegrepen door het onwillig vuur, in brand vliegt.
- Meleager, ver weg van de vlammen en onwetend, vat vlam
uritur et caecis torreri viscera sentit
ignibus ac magnos superat virtute dolores.
quod tamen ignavo cadat et sine sanguine leto,
maeret et Ancaei felicia vulnera dicit
grandaevumque patrem fratresque piasque sorores




520
en voelt zijn ingewanden verteerd worden door een onzichtbaar vuur
en weet slechts met uiterste kracht de enorme pijnen te weerstaan.
Dat hij echter sneuvelt aan een laffe, bloedeloze dood,
betreurt hij en de wonden van Ancaeus noemt hij een geschenk
met zijn laatste woorden roept hij zijn hoogbejaarde vader aan,
cum gemitu sociamque tori vocat ore supremo,
forsitan et matrem. crescunt ignisque dolorque
languescuntque iterum; simul est exstinctus uterque,
inque leves abiit paulatim spiritus auras
paulatim cana prunam velante favilla.




525
zijn echtgenote, en met een zucht zijn broers en toegewijde zusters,
wellicht zijn moeder ook. Het vuur zwelt aan en ook zijn lijden
maar sterven dan ook weer weg; beide doven tegelijkertijd
en geleidelijk verdwijnt zijn geest in de ijle lucht
terwijl geleidelijk de witte as zijn resten dekt.
Alta iacet Calydon: lugent iuvenesque senesque,
vulgusque proceresque gemunt, scissaeque capillos
planguntur matres Calydonides Eueninae;
pulvere canitiem genitor vultusque seniles
foedat humi fusus spatiosumque increpat aevum.




530
- Het nobele Calydon ligt verslagen: jongeren en ouden rouwen,
volk en voornamen treuren, Calydonische moeders weeklagen
bij de Euenus door zich de haren uit te trekken en hun borst te slaan;
op de grond uitgestrekt bezoedelt de vader zijn haar en zijn oude gezicht
met het stof en verwenst zijn te hoge ouderdom.
nam de matre manus diri sibi conscia facti
exegit poenas acto per viscera ferro.
non mihi si centum deus ora sonantia linguis
ingeniumque capax totumque Helicona dedisset,
tristia persequerer miserarum fata sororum.




535
De moeder: die heeft, zich bewust van haar afschuwelijke daad,
eigenhandig gestraft door het zwaard in haar buik te steken.
Zelfs als een god mij vergund zou hebben mijn mond met
honderd tongen te spreken en de hele Helicon ter beschikking
gesteld, dan nog had ik niet de droefenis van de zusters recht kunnen doen.
inmemores decoris liventia pectora tundunt,
dumque manet corpus, corpus refoventque foventque,
oscula dant ipsi, posito dant oscula lecto.
post cinerem cineres haustos ad pectora pressant
adfusaeque iacent tumulo signataque saxo




540
Zonder acht op decorum ranselen zij hun beurse borst, en, zo lang
er nog iets van zijn lichaam rest, strelen zij dat en strelen het wederom,
en kussen het zelf en kussen de baar waarop hij gelegd wordt.
Nadat hij tot as is vergaan drukken zij de verzamelde as aan hun borst,
liggen vastgeklampt aan zijn graf en omhelzen zijn naam, gekerfd op steen
nomina conplexae lacrimas in nomina fundunt.
quas Parthaoniae tandem Latonia clade
exsatiata domus praeter Gorgenque nurumque
nobilis Alcmenae natis in corpore pennis
adlevat et longas per bracchia porrigit alas
corneaque ora facit versasque per aera mittit.




545

en vergieten hun tranen op zijn naam.
Dan tenslotte heeft Diana genoeg van de vernietiging van
het huis van Parthaon en, afgezien van Gorge en Deianeira, de schoondochter
van de edele Alcmene, heft zij hen op door vleugels aan hun lichaam te laten
groeien en die vleugels aan hun armen zijn lang, en zij verandert
hun monden in snavels en laat hen in hun nieuwe gedaante vrij in de lucht.

De riviergod Acheloüs vertelt (547 - 610)




Interea Theseus sociati parte laboris
functus Erectheas Tritonidos ibat ad arces.
clausit iter fecitque moras Achelous eunti
imbre tumens: 'succede meis,' ait 'inclite, tectis,



550
Intussen ging Theseus, na zijn deelname aan de jachtpartij,
weer op weg naar de Atheense Akropolis, door Erechtheus gesticht.
Maar de rivier Acheloüs, door stortregens gezwollen, versperde zijn weg
en zorgde voor oponthoud: 'Kom binnen in mijn woning', sprak hij
Cecropide, nec te committe rapacibus undis:
ferre trabes solidas obliquaque volvere magno
murmure saxa solent. vidi contermina ripae
cum gregibus stabula alta trahi; nec fortibus illic
profuit armentis nec equis velocibus esse.




