Boek 2 van de
Metamorfosen van Ovidius 1 - 339 Phaëthon en Sol 340 - 366 De Heliaden, Phaëthons zusters 367 - 400 Cycnus 401 - 530 Callisto en Zeus, Diana, Juno 531 - 632 Coronis en de raaf, Nyctimene en de kraai, Minerva en Apollo, 633 - 707 Ocyroë 708 - 832 Herse en Aglauros, Mercurius, Minerva, Invidia 833 - 875 Europa en Juppiter Phaëthon en Sol (1 - 339) |
Regia Solis erat
sublimibus alta columnis, clara micante auro flammasque imitante pyropo, cuius ebur nitidum fastigia summa tegebat, argenti bifores radiabant lumine valvae. materiam superabat opus: nam Mulciber illic |
5 |
Het paleis van de Zon
staat hoog op rijzige pilaren, helder door fonkelend goud en vlammen nabootsend bronsgoud, de toppen der nokken ervan dekt glanzend ivoor, de dubbele poorten stralen zilverwit licht uit. Kunstwerk overtrof nog het materiaal: de Edelsmid |
aequora caelarat medias
cingentia terras terrarumque orbem caelumque, quod imminet orbi. caeruleos habet unda deos, Tritona canorum Proteaque ambiguum ballaenarumque prementem Aegaeona suis inmania terga lacertis |
10 |
heeft zeeën gedreven in
een kring om de landen en heel het aardrijk en de hemel daarboven. Het water bevat donkere goden, een blazende Triton en tovenaar Proteus en op de geweldige rug van een zeedier Aegaeon die zich met zijn armen aan hem vastklemt. |
Doridaque et natas,
quarum pars nare videtur, pars in mole sedens viridis siccare capillos, pisce vehi quaedam: facies non omnibus una, non diversa tamen, qualem decet esse sororum. terra viros urbesque gerit silvasque ferasque |
15 |
Ook Doris met haar
dochters; een deel ervan zie je zwemmen, anderen zitten op een rotsblok hun groene haren te drogen, sommigen varen op vissen: niet allemaal hetzelfde van uiterlijk maar ook niet erg verschillend, zoals dat past bij zusters. De aarde draagt mensen en steden, wouden en beesten, |
fluminaque et nymphas et
cetera numina ruris. haec super inposita est caeli fulgentis imago, signaque sex foribus dextris totidemque sinistris. Quo simul adclivi Clymeneia limite proles venit et intravit dubitati tecta parentis, |
20 |
rivieren en nimfen en
overige goden van het land. Hierboven strekt zich het beeld van de stralende hemel uit, met zes tekens op de rechterdeur en evenzoveel op de linker. Zodra Clymene's zoon hier langs een steil pad is gekomen en de woning is binnengegaan van zijn miskende vader |
protinus ad patrios sua
fert vestigia vultus consistitque procul; neque enim propiora ferebat lumina: purpurea velatus veste sedebat in solio Phoebus claris lucente smaragdis. a dextra laevaque Dies et Mensis et Annus |
25 |
richt hij zijn schreden
direct naar hem toe maar blijft dan ver van hem staan want dichterbij kan hij zijn gloed niet verdragen: gehuld in een purperen gewaad zit Phoebus op een troon die blinkt van heldere smaragden. Rechts en links staan Dag, Maand en Jaar |
Saeculaque et positae
spatiis aequalibus Horae Verque novum stabat cinctum florente corona, stabat nuda Aestas et spicea serta gerebat, stabat et Autumnus calcatis sordidus uvis et glacialis Hiems canos hirsuta capillos. |
30 |
en Eeuwen en Uren op
gelijke afstand. De frisse Lente staat daar, omhangen met een bloeiende krans, daar staat ook de Zomer, naakt, zij draagt een krans aren, ook staat daar de Herfst, druipend van geperste druiven, en de ijzige Winter, ruig met grauwe haren. |
Ipse loco medius rerum
novitate paventem Sol oculis iuvenem, quibus adspicit omnia, vidit 'quae' que 'viae tibi causa? quid hac' ait 'arce petisti, progenies, Phaethon, haud infitianda parenti?' ille refert: 'o lux inmensi publica mundi, |
35 |
De Zon, zelf het
middelpunt, keek met de ogen waarmee hij alles beziet neer op de jongen, die geïmponeerd was door de ongehoorde situatie, en zei: 'Wat voert jou hierheen? Waartoe heb je deze burcht beklommen, Phaëthon, door je vader niet te verloochenen spruit?' Die stamelde: 'Licht, door heel de wereld gedeeld, |
