Boek 6 van de Metamorfosen van
Ovidius Arachne en Minerva (1 - 145) Niobe en Latona (146 - 312) Latona en de Lycische boeren (313 - 381) Marsyas (382 - 400) Rouw om Niobe's verwanten (401 - 423) Tereus huwt Procne (424 - 438) Tereus gaat Procne's zus Philomena uitnodigen (438 - 485) Philomena's afscheid van haar vader (486 - 510) Tereus vergrijpt zich aan Philomena (511 - 548) Tereus maakt Philomena het spreken onmogelijk (549 - 570) Een list van Philomena (571 - 586) Wraak (587 - 674) Boreas en Orithuya (675 - 721) Arachne en Minerva (1 - 145) |
Praebuerat dictis
Tritonia talibus aures carminaque Aonidum iustamque probaverat iram; tum secum: 'laudare parum est, laudemur et ipsae numina nec sperni sine poena nostra sinamus.' Maeoniaeque animum fatis intendit Arachnes, |
5 |
Minerva had naar deze
verhalen van de Muzen geluisterd en met hun terechte toorn ingestemd. Toen overwoog zij: 'Anderen prijzen is mooi, maar ook moeten de goden vanzelf al geëerd worden, we mogen smaad niet ongestraft laten!' Daarbij dacht ze aan het lot van de Lydische Arachne; |
quam sibi lanificae non
cedere laudibus artis audierat. non illa loco nec origine gentis clara, sed arte fuit: pater huic Colophonius Idmon Phocaico bibulas tinguebat murice lanas; occiderat mater, sed et haec de plebe suoque |
10 |
die deed voor haar niet
onder in roem om haar weefkunst, had ze vernomen. Haar reputatie ontleende ze niet aan hoge stand of afkomst uit een roemrijk geslacht maar louter aan haar kunde: haar vader, Idmon uit Colophon, was wolverver met de Phocaîsche purperslak; haar moeder was gestorven maar ook volks en van gelijke komaf als haar man. |
aequa viro fuerat; Lydas
tamen illa per urbes quaesierat studio nomen memorabile, quamvis orta domo parva parvis habitabat Hypaepis. huius ut adspicerent opus admirabile, saepe deseruere sui nymphae vineta Timoli, |
15 |
Ofschoon van nederige
stand en woonachtig in het simpele Hypaepa had zij, ambitieus, roem nagestreefd over heel Lydië. Om haar wondermooie werk te bekijken verlieten de nimfen dikwijls de wijnvelden op hun Tmolus |
deseruere suas nymphae
Pactolides undas. nec factas solum vestes, spectare iuvabat tum quoque, cum fierent: tantus decor adfuit arti, sive rudem primos lanam glomerabat in orbes, seu digitis subigebat opus repetitaque longo |
20 |
en ook de waternimfen
van de Pactolus hun gebied. Niet alleen was het een lust om de producten te zien, nee ook het maken zelf al: zo schitterend was haar vaardigheid, of ze nu eerst de ruwe wol tot een kluwen opwond of met haar vingers de wol uithaalde en steeds met lange uithaal |
vellera mollibat nebulas
aequantia tractu, sive levi teretem versabat pollice fusum, seu pingebat acu; scires a Pallade doctam. quod tamen ipsa negat tantaque offensa magistra 'certet' ait 'mecum: nihil est, quod victa recusem!' |
25 |
de wolkachtige vlokken
in een fijne draad veranderde, ofwel met vaardige duim de spoel draaide, of ook borduurde: je had haar een leerling van Pallas geacht! Dit echter wees zij zelf van de hand en smaalde, nog beledigd ook om zelfs zo'n grote leermeesteres: 'Ik daag haar uit voor een wedstrijd: als ik verlies weiger ik haar niets!' |
Pallas anum simulat:
falsosque in tempora canos addit et infirmos, baculo quos sustinet, artus. tum sic orsa loqui 'non omnia grandior aetas, quae fugiamus, habet: seris venit usus ab annis. consilium ne sperne meum: tibi fama petatur |
30 |
Pallas vermomt zich nu
als 'n oud vrouwtje en completeert dit met een grijze pruik om haar slapen en beverige leden door een stok gestut en zegt haar dan: 'Een hoge leeftijd heeft niet alleen maar kanten die we willen mijden: ervaring is de metgezel van hoge leeftijd; sla mijn advies niet in de wind: jou mag de hoogste roem |
inter mortales faciendae
maxima lanae; cede deae veniamque tuis, temeraria, dictis supplice voce roga: veniam dabit illa roganti.' adspicit hanc torvis inceptaque fila relinquit vixque manum retinens confessaque vultibus iram |
35 |
in wolbewerking onder
stervelingen toebehoren: gun de godin haar plaats en vraag, overmoedige, vergeving voor jouw bravour. Vraag haar deemoedig vergiffenis: zij zal op je verzoek vast ingaan'. Zij kijkt haar grimmig aan en laat de draad los waarmee ze bezig was en, haar hand nauwelijks in bedwang en haar gezicht vertrokken, |
talibus obscuram
resecuta est Pallada dictis: 'mentis inops longaque venis confecta senecta, et nimium vixisse diu nocet. audiat istas, si qua tibi nurus est, si qua est tibi filia, voces; consilii satis est in me mihi, neve monendo |
40 |
voegt zij de verborgen
Pallas deze woorden toe: 'Onnozel besje, wat kom je hier doen, geplaagd door je ouderdom, ook al te lang leven brengt schade. Bewaar die praatjes van jou maar voor je dochter of schoondochter, als je die hebt; laat wijsheid maar over aan mij en denk maar niet |
profecisse putes, eadem
est sententia nobis. cur non ipsa venit? cur haec certamina vitat?' tum dea 'venit!' ait formamque removit anilem Palladaque exhibuit: venerantur numina nymphae Mygdonidesque nurus; sola est non territa virgo, |
45 |
dat je met je beleren
goed hebt gedaan: ik blijf bij mijn woord! Waarom komt zij zelf niet? Waarom ontwijkt ze deze wedstrijd?' Toen sprak de godin: 'Hier is ze!', ontdeed zich van het oude uiterlijk en prijkte als Pallas: de nimfen bogen eerbiedig voor de godin en ook de Lydische vrouwen; alleen het meisje hield zich kalm |
sed tamen erubuit,
subitusque invita notavit ora rubor rursusque evanuit, ut solet aer purpureus fieri, cum primum Aurora movetur, et breve post tempus candescere solis ab ortu. perstat in incepto stolidaeque cupidine palmae |
50 |
maar bloosde ondanks
zichzelf: een plots opgekomen blos trok ongewild over haar gezicht maar verdween meteen weer, zoals de hemel purper pleegt te worden bij de eerste dageraad en na korte tijd weer door de zonsopgang verbleekt. Zij volhardt in haar voornemen en door haar begeerte naar de trotse zege |
in sua fata ruit; neque
enim Iove nata recusat nec monet ulterius nec iam certamina differt. haud mora, constituunt diversis partibus ambae et gracili geminas intendunt stamine telas: tela iugo vincta est, stamen secernit harundo, |
55 |
stort zij zich in haar
ongeluk; immers Iuppiters dochter geeft niet toe; geen verdere vermaningen maar ook geen uitstel meer voor de wedstrijd. Zonder dralen stellen beiden hun weefstoelen op tegenover elkaar en knopen de fijne draden vast, de schering zit vast aan de weversboom; de schacht van riet scheidt de draden; |
inseritur medium radiis
subtemen acutis, quod digiti expediunt, atque inter stamina ductum percusso paviunt insecti pectine dentes. utraque festinant cinctaeque ad pectora vestes bracchia docta movent, studio fallente laborem. |
60 |
de inslag die hun
soepele vingers geleiden wordt ertussendoor gestoken en door de druk van de diepgetande weverskam aangedrukt. Beiden werken rap en, hun kleding opgeschort, bewegen zij hun ervaren armen: door hun behendigheid lijkt het moeiteloos. |
illic et Tyrium quae
purpura sensit aenum texitur et tenues parvi discriminis umbrae; qualis ab imbre solent percussis solibus arcus inficere ingenti longum curvamine caelum; in quo diversi niteant cum mille colores, |
65 |
Daar weven zij ook
purper dat in Tyrisch bad bewerkt is en verwerken er lichte nuances in; zoals een regenboog met door een regenbui gebroken zonnestralen de weidse hemel met een reuzenboog doorkruist waarin wel duizend kleuren schitteren |
transitus ipse tamen
spectantia lumina fallit: usque adeo, quod tangit, idem est; tamen ultima distant. illic et lentum filis inmittitur aurum et vetus in tela deducitur argumentum. Cecropia Pallas scopulum Mavortis in arce |
70 |
maar de preciese
overgang de ogen van de kijker toch ontgaat: tot hier zijn zij hetzelfde als ernaast, toch zijn de uitersten heel verschillend. Ook weven zij daar een soepel goud tussen de draden en beelden een oud verhaal af in het weefsel. Pallas weeft de Areopaag bij de Akropolis in |
pingit et antiquam de
terrae nomine litem. bis sex caelestes medio Iove sedibus altis augusta gravitate sedent; sua quemque deorum inscribit facies: Iovis est regalis imago; stare deum pelagi longoque ferire tridente |
75 |
en de oude twist om de
toewijzing van het land; twaalf hemelbewoners met Juppiter in het midden zitten op hoge zetels in verheven ernst; elke god wordt door een specifiek uiterlijk aangeduid: bij Juppiter hoort zijn koninklijke uitstraling; de zeegod beeldt ze staande uit terwijl hij met zijn reuze drietand |
aspera saxa facit,
medioque e vulnere saxi exsiluisse fretum, quo pignore vindicet urbem; at sibi dat clipeum, dat acutae cuspidis hastam, dat galeam capiti, defenditur aegide pectus, percussamque sua simulat de cuspide terram |
80 |
tegen de grimmige rotsen
slaat, en midden uit een rotswond ontspringt de zee, met deze claim eist hij de stad op; zichzelf geeft zij een schild, een lans met scherpe punt zet zich een helm op het hoofd, haar borst beschermd met de aegis, en ze verbeeldt hoe zij met eigen lanspunt de aarde treft |
edere cum bacis fetum
canentis olivae; mirarique deos: operis Victoria finis. ut tamen exemplis intellegat aemula laudis, quod pretium speret pro tam furialibus ausis quattuor in partes certamina quattuor addit, |
85 |
die dan de bleekgroene