555
'zoon van Cecrops, en vertrouw u niet toe aan mijn vraatzuchtige golven:
zij slepen vaak forse boomstammen mee en kantelen rotsen met donderend geweld.
Met eigen ogen heb ik gezien hoe hoge stallen vlakbij de oever
met kuddes en al mee werden gesleurd; hun kracht hielp de dieren
dan niet, noch de paarden hun snelheid.
multa quoque hic torrens nivibus de monte solutis
corpora turbineo iuvenalia vertice mersit.
tutior est requies, solito dum flumina currant
limite, dum tenues capiat suus alveus undas.'
adnuit Aegides 'utar,' que 'Acheloe, domoque




560
Veel potige mannen ook heeft deze vliet, bij wolkbreuken neerstortend
van de bergen, in zijn kolken verzwolgen.
Gun je een zorgeloze rust totdat de stroom weer binnen zijn gewone oevers
loopt en de gebruikelijke bedding een rustige waterloop biedt'.
Augeus' zoon stemt in en antwoordt: 'Ik maak graag gebruik, Acheloüs,
consilioque tuo' respondit; et usus utroque est.
pumice multicavo nec levibus atria tophis
structa subit: molli tellus erat umida musco,
summa lacunabant alterno murice conchae.
iamque duas lucis partes Hyperione menso




565
van je onderdak en advies', en hij accepteert beide.
Hij gaat de grot binnen van poreuze puimsteen en ruwe tufsteen:
de aarde is er zacht van vochtig mos,
het plafond is getooid met afwisselend vakken van mossel en purperslak.
De zon had van zijn baan al twee derden afgelegd
discubuere toris Theseus comitesque laborum,
hac Ixionides, illa Troezenius heros
parte Lelex, raris iam sparsus tempora canis,
quosque alios parili fuerat dignatus honore
Amnis Acarnanum, laetissimus hospite tanto.




570
toen Theseus en zijn mannen voor het diner aan gingen liggen
met links naast hem Ixions zoon, aan de andere kant Lelex, de held
uit Troizen met wat grijs haar aan de slapen,
en al wie de Acarnanische riviergod een gelijke invitatie
had toegedacht, verheugd over een zo hoge gast.
protinus adpositas nudae vestigia nymphae
instruxere epulis mensas dapibusque remotis
in gemma posuere merum. tum maximus heros,
aequora prospiciens oculis subiecta, 'quis' inquit
'ille locus?' (digitoque ostendit) 'et insula nomen




575
Direct zetten Nimfen op blote voeten tafels neer
en plaatsten daarop spijzen en nadat de maaltijd was gedaan
schonken zij onversneden wijn in bokalen met juwelen bezet.
Toen sprak de grote held, uitziende over het water voor zijn ogen:
'Wat is dat voor plek?' en hij wees met zijn vinger, 'vertel eens,
quod gerit illa, doce, quamquam non una videtur!'
Amnis ad haec 'non est' inquit 'quod cernitis unum:
quinque iacent terrae; spatium discrimina fallit.
quoque minus spretae factum mirere Dianae,
naides hae fuerant, quae cum bis quinque iuvencos




580
hoe heet dat eiland, hoewel, het lijkt er niet slechts één!'
Hierop sprak de Rivier: 'Wat jullie zien is er niet één:
nee, vijf liggen er; de afstand maakt het moeilijk ze te onderscheiden.
Dit maakt jullie vast minder verbaasd over het gedrag van Diana
bij haar verwaarlozing: dit waren waternimfen die, toen zij tien runderen
mactassent rurisque deos ad sacra vocassent,
inmemores nostri festas duxere choreas.
intumui, quantusque feror, cum plurimus umquam,
tantus eram, pariterque animis inmanis et undis
a silvis silvas et ab arvis arva revelli




585
hadden geslacht en de goden van het land aanriepen bij de offers,
ons vergaten bij hun feestelijke reidansen.
Ik wond mij op, groter dan ooit, en zo vervaarlijk als ik stroom,
zo hevig ging ik toen te keer in teugelloze toorn en ongebreideld water:
ik reet woud van woud los, land van land
cumque loco nymphas, memores tum denique nostri,
in freta provolvi. fluctus nosterque marisque
continuam diduxit humum partesque resolvit
in totidem, mediis quot cernis Echinadas undis.
ut tamen ipse vides, procul, en procul una recessit




590
en de nimfen, die me toen eindelijk wel heugden, spoelde ik
met woonplaats en al de zee in. De stroming van mij en van de zee
voerde hen weg van het vasteland en loste hen op in even vele stukken
als jij nu in volle zee die eilanden, de 'Echinaden', ziet.
Zoals je echter zelf kunt zien, daar verder weg, kijk, in de verte
insula, grata mihi; Perimelen navita dicit:
huic ego virgineum dilectae nomen ademi;
quod pater Hippodamas aegre tulit inque profundum
propulit e scopulo periturae corpora natae.
excepi nantemque ferens "O proxima mundi




595
ligt één eiland wat achteraf, dat is mij dierbaar. De zeeman noemt het
Perimele; die heb ik in mijn liefde haar maagdelijkheid ontnomen;
haar pa Hippodamas verdroeg dat niet en stootte haar de diepte in
vanaf een rots: zijn eigen kind de dood in.
Ik ving haar op en, haar steunend bij het drijven, verzuchtte ik:
regna vagae" dixi "sortite, Tridentifer, undae,
in quo desinimus, quot sacri currimus amnes,
huc ades atque audi placidus, Neptune, precantem!
huic ego, quam porto, nocui. Si mitis et aequus,
si pater, Hippodamas, aut si minus inpius esset,




600
"Ach, Drietanddrager, koning over de dolende golven, tweede in rang
na die over de aarde en waarin wij, alle heilige rivieren, uitstromen,
kom nu te hulp en verhoor, Neptunus, welwillend mijn smeken!
Ik ben degene die haar, die ik draag, heb geschonden. Als Hippotamas
mild en billijk was, een ware vader, althans minder respectloos
debuit illius misereri, ignoscere nobis.
Cui, quoniam tellus clausa est feritate paterna,
da, Neptune, locum, vel sit locus ipsa licebit!
hunc quoque complectar." Movit caput aequoreus rex
concussitque suis omnes adsensibus undas.