Phoebe pater, si das
usum mihi nominis huius, nec falsa Clymene culpam sub imagine celat, pignora da, genitor, per quae tua vera propago credar, et hunc animis errorem detrahe nostris!' dixerat, at genitor circum caput omne micantes |
40 |
Phoebus, vader, als jij
het gebruik van die naam aan mij toestaat en Clymene geen bedrog onder een vals beeld verhult, schenk mij dan een bewijs, vader, waardoor ik geacht word jouw heuse nakomeling te zijn en ontneem mijn ziel alle twijfel!' Op deze woorden legde de vader de stralen die rondom zijn hoofd |
deposuit radios
propiusque accedere iussit amplexuque dato 'nec tu meus esse negari dignus es, et Clymene veros' ait 'edidit ortus, quoque minus dubites, quodvis pete munus, ut illud me tribuente feras! promissi testis adesto |
45 |
opflakkerden, af en
beval hem nader te komen en met een omhelzing zei hij: 'Jij verdient niet als de mijne geloochend en Clymene openbaarde jouw werkelijke herkomst; en opdat je daaraan niet meer twijfelt: vraag welk geschenk je maar wilt, om dat als gift van mij te krijgen! Getuige van mijn belofte zij |
dis iuranda palus,
oculis incognita nostris!' vix bene desierat, currus rogat ille paternos inque diem alipedum ius et moderamen equorum. Paenituit iurasse patrem: qui terque quaterque concutiens inlustre caput 'temeraria' dixit |
50 |
het water waarbij de
goden zweren, ongekend door onze ogen!' Nog amper was hij uitgesproken of de knaap vroeg de wagen van zijn vader en voor één dag het recht en de besturing van de gevleugelde paarden. Spijt had de vader van zijn eed: drie, ja vier maal het waardige hoofd schuddend zei hij: 'Dwaas is mijn woord dat door |
'vox mea facta tua est;
utinam promissa liceret non dare! confiteor, solum hoc tibi, nate, negarem. dissuadere licet: non est tua tuta voluntas! magna petis, Phaethon, et quae nec viribus istis munera conveniant nec tam puerilibus annis: |
55 |
het jouwe is uitgelokt:
was het nu maar geoorloofd niet te geven! Ik beken, zoon, dat ik dit éne jou zou weigeren! Maar afraden mag: jouw wens is een groot risico! Jij vraagt te grote gunsten, Phaëthon, die niet passen bij jouw vermogens en je zo jonge jaren: |
sors tua mortalis, non
est mortale, quod optas. plus etiam, quam quod superis contingere possit, nescius adfectas; placeat sibi quisque licebit, non tamen ignifero quisquam consistere in axe me valet excepto; vasti quoque rector Olympi, |
60 |
jouw lot is dat van een
sterveling en niets sterfelijks is wat je wenst. Zelfs streef je onwetend meer na dan wat goden ten deel vallen kan; laat ieder doen wat hij zelf wil: niemand mag de vuurbrengende wagen bestijgen behalve ik. Zelfs de heerser van de grote Olympus |
qui fera terribili
iaculatur fulmina dextra, non agat hos currus: et quid Iove maius habemus? ardua prima via est et qua vix mane recentes enituntur equi; medio est altissima caelo, unde mare et terras ipsi mihi saepe videre |
65 |
die met zijn
schrikwekkende hand de woeste bliksems slingert mag deze wagen niet sturen: en wat hebben wij machtigers dan Juppiter? Steil is het begin van de weg waarlangs met moeite de paarden 's morgens omhoog gaan, terwijl ze nog vers zijn; midden aan de hemel is hij het hoogst: vandaar jaagt het vaak míj zelfs angst aan op de zee en landen |
fit timor et pavida
trepidat formidine pectus; ultima prona via est et eget moderamine certo: tunc etiam quae me subiectis excipit undis, ne ferar in praeceps, Tethys solet ipsa vereri. adde, quod adsidua rapitur vertigine caelum |
70 |
neer te zien en mijn
hart siddert door een benauwende vrees; aan het slot is de weg weer een afgrond zonder stevig houvast: dan pleegt zelfs Thetys, die mij in de golven beneden ontvangt, te vrezen dat ik de diepte in stort. Voeg daar nog aan toe dat de hemel voortijlt in een voortdurende draaiing |