olijfboom met vrucht en al voortbrengt; de goden vol bewondering: Victorie is de bekroning van haar werk. Maar opdat haar roemzuchtige rivale uit voorbeelden begrijpt wat voor prijs zij kan verwachten voor zo overmoedige provocaties voegt zij in de hoeken nog vier wedstrijden toe |
clara colore suo,
brevibus distincta sigillis: Threiciam Rhodopen habet angulus unus et Haemum, nunc gelidos montes, mortalia corpora quondam, nomina summorum sibi qui tribuere deorum; altera Pygmaeae fatum miserabile matris |
90 |
helder door hun kleur,
maar onderscheiden door hun kleine afbeeldingen: één hoek neemt de Thracische Rhodope in beslag en Haemus, nu ijzige gebergten, ooit lichamen van stervelingen die voor zich de namen van de hoogste goden opeisten; een tweede hoek vertelt het droeve lot van de Pygmeeënkoningin: |
pars habet: hanc Iuno
victam certamine iussit esse gruem populisque suis indicere bellum; pinxit et Antigonen, ausam contendere quondam cum magni consorte Iovis, quam regia Iuno in volucrem vertit, nec profuit Ilion illi |
95 |
Juno versloeg haar in
een wedstrijd en dwong haar een kraanvogel te worden en haar eigen stam de oorlog te verklaren; ook Antigone beeldde ze af die ooit een strijd durfde aangaan met de partner van de grote Juppiter en die koningin Juno in een vogel veranderde: Troje noch haar vader Laomedon |
Laomedonve pater,
sumptis quin candida pennis ipsa sibi plaudat crepitante ciconia rostro; qui superest solus, Cinyran habet angulus orbum; isque gradus templi, natarum membra suarum, amplectens saxoque iacens lacrimare videtur. |
100 |
kunnen verhelpen dat
zij, blank door de aangemeten vleugels, zich als ooievaar met klepperende snavel op de borst slaat; de enige hoek die dan nog rest bezet Cinyras, van zijn kinderen beroofd: die omhelst de treden van de tempel, de ledematen van zijn dochters, en zoals hij daar op het gesteente ligt, zweer je hem te zien wenen. |
circuit extremas oleis
pacalibus oras (is modus est) operisque sua facit arbore finem. Maeonis elusam designat imagine tauri Europam: verum taurum, freta vera putares; ipsa videbatur terras spectare relictas |
105 |
De uiterste randen rondt
zij af met vreedzame olijven - dat is het thema - en sluit zo haar werk af met haar eigen boom. De Maeonische weeft Europa, misleid door een zogenaamde stier: voor een echte stier en een echte zee had je het kunnen houden; haar zag je kijken naar het achtergelaten land, |
et comites clamare suas
tactumque vereri adsilientis aquae timidasque reducere plantas. fecit et Asterien aquila luctante teneri, fecit olorinis Ledam recubare sub alis; addidit, ut satyri celatus imagine pulchram |
110 |
haar vriendinnen roepen
en de aanraking van de aanrollende golven vrezend angstig haar voeten optrekken. Ook beeldde ze Asteria af in een worsteling gevangen door de adelaar, en ook Leda achterover leunend onder de vleugels van de zwaan; zij voegde daaraan nog toe hoe Juppiter vermomd als satyr |
Iuppiter inplerit gemino
Nycteida fetu, Amphitryon fuerit, cum te, Tirynthia, cepit, aureus ut Danaen, Asopida luserit ignis, Mnemosynen pastor, varius Deoida serpens. te quoque mutatum torvo, Neptune, iuvenco |
115 |
Nycteus' dochter zwanger
maakte van een tweeling, hoe hij Amphitryon was toen hij jou, Alcmene, aanrandde, als goud Danaë, als vuur Asopis, Mnemosyne als herder en Ceres' dochter als een gevlekte slang. Ook jou, Neptunus, veranderd in een woeste stier, |
virgine in Aeolia
posuit; tu visus Enipeus gignis Aloidas, aries Bisaltida fallis, et te flava comas frugum mitissima mater sensit equum, sensit volucrem crinita colubris mater equi volucris, sensit delphina Melantho: |
120 |
toont zij bij Aeolus'
dochter; en hoe jij in de gedaante van de riviergod Enipeus twee zonen bij de Aeolische verwekt, als ram misleid je Theophane, de blonde, milde moeder van het gewas als hengst, als vogel de moeder van Pegasus Medusa met haar slangenhaar en Melantho als dolfijn: |
omnibus his faciemque
suam faciemque locorum reddidit. est illic agrestis imagine Phoebus, utque modo accipitris pennas, modo terga leonis gesserit, ut pastor Macareida luserit Issen, Liber ut Erigonen falsa deceperit uva, |
125 |
hen allen geeft zij in
een eigen gedaante in de juiste entourage weer. Zie daar Apollo hier in boerengestalte, maar dan met haviksveren, daar weer met een leeuwenhuid of zoals hij in herdersgedaante Issa, Macars dochter, heeft verleid, en Bacchus zoals hij Erigone bedroog met valse druiven, |
ut Saturnus equo geminum
Chirona crearit. ultima pars telae, tenui circumdata limbo, nexilibus flores hederis habet intertextos. Non illud Pallas, non illud carpere Livor possit opus: doluit successu flava virago |
130 |
en hoe Saturnus de
tweeslachtige Chiro heeft verwekt. De randen van het kleed heeft zij omgeven met een smalle strook en heeft daar klimop in geweven waarin bloemen zijn verwerkt. Dat werkstuk zou Pallas, zou zelfs Afgunst niet kunnen slikken: de blonde heroine kon het resultaat niet verdragen |
et rupit pictas,
caelestia crimina, vestes, utque Cytoriaco radium de monte tenebat, ter quater Idmoniae frontem percussit Arachnes. non tulit infelix laqueoque animosa ligavit guttura: pendentem Pallas miserata levavit |
135 |
en zij verbrijzelde het
borduursel, de wandaden van de hemelingen, en daar zij de buxus priem in handen had doorboorde zij daarmee drie, nee vier keer het hoofd van Idmons dochter Arachne. De ongelukkige verdroeg dat niet en snoerde haar hals dicht met een lus: Pallas bevrijdde haar uit medelijden toen zij daar hing |
atque ita 'vive quidem,
pende tamen, inproba' dixit, 'lexque eadem poenae, ne sis secura futuri, dicta tuo generi serisque nepotibus esto!' post ea discedens sucis Hecateidos herbae sparsit: et extemplo tristi medicamine tactae |
140 |
en sprak aldus: 'Je mag
blijven leven, stommeling, maar hangend, en maak je geen illusie om de toekomst: dezelfde soort straf zal er zijn voor je soort en nakomelingen!' Hierna ging zij heen, maar besprenkelde haar met sap van toverkruiden: en terstond vielen haar haren uit, geraakt door dit toversap, |
defluxere comae, cum
quis et naris et aures, fitque caput minimum; toto quoque corpore parva est: in latere exiles digiti pro cruribus haerent, cetera venter habet, de quo tamen illa remittit stamen et antiquas exercet aranea telas. |
145 |
en daarmee ook neus en
oren, haar hoofd slonk tot een knopje; ook haar verdere lijf werd nu klein: op haar zijden zaten nu kleine uitsteeksels als pootjes, haar buik besloeg de rest, maar daaruit spint zij toch nog een draad en gaat verder met haar vroegere werk, nu als spin. |
Niobe en Latona (146 - 312) |
Lydia tota fremit,
Phrygiaeque per oppida facti rumor it et magnum sermonibus occupat orbem. ante suos Niobe thalamos cognoverat illam, tum cum Maeoniam virgo Sipylumque colebat; nec tamen admonita est poena popularis Arachnes, |
150 |
Heel Lydië is in alle
staten, door alle steden van Phrygië gaat het relaas van wat Arachne overkwam en over heel de wereld wordt het besproken. Vóór haar huwelijk al had Niobe haar leren kennen, toen het meisje Maeonië bij de Sipylus bewoonde; toch heeft ze niet geleerd uit de vermaarde bestraffing van Arachne: |
cedere caelitibus
verbisque minoribus uti. multa dabant animos; sed enim nec coniugis artes nec genus amborum magnique potentia regni sic placuere illi, quamvis ea cuncta placerent, ut sua progenies; et felicissima matrum |
155 |
deemoedig te zijn jegens
de goden en een bescheiden toon aan te slaan. Veel wakkerde haar trots aan, maar noch de lierkunst van haar man noch hun beider afkomst noch de macht van hun koningschap had zij zo hoog zitten - ofschoon dat alles daaraan bijdroeg - als haar kindertal; en de gezegendste moeder zou |
dicta foret Niobe, si
non sibi visa fuisset. nam sata Tiresia venturi praescia Manto per medias fuerat divino concita motu vaticinata vias: 'Ismenides, ite frequentes et date Latonae Latonigenisque duobus |
160 |
Niobe zeker zijn
genoemd, als zij zichzelf niet zo had betiteld. Want de dochter van Teiresias, waarzegster Manto, had overal op straat, door goddelijke ingeving bewogen, omgeroepen: 'Vrouwen van Thebe, kom, laat ons allemaal onder gebed wierook schenken aan Latona en haar beide kinderen |
cum prece tura pia
lauroque innectite crinem: ore meo Latona iubet.' paretur, et omnes Thebaides iussis sua tempora frondibus ornant turaque dant sanctis et verba precantia flammis. Ecce venit comitum Niobe celeberrima turba |
165 |
en vlecht lauwerkransen
in uw haar: Latona zelf roept daartoe door mijn stem op'. Gehoorzaam tooien alle Thebaansen hun slapen met lover en offeren onder gebed wierook met gezegend vuur. - Daar komt Niobe, omstuwd door een dichte drom vriendinnen, |
vestibus intexto
Phrygiis spectabilis auro et, quantum ira sinit, formosa; movensque decoro cum capite inmissos umerum per utrumque capillos constitit, utque oculos circumtulit alta superbos, 'quis furor auditos' inquit 'praeponere visis |
170 |
opvallend door
Phrygische kleding vol ingeweven gouddraad en mooi, voorzover haar woede dat toestaat; met haar mooie hoofd haar neergolvende haren schuddend over beide schouders blijft zij staan en rechtop laat zij haar ogen arrogant rondgaan en roept uit:'Wat is dit voor dwaasheid om goden hoger te achten |
> caelestes? aut cur
colitur Latona per aras, numen adhuc sine ture meum est? mihi Tantalus auctor, cui licuit soli superorum tangere mensas; Pleiadum soror est genetrix mea; maximus Atlas est avus, aetherium qui fert cervicibus axem; |
175 |
dan de zichtbaren?