605
dan had hij toch haar moeten ontzien, ons vergeven.
Gun haar, nu het land haar ontzegd is door haar vaders toorn,
een plek, Neptunus, of moge zij zelf een plek worden,
ook dan zal ik haar omhelzen". Daarop knikte de zeegod instemmend
en liet door zijn ja-woord alle wateren sidderen.
Extimuit nymphe, nabat tamen. Ipse natantis
pectora tangebam trepido salientia motu;
dumque ea contrecto, totum durescere sensi
corpus et inducta condi praecordia terra
et gravis increvit mutatis insula membris.'




610
De nimf schrok hevig maar wist drijvend te blijven; ik zelf
streelde haar borsten, die in anstige beweging opsprongen
en bij het voelen hiervan merkte ik hoe heel haar lichaam
verhardde en haar huid verborgen werd door aarde en zij door
het veranderen van haar leden tot een zwaar eiland uitgroeide.'

Philemon en Baucis (611 - 724)




Amnis ab his tacuit. factum mirabile cunctos
moverat: inridet credentes, utque deorum
spretor erat mentisque ferox, Ixione natus
'ficta refers nimiumque putas, Acheloe, potentes
esse deos,' dixit 'si dant adimuntque figuras.'




615
Hierna zweeg de rivier. Het wonderlijk gebeuren
had allen geroerd, maar Ixions zoon, verachter der goden als hij was                      
en bovendien een lomperd, lacht hen uit omdat ze het geloven:
'Je vertelt sprookjes, Acheloüs en je dicht de goden
al te veel macht toe als ze gedaantes kunnen geven en nemen'.
obstipuere omnes nec talia dicta probarunt,
ante omnesque Lelex animo maturus et aevo,
sic ait: 'inmensa est finemque potentia caeli
non habet, et quicquid superi voluere, peractum est,
quoque minus dubites, tiliae contermina quercus




620
Allen raakten ontzet en keurden zulke woorden af,
en van allen het eerst nam Lelex het woord, wijs en bezadigd,
en zei: 'Onmetelijk is de macht van de hemel en grenzeloos
en al wat zij hierboven maar willen, dat komt voor elkaar;
luister, dan zal je twijfel verdwijnen: er staat in de Phrygische heuvels                    
collibus est Phrygiis modico circumdata muro;
ipse locum vidi; nam me Pelopeia Pittheus
misit in arva suo quondam regnata parenti.
haud procul hinc stagnum est, tellus habitabilis olim,
nunc celebres mergis fulicisque palustribus undae;




625
een eik naast een linde met een muurtje eromheen;
die plek heb ik zelf nog gezien, want Pittheus stuurde mij
naar het land van Pelops, ooit bestuurd door zijn vader.
Niet ver van die plek is een poel, ooit bewoonbare grond,
nu wemelt het water van duikers en waterhoentjes.
Iuppiter huc specie mortali cumque parente
venit Atlantiades positis caducifer alis.
mille domos adiere locum requiemque petentes,
mille domos clausere serae; tamen una recepit,
parva quidem, stipulis et canna tecta palustri,




630
Juppiter kwam ooit daarheen in menselijke gedaante en
met hem zijn zoon Mercurius, nu zonder staf en vleugelschoenen.
Duizend huizen gingen zij langs met het verzoek om een rustplaats,
duizend grendels hielden de huizen gesloten: toch nam ééntje
hen op, zij het een kleintje, met riet en stro afgedekt.
sed pia Baucis anus parilique aetate Philemon
illa sunt annis iuncti iuvenalibus, illa
consenuere casa paupertatemque fatendo
effecere levem nec iniqua mente ferendo;
nec refert, dominos illic famulosne requiras:




635
Maar de vrome oude Baucis en de even oude Philemon
zijn in dat huisje getrouwd in hun jeugd en daar
samen oud geworden; hun armoede hebben zij verlicht
door er voor uit te komen en er niet moeilijk over te doen;
en het maakt niet uit of je daar vraagt naar meester of knecht:
tota domus duo sunt, idem parentque iubentque.
ergo ubi caelicolae parvos tetigere penates
summissoque humiles intrarunt vertice postes,
membra senex posito iussit relevare sedili;
cui superiniecit textum rude sedula Baucis




640
heel het huis bestaat uit twee: beiden zijn meester, beiden zijn knecht.
Zodra dus de hemelbewoners bij de nietige huisgoden aanklopten
konden zij bukkend het lage deurtje binnengaan;
de grijsaard zette een stoel klaar en noodde hen uit te rusten;
tevoren had Baucis er gedienstig een ruwe lap op gelegd.
inque foco tepidum cinerem dimovit et ignes
suscitat hesternos foliisque et cortice sicco
nutrit et ad flammas anima producit anili
multifidasque faces ramaliaque arida tecto
detulit et minuit parvoque admovit aeno,




645
In de haard haalt ze de lauwe as uit en pookt het vuur op
van daags tevoren, voedt de vlammen met droge bladeren en schors,
en wakkert het tot vlammen aan met haar oude-vrouwenadem;
ze haalt fijngekloofd aanmaakhout en droge takken van de vliering,
maakt ze klein en gooit ze onder het koperen keteltje.
quodque suus coniunx riguo conlegerat horto,
truncat holus foliis; furca levat ille bicorni
sordida terga suis nigro pendentia tigno
servatoque diu resecat de tergore partem
exiguam sectamque domat ferventibus undis.