sideraque alta trahit
celerique volumine torquet. nitor in adversum, nec me, qui cetera, vincit inpetus, et rapido contrarius evehor orbi. finge datos currus: quid ages? poterisne rotatis obvius ire polis, ne te citus auferat axis? |
75 |
en de sterren daarboven
voortsleept en draait in een snelle wenteling. Ik zwoeg daartegenin en geen enkele tegenkracht is mij te sterk ook al overtreft hij de andere, en daartegenin weersta ik die snelle rondgang. Verbeeld je dat ik die wagen afsta; wat moet je beginnen? Zul je in staat zijn die draaiende polen tegemoet te rijden zonder dat de snelle wielen jou meesleuren? |
forsitan et lucos illic
urbesque deorum concipias animo delubraque ditia donis esse: per insidias iter est formasque ferarum! utque viam teneas nulloque errore traharis, per tamen adversi gradieris cornua tauri |
80 |
Misschien dat je je
inbeeldt dat daar bossen zijn en godensteden en heiligdommen van rijkdom voorzien: nee, die tocht leidt door hinderlagen en wilde monsters. En gesteld al dat je koers houdt en zonder omwegen rijdt dan zul je toch nog moeten gaan door de horens van de aanstormende stier |
Haemoniosque arcus
violentique ora Leonis saevaque circuitu curvantem bracchia longo Scorpion atque aliter curvantem bracchia Cancrum. nec tibi quadripedes animosos ignibus illis, quos in pectore habent, quos ore et naribus efflant, |
85 |
en de Haemonische
kromboog en de muil van de briesende Leeuw en de Schorpioen die zijn grimmige armen in een grote boog kromt en ook de Kreeft die zijn armen weer op zijn manier kromt. Ook is het voor jou niet simpel om de paarden, vol drift van het vuur dat zij in hun borst dragen, dat zij uit bek en neusgaten blazen, |
in promptu regere est:
vix me patiuntur, ubi acres incaluere animi cervixque repugnat habenis.— at tu, funesti ne sim tibi muneris auctor, nate, cave, dum resque sinit tua corrige vota! scilicet ut nostro genitum te sanguine credas, |
90 |
te mennen: amper dulden
ze mij zodra hun vurigheid warm loopt en hun kop zich tegen de teugels verzet. Maar jij, zoon, laat mij niet de gever worden van een jou noodlottig geschenk, en echt, stel je wensen bij zolang het nog kan! Natuurlijk verlang je een zeker bewijs dat je geboren bent |
pignora certa petis: do
pignora certa timendo et patrio pater esse metu probor. adspice vultus ecce meos; utinamque oculos in pectora posses inserere et patrias intus deprendere curas! denique quidquid habet dives, circumspice, mundus |
95 |
uit ons bloed: zo'n
zeker bewijs schenk ik je door mijn bezorgdheid en ik getuig ervan je vader te zijn door mijn vader-zorg. Kijk, zie op naar mijn gezicht: ach, kon je maar je ogen in mijn binnenste boren en diep daarbinnen mijn vaderzorgen aanschouwen! Tenslotte: kijk toch eens goed wat de rijke wereld al niet te bieden heeft |
eque tot ac tantis caeli
terraeque marisque posce bonis aliquid; nullam patiere repulsam. deprecor hoc unum, quod vero nomine poena, non honor est: poenam, Phaethon, pro munere poscis! quid mea colla tenes blandis, ignare, lacertis? |
100 |
en vraag iets uit zoveel
en zo grote goederen van lucht, van land en van zee: je zult geen weigering ervaren. Verlos jezelf van dit ene, wat eigenlijk een straf is, ja, geen eregave maar een straf vraag je ten geschenke, Phaëthon. Wat houd jij, onervarene, mijn nek omklemd met smekende armen? |
ne dubita! dabitur
(Stygias iuravimus undas), quodcumque optaris; sed tu sapientius opta!' Finierat monitus; dictis tamen ille repugnat propositumque premit flagratque cupidine currus. ergo, qua licuit, genitor cunctatus ad altos" |
105 |
Nou, aarzel dan niet: je