Waarom wordt Latona met altaren vereerd maar blijft mijn majesteit nog onbewierookt? Tantalus is mijn vader, voor wie als enige was weggelegd aan te liggen aan de tafel der goden; de zuster der Pleiaden is mijn moeder; mijn grootvader de zeer grote Atlas die de hemelas schraagt met zijn nek; |
Iuppiter alter avus;
socero quoque glorior illo. me gentes metuunt Phrygiae, me regia Cadmi sub domina est, fidibusque mei commissa mariti moenia cum populis a meque viroque reguntur. in quamcumque domus adverti lumina partem, |
180 |
Juppiter mijn andere
grootvader, mag ik ook nog mijn schoonvader noemen? Voor mij huiveren de volken van Phrygië, onder mijn heerschappij valt het koninkrijk van Cadmus, door de snaren van mijn man zijn de muren en de stad gebouwd en zij worden door mij en mijn man bestuurd. Op welk deel van mijn domein ik mijn ogen ook richt |
inmensae spectantur
opes; accedit eodem digna dea facies; huc natas adice septem et totidem iuvenes et mox generosque nurusque! quaerite nunc, habeat quam nostra superbia causam, nescio quoque audete satam Titanida Coeo |
185 |
onmetelijke rijkdom zien
zij; daarbij komt nog mijn uiterlijk, een godin waardig; voeg daar nog aan toe zeven dochters en evenveel jongens en dus weldra schoonzonen en dito dochters! Vraag je nu nog wat onze trots veroorzaakt? Durf je nog boven mij te stellen, zo'n Titanenkind van 'n Coeus, |
Latonam praeferre mihi,
cui maxima quondam exiguam sedem pariturae terra negavit! nec caelo nec humo nec aquis dea vestra recepta est: exsul erat mundi, donec miserata vagantem "hospita tu terris erras, ego" dixit "in undis" |
190 |
Latona, aan wie de grote
aarde ooit een minuskuul plekje om te baren geweigerd heeft! Noch in het luchtruim noch op de aarde noch in het water is die godin van jullie welkom geweest: verstoten op aarde was zij totdat Delos uit meelij zei: 'Jij zwerft als vreemdeling rond op aarde, ik op zee' |
instabilemque locum
Delos dedit. illa duorum facta parens: uteri pars haec est septima nostri. sum felix (quis enim neget hoc?) felixque manebo (hoc quoque quis dubitet?): tutam me copia fecit. maior sum quam cui possit Fortuna nocere, |
195 |
en haar een gammel
plekje aanbood. Zij is moeder geworden van een tweetal: ik bracht er zeven maal zo veel voort. Ik ben gezegend (wie kan dit ontkennen?) en gezegend zal ik blijven (wie kan ook dit nog betwijfelen?): het aantal heeft mij onaantastbaar gemaakt. Ik ben te machtig om nog kwetsbaar te zijn voor het lot, |
multaque ut eripiat,
multo mihi plura relinquet. excessere metum mea iam bona. fingite demi huic aliquid populo natorum posse meorum: non tamen ad numerum redigar spoliata duorum, Latonae turbam, qua quantum distat ab orba? |
200 |
hoeveel hij mij ook
ontrooft, veel meer zal hij mij moeten laten Mijn geluk heeft mijn vrees al terzijde geschoven. Stel je voor dat aan deze drom van mijn kinderen iets ontnomen kan worden: dan nog kan ik niet gereduceerd worden tot slechts twee, het aantal van Latona dat haar scheidt van kinderloosheid. |
ite—satis pro re
sacri—laurumque capillis ponite!' deponunt et sacra infecta relinquunt, quodque licet, tacito venerantur murmure numen. Indignata dea est summoque in vertice Cynthi talibus est dictis gemina cum prole locuta: |
205 |
'Weg hier, het is
welletjes met die verering; en zet die lauwerkransen van je hoofd'. Dat doen ze en zonder te offeren druipen ze af, maar wat wel mag: ze vereren de god fluisterend. - De godin is verontwaardigd en bovenop het Cynthusgebergte beklaagt zij zich tegenover haar twee kinderen met de woorden: |
'en ego vestra parens,
vobis animosa creatis, et nisi Iunoni nulli cessura dearum, an dea sim, dubitor perque omnia saecula cultis arceor, o nati, nisi vos succurritis, aris. nec dolor hic solus; diro convicia facto |
210 |
'Kijk nou, ik, jullie
moeder, trots op jullie, mijn kinderen, en minder dan geen van de godinnen, of het moest Juno zijn, dat mens vecht mijn status van godin aan en, kinderen, als jullie niet tussenbeide komen weert ze mij van het altaar waarmee ik eeuwen lang ben vereerd. Maar dit is niet mijn enige klacht: dat Tantalus-wicht voegt aan haar |
Tantalis adiecit vosque
est postponere natis ausa suis et me, quod in ipsam reccidat, orbam dixit et exhibuit linguam scelerata paternam.' adiectura preces erat his Latona relatis: 'desine!' Phoebus ait, 'poenae mora longa querella est!' |
215 |
schanddaad nog
smoezelige taal toe en durft jullie achter te stellen bij haar eigen kroost en maakt mij voor 'kinderloos' uit (moge zij dat zelf worden!) en toont zo dezelfde schandalige tong als haar vader'. Latona stond op het punt aan haar woorden nog smeekbeden toe te voegen maar: 'Stop maar!', zei Phoebus, 'je klagen houdt de bestraffing maar op'. |
dixit idem Phoebe,
celerique per aera lapsu contigerant tecti Cadmeida nubibus arcem. Planus erat lateque patens prope moenia campus, adsiduis pulsatus equis, ubi turba rotarum duraque mollierat subiectas ungula glaebas. |
220 |
Phoebe viel hem bij en
na een snelle vlucht door het zwerk stonden ze al, in nevel gehuld, op de burcht van Cadmus. - Er was een uitgestrekte vlakte vlak bij de stad, druk beroffeld door paarden, waar harde wielen en paardenhoeven de aardkluiten hadden verpulverd. |
pars ibi de septem
genitis Amphione fortes conscendunt in equos Tyrioque rubentia suco terga premunt auroque graves moderantur habenas. e quibus Ismenus, qui matri sarcina quondam prima suae fuerat, dum certum flectit in orbem |
225 |
Daar bestegen enigen van
de zeven Amfion-zonen hun sterke paarden en namen plaats op de rugdekken die kleurden van Tyrisch purper en ze grepen de teugels, zwaar van goud. Eén van hen, Ismenus, die ooit voor zijn moeder de eerste zwangerschap was geweest, schreeuwde opeens, terwijl hij trefzeker een cirkel beschreef |
quadripedis cursus
spumantiaque ora coercet, 'ei mihi!' conclamat medioque in pectore fixa tela gerit frenisque manu moriente remissis in latus a dextro paulatim defluit armo. proximus audito sonitu per inane pharetrae |
230 |
met de draf van zijn
viervoeter en zijn schuimende bek in toom hield: 'Ai mij!' en draagt een pijl mee, midden in zijn borst geschoten en terwijl hij de teugels liet schieten uit zijn stervende hand gleed hij langzaam zijdelings van de rechtse paardenschoft. Sipylus,die het dichtst bij stond wilde bij het horen van het rammelen |
frena dabat Sipylus,
veluti cum praescius imbris nube fugit visa pendentiaque undique rector carbasa deducit, ne qua levis effluat aura: frena tamen dantem non evitabile telum consequitur, summaque tremens cervice sagitta |
235 |
van de pijlkoker door de
lucht de vrije teugel geven, zoals wanneer een stuurman die een stortbui voorziet bij het zien van de wolken alle zeilen ontrolt om geen zuchtje wind te missen: toch haalt de niet te vermijden pijl hem in terwijl hij de teugels nog viert en trillend steekt de pijl boven in zijn nek |
haesit, et exstabat
nudum de gutture ferrum; ille, ut erat pronus, per crura admissa iubasque volvitur et calido tellurem sanguine foedat. Phaedimus infelix et aviti nominis heres Tantalus, ut solito finem inposuere labori, |
240 |
en de ijzeren punt komt
naakt uit zijn keel tevoorschijn. Hij zelf, voorovergebogen als hij zat, rolt over de manen en rennende benen en bevlekt de aarde met zijn warme bloed. De ongelukkige Phaedimus en Tantalus, erfgenaam van zijn grootvaders naam, waren na afsluiting van hun dagelijks werk met elkaar |
transierant ad opus
nitidae iuvenale palaestrae; et iam contulerant arto luctantia nexu pectora pectoribus, cum tento concita nervo, sicut erant iuncti, traiecit utrumque sagitta. ingemuere simul, simul incurvata dolore |
245 |
gaan worstelen op de
schitterende jongeren-kampplaats; en reeds zaten ze elkaar dicht op de huid in een nauwe omstrengeling, borst tegen borst, toen een pijl, gejaagd vanaf een gespannen pees, hen beiden in deze omarming doorboorde. Tegelijk slaakten ze een kreet, tegelijk vleidden ze hun |
membra solo posuere,
simul suprema iacentes lumina versarunt, animam simul exhalarunt. adspicit Alphenor laniataque pectora plangens advolat, ut gelidos conplexibus adlevet artus, inque pio cadit officio; nam Delius illi |
250 |
leden, door pijn
gekromd, op de grond, tegelijk draaiden ze, op de grond, hun ogen weg en bliezen tegelijk de levensadem uit. Alphenor zag het en, terwijl hij zijn opengekrabde borst klopte, snelde hij toe om de verstrengelde, verkillende lichamen op te tillen maar hij sneuvelde bij deze vrome plichtsbetrachting; want de Deliër |
intima fatifero rupit
praecordia ferro. quod simul eductum est, pars et pulmonis in hamis eruta cumque anima cruor est effusus in auras. at non intonsum simplex Damasicthona vulnus adficit: ictus erat, qua crus esse incipit et qua |
255 |
ruïneerde het binnenste
van zijn borst met een noodlottige pijl en toen hij die er uit trok, is er ook een stuk van zijn long aan de weerhaken uitgetrokken en met zijn levensadem is zijn bloed in de lucht vervluchtigd. Maar niet een enkelvoudige wond heeft de langgelokte Damasichthon gewond: hij was al getroffen aan de aanzet van zijn onderbeen, waar de gespierde knie |
mollia nervosus facit
internodia poples. dumque manu temptat trahere exitiabile telum, altera per iugulum pennis tenus acta sagitta est. expulit hanc sanguis seque eiaculatus in altum emicat et longe terebrata prosilit aura. |
260 |
het weefsel zacht maakt
en terwijl hij het dodelijke wapen met de hand probeerde uit te trekken is een tweede pijl door zijn keel tot aan de veren doorgedrongen. Het bloed dreef deze er weer uit terwijl het naar buiten drong en hoog doorklieft het de lucht als het opspuit. |
ultimus Ilioneus non
profectura precando bracchia sustulerat 'di' que 'o communiter omnes,' dixerat ignarus non omnes esse rogandos 'parcite!' motus erat, cum iam revocabile telum non fuit, arcitenens; minimo tamen occidit ille |
265 |
De laatste, Ilioneus,
had zijn armen in een vergeefse smeekbede opgeheven en geroepen: 'Goden, allen tesamen' zonder te weten dat ze niet allemaal hoefden aangeroepen: 'Spaar me' en de booggod werd ontroerd toen zijn pijl al onherroepelijk was; toch is hij aan een minimale verwonding |
vulnere, non alte
percusso corde sagitta. Fama mali populique dolor lacrimaeque suorum tam subitae matrem certam fecere ruinae, mirantem potuisse irascentemque, quod ausi hoc essent superi, quod tantum iuris haberent; |
270 |
gestorven want de pijl
is niet diep in zijn hart doorgedrongen. - De tijding van deze ramp, de smart van het volk, de tranen om de haren en haar plotselinge ongeluk hebben de moeder bereikt met verbazing dat dit had kunnen gebeuren en woede dat de goden hiertoe in staat waren, dat zij zich zoveel recht aanmatigden; |
nam pater Amphion ferro
per pectus adacto finierat moriens pariter cum luce dolorem. heu! quantum haec Niobe Niobe distabat ab illa, quae modo Latois populum submoverat aris et mediam tulerat gressus resupina per urbem |
275 |
want vader Amphion had
zich het zwaard in de borst gestoken en door de dood zich met het daglicht zijn smart ontnomen. Ach, deze Niobe hoezeer verschilde ze van die Niobe die zo pas nog het volk had verjaagd van Latonas altaar en met geheven hoofd door het stadscentrum paradeerde |