650
De groente die haar beminde man verzameld had uit de gesproeide tuin,
ontdoet zij van het gebladerte; hij tilt met een tweetandige vork
een donkergerookte varkensham van de zwarte balk af, waaraan hij hing,
snijdt een stukje af van de lang bewaarde rug en
kookt het in het ziedende water.
interea medias fallunt sermonibus horas
sentirique moram prohibent. erat alveus illic
fagineus, dura clavo suspensus ab ansa:
is tepidis impletur aquis artusque fovendos
concutiuntque torum de molli fluminis ulva




655
Intussen korten zij de tussentijd met gebabbel
en verhinderen zo dat het oponthoud opvalt. Er was daar
een nap van beukenhout, met een hengsel aan een stevige spijker
opgehangen: deze wordt met warm water gevuld om de ledematen
te verwennen; zij schudden een dek van zachte biezen,
inpositum lecto sponda pedibusque salignis.
vestibus hunc velant, quas non nisi tempore festo
sternere consuerant, sed et haec vilisque vetusque
vestis erat, lecto non indignanda saligno.
adcubuere dei. mensam succincta tremensque




660
uitgespreid op een aanligbed met onderstel en poten van wilgenhout.
Deze bedekken zij met kleden die zij slechts op feestdagen plachten
in te zetten, maar zelfs die waren goedkoop en oud,
het wilgenhout niet onwaardig.
De goden gaan aanliggen. Haar rok opgeschort schuift het oudje
ponit anus, mensae sed erat pes tertius inpar:
testa parem fecit; quae postquam subdita clivum
sustulit, aequatam mentae tersere virentes.
ponitur hic bicolor sincerae baca Minervae
conditaque in liquida corna autumnalia faece




665
de tafel beverig aan, maar de derde poot van de tafel is te kort:
een potscherf brengt hem in balans, want nadat die er onder is geschoven
helt hij niet meer, groene munttakjes vegen het tafelblad schoon.
Nu wordt de tweekleurige vrucht van de maagd Minerva opgediend
en herfstkornoeljes, geweckt in heldere wijnmoer
intibaque et radix et lactis massa coacti
ovaque non acri leviter versata favilla,
omnia fictilibus. post haec caelatus eodem
sistitur argento crater fabricataque fago
pocula, qua cava sunt, flaventibus inlita ceris;




670
andijvie, radijs en een homp geitenkaas
en eieren, luchtig gewenteld in niet te hete as,
dit alles in aardewerk servies. Hierna wordt een wijnkan neergezet,
gedreven uit hetzelfde zilverwerk en bekers van beukenhout,
aan de binnenkant met blanke was bestreken.
parva mora est, epulasque foci misere calentes,
nec longae rursus referuntur vina senectae
dantque locum mensis paulum seducta secundis:
hic nux, hic mixta est rugosis carica palmis
prunaque et in patulis redolentia mala canistris




675
Dan komt het vervolg: de haard levert een warme gang
en er wordt weer wijn geschonken, van niet hoge leeftijd,
en die maakt, als er is opgeruimd, plaats voor het dessert:
noten en vijgen, gemengd met rimpelige dadels,
en pruimen en appels, geurend in gevlochten mandjes
et de purpureis conlectae vitibus uvae,
candidus in medio favus est; super omnia vultus
accessere boni nec iners pauperque voluntas.
Interea totiens haustum cratera repleri
sponte sua per seque vident succrescere vina:




680
en ook druiven, verzameld van purperen wingerd,
midden daartussen een blanke honingraat; boven dit alles
glunderen hun vriendelijke gezichten, rijk en welwillend.
Intussen zien zij de wijnkan, zo vaak al uitgeschonken,
zich vanzelf weer vullen en de wijn eigener beweging toenemen:
attoniti novitate pavent manibusque supinis
concipiunt Baucisque preces timidusque Philemon
et veniam dapibus nullisque paratibus orant.
unicus anser erat, minimae custodia villae:
quem dis hospitibus domini mactare parabant;




685
verschrikt door dit ongehoorde worden Baucis en Philemon
bang en met de handen geheven spreken zij schuchter een gebed uit
en vragen vergeving voor hun onthaal en onwaardige inbreng.
Er liep daar één enkele gans rond, bewaker van de onooglijke buitenplaats:
die wilden zijn meesters gaan slachten voor hun goddelijke gasten;
ille celer penna tardos aetate fatigat
eluditque diu tandemque est visus ad ipsos
confugisse deos: superi vetuere necari
"di" que "sumus, meritasque luet vicinia poenas
inpia" dixerunt; "vobis inmunibus huius




690
maar die weet met snel gefladder hen, traag door hun leeftijd, te ontsnappen
en uit te putten en schijnt tenslotte zijn toevlucht te zoeken
juist bij de goden: de hemelingen verbieden het slachten en bekennen:
'Wij zijn goden en jullie verstokte omgeving zal haar gerechte straf niet
ontlopen; maar jullie zullen van die ellende gespaard blijven,
esse mali dabitur; modo vestra relinquite tecta
ac nostros comitate gradus et in ardua montis
ite simul!" parent ambo baculisque levati
nituntur longo vestigia ponere clivo.
tantum aberant summo, quantum semel ire sagitta




695
kom mee jullie huisje uit en vergezel ons
en ga met ons mee naar boven in het gebergte!'
Daaraan geven beiden gehoor en gesteund door hun stokken
beklimmen ze moeizaam de lange berghelling.
Zoveel waren ze van de top verwijderd, als een in een keer een afgeschoten pijl
missa potest: flexere oculos et mersa palude
cetera prospiciunt, tantum sua tecta manere,
dumque ea mirantur, dum deflent fata suorum,
illa vetus dominis etiam casa parva duobus
vertitur in templum: furcas subiere columnae,




700
afleggen kan: toen wendden zij de blik en zagen aan hun voeten alles
ondergedompeld in een moeras, alleen hun huisje stond er nog!
Terwijl ze zich hierover verbazen en het lot van hun bekenden bewenen
verandert ook die oude hut van de twee eigenaren
in een tempel: zuilen vervangen de stutten van het dak,
stramina flavescunt aurataque tecta videntur
caelataeque fores adopertaque marmore tellus.
talia tum placido Saturnius edidit ore:
"dicite, iuste senex et femina coniuge iusto
digna, quid optetis." cum Baucide pauca locutus




705
het stro verandert van kleur en het dak krijgt de aanblik van goud,
de deuren worden van drijfwerk voorzien en de vloer met marmer bedekt.
Saturnus' zoon sprak toen minzaam het volgende:
'Zeg eens, rechtschapen oude en vrouw, die je zo'n rechtschapen
echtgenoot waardig toont, wat is jullie wens?'. Na een kort onderonsje
iudicium superis aperit commune Philemon:
"esse sacerdotes delubraque vestra tueri
poscimus, et quoniam concordes egimus annos,
auferat hora duos eadem, nec coniugis umquam
busta meae videam, neu sim tumulandus ab illa."