zult krijgen - bij het water van de Styx heb ik het gezworen - wat je maar wenst; maar, jong, wens wijzer!' Daarmee beëindigde hij z'n vermaning; toch verzette zijn zoon zich tegen zijn woorden en benadrukte z'n belofte en brandde van verlangen naar de wagen. Zo voerde de vader, na zo lang mogelijk geaarzeld te hebben |
deducit iuvenem,
Vulcania munera, currus. aureus axis erat, temo aureus, aurea summae curvatura rotae, radiorum argenteus ordo; per iuga chrysolithi positaeque ex ordine gemmae clara repercusso reddebant lumina Phoebo. |
110 |
de jongen naar de hoge
wagen, het werk van Vulcanus. Van goud was de as, de dissel van goud, van goud ook de velgen, van zilver het gelid van de spaken. Verspreid over het juk weerspiegelden chrysolieten en andere juwelen het heldere licht van Phoebes weerkaatsing. |
Dumque ea magnanimus
Phaethon miratur opusque perspicit, ecce vigil nitido patefecit ab ortu purpureas Aurora fores et plena rosarum atria: diffugiunt stellae, quarum agmina cogit Lucifer et caeli statione novissimus exit. |
115 |
Terwijl de overmoedige
Phaëthon dit kunstwerk monstert, zie daar opende wakkere Aurora met een glanzend begin de purperen deuren en het paleis vol rozen: de sterren stuiven weg: hun stoet sluit Lucifer af want die verlaat als laatste zijn post aan de hemel. |
Quem petere ut terras
mundumque rubescere vidit cornuaque extremae velut evanescere lunae, iungere equos Titan velocibus imperat Horis. iussa deae celeres peragunt ignemque vomentes, ambrosiae suco saturos, praesepibus altis |
120 |
Zodra Titan hem de aarde
en wereld ziet kleuren en de laatste maanhorens als het ware ziet vervagen, beveelt hij de snelle Horen de paarden in te spannen. De godinnen voeren die opdrachten uit en voeren de snelle paarden, vuurspuwend, verzadigd van ambrozijnsap, uit hun hoge stallen |
quadripedes ducunt
adduntque sonantia frena. tum pater ora sui sacro medicamine nati contigit et rapidae fecit patientia flammae inposuitque comae radios praesagaque luctus pectore sollicito repetens suspiria dixit: |
125 |
en leggen de viervoeters
hun rinkelende halsters om. Dan smeert de vader het gezicht van zijn zoon in met een heilige zalf en maakt het zo bestand tegen de flikkerende vlammen en rangschikt stralen om zijn haar en zegt met rouw-voorvoelend ongerust hart, herhaaldelijk zuchtend: |
'si potes his saltem
monitis parere parentis parce, puer, stimulis et fortius utere loris! sponte sua properant, labor est inhibere volentes. nec tibi derectos placeat via quinque per arcus! sectus in obliquum est lato curvamine limes, |
130 |
Als je, m'n jongen, deze
vermaningen van je vader op kunt volgen spaar dan de zweep en gebruik wat steviger de teugels! Zij zetten vanzelf al de vaart erin: een hele klus is het hun vaart te remmen. Ga ook niet rechtstreeks door de vijf kringen omhoog; de baan verloopt schuin in een brede boog |
zonarumque trium
contentus fine polumque effugit australem iunctamque aquilonibus arcton: hac sit iter—manifesta rotae vestigia cernes— utque ferant aequos et caelum et terra calores, nec preme nec summum molire per aethera currum! |
135 |
beperkt door de grens
van drie zones en vermijdt zo de Zuidpool en de Beer die gekoppeld is aan stormen: laat hierlangs je tocht gaan -je zult de sporen van de wielen duidelijk zien- en om gelijke temperatuur naar hemel en aarde te krijgen, moet je de wagen niet laag maar ook niet door de hoogste luchtlaag sturen. |
altius egressus
caelestia tecta cremabis, inferius terras; medio tutissimus ibis. neu te dexterior tortum declinet ad Anguem, neve sinisterior pressam rota ducat ad Aram, inter utrumque tene! Fortunae cetera mando, |
140 |
Als je te hoog afwijkt
zul je het hemelgewelf schroeien en de aarde indien te laag: het veiligst ga je in het midden. Wijk ook niet teveel naar rechts naar de Slangenkronkeling maar men ook niet te links tot bij het lage Altaar, houd aan tussen beide! Voor het overige beveel ik je aan bij Fortuna, |