invidiosa suis; at nunc
miseranda vel hosti! corporibus gelidis incumbit et ordine nullo oscula dispensat natos suprema per omnes; a quibus ad caelum liventia bracchia tollens 'pascere, crudelis, nostro, Latona, dolore, |
280 |
benijd door de haren: nu
zelfs door haar vijand betreurd. Zij knielde neer bij de verstijfde lichamen en strooide ordeloos laatste kussen uit over al haar zonen. Vanaf hen hief ze haar blauwgeslagen armen ten hemel en kreet: 'Doe je tegoed, wrede Latona, aan onze smart, |
pascere' ait 'satiaque
meo tua pectora luctu! [corque ferum satia!' dixit. 'per funera septem] efferor: exsulta victrixque inimica triumpha! cur autem victrix? miserae mihi plura supersunt, quam tibi felici; post tot quoque funera vinco!' |
285 |
ja doe dat en zwelg maar
in mijn rouw zwelg met je wilde hart! Deze zeven graven betekenen mijn dood! Dans een triomf, vijand, overwinnaar! Hoewel, overwinnaar? Mij ongelukkige rest meer dan jou gelukkige: na zoveel doden overtref ik jou toch nog!' |
Dixerat, et sonuit
contento nervus ab arcu; qui praeter Nioben unam conterruit omnes: illa malo est audax. stabant cum vestibus atris ante toros fratrum demisso crine sorores; e quibus una trahens haerentia viscere tela |
290 |
Amper had zij gesproken
of een pees klonk aan een gespannen boog en bracht allen behalve Niobe in paniek: zij is zelfs in haar ellende nog vermetel. In zwarte kleren gehuld stonden de zusters met loshangend haar voor de baren van hun broers; één van hen stond het wapen uit zijn ingewanden te trekken |
inposito fratri
moribunda relanguit ore; altera solari miseram conata parentem conticuit subito duplicataque vulnere caeco est. [oraque compressit, nisi postquam spiritus ibat] haec frustra fugiens collabitur, illa sorori |
295 |
maar zakte stervend
ineen, haar broer nog kussend; een tweede probeerde haar ongelukkige moeder te troosten maar viel plotseling stil en trok krom door een verwonding aan haar rug. Ze drukt haar lippen op elkaar, nadat haar levensgeest er door gegaan was, De een zakt in elkaar bij een vergeefse poging tot vluchten, de ander sterft |
inmoritur; latet haec,
illam trepidare videres. sexque datis leto diversaque vulnera passis ultima restabat; quam toto corpore mater, tota veste tegens 'unam minimamque relinque! de multis minimam posco' clamavit 'et unam.' |
300 |
bij hulp aan haar zus;
deze houdt zich schuil, die weer had je kunnen zien
rillen. Nadat er zes waren gestorven, getroffen door verschillende schoten, bleef er nog één over: die beschermde haar moeder met heel haar lijf, dekte haar met haar kleding toe onder de uitroep: 'Laat mij deze éne, de kleinste; van zovelen vraag ik alleen om de jongste.' |
dumque rogat, pro qua
rogat, occidit orba resedit exanimes inter natos natasque virumque deriguitque malis; nullos movet aura capillos, in vultu color est sine sanguine, lumina maestis stant inmota genis, nihil est in imagine vivum. |
305 |
Maar terwijl ze nog
vraagt, sneuvelt reeds degene om wie ze vraagt: kinderloos zit ze tussen de ontzielde lichamen in van zonen en dochters en van haar man en ze verstart in ellende. Geen wind beweegt haar haren nog, de kleur van haar gezicht is bloedeloos, haar ogen staan onbeweeglijk in haar treurende kassen, er is niets levends meer in haar gestalte. |
ipsa quoque interius cum
duro lingua palato congelat, et venae desistunt posse moveri; nec flecti cervix nec bracchia reddere motus nec pes ire potest; intra quoque viscera saxum est. flet tamen et validi circumdata turbine venti |
310 |
Zelfs ook binnenin
verstijft haar tong met het harde verhemelte en haar aderen kunnen niet meer kloppen en haar hals niet meer buigen; haar armen konden niet meer bewegen noch haar voet gaan; vanbinnen waren ook haar ingewanden versteend. Toch weent zij nog en opgepakt door een sterke wervelwind |
in patriam rapta est:
ibi fixa cacumine montis liquitur, et lacrimas etiam nunc marmora manant. |
is zij naar haar
vaderland gevoerd: daar kwijnt zij weg, vastgezet aan een
bergtop en ook nu nog stromen er tranen van het marmer. |
|
Latona en de Lycische boeren (313 - 381) |
Tum vero cuncti
manifestam numinis iram femina virque timent cultuque inpensius omnes magna gemelliparae venerantur numina divae; |
315 |
Dan, waarlijk, heeft
huivering voor de evidente toorn van de godheid allen, vrouwen en mannen gelijk, in zijn greep en gezamenlijk wijden ze zich met des te meer toewijding aan de verering van de grote macht van de tweelingmoeder-godin. |
utque fit, a facto
propiore priora renarrant. e quibus unus ait: 'Lyciae quoque fertilis agris non inpune deam veteres sprevere coloni. res obscura quidem est ignobilitate virorum, mira tamen: vidi praesens stagnumque locumque |
320 |
En zoals dat gaat: op
grond van een recent gebeuren haalt men weer vroegere op. Bij voorbeeld vertelt iemand: 'Ook de boeren van het vruchtbare Lycië hebben voorheen niet straffeloos de godin veracht. De gebeurtenis mag dan onbetekenend zijn door de onaanzienlijkheid van die lui toch is hij wonderlijk: met eigen ogen heb ik poel en plaats bezichtigd |
prodigio notum. nam me
iam grandior aevo inpatiensque viae genitor deducere lectos iusserat inde boves gentisque illius eunti ipse ducem dederat, cum quo dum pascua lustro, ecce lacu medio sacrorum nigra favilla |
325 |
bekend om zijn vloek.
Want mijn vader, toen al te oud voor zo'n tocht had mij bevolen uit dat gebied prachtige runderen op te halen en zelf mij een gids uit dat volk meegegeven. Terwijl ik nu met hem die weiden rondtrok stond ik opeens voor een vijver met in het midden een oud altaar zwart van de as van offers |
ara vetus stabat
tremulis circumdata cannis. restitit et pavido "faveas mihi!" murmure dixit dux meus, et simili "faveas!" ego murmure dixi. Naiadum Faunine foret tamen ara rogabam indigenaene, dei, cum talia rettulit hospes: |
330 |
omgeven door een kraag
van trillend riet. Mijn gids bleef staan en sprak angstig prevelend 'God zij me genadig' met een 'God genadig' sloot ik mij daar prevelend bij aan. Toch vroeg ik of het altaar toebehoorde aan de Najaden of een Faun of inheemse god, waarop mijn metgezel het volgende vertelde: |
"non hac, o iuvenis,
montanum numen in ara est; illa suam vocat hanc, cui quondam regia coniunx orbem interdixit, quam vix erratica Delos orantem accepit tum, cum levis insula nabat; illic incumbens cum Palladis arbore palmae |
335 |
"Nee, makker, niet een
berggod behoort dit altaar toe, maar zíj noemt het het hare, aan wie ooit Juno heel de aarde tot verboden gebied verklaarde en die het dolende Delos als asielzoekster opnam, terwijl het als licht eiland ronddreef; toen Latona zich daar neervlijdde onder Pallas' olijf en een palmboom |
edidit invita geminos
Latona noverca. hinc quoque Iunonem fugisse puerpera fertur inque suo portasse sinu, duo numina, natos. iamque Chimaeriferae, cum sol gravis ureret arva, finibus in Lyciae longo dea fessa labore |
340 |
baarde zij tegen Juno's
wens haar tweeling. Maar ook vandaar verjoeg Juno, naar verluidt, de jonge moeder en zij moest de beide goden in haar gewaad verborgen meedragen. Zo kwam ze in Lycië, het gebied van de Chimaera toen de zon de akkers verschroeide, ze was uitgeput van haar lange, |
sidereo siccata sitim
collegit ab aestu, uberaque ebiberant avidi lactantia nati. forte lacum mediocris aquae prospexit in imis vallibus; agrestes illic fruticosa legebant vimina cum iuncis gratamque paludibus ulvam; |
345 |
zware tocht en zocht
haar dorst te lessen, uitgedroogd door de zon. haar gretige babies hadden haar borsten leeggezogen. Gelukkig zag ze een vijver, bescheiden van omvang, in de kom van een dal; boeren waren daar doende rijshout te verzamelen en te bundelen met moerasriet. |
accessit positoque genu
Titania terram pressit, ut hauriret gelidos potura liquores. rustica turba vetat; dea sic adfata vetantis: 'quid prohibetis aquis? usus communis aquarum est. nec solem proprium natura nec aera fecit |
350 |
Latona ging erheen en
knielde neer op de oever om fris water te scheppen om te drinken. Het boerse volkje wilde dat verhinderen, waarop de godin tot hen zei: 'Wat houden jullie mij bij het water vandaan? Gebruik van water staat allen vrij de natuur heeft noch de zon noch de lucht geprivatiseerd |
nec tenues undas: ad
publica munera veni; quae tamen ut detis, supplex peto. non ego nostros abluere hic artus lassataque membra parabam, sed relevare sitim. caret os umore loquentis, et fauces arent, vixque est via vocis in illis. |
355 |
noch ook het heldere
water: ik ben bij openbare gaven beland; toch wil ik als smekeling jullie vragen het te geven. Niet was ik van plan mijn ledematen hier te wassen en mijn vermoeide lichaam, nee, alleen maar mijn dorst te stillen. Mijn mond is droog van het spreken, mijn keel gloeiend heet, daar is geen doortocht meer voor mijn stem. |
haustus aquae mihi
nectar erit, vitamque fatebor accepisse simul: vitam dederitis in unda. hi quoque vos moveant, qui nostro bracchia tendunt parva sinu,' et casu tendebant bracchia nati. quem non blanda deae potuissent verba movere? |
360 |
Een slok water zal
nectar voor mij zijn en erkennen zal ik dat ik daarmee mijn leven terugkrijg: het leven zullen jullie mij geven met het water. Laten dezen hier jullie ook ontroeren die vanaf onze schoot hun armpjes uitstrekken", en toevallig deden de kleintjes dat ook. Wie hadden de smeekbeden van de godin niet kunnen bewegen? |
hi tamen orantem
perstant prohibere minasque, ni procul abscedat, conviciaque insuper addunt. nec satis est, ipsos etiam pedibusque manuque turbavere lacus imoque e gurgite mollem huc illuc limum saltu movere maligno. |
365 |
Zij echter bleven haar,
ondanks het smeken, tegenhouden en voegden daar bedreiging en scheldwoorden aan toe als ze niet wegging. En nog was dat niet genoeg: het water zelf brachten zij met voeten en handen in beroering en vanaf de bodem brachten zij overal modder naar omhoog door pesterig rond te springen. |
distulit ira sitim;
neque enim iam filia Coei supplicat indignis nec dicere sustinet ultra verba minora dea tollensque ad sidera palmas 'aeternum stagno' dixit 'vivatis in isto!' eveniunt optata deae: iuvat esse sub undis |
370 |
Woede verdrong nu haar
dorst; gedaan was het met smeken bij Coeus' dochter tegen de schaamtelozen en niet langer kon zij woorden spreken te laag voor een godin, nee, haar handen ten hemel geheven sprak zij: 'Leef dan voor eeuwig in die poel van jullie!' De wens van de godin ging in vervulling: nu zitten ze graag onder water |
et modo tota cava
submergere membra palude, nunc proferre caput, summo modo gurgite nare, saepe super ripam stagni consistere, saepe in gelidos resilire lacus, sed nunc quoque turpes litibus exercent linguas pulsoque pudore, |
375 |
en nu eens duiken zij
kopje onder in de moeraskom dan weer steken zij hun kop boven water, soms enkel maar hun neus. Vaak kruipen zij op de oever van de poel, vaak ook springen zij weer in het koude water, maar ook nu nog kafferen zij voort met kwaadaardig schaamteloze kwaak, |
quamvis sint sub aqua,
sub aqua maledicere temptant.