710
met Baucis vertelde Philemon aan de hemelingen hun beider oordeel:
'Wij wensen priester te worden en uw heilgdom te beheren
en, aangezien wij eendrachtig ons leven hebben gesleten,
dat hetzelfde tijdstip ons beiden wegneemt, dat nooit ik het graf van mijn
vrouw hoef te zien maar ik ook niet door haar moet worden begraven'.
vota fides sequitur: templi tutela fuere,
donec vita data est; annis aevoque soluti
ante gradus sacros cum starent forte locique
narrarent casus, frondere Philemona Baucis,
Baucida conspexit senior frondere Philemon.




715
De wens ging in vervulling: zij zijn de tempelhoeders geweest,
zolang hun het leven gegund is; en toen zij eens, broos door
jaren en ouderdom voor de treden van het heiligdom hun
lotgevallen stonden te bespreken, zag Baucis Philemon uitbotten
en de oude Philemon Baucis uitlopen.
iamque super geminos crescente cacumine vultus
mutua, dum licuit, reddebant dicta "vale" que
"o coniunx" dixere simul, simul abdita texit
ora frutex: ostendit adhuc Thyneius illic
incola de gemino vicinos corpore truncos.




720
En toen al boven beider hoofden boomtoppen uitgroeiden,
groetten zij elkaar, nu het nog kon: 'Vaarwel levensmaatje',
zeiden zij tegelijk en meteen bedekte het lover hun monden:
nog altijd wijzen de Frygiërs daar de twee bomen aan,
naast elkaar, uit de twee mensenlichamen gegroeid.
haec mihi non vani (neque erat, cur fallere vellent)
narravere senes; equidem pendentia vidi
serta super ramos ponensque recentia dixi
"cura deum di sint, et, qui coluere, colantur."'



Dit hebben mij betrouwbare ouderen verteld (er was ook geen
reden om uit hun duim te zuigen) werkelijk: ik heb kransen
aan de takken zien hangen en terwijl ik er een verse bij hing zei ik:
'Laten godenvereerders goden worden en wie hen eerden eer ontvangen'.

Proteus.
Erisychthon en zijn dochter Mestra (725 - 884)





Desierat, cunctosque et res et moverat auctor,
Thesea praecipue; quem facta audire volentem
mira deum innixus cubito Calydonius amnis
talibus adloquitur: 'sunt, o fortissime, quorum
forma semel mota est et in hoc renovamine mansit;
sunt, quibus in plures ius est transire figuras,
725




730
Lelex zweeg, hij had met zijn verhaal allen ontroerd,
met name Theseus. Omdat die nog meer wonderdaden over goden
horen wil, komt Achelous, steunend op zijn elleboog,
omhoog en vertelt: 'Er zijn er, beste man, wier gestalte
eenmaal veranderd is en die in die vernieuwde vorm blijven.
Maar ook zijn er wie het vergund is naar meer vormen te verhuizen
ut tibi, conplexi terram maris incola, Proteu.
nam modo te iuvenem, modo te videre leonem,
nunc violentus aper, nunc, quem tetigisse timerent,
anguis eras, modo te faciebant cornua taurum;
saepe lapis poteras, arbor quoque saepe videri,




735
zoals jij, Proteus, bewoner van de zee die heel de aarde omspant.
Want nu eens kon je jou als jongeling bewonderen, dan weer als leeuw,
nu eens was jij een woest wild zwijn, dan weer een slang te vreselijk
om aan te raken, ook werd jij wel een gehoornde stier;
vaak dook jij als 'n steen op, ook wel als boom;
interdum, faciem liquidarum imitatus aquarum,
flumen eras, interdum undis contrarius ignis'.
'Nec minus Autolyci coniunx, Erysicthone nata,
iuris habet: pater huius erat, qui numina divum
sperneret et nullos aris adoleret odores;




740
bijwijlen wijzigde je je uiterlijk in stromend water en
was je een rivier, dan weer het tegendeel van water: vuur!'
Zo ook is dit vergund aan Autolycus' vrouw, dochter van
Erisychthon: haar vader was een verachter van de goden
en moest niets hebben van geuroffer-altaren.
ille etiam Cereale nemus violasse securi
dicitur et lucos ferro temerasse vetustos.
stabat in his ingens annoso robore quercus,
una nemus; vittae mediam memoresque tabellae
sertaque cingebant, voti argumenta potentum.




745
Men zegt dat hij zelfs een Ceres-bos met zijn bijl heeft ontwijd
en in zeer oud bos met dat ijzer is tekeer gegaan.
Er stond daarin een reusachtige, oersterke eik,
al op zijn eentje een gewijd woud; er hingen linten in
en herdenkingsteksten, bloemkransen als tekens van vervulde wensen.
saepe sub hac dryades festas duxere choreas,
saepe etiam manibus nexis ex ordine trunci
circuiere modum, mensuraque roboris ulnas
quinque ter inplebat, nec non et cetera tantum
silva sub hac, silva quantum fuit herba sub omni.