quae iuvet et melius
quam tu tibi consulat opto. dum loquor, Hesperio positas in litore metas umida nox tetigit; non est mora libera nobis! poscimur: effulget tenebris Aurora fugatis. corripe lora manu, vel, si mutabile pectus |
145 |
ik hoop dat zij jou
helpt en beter voor je zorgt dan jijzelf. Terwijl ik aan het woord was, heeft de vochtige nacht op de kust in het Westen zijn einddoel bereikt: geen dralen staat ons nog vrij! Wij worden gemaand, Aurora glanst aan en verdrijft het duister, neem dus de teugels ter hand, of, als je hart nog weifeling kent, |
est tibi, consiliis, non
curribus utere nostris! dum potes et solidis etiamnum sedibus adstas, dumque male optatos nondum premis inscius axes, quae tutus spectes, sine me dare lumina terris!' Occupat ille levem iuvenali corpore currum |
150 |
bekommer je dan om ons
advies en niet om onze wagen! Zolang je nog kunt en nog steeds op vaste grond staat, en zolang je, onwetend, nog niet tussen de onheilswielen staat: laat mij de aarde het licht brengen en zie jij veilig toe!' Maar hij bestijgt met zijn jongenslijfje de lichte wagen |
statque super manibusque
leves contingere habenas gaudet et invito grates agit inde parenti. Interea volucres Pyrois et Eous et Aethon, Solis equi, quartusque Phlegon hinnitibus auras flammiferis inplent pedibusque repagula pulsant. |
155 |
en staat er nu bovenop
en heeft er schik in met zijn handen de lichte teugels te pakken en dankt dan pas zijn tegenstribbelende vader. Intussen vullen de gevleugelde Pyrois, Eous en Aethon, de Zonnepaarden, met Phlegon als vierde, de lucht met vlammend gehinnik en schoppen tegen de slagbomen met hun hoeven. |
quae postquam Tethys,
fatorum ignara nepotis, reppulit, et facta est inmensi copia caeli, corripuere viam pedibusque per aera motis obstantes scindunt nebulas pennisque levati praetereunt ortos isdem de partibus Euros. |
160 |
Nadat Tethys, onkundig
van het lot van haar kleinzoon, die heeft opengestoten en zich de onmetelijke hemelruimte heeft onthuld, zijn ze er vandoor en doorklieven met het geroffel van hun poten hinderende wolken in de lucht en op hun vleugels geheven passeren zij de winden die vanuit hetzelfde gebied vertrekken. |
sed leve pondus erat nec
quod cognoscere possent Solis equi, solitaque iugum gravitate carebat; utque labant curvae iusto sine pondere naves perque mare instabiles nimia levitate feruntur, sic onere adsueto vacuus dat in aera saltus |
165 |
Maar hun last was zo
licht dat de Zonnepaarden er niets van konden merken: het juk miste de gebruikelijke zwaarte; en zoals gekromde schepen zonder juiste belading op zee slingeren, onevenwichtig door een al te grote lichtheid, zo maakt de wagen zonder zijn gebruikelijke last |
succutiturque alte
similisque est currus inani. Quod simulac sensere, ruunt tritumque relinquunt quadriiugi spatium nec quo prius ordine currunt. ipse pavet nec qua commissas flectat habenas nec scit qua sit iter, nec, si sciat, imperet illis. |
170 |
in de lucht sprongen en
schokt hoog op en lijkt leeg. En zodra zij dit merken, slaan zij op hol en verlaten het ingesleten pad van het vierspan en galopperen niet meer naar behoren: hij raakt in paniek en weet niet meer hoe de toevertrouwde teugels te sturen en weet niet meer de weg en, als hij 't al wist, hoe hen in te tomen. |
tum primum radiis gelidi
caluere Triones et vetito frustra temptarunt aequore tingui, quaeque polo posita est glaciali proxima Serpens, frigore pigra prius nec formidabilis ulli, incaluit sumpsitque novas fervoribus iras; |
175 |
Dan worden voor 't eerst