vox quoque iam rauca est, inflataque colla tumescunt, ipsaque dilatant patulos convicia rictus; terga caput tangunt, colla intercepta videntur, spina viret, venter, pars maxima corporis, albet, limosoque novae saliunt in gurgite ranae."' |
381 |
al zitten ze onder
water, toch blijft daar nog hun praats. Hun kwaak klinkt nu ook rauw en hun nekken zwellen op, hun eigen grof gescheld breekt hun de bekken open hun rug loopt over in hun kop, de nekken lijken verdwenen, hun ruggen, worden groen, hun buik, het grootste deel van hun lijf, verbleekt en in het modderige water springen ze als een nieuw soort kikkers rond."' |
Marsyas (382 - 400) |
Sic ubi nescio quis
Lycia de gente virorum rettulit exitium, satyri reminiscitur alter, quem Tritoniaca Latous harundine victum adfecit poena. 'quid me mihi detrahis?' inquit; 'a! piget, a! non est' clamabat 'tibia tanti.' clamanti cutis est summos direpta per artus, nec quicquam nisi vulnus erat; cruor undique manat, detectique patent nervi, trepidaeque sine ulla pelle micant venae; salientia viscera possis et perlucentes numerare in pectore fibras. illum ruricolae, silvarum numina, fauni et satyri fratres et tunc quoque carus Olympus et nymphae flerunt, et quisquis montibus illis lanigerosque greges armentaque bucera pavit. fertilis inmaduit madefactaque terra caducas concepit lacrimas ac venis perbibit imis; quas ubi fecit aquam, vacuas emisit in auras. inde petens rapidus ripis declivibus aequor Marsya nomen habet, Phrygiae liquidissimus amnis. |
385 390 395 400 |
Zo vertelde iemand uit
Lycie hun ondergang. Een ander moest toen weer denken aan die van Marsyas die door Apollo gestraft werd na zijn nederlaag bij het fluitspel:'Wat vil je me', kreet hij,'Au, dat voel ik zeg, au zo veel is een fluit toch niet waard!' De huid werd bij die schreeuwerd van het oppervlak van al zijn leden geschraapt en er bleef niets anders over dan wond: bloed gutste overal omlaag en zijn spieren kwamen bloot te liggen, zijn bloedvaten pulseerden onbedekt lillend, zijn pompende darmen zou je kunnen tellen en zijn doorschijnende longen in zijn borst. Hem bejammerden de boeren, de bosgoden, de faunen en de broers van de satyr en ook zijn geliefde leerling Olympus, de nimfen eveneens en al wie in dat gebergte woldragende kudden en rundertroepen hoedde. De vruchtbare aarde werd vochtig en doordrenkt door het opzuigen en drinken van de neerdalende tranen in haar diepten; toen zij ze omgevormd had tot een waterstroom,gaf ze die weer terug aan de ijle lucht.Daarna, snel stromend naar zee langs steile oevers, kreeg zij de naam Marsyas, de helderste rivier van Phrygië. |
Rouw om Niobe's verwanten (401 - 423) |
Talibus extemplo redit
ad praesentia dictis vulgus et exstinctum cum stirpe Amphiona luget; mater in invidia est: hanc tunc quoque dicitur unus flesse Pelops umeroque, suas a pectore postquam deduxit vestes, ebur ostendisse sinistro. concolor hic umerus nascendi tempore dextro corporeusque fuit; manibus mox caesa paternis membra ferunt iunxisse deos, aliisque repertis, qui locus est iuguli medius summique lacerti, defuit: inpositum est non conparentis in usum partis ebur, factoque Pelops fuit integer illo. |
405 410 |
Na deze verhalen keerden
de toehoorders al snel weer terug naar hun eigen omgeving en treurde om Amphion, gedood met zijn kinderen; hun moeder Niobe werd gehaat: toch vertelde men dat ook toen Pelops alleen haar betreurd heeft en dat, toen hij zijn kleding van zijn schouder en borst had gerukt, het ivoor links bloot had gegeven. Deze schouder was ten tijde van zijn geboorte gelijk aan zijn rechter geweest en levend lichaam; maar toen de hand van zijn vader zijn ledematen versneden had zouden de goden die weer hersteld hebben maar toen de rest weer terug was bleef het stuk tussen keel en bovenarm zoek: ivoor hebben zij toen ter vervanging van dat deel aangebracht en zo zou Pelops weer compleet zijn geworden. |
Finitimi proceres
coeunt, urbesque propinquae oravere suos ire ad solacia reges, Argosque et Sparte Pelopeiadesque Mycenae et nondum torvae Calydon invisa Dianae Orchomenosque ferax et nobilis aere Corinthus Messeneque ferox Patraeque humilesque Cleonae et Nelea Pylos neque adhuc Pittheia Troezen, quaeque urbes aliae bimari clauduntur ab Isthmo exteriusque sitae bimari spectantur ab Isthmo; credere quis posset? solae cessastis Athenae. obstitit officio bellum, subvectaque ponto barbara Mopsopios terrebant agmina muros. |
415 420 |
Voornamen uit
aangrenzende steden komen naar Thebe en naburige steden hebben hun koningen gevraagd troost te bieden; Argos en Sparta en Mycene, stad van Pelops' zonen, ook Calydon, toen nog niet gehaat bij de felle Diana, en het rijke Orchomenos alsook Corinthe, befaamd om zijn brons, het woeste Messene, Patras en het armzalige Cleonae, het Pylos van Neleus en Troezen, later onder Pittheus, en alle andere steden die door de Isthmus, gelegen aan twee zeeën, afgesloten worden en aan de andere kant vanaf de zeerijke landtong te zien zijn. Alleen Athene - wie had dat kunnen denken - liet verstek gaan, oorlog stond plicht in de weg want hordes barbaren van over zee bedreigden de stad der Atheners. |
Tereus huwt Procne (424 - 438) |
Threicius Tereus haec
auxiliaribus armis fuderat et clarum vincendo nomen habebat; quem sibi Pandion opibusque virisque potentem et genus a magno ducentem forte Gradivo conubio Procnes iunxit; non pronuba Iuno, non Hymenaeus adest, non illi Gratia lecto: Eumenides tenuere faces de funere raptas, Eumenides stravere torum, tectoque profanus incubuit bubo thalamique in culmine sedit. hac ave coniuncti Procne Tereusque, parentes hac ave sunt facti; gratata est scilicet illis Thracia, disque ipsi grates egere; diemque, quaque data est claro Pandione nata tyranno quaque erat ortus Itys, festum iussere vocari: usque adeo latet utilitas. |
425 430 435 |
De Thraciër Tereus had
deze horden met zijn legers helpen verslaan en met deze zege zijn naam gevestigd; Pandion heeft hem, machtig door rijkdom en manschappen, en met een stamboom die terugging tot de machtige Mars, zijn dochter Procne ten huwelijk geschonken, maar noch Juno, noch Hymenaeus, noch de Gratieën stemden daarmee in. De Schikgodinnen hielden fakkels van de dood omhoog, de Schikgodinnen ook spreidden het huwelijksbed en een onheilsuil nestelde op het dak van hun bruidsvertrek. Onder deze vogel in de echt verbonden zijn Procne en Tereus onder deze vogel ouders geworden:uiteraard juichte heel Thracië hen geluk toe, brachten zij zelf dank aan de goden en verklaarden tot feest de dag waarop Pandion zijn dochter had uitgehuwelijkt en die waarop de kleine Itys geboren was; zo zeer houdt zich verborgen wat werkelijk heuglijk is. |
Tereus gaat op verzoek van Procne haar zus Philomena ophalen (438 - 485) |
- Iam tempora Titan quinque per autumnos repetiti duxerat anni, cum blandita viro Procne 'si gratia' dixit 'ulla mea est, vel me visendae mitte sorori, vel soror huc veniat: redituram tempore parvo promittes socero; magni mihi muneris instar germanam vidisse dabis.' iubet ille carinas in freta deduci veloque et remige portus Cecropios intrat Piraeaque litora tangit. ut primum soceri data copia, dextera dextrae iungitur, et fausto committitur omine sermo. coeperat, adventus causam, mandata referre coniugis et celeres missae spondere recursus: ecce venit magno dives Philomela paratu, divitior forma; quales audire solemus naidas et dryadas mediis incedere silvis, si modo des illis cultus similesque paratus. non secus exarsit conspecta virgine Tereus, quam si quis canis ignem supponat aristis aut frondem positasque cremet faenilibus herbas. digna quidem facies; sed et hunc innata libido exstimulat, pronumque genus regionibus illis in Venerem est: flagrat vitio gentisque suoque. impetus est illi comitum corrumpere curam nutricisque fidem nec non ingentibus ipsam sollicitare datis totumque inpendere regnum aut rapere et saevo raptam defendere bello; et nihil est, quod non effreno captus amore ausit, nec capiunt inclusas pectora flammas. iamque moras male fert cupidoque revertitur ore ad mandata Procnes et agit sua vota sub illa. facundum faciebat amor, quotiensque rogabat ulterius iusto, Procnen ita velle ferebat. addidit et lacrimas, tamquam mandasset et illas. pro superi, quantum mortalia pectora caecae noctis habent! ipso sceleris molimine Tereus creditur esse pius laudemque a crimine sumit. quid, quod idem Philomela cupit, patriosque lacertis blanda tenens umeros, ut eat visura sororem, perque suam contraque suam petit ipsa salutem. spectat eam Tereus praecontrectatque videndo osculaque et collo circumdata bracchia cernens omnia pro stimulis facibusque ciboque furoris accipit, et quotiens amplectitur illa parentem, esse parens vellet: neque enim minus inpius esset. vincitur ambarum genitor prece: gaudet agitque illa patri grates et successisse duabus id putat infelix, quod erit lugubre duabus. |
440 445 450 455 460 465 470 475 480 485 |