750
Vaak vierden bosnimfen hun reidansen onder haar,
vaak ook omvaamden zij, hand in hand, de reuzenstam;
de doorsnee van die boom telde wel vijftien ellen
en even veel kleiner dan haar was het verdere bos
als dat bos groter was dan de grassen aan hun voet.
non tamen idcirco ferrum Triopeius illa
abstinuit famulosque iubet succidere sacrum
robur, et ut iussos cunctari vidit, ab uno
edidit haec rapta sceleratus verba securi:
"non dilecta deae solum, sed et ipsa licebit




755
Toch houdt dit de bijl van Tropias' zoon niet tegen,
nee, hij geeft zijn dienaars opdracht de heilige eik te vellen
en als hij aarzeling bij hen bespeurt rukt de schurk
van één van hen de bijl uit handen met de uitroep:
"Voor mijn part is zij niet alleen Ceres geliefd
sit dea, iam tanget frondente cacumine terram."
dixit, et obliquos dum telum librat in ictus,
contremuit gemitumque dedit Deoia quercus,
et pariter frondes, pariter pallescere glandes
coepere ac longi pallorem ducere rami.




760
maar die godin zelf: zij zal de aarde treffen met haar kruin".
Na deze snauw heft hij de bijl voor zijdelingse slagen
maar de godinne-eik begint te sidderen en klagen
en dan verbleekt haar blad, verbleken ook haar eikels
ja zelfs overdekt een bleekte haar lange takken.
cuius ut in trunco fecit manus inpia vulnus,
haud aliter fluxit discusso cortice sanguis,
quam solet, ante aras ingens ubi victima taurus
concidit, abrupta cruor e cervice profundi.
obstipuere omnes, aliquisque ex omnibus audet




765
Zodra zijn goddeloze hand de stam een wond toebrengt
gulpt bloed uit de gespleten bast precie zoals altijd,
wanneer een grote stier als offer voor het altaar neerzakt
uit de afgehakte kop het offerbloed wegstroomt.
Allen staan verstomd en uit hun midden durft één
deterrere nefas saevamque inhibere bipennem:
aspicit hunc "mentis" que "piae cape praemia!" dixit
Thessalus inque virum convertit ab arbore ferrum
detruncatque caput repetitaque robora caedit,
redditus e medio sonus est cum robore talis:




770
de schennis af te weren en het bijlgeweld te stuiten,
maar als hij deze ziet schreeuwt hij: 'Pak aan je loon, heilig boontje!'
en Erysichthon stuurt de bijl van de boom af naar de man
en hakt zijn hoofd af om daarna de boom weer op te zoeken.
Uit diens binnenste klinkt dan dit stemgeluid:
"nympha sub hoc ego sum Cereri gratissima ligno,
quae tibi factorum poenas instare tuorum
vaticinor moriens, nostri solacia leti."
persequitur scelus ille suum, labefactaque tandem
ictibus innumeris adductaque funibus arbor




775
"Ik, liievelingsnimf van Ceres, woon in dit hout en voorspel jou,
nu ik sterf, dat de straffen voor jouw daden klaarstaan,
een troost voor de moord op ons".
Hij echter zet zijn misdaad voort en tenslotte, wankelend
door ontelbare slagen en onder drang van kabels
corruit et multam prostravit pondere silvam.
'Attonitae dryades damno nemorumque suoque,
omnes germanae, Cererem cum vestibus atris
maerentes adeunt poenamque Erysicthonis orant.
adnuit his capitisque sui pulcherrima motu




780
stort zij neer en bedekt met haar massa een enorm bos.
'De boomnimfen, verbijsterd door deze aanslag op het woud en hen,
allen immers zusters, wenden zich tot Ceres, treurend en in zwart gehuld
en smeken om een straf voor Erysichthon.
Met een hoofdknik willigt de mooie godin hun verlangen in:
concussit gravidis oneratos messibus agros,
moliturque genus poenae miserabile, si non
ille suis esset nulli miserabilis actis,
pestifera lacerare Fame: quae quatenus ipsi
non adeunda deae est (neque enim Cereremque Famemque




785
zij schudt de akkers, overladen met hun oogst
en zet een straf in gang, deerniswekkend in zijn soort,
tenzij hij niemands deernis wekt door eigen daden
te martelen met dodelijke Honger: aangezien het de godin zelf
niet is geoorloofd deze te bezoeken (het Lot gedoogt immers niet
fata coire sinunt), montani numinis unam
talibus agrestem conpellat oreada dictis:
"est locus extremis Scythiae glacialis in oris,
triste solum, sterilis, sine fruge, sine arbore tellus;
Frigus iners illic habitant Pallorque Tremorque




790
dat Oogst en Honger samenkomen) geeft zij aan één
uit haar berg-gevolg, een akker-Oreade, de volgende opdracht:
"Er bevindt zich in het gebied van het ijzig Scythië
een troosteloze zone; een woestenij zonder oogst en bomen.
Daar wonen stijve Kou, Bleekte en Rilling
et ieiuna Fames: ea se in praecordia condat
sacrilegi scelerata, iube, nec copia rerum
vincat eam superetque meas certamine vires,
neve viae spatium te terreat, accipe currus,
accipe, quos frenis alte moderere, dracones!"




795
en ook de holle Honger: zij moet zich vestigen in de misdadige buik
van de heiligschenner, beveel ik, en geen overvloed aan wat ook
mag haar overtreffen en in deze strijd moet zij het van mijn kracht winnen,
en laat jou geen afstand afschrikken, neem mijn wagen
en gebruik de draken om die door de lucht te mennen",
et dedit; illa dato subvecta per aera curru
devenit in Scythiam: rigidique cacumine montis
(Caucason appellant) serpentum colla levavit
quaesitamque Famem lapidoso vidit in agro
unguibus et raras vellentem dentibus herbas.