de koude ossen heet door de stralen en pogen vergeefs koelte te zoeken in de voor hen verboden zee en de Slang die het dichtst staat bij de ijzige Noordpool, voorheen lui door de kou en voor niemand huiveringwekkend, loopt warm en door die hitte krijgt zij een ongehoorde woede. |
te quoque turbatum
memorant fugisse, Boote, quamvis tardus eras et te tua plaustra tenebant. Ut vero summo despexit ab aethere terras infelix Phaethon penitus penitusque iacentes, palluit et subito genua intremuere timore |
180 |
Boötes, men zegt dat ook
jij verschrikt weg bent gevlucht, ofschoon je slechts traag vooruit kon komen en je wagen jou hinderde. Zodra de ongelukkige Phaëthon echter vanuit de top van het uitspansel de landen diep, ja diep beneden zag liggen, verbleekte hij en plotseling trilden zijn knieën van angst |
suntque oculis tenebrae
per tantum lumen obortae, et iam mallet equos numquam tetigisse paternos, iam cognosse genus piget et valuisse rogando, iam Meropis dici cupiens ita fertur, ut acta praecipiti pinus borea, cui victa remisit |
185 |
en bij zoveel licht,
trok duisternis voor zijn ogen en hij had al liever de paarden van zijn vader nooit aangeraakt willen hebben, ja het spijt hem door zijn vragen zijn herkomst te hebben mogen leren. Terwijl hij maar wat graag Merops' zoon heten wil wordt hij zo meegesleurd als een schip door een wervelende storm waarop de stuurman, overweldigd, |
frena suus rector, quam
dis votisque reliquit. quid faciat? multum caeli post terga relictum, ante oculos plus est: animo metitur utrumque et modo, quos illi fatum contingere non est, prospicit occasus, interdum respicit ortus, |
190 |
de besturing opgeeft en
die overlaat aan de zegen der goden. Wat moet hij doen? Veel zwerk heeft hij al achter de rug maar meer nog voor ogen: in de geest meet hij beide en nu eens ziet hij vóór zich de neergang, die het lot hem niet gunt te bereiken, dan weer kijkt hij om naar de opgang; |
quidque agat ignarus
stupet et nec frena remittit nec retinere valet nec nomina novit equorum. sparsa quoque in vario passim miracula caelo vastarumque videt trepidus simulacra ferarum. est locus, in geminos ubi bracchia concavat arcus |
195 |
en niet wetend wat te
doen staat hij perplex en laat de teugels niet vieren maar kan ze ook niet aantrekken en kent zelfs de namen niet meer van de paarden. Nu ziet hij ook, verspreid aan de hemel overal de wonderlijke gedrochten van reusachtig wild. Zo is er een plek waar de Schorpioen zijn poten in twee bogen |
Scorpius et cauda
flexisque utrimque lacertis porrigit in spatium signorum membra duorum: hunc puer ut nigri madidum sudore veneni vulnera curvata minitantem cuspide vidit, mentis inops gelida formidine lora remisit. |
200 |
uitstrekt en met zijn
staart en naar weerszijden gebogen armen de ruimte inneemt van twee andere gesternten: Zodra de knaap ziet hoe deze, druipend van zwarte zwadder, met zijn gekromde stekel hem met bochtige wonden bedreigt, laat hij, buiten zinnen van ijzige angst, de teugels glippen. |
Quae postquam summum
tetigere iacentia tergum, exspatiantur equi nulloque inhibente per auras ignotae regionis eunt, quaque inpetus egit, hac sine lege ruunt altoque sub aethere fixis incursant stellis rapiuntque per avia currum |
205 |
Zodra de paarden die
boven op hun rug voelen liggen, slaan zij op hol en door niets meer geremd draven zij door de lucht van onbekend gebied en waar hun radeloosheid ze maar heenvoert, daar galopperen zij stuurloos en rennen op sterren af die vast hoog aan de hemel staan en slepen de wagen over onbegaanbaar terrein |
et modo summa petunt,
modo per declive viasque praecipites spatio terrae propiore feruntur, inferiusque suis fraternos currere Luna admiratur equos, ambustaque nubila fumant. corripitur flammis, ut quaeque altissima, tellus |
210 |
en nu eens klimmen zij