- De Zon had al vijf herfstperiodes van opeenvolgende jaren doen verstrijken, toen Procne op vleiende toon tot haar man zei: 'Als je me ergens een plezier mee wilt doen, laat dan ofwel mij mijn zuster bezoeken ofwel nodig mijn zus hierheen uit: je kunt je schoonvader beloven dat ze gauw weer terugkeren zal; voor mij zal het een enorm geschenk zijn mijn zuster weer eens te zien'. Dus gaf Tereus opdracht schepen te water te laten en voer hij met zeil en met roeiers de Atheense haven Piraeus in en zette daar voet aan wal. Zodra zijn schoonvader hem ontving, schudden zij elkaars hand en raakten welgezind in een vertrouwelijk gesprek. Tereus was net begonnen aan de reden van zijn komst: de boodschap van zijn vrouw en de belofte van een snelle terugkeer van haar zuster, toen Philomela zelf verscheen, rijkelijk gehuld in groots ornaat rijkelijker nog door haar schoonheid, zoals wij plegen te horen dat water- en bosnimfen voortschrijden diep in het bos als je hen tenminste dezelfde opmaak en uitdossing geeft. Niet anders ontvlamt Tereus bij het zien van het meisje dan als iemand vuur onder dorre halmen aansteekt of bladeren en een hoop onkruid in brand steekt met hooi. Haar aanblik dwingt respect af maar zijn aangeboren wellust en de aard tot lust die die streken eigen is: hij vlamt door eigen gretigheid en die van zijn volksaard. Zijn eerste impuls is de zorg van haar omgeving en die van haar voedster om te kopen en ook haar zelf met reusachtige geschenken te verwarren en heel zijn rijk toe te zeggen of haar te schaken en die roof dan met een woeste oorlog te verdedigen, kortom er is niets wat hij, gegrepen door onbeteugelde hartstocht, niet heeft gedurfd en intomen kan zijn hart de vlammen niet. Met tegenzin verdraagt hij uitstel en met vurige praat komt hij terug op Procne's boodschap en bepleit in naam van haar zijn eigen wensen. Begeerte maakt hem welbespraakt en steeds als hij wat al te dringend vraagt speelt hij dat Procne het zo wil, ja voegt er tranen bij alsof zij daartoe ook opdracht gegeven had. Maar goeie help, hoezeer zijn sterfelijke harten stekeblind! juist door dit schaamteloos vertoon wordt Tereus meer geloofd en oogst hij lof om zijn geveins. Bovendien verlangt Philomela ook ditzelfde en met haar armen vleiend om de schouders van vadertjelief: 'mag zij haar zus bezoeken, alsjeblieft' en om haar eigen heil [en strijdig met dat heil] smeekt zij haar heil zelf af. Tereus beziet haar en bij het zien tast hij haar bij voorbaat af en bij het aanschouwen van haar kusjes en haar armen om zijn hals geslagen ervaart hij alles als prikkels en toortsen en voedsel voor zijn razernij en telkens als zij haar vader omhelst verplaatst hij zich in de vader want dan zou hij minder respectloos zijn. Door het smeken van zijn beide dochters gaat de vader door de knieën: zij verheugt zich en bedankt haar vader en de ongelukkige denkt dat zij voor beiden hierin geslaagd zijn wat afschuwelijk voor beiden aflopen zal. |
Philomena's afscheid van haar vader (486 - 510) |
Iam labor exiguus Phoebo
restabat, equique pulsabant pedibus spatium declivis Olympi: regales epulae mensis et Bacchus in auro ponitur; hinc placido dant turgida corpora somno. at rex Odrysius, quamvis secessit, in illa aestuat et repetens faciem motusque manusque qualia vult fingit quae nondum vidit et ignes ipse suos nutrit cura removente soporem. lux erat, et generi dextram conplexus euntis Pandion comitem lacrimis commendat obortis: 'hanc ego, care gener, quoniam pia causa coegit, et voluere ambae (voluisti tu quoque, Tereu) do tibi perque fidem cognataque pectora supplex, per superos oro, patrio ut tuearis amore et mihi sollicitae lenimen dulce senectae quam primum (omnis erit nobis mora longa) remittas; tu quoque quam primum (satis est procul esse sororem), si pietas ulla est, ad me, Philomela, redito!' mandabat pariterque suae dabat oscula natae, et lacrimae mites inter mandata cadebant; utque fide pignus dextras utriusque poposcit inter seque datas iunxit natamque nepotemque absentes pro se memori rogat ore salutent; supremumque vale pleno singultibus ore vix dixit timuitque suae praesagia mentis. |
490 495 500 505 510 |
De zon had nog slechts
een korte tijd te gaan en zijn paarden draafden met hun hoeven het laatste stuk neerwaarts langs de hemel: een vorstelijke maaltijd en wijn in gouden bokalen werden opgediend, daarna gunden zij hun volle lijven een kalme slaap. Maar de vorst uit Thracië ging wel naar bed maar hitste zich op haar af en stelde zich haar uiterlijk, bewegingen en handen voor zoals hij wilde en nog niet zag en pookte zijn eigen vuur nog op terwijl zijn aandacht de slaap op afstand hield. Het daglicht gloorde en Pandion omklemde de rechterhand van zijn schoonzoon bij diens vertrek en gaf zijn dochter onder tranen mee: 'Ik vertrouw haar jou toe, beste schoonzoon, onder druk van een respectabele reden: beide dochters verlangden het [en jij wilde het ook, Tereus] maar ik smeek je op je erewoord en bij onze verwantschap bij de goden bid ik je om haar te beschermen met het oog van een vader en mij de zoete troost van mijn onrustige ouderdom zo spoedig mogelijk terug te sturen, mij zal immers elk wachten te lang zijn; jij, Philomela, als je mij ook maar even toegedaan bent, kom dan zo vlug mogelijk weerom, de afstand naar je zus maakt het al lang genoeg. Met kussen voor zijn dochter droeg hij haar over en tranen van weemoed welden bij die overdracht uit zijn ogen; als bij een waarborg van een contract vroeg hij nog van beiden de rechterhand en verbond die, vroeg hen zijn ontbrekende dochter en kleinzoon uit zijn naam te groeten en had nog amper een laatste 'vaarwel' onder veel gesnik uitgesproken of hem bekroop al de angst om zijn eigen voorgevoelens. |
Tereus vergrijpt zich aan Philomena (511 - 548) |
Ut semel inposita est
pictae Philomela carinae, admotumque fretum remis tellusque repulsa est, 'vicimus!' exclamat, 'mecum mea vota feruntur!' exsultatque et vix animo sua gaudia differt barbarus et nusquam lumen detorquet ab illa, non aliter quam cum pedibus praedator obuncis deposuit nido leporem Iovis ales in alto; nulla fuga est capto, spectat sua praemia raptor. Iamque iter effectum, iamque in sua litora fessis puppibus exierant, cum rex Pandione natam in stabula alta trahit, silvis obscura vetustis, atque ibi pallentem trepidamque et cuncta timentem et iam cum lacrimis, ubi sit germana, rogantem includit fassusque nefas et virginem et unam vi superat frustra clamato saepe parente, saepe sorore sua, magnis super omnia divis. illa tremit velut agna pavens, quae saucia cani ore excussa lupi nondum sibi tuta videtur, utque columba suo madefactis sanguine plumis horret adhuc avidosque timet, quibus haeserat, ungues. mox ubi mens rediit, passos laniata capillos, lugenti similis caesis plangore lacertis intendens palmas 'o diris barbare factis, o crudelis' ait, 'nec te mandata parentis cum lacrimis movere piis nec cura sororis nec mea virginitas nec coniugialia iura? omnia turbasti; paelex ego facta sororis, tu geminus coniunx, hostis mihi debita Procne! quin animam hanc, ne quod facinus tibi, perfide, restet, eripis? atque utinam fecisses ante nefandos concubitus: vacuas habuissem criminis umbras. si tamen haec superi cernunt, si numina divum sunt aliquid, si non perierunt omnia mecum, quandocumque mihi poenas dabis! ipsa pudore proiecto tua facta loquar: si copia detur, in populos veniam; si silvis clausa tenebor, inplebo silvas et conscia saxa movebo; audiet haec aether et si deus ullus in illo est!' |
515 520 525 530 535 540 545 |
Zodra Philomena aan
boord was geholpen van het bontbeschilderde schip en dat zich met roeiers verwijderd had van het land op weg naar de volle zee gromde Terus triomfantelijk: 'De buit is binnen, die gaat met mij mee!' De bruut is buiten zinnen en weet maar amper zijn bevrediging uit te stellen, nergens houdt hij zijn ogen van haar af; niet anders dan wanneer een roofzuchtige arend met zijn gekromde klauwen een haas neer heeft gelegd in zijn hoge nest: geen kans meer op vluchten voor de gevangene, de rover bewaakt het loon van zijn jacht. - Dan is de tocht volbracht en als dan de scheepslui vermoeid van boord zijn sleept plots de koning Pandions dochter naar een afgelegen schuur die verborgen ligt in oud woud, en daar heeft hij haar, - zij verbleekt, siddert en beeft om alles en vraagt nu onder tranen waar haar zus is - vastgepakt en zijn opzet duidelijk gemaakt en het meisje, nu alleen, met geweld overmeesterd terwijl ze vaak vergeefs om haar vader riep en om haar zuster en bovenal de goden. Zij beeft, angstig als een lam, dat, door een grijze wolf gewond, aan zijn bek ontsnapt zichzelf nog niet veilig acht, en zoals een duif met veren bevlekt door eigen bloed huivert en nog bang is voor de gulzige klauwen waaraan zij vastgeklonken zat. Dan, zodra zij weer bij zinnen is, roept zij, rukkend aan haar loshangend haar, als in rouw haar armen krabbend en slaand, dan haar handen opgeheven: 'Jij bruut vol misdaden; beul! Hebben dan de woorden vol vertrouwen van mijn vader met zijn lieve tranen jou niet geremd, niet Procne's zusterliefde, niet mijn maagdelijkheid, niet jouw huwelijkstrouw? Alles heb je verwoest; ik ben tot bijvrouw van mijn zus gedegradeerd, jij tot dubbelman en Procne moet mijn rivale zijn! Waarom mijn leven niet ontnomen, trouweloze, om zo geen misdaad na te laten? Ach had dat maar gedaan vóór die verkrachting, dan had ik nu een schim gehad onaangeraakt door jouw bezoedeling. Als echter goden dit hier kunnen zien, als godenmacht nog iets voorstelt en als met mij nog niet alles zal verloren zijn dan word jij ooit voor mij gestraft! Zelf zal ik mijn schaamte afwerpen en jouw gedrag aanklagen: als die kans mij gegeven wordt kom ik onder de mensen; als ik opgesloten wordt gehouden in het bos ik zal die bossen laten spreken en de rotsen tot medelijden dwingen; dit zal de hemel van mij horen en elke god die daarin woont.' |