800
en daarbij gaf ze die. De nimf steeg met de wagen hoog door de lucht
en kwam in Scythië aan. Bovenop een ongenaakbaar gebergte
(de Kaukasus genaamd) spande ze de draken uit en ging op zoek naar Honger.
Die zag ze op een steenachtig veld met nagels
en met tanden aan schaarse sprietjes onkruid rukken.
hirtus erat crinis, cava lumina, pallor in ore,
labra incana situ, scabrae rubigine fauces,
dura cutis, per quam spectari viscera possent;
ossa sub incurvis exstabant arida lumbis,
ventris erat pro ventre locus; pendere putares




805
Haar haar was ongekamd, haar ogen hol, bleek haar gezicht,
haar lippen grauw van ouderdom, haar hals vies van de aanslag,
haar huid zo droog dat je haar ingewanden kon zien zitten;
verdroogde botten staken uit van onder haar holle lendenen,
plek voor een buik in plaats van buik; je zou gedacht hebben
pectus et a spinae tantummodo crate teneri.
auxerat articulos macies, genuumque tumebat
orbis, et inmodico prodibant tubere tali.
'Hanc procul ut vidit, (neque enim est accedere iuxta
ausa) refert mandata deae paulumque morata,




810
dat haar borst zweefde en slechts steunde op haar ruggegraat en ribben.
Magerte had haar leden op doen zwellen en haar knieën stonden bol,
haar enkels staken door een grote bolling uit.
Zodra de nimf haar zag, (zij durfde namelijk niet dichtbij te komen)
riep zij de opdracht van Ceres toe en ogenblikkelijk,
quamquam aberat longe, quamquam modo venerat illuc,
visa tamen sensisse famem est, retroque dracones
egit in Haemoniam versis sublimis habenis.
'Dicta Fames Cereris, quamvis contraria semper
illius est operi, peragit perque aera vento




815
hoewel zij grote afstand hield en al was zij daar maar even,
dacht zij de honger al te voelen en stuurde zij haar drakenwagen
met gewende teugels hoog door de lucht naar Thessalië terug.
Honger volbrengt Ceres' opdracht, al is die
in strijd met Ceres' gebruikelijke taak, en zij vliegt
ad iussam delata domum est, et protinus intrat
sacrilegi thalamos altoque sopore solutum
(noctis enim tempus) geminis amplectitur ulnis,
seque viro inspirat, faucesque et pectus et ora
adflat et in vacuis spargit ieiunia venis;




820
door het luchtruim op de wind naar de aangewezen woning.
Rechtstreeks loopt zij de kamer van de heiligschenner in,
diep in nachtelijke slaap verzonken, en slaat haar armen om hem heen,
blaast dan zichzelf de man in, beademt keel en borst en mond
en vult zijn holle aderen met honger.
functaque mandato fecundum deserit orbem
inque domos inopes adsueta revertitur antra.
'Lenis adhuc Somnus placidis Erisychthona pennis
mulcebat: petit ille dapes sub imagine somni,
oraque vana movet dentemque in dente fatigat,




825
Haar taak volbracht, laat zij het vruchtbare land weer achter
en keert weer naar haar schriele thuis, de grot waarin zij woont.
Nog streelde Slaap Erisychthon met zachte veren
daar komt, verhuld als droom, een heerlijk gerecht op hem af
hij hapt loos met zijn mond en perst verwoed zijn tand op tand,
exercetque cibo delusum guttur inani
proque epulis tenues nequiquam devorat auras;
ut vero est expulsa quies, furit ardor edendi
perque avidas fauces incensaque viscera regnat.
nec mora; quod pontus, quod terra, quod educat aer,




830
en vermoeit zijn keel met slechts de schijn van voedsel
want hij verslindt slechts happen lucht in plaats van vaste spijzen.
Maar niet zodra hij is ontwaakt, raast er een drift tot eten
door zijn gretige keel die zijn aangestoken maagholtes tyranniseert.
Onverwijld ontbiedt hij al wat zee, aarde en lucht te bieden heeft
poscit et adpositis queritur ieiunia mensis
inque epulis epulas quaerit; quodque urbibus esse,
quodque satis poterat populo, non sufficit uni,
plusque cupit, quo plura suam demittit in alvum.
utque fretum recipit de tota flumina terra




835
en aan de aangeschoven tafels kermt hij nog van de honger
en zelfs onder het eten vraagt hij nog om eten. Wat steden had kunnen
verzadigen, ja een heel volk, is nog niet genoeg voor hem alleen,
nee, hoe meer hij in zijn maag stopt, des te meer wil hij.
Zoals de zee de rivieren van heel de aarde in zich opneemt
nec satiatur aquis peregrinosque ebibit amnes,
utque rapax ignis non umquam alimenta recusat
innumerasque trabes cremat et, quo copia maior
est data, plura petit turbaque voracior ipsa est:
sic epulas omnes Erysicthonis ora profani




840
en toch niet van die wateren wordt verzadigd noch door de stromen die hij drinkt
en roofzuchtig vuur ook nooit genoeg krijgt van wat hij maar verteren kan
en onafzienbaar hout verast en naar meer zoekt naarmate hem al meer
gegeven wordt en hij juist door die massa nog meer vraatzucht toont:
zo verzwelgt de mond van heiligschenner Erysichthon alle voedsel
accipiunt poscuntque simul. cibus omnis in illo
causa cibi est, semperque locus fit inanis edendo.
'Iamque fame patrias altique voragine ventris
attenuarat opes, sed inattenuata manebat
tum quoque dira fames, inplacataeque vigebat