Tereus maakt Philomena het spreken onmogelijk (549 - 570) |
Talibus ira feri
postquam commota tyranni nec minor hac metus est, causa stimulatus utraque, quo fuit accinctus, vagina liberat ensem arreptamque coma fixis post terga lacertis vincla pati cogit; iugulum Philomela parabat spemque suae mortis viso conceperat ense: ille indignantem et nomen patris usque vocantem luctantemque loqui conprensam forcipe linguam abstulit ense fero. radix micat ultima linguae, ipsa iacet terraeque tremens inmurmurat atrae, utque salire solet mutilatae cauda colubrae, palpitat et moriens dominae vestigia quaerit. hoc quoque post facinus (vix ausim credere) fertur saepe sua lacerum repetisse libidine corpus. Sustinet ad Procnen post talia facta reverti; coniuge quae viso germanam quaerit, at ille dat gemitus fictos commentaque funera narrat, et lacrimae fecere fidem. velamina Procne deripit ex umeris auro fulgentia lato induiturque atras vestes et inane sepulcrum constituit falsisque piacula manibus infert et luget non sic lugendae fata sororis. |
550 555 560 565 570 |
-Toen de woede van de
woeste heerser door deze woorden was ontbrand en zijn vrees daarvoor niet onder deed, trok hij, door beide emoties aangezet het zwaard dat aan zijn zijde hing uit de schede en greep haar bij haar haren, draaide haar armen op haar rug en bond haar armen samen. Philomena bood hem haar keel aan en kreeg al hoop bij het zien van het zwaard dat zij mocht sterven: maar hij trekt met een vork haar tong naar buiten, - terwijl ze tegenstribbelend onafgebroken "vader" roept en worstelt om nog woorden uit te brengen - en hakt hem met zijn zwaard af; alleen de wortel van de tong trilt nog, de tong zelf ligt op de zwarte grond en lispelt sidderend voort, en zoals de staart van een verminkte slang nog opspringt, stuipt zij en zoekt stervend nog de voet van haar bazin. Er wordt gezegd (ik durf het nauwelijks geloven) dat hij zelfs na deze daad nog vaak uit eigen wellust haar gehavend lijf heeft opgezocht. Hij durft na deze wandaden toch nog naar Procne terug te gaan die, als zij haar echtgenoot begroet heeft, naar haar zus vraagt maar hij wendt droefheid voor en vertelt over een verzonnen dood, zijn tranen hebben haar doen geloven: Procne wierp de sluier glanzend van een gouden rand, van haar schouders af en trok zwarte kleren aan, richtte een leeg graf in en bracht dodenoffers met loze handen en rouwde om haar zusters lot dat op een ander wijze te betreuren was. |
Een list van Philomena (571 - 586) |
Signa deus bis sex acto
lustraverat anno; quid faciat Philomela? fugam custodia claudit, structa rigent solido stabulorum moenia saxo, os mutum facti caret indice. grande doloris ingenium est, miserisque venit sollertia rebus: stamina barbarica suspendit callida tela purpureasque notas filis intexuit albis, indicium sceleris; perfectaque tradidit uni, utque ferat dominae, gestu rogat; illa rogata pertulit ad Procnen nec scit, quid tradat in illis. evolvit vestes saevi matrona tyranni germanaeque suae fatum miserabile legit et (mirum potuisse) silet: dolor ora repressit, verbaque quaerenti satis indignantia linguae defuerunt, nec flere vacat, sed fasque nefasque confusura ruit poenaeque in imagine tota est. |
575 580 585 |
De zon heeft na een jaar
de twaalf dierenriemtekens doorlopen. Wat kon Philomena doen? Een wachtpost blokkeerde haar vlucht, stalmuren van massief steen sluiten haar in, de stomheid van haar mond maakt melding van het gebeurde onmogelijk. Maar bij leed is vindingrijkheid groot: in ellende schiet vernuft te hulp: slim weet ze een primitief weefgetouw te knutselen en in het witte weefsel purperen aanwijzingen te verwerken als verraad van de misdaad: het resultaat geeft ze aan éen vertrouweling en gebaart het naar haar meesteres te brengen: die brengt het naar Procne zonder te weten wat ze daarmee onthult. De echtgenote van de wrede tyran ontrolt het kleed en leest er het deerniswekkend lot in van haar zuster en (een wonder dat ze dat gekund heeft) zwijgt: de smart sloot haar mond en als iemand iets vraagt ontbreekt het aan antwoorden met emotie en voor huilen ziet ze geen kans, maar de grens tussen mag en mag niet vervaagt snel en ze leeft slechts met beelden van wraak. |
Wraak (587 - 674) |
Tempus erat, quo sacra
solent trieterica Bacchi Sithoniae celebrare nurus: (nox conscia sacris, nocte sonat Rhodope tinnitibus aeris acuti) nocte sua est egressa domo regina deique ritibus instruitur furialiaque accipit arma; vite caput tegitur, lateri cervina sinistro vellera dependent, umero levis incubat hasta. concita per silvas turba comitante suarum terribilis Procne furiisque agitata doloris, Bacche, tuas simulat: venit ad stabula avia tandem exululatque euhoeque sonat portasque refringit germanamque rapit raptaeque insignia Bacchi induit et vultus hederarum frondibus abdit attonitamque trahens intra sua moenia ducit. Ut sensit tetigisse domum Philomela nefandam, horruit infelix totoque expalluit ore; nacta locum Procne sacrorum pignora demit oraque develat miserae pudibunda sororis amplexumque petit; sed non attollere contra sustinet haec oculos paelex sibi visa sororis deiectoque in humum vultu iurare volenti testarique deos, per vim sibi dedecus illud inlatum, pro voce manus fuit. ardet et iram non capit ipsa suam Procne fletumque sororis corripiens 'non est lacrimis hoc' inquit 'agendum, sed ferro, sed si quid habes, quod vincere ferrum possit. in omne nefas ego me, germana, paravi: aut ego, cum facibus regalia tecta cremabo, artificem mediis inmittam Terea flammis, aut linguam atque oculos et quae tibi membra pudorem abstulerunt ferro rapiam, aut per vulnera mille sontem animam expellam! magnum quodcumque paravi; quid sit, adhuc dubito.' Peragit dum talia Procne , ad matrem veniebat Itys; quid possit, ab illo admonita est oculisque tuens inmitibus 'a! quam es similis patri!' dixit nec plura locuta triste parat facinus tacitaque exaestuat ira. ut tamen accessit natus matrique salutem attulit et parvis adduxit colla lacertis mixtaque blanditiis puerilibus oscula iunxit, mota quidem est genetrix, infractaque constitit ira invitique oculi lacrimis maduere coactis; sed simul ex nimia mentem pietate labare sensit, ab hoc iterum est ad vultus versa sororis inque vicem spectans ambos 'cur admovet' inquit 'alter blanditias, rapta silet altera lingua? quam vocat hic matrem, cur non vocat illa sororem? cui sis nupta, vide, Pandione nata, marito! degeneras! scelus est pietas in coniuge Tereo.' nec mora, traxit Ityn, veluti Gangetica cervae lactentem fetum per silvas tigris opacas, utque domus altae partem tenuere remotam, tendentemque manus et iam sua fata videntem et 'mater! mater!' clamantem et colla petentem ense ferit Procne, lateri qua pectus adhaeret, nec vultum vertit. satis illi ad fata vel unum vulnus erat: iugulum ferro Philomela resolvit, vivaque adhuc animaeque aliquid retinentia membra dilaniant. pars inde cavis exsultat aenis, pars veribus stridunt; manant penetralia tabo. His adhibet coniunx ignarum Terea mensis et patrii moris sacrum mentita, quod uni fas sit adire viro, comites famulosque removit. ipse sedens solio Tereus sublimis avito vescitur inque suam sua viscera congerit alvum, tantaque nox animi est, 'Ityn huc accersite!' dixit. dissimulare nequit crudelia gaudia Procne iamque suae cupiens exsistere nuntia cladis 'intus habes, quem poscis' ait: circumspicit ille atque, ubi sit, quaerit; quaerenti iterumque vocanti, sicut erat sparsis furiali caede capillis, prosiluit Ityosque caput Philomela cruentum misit in ora patris nec tempore maluit ullo posse loqui et meritis testari gaudia dictis. Thracius ingenti mensas clamore repellit vipereasque ciet Stygia de valle sorores et modo, si posset, reserato pectore diras egerere inde dapes semesaque viscera gestit, flet modo seque vocat bustum miserabile nati, nunc sequitur nudo genitas Pandione ferro. corpora Cecropidum pennis pendere putares: pendebant pennis. quarum petit altera silvas, altera tecta subit, neque adhuc de pectore caedis excessere notae, signataque sanguine pluma est. ille dolore suo poenaeque cupidine velox vertitur in volucrem, cui stant in vertice cristae. prominet inmodicum pro longa cuspide rostrum; nomen epops volucri, facies armata videtur. |
590 595 600 605 610 615 620 625 630 635 640 645 650 655 660 665 670 |
De tijd brak aan waarin