845
en vraagt tegelijk om meer. Elke voeding is bij hem een prikkel
tot meer eten en steeds maar houdt de eter toch een rammelende maag.
Nu heeft hij door zijn honger en de bodemloze diepte van zijn maag
heel zijn vermogen opgegeten maar ook nu blijft de afschuwelijke honger
ongestild en de koorts van zijn onverzoenlijke vraatzucht
flamma gulae. tandem, demisso in viscera censu,
filia restabat, non illo digna parente.
hanc quoque vendit inops: dominum generosa recusat
et vicina suas tendens super aequora palmas
"eripe me domino, qui raptae praemia nobis




850
blijft woeden. Tenslotte, als hij al zijn bezit in zijn darmen gestopt heeft
rest hem alleen nog zijn dochter, die zo'n vader niet heeft verdiend.
Berooid verkoopt hij zelfs haar: maar zij, hoe genereus ook, wil geen slavin zijn
en zij, haar handen uitstrekkend boven de zee waarbij zij woont spreekt smekend:
"Verlos mij van mijn meester, gij, die de schat van mijn maagdelijkheid
virginitatis habes!" ait: haec Neptunus habebat;
qui prece non spreta, quamvis modo visa sequenti
esset ero, formamque novat vultumque virilem
induit et cultus piscem capientibus aptos.
hanc dominus spectans "o qui pendentia parvo




855
al in uw bezit hebt!: die bezat Neptunus inderdaad;
hij nam nu haar gebed ter harte en gaf haar een nieuw uiterlijk,
zij het slechts voor het oog van haar achtervolgende meester,
en gaf haar de gestalte en het gezicht van een man
en wel zo te zien van een visser. Toen haar meester haar zo zag vroeg hij:
aera cibo celas, moderator harundinis," inquit
"sic mare conpositum, sic sit tibi piscis in unda
credulus et nullos, nisi fixus, sentiat hamos:
quae modo cum vili turbatis veste capillis
litore in hoc steterat (nam stantem in litore vidi),




860
"Heer hengelaar, die uw brons verstopt in een klein hapje,
moge de zee u terwille zijn en de vis in het water goedgelovig
en uw haak pas bemerken als hij er aan vast zit:
zij die zojuist met smoezelige kleren en verwarde haren
op deze kust stond (ik zag haar toch hier op de kust staan)
dic, ubi sit: neque enim vestigia longius exstant."
illa dei munus bene cedere sensit et a se
se quaeri gaudens his est resecuta rogantem:
"quisquis es, ignoscas; in nullam lumina partem
gurgite ab hoc flexi studioque operatus inhaesi,




865
zeg me, waar ze is: haar voetspoor wijst immers niet verder".
Zij merkt dat het godsgeschenk haar goed van pas komt nu haar
gevraagd wordt naar haarzelf en, in haar vuistje lachend, antwoordt zij:
"Wie u ook bent, neem me niet kwalijk, nergens heen heb ik mijn oog
gewend vanaf het water en geconcentreerd mijn werk gedaan
quoque minus dubites, sic has deus aequoris artes
adiuvet, ut nemo iamdudum litore in isto,
me tamen excepto, nec femina constitit ulla."
credidit et verso dominus pede pressit harenam
elususque abiit: illi sua reddita forma est.




870
maar geloof mij: bij de zeegod die mijn viskunst
moge helpen, dat al tijden niemand op dit kustdeel is geweest,
afgezien van mij, laat staan een vrouw".
Hij gelooft dat en, onder ede misleid, gaat de heer weer terug
door het zand; dan krijgt zij haar oude uiterlijk weer terug.
ast ubi habere suam transformia corpora sensit,
saepe pater dominis Triopeida tradit, at illa
nunc equa, nunc ales, modo bos, modo cervus abibat
praebebatque avido non iusta alimenta parenti.
vis tamen illa mali postquam consumpserat omnem




875
Maar zodra Erysichthon merkte dat zijn dochter van gedaante kon veranderen
verkocht hij haar aan steeds andere heren terwijl zij
nu eens als merrie, dan weer als vogel, of als koe of hert ontkwam
en verschafte zo haar gulzige vader illegale etenswaar.
Maar toen zij alle kracht van die oplichterij had opgebruikt
materiam derantque gravi nova pabula morbo,
ipse suos artus lacerans divellere morsu
coepit et infelix minuendo corpus alebat.—
'Quid moror externis? etiam mihi nempe novandi est
corporis, o iuvenis, numero finita, potestas.




880
en nieuw voedsel voor deze ernstige kwaal ontbrak,
begon hij zijn eigen ledematen met zijn tanden te verscheuren
en gaf de ongelukkige door te slinken zijn lichaam als etenswaar -
'Maar waarom blijven hangen bij vreemden? Ook ik, Acheloüs,
kan, m'n jongen, waarachtig in beperkte mate mijn lichaam vernieuwen,
nam modo, qui nunc sum, videor, modo flector in anguem,
armenti modo dux vires in cornua sumo,—
cornua, dum potui. nunc pars caret altera telo
frontis, ut ipse vides.' gemitus sunt verba secuti.



want nu eens zie ik er uit als ik nu ben, dan weer verander ik in een slang
dan weer neem ik als kuddeleider krachtige hoorns aan -
hoorns, zo lang ik dat kon, want, zoals je ziet, mist een kant van mijn
voorhoofd nu dit wapen." En op deze woorden volgde een diepe zucht.






Lees verder in Boek 9


Terug naar het overzicht van de inhoud van de Metamorfosen van Ovidius