de vrouwen van Thracië de driejaarlijkse Bacchusfeesten vieren: alleen de nacht is hiervan getuige; 's nachts weerklinken op de Rhodope de schelle koperklanken en 's nachts heeft de vorstin haar paleis verlaten om in de riten van de god te delen en zich te bekleden met zijn furiën-attributen; haar hoofd bedekt ze met de wijnrank, aan haar linkerzijde hangt een hertenvel, van haar schouder bungelt de Thyrsusstaf. Ontketend zwerft Procne schrikverwekkend met haar stoet van vrouwen door de bossen, nog opgezweept door het venijn van smart, Bacchus, veinst zij jouw roes: allengs geraakt zij bij de afgelegen schuur, roept hymnisch 'euhoe' breekt grendels open en sleurt haar zus mee, bekleedt haar met Bacchus' tooi en verbergt haar gezicht met ranken van klimop; haar zuster willoos, sleept zij mee in het paleis Zodra Philomena merkt dat zij in de woning van de misdadiger is, huivert de ongelukkige en verbleekt haar gezicht; maar bij aankomst neemt Procne haar de rituele tooi af en onthult zo het genante gezicht van haar treurige zus en stelt haar vragen maar die durft niet naar haar op te zien en beschouwt zich als verraadster van Procne en als zij met neergeslagen ogen wil zweren en de goden tot getuigen aanroepen wil dat onder dwang deze schanddaad haar aangedaan is, moet een handgebaar haar stem zijn. Procne raast en tiert en begrijpt niet haar aandeel en vaart tegen het huilen uit van haar zus: 'Hier passen geen tranen maar een daad met het zwaard, maar als jij iets weet dat het zwaard kan overtreffen: tot elke vorm van wraak, zusterlief, ben ik bereid: zal ik misschien liever het paleis in brand steken en de bouwer Tereus in de vlammenzee zetten? of liever zijn tong en ogen en geslachtsdeel die jou schonden met het zwaard afhakken? of zijn gezonde leventje vervangen door ettelijke wonden? Ik ben bereid tot alles, hoe groot ook, twijfel alleen nog wat dat moet zijn'. Terwijl Procne dit zei kwam Itys bij zijn moeder langs en is zij door hem op het idee gebracht. wat zij kon doen want met een harteloze blik naar hem mompelde zij: "Ach, wat lijk je toch veel op je vader!" en zonder verder iets te zeggen bereidt ze een misdaad voor, opgezweept door stille wrok. Toch, als haar zoontje tegen haar aankruipt en zijn armpjes om haar hals slaat en zijn kussen paart aan kinderlijke vleiende woordjes wordt de moeder in haar wakker, kalmeert haar woede en worden ongewild haar ogen vochtig van de tranen waar zij tegen vecht want direct voelt ze dat haar hart wankelt door een al te grote liefdesplicht en richt ze haar ogen weg van hem naar haar zusters mond en beurtelings naar beiden kijkend fluistert ze: 'Kan de één nog vleien terwijl de ander zonder tong wel zwijgen moet? Kan hij nog 'mamma' zeggen, waarom zij niet 'zus'? Zie nu, dochter van Pandion, met wat voor man ik ben gehuwd! Je valt wel diep! Een misdaad ligt besloten in je trouw aan Tereus'. Onverwijld sleept ze Itys mee als een tijgerin een hertenjong losgerukt van z'n moeder door donkere bossen en als ze een afgelegen deel van het paleis bereikt hebben steekt Procne haar zoontje die zijn handen naar haar hals uitstrekt en zijn einde aan ziet komen en nog 'Mamma! Mamma!' roept met het zwaard in de zijde van zijn hart, zonder het gezicht af te wenden. Voor hem mocht deze wond alleen al voldoende zijn om zijn lot te bezegelen Philomela hakt met het zwaard ook zijn hoofd af en de ledematen die nog stuiptrekken en resten van leven vertonen rukken ze uiteen. Een deel kookt borrelend in koperen ketels, een ander deel sist aan het spit; de keuken raakt gevuld met walm. Tot deze maaltijd noodt zijn vrouw dan Tereus, nergens op bedacht, en veinst voor hem een offermaal naar gewoonte van haar vader, waarbij slechts één man aanwezig zijn mag, ze stuurt begeleiders en dienaren weg. Zelf hooggezeten op zijn patriarchenstoel doet Tereus zich te goed 650 en vult zijn maag met eigen vlees en bloed, en zo blind is hij van geest dat hij nog zegt: "Laat Itys komen!". Dan kan Procne haar wrede vreugde niet meer verbergen en roept, verlangend zelf de bode van eigen verlies te zijn: "Je hebt hem binnen bij je, die jij zoekt"; hij kijkt rondom zich en als hij vraagt "Waar dan" en nogmaals om hem roept springt Philomela, met haren nog bespat van de recente moordpartij, te voorschijn en slingert het bloedig hoofd van Itys zijn vader in het gezicht en heeft nooit liever willen spreken dan juist nu om vreugdekreten van triomf te kunnen uiten. De Thraciër duwt met een luide schreeuw de tafel van zich af en roept de Gorgonen uit de Onderwereld op en probeert nu eerst het vreselijke eten uit zijn ontsloten keel te braken en geeft dan het voedsel en de halfverteerde ingewanden over breekt dan in snikken uit en noemt zich miserabel graf van zoon, maar dan rent hij met ontbloot zwaard achter Pandions dochters aan: je had kunnen menen dat de lijfjes van Cecrops' telgen zweefden, ja zeg, ze zweefden echt! De één zocht weer de bossen op de ander dook weer onder dak, de tekens van het bloedbad zijn nog steeds niet van hun borst verdwenen. Hun veren zijn door bloed gemerkt. Hij, snel in begeerte en de smart om zijn straf veranderde ook in een vogel, één waarbij de kopveren omhoog staan op zijn kruin, zijn grote snavel wijst als een lange dolk vooruit Hop is zijn vogelnaam, zijn wapens gevechtsklaar. |
Boreas en Orithuyia (675 - 721) |
Hic dolor ante diem
longaeque extrema senectae tempora Tartareas Pandiona misit ad umbras. sceptra loci rerumque capit moderamen Erectheus, iustitia dubium validisne potentior armis. quattuor ille quidem iuvenes totidemque crearat femineae sortis, sed erat par forma duarum. e quibus Aeolides Cephalus te coniuge felix, Procri, fuit; Boreae Tereus Thracesque nocebant, dilectaque diu caruit deus Orithyia, dum rogat et precibus mavult quam viribus uti; ast ubi blanditiis agitur nihil, horridus ira, quae solita est illi nimiumque domestica vento, 'et merito!' dixit; 'quid enim mea tela reliqui, saevitiam et vires iramque animosque minaces, admovique preces, quarum me dedecet usus? apta mihi vis est: vi tristia nubila pello, vi freta concutio nodosaque robora verto induroque nives et terras grandine pulso; idem ego, cum fratres caelo sum nactus aperto (nam mihi campus is est), tanto molimine luctor, ut medius nostris concursibus insonet aether exsiliantque cavis elisi nubibus ignes; idem ego, cum subii convexa foramina terrae supposuique ferox imis mea terga cavernis, sollicito manes totumque tremoribus orbem. hac ope debueram thalamos petiisse, socerque 700 non orandus erat mihi sed faciendus Erectheus.' haec Boreas aut his non inferiora locutus excussit pennas, quarum iactatibus omnis adflata est tellus latumque perhorruit aequor, pulvereamque trahens per summa cacumina pallam verrit humum pavidamque metu caligine tectus Orithyian amans fulvis amplectitur alis. dum volat, arserunt agitati fortius ignes, nec prius aerii cursus suppressit habenas, quam Ciconum tenuit populos et moenia raptor. illic et gelidi coniunx Actaea tyranni et genetrix facta est, partus enixa gemellos, cetera qui matris, pennas genitoris haberent. non tamen has una memorant cum corpore natas, barbaque dum rutilis aberat subnixa capillis, inplumes Calaisque puer Zetesque fuerunt; mox pariter pennae ritu coepere volucrum cingere utrumque latus, pariter flavescere malae. ergo ubi concessit tempus puerile iuventae, vellera cum Minyis nitido radiantia villo per mare non notum prima petiere carina. |
675 680 685 690 695 700 705 710 715 720 |
Het verdriet hierom
bracht vader Pandion vóór dag en tijd van hoogbejaarde ouderdom naar het Tartaarse schimmenrijk. Erechtheus nam de scepter in Athene over en het stadsbestuur; zijn gerechtigheid is omstreden en zijn krijgskracht z'n sterkste punt Vier zonen heeft hij verwekt en dochters even veel: van wie de schoonheid van twee, Procris en Orithyia, elkaar evenaarden. Aeolus' zoon Cephalus was zo gelukkig om jou, Procris, als echtgenote te hebben, maar voor Boreas vormden Thracië en Tereus een obstakel: lang bleef hem zijn vurig beminde Orithuyia onthouden zolang hij soebatte en liever met smeken dan geweld naar liefde wilde dingen; maar toen zijn gevlei niets uithaalde zei hij, van woede barstend zoals dat gaat bij die wind die al te omstuimig is: 'Nou goed! Waarom laat ik mijn eigen wapens rusten mijn razernij en krachtsvertoon, woede en bedreigingen, en probeer ik smeekbeden die mij helemaal niet passen? Geweld dat ligt me meer: daarmee verjaag ik sombere wolken Met geweld schud ik de zeeën om en vel knoestige eiken, verhardt ik ook de sneeuw en ransel de aarde met hagel ik bestrijd zelfs mijn broers, wanneer ik aan open hemel verschijn (want dat is mijn strijdperk) met zoveel geweld dat de hemel onder ons samentreffen dondert en er vuurschichten ontsnappen aan de holle wolken; ik ben het ook die, wanneer ik de gewelfde holten der aarde binnendring en ik wild mijn rug tot een stut maak voor die grotten in de diepte, de schimmen daar, ja heel de wereld, door schokken sidderen laat. Met deze middelen had ik dat huwelijk af moeten dwingen 700 en Erechtheus tot schoonvader maken graag of niet.' Terwijl Boreas dit gromt, of andere niet mindere taal, slaat hij zijn vleugels uit, met de slagen waarvan heel de aarde bestookt wordt en hij het zeevlak laat huiveren; hij sleept zijn gruizige mantel over bergtoppen heen en schuurt de bodem en gehuld in een stofwolk omvaamt hij Orithyia, bleek van schrik, vol passie met zijn rossige vlerken. Bij zijn vlucht zijn de bliksems nog heviger opgelaaid, en niet eerder heeft de dief de teugels van zijn stormkracht ingetrokken dan bij aankomst bij het volk der Ciconen en hun burcht. Daar ook is zij tot echtgenote van de ijzige tyran en moeder gemaakt en heeft zij een tweeling gebaard, vrijwel gelijk aan hun moeder maar met de vleugels van hun vader. Toch, heet het, zijn die niet vast aan hun lichaam geboren maar zo lang de baardgroei ontbrak onder hun hoofdhaar zijn Calais en Zetes als jongens nog zonder vleugels gebleven; daarna zijn de vleugels net als bij vogels hun zijden gaan bedekken tegelijkertijd dat hun wangen blonde dons ontwikkelden. Zo komt het dat, zodra de knapentijd week voor de puberteit, zij met de Minyers op jacht gingen naar het gulden vlies in het eerste vaartuig over een nog onbekende zee. |
Lees verder in Boek 7 Terug naar het overzicht van de inhoud van de Metamorfosen van Ovidius |