naar de top, dan weer komen zij door een afdaling en een helling terecht in een ruimte die veel te dicht ligt bij de aarde, De maan is verbaasd dat de paarden van zijn broer lager voortijlen en de wolken gaan verdampt in rook op. Waar de aarde het hoogst is raakt zij in vlam |
fissaque agit rimas et
sucis aret ademptis; pabula canescunt, cum frondibus uritur arbor, materiamque suo praebet seges arida damno. parva queror: magnae pereunt cum moenibus urbes, cumque suis totas populis incendia gentis |
215 |
zij splijt en trekt
spleten en droogt uit als haar vocht is verdampt; het gras verbleekt, de bomen verbranden met hun lover, droog zaaigoed verschaft voedsel voor vuur tot schade van zijn boeren. Wat beklaag ik het kleine: grote steden gingen met ommuring en al verloren, en branden legden hele naties met bevolking en al in de as; |
in cinerem vertunt;
silvae cum montibus ardent; ardet Athos Taurusque Cilix et Tmolus et Oete et tum sicca, prius creberrima fontibus, Ide virgineusque Helicon et nondum Oeagrius Haemus: ardet in inmensum geminatis ignibus Aetne |
220 |
met de bergen brandde
ook hun bebossing af; zo brandde de Athos, de Cilicische Taurus, de Tmolus en de Oete en de toen droge Ida, voorheen rijk aan bronnen, en de Helicoon van de Muzenmeisjes en de Thracische Haemus: enorm in brand staat de Etna met verdubbelde vuurkracht |
Parnasosque biceps et
Eryx et Cynthus et Othrys et tandem nivibus Rhodope caritura Mimasque Dindymaque et Mycale natusque ad sacra Cithaeron. nec prosunt Scythiae sua frigora: Caucasus ardet Ossaque cum Pindo maiorque ambobus Olympus |
225 |
en de dubbeltoppige
Parnasus, de Eryx, Cynthus en Othrys en de Rhodope, die nu eindelijk ontdaan wordt van sneeuw, en de Mimas, de Dindyma, de Mycale en Cithaeron, bestemd voor het verhevene. Ook helpt Scythia niet haar koude: de Caucasus brandt en de Ossa, de Pindus ook en de Olympus, groter dan beide, |
aeriaeque Alpes et
nubifer Appenninus. Tum vero Phaethon cunctis e partibus orbem adspicit accensum nec tantos sustinet aestus ferventisque auras velut e fornace profunda ore trahit currusque suos candescere sentit; |
230 |
en de Alpen hoog in de
lucht alsook de Apennijnen, dragers van wolken. Dan werkelijk ziet Phaëthon de aarde aan alle kanten in brand en verdraagt de geweldige hitte niet meer en als uit een diepe oven ademt hij die kokende lucht in en voelt de wagen onder zich gloeien |
et neque iam cineres
eiectatamque favillam ferre potest calidoque involvitur undique fumo, quoque eat aut ubi sit, picea caligine tectus nescit et arbitrio volucrum raptatur equorum. Sanguine tum credunt in corpora summa vocato |
235 |
en hij is niet meer in
staat de asregen en uitgestoten vonken te verdragen, van alle kanten wordt hij gehuld in een hete rook en hij weet niet waarheen hij gaan moet noch waar hij is, omhuld door een pikzwarte nevel en hij laat zich meeslepen door de grillen van de gevleugelde paarden. Men gelooft dat de volken van Ethiopië toen hun donkere kleur |
Aethiopum populos nigrum
traxisse colorem; tum facta est Libye raptis umoribus aestu arida, tum nymphae passis fontesque lacusque deflevere comis; quaerit Boeotia Dircen, Argos Amymonen, Ephyre Pirenidas undas; |
240 |
hebben gekregen doordat
hun bloed naar hun lichaamsoppervlak opjoeg; toen is Lybië tot woestijn verworden, beroofd van zijn vocht, toen beweenden de Nimfen met loshangend haar hun bronnen en meren; Boeotië ging op zoek naar zijn Dirce, Argos naar zijn Amymon en Ephire naar zijn Pirenische wateren. |
nec sortita loco
distantes flumina ripas tuta manent: mediis Tanais fumavit in undis Peneosque senex Teuthranteusque Caicus et celer Ismenos cum Phegiaco Erymantho arsurusque iterum Xanthos flavusque Lycormas, |
245 |
Maar ook blijven de
rivieren niet buiten schot die gezegend zijn met ver uiteengelegen oevers: de Don begint in het midden te dampen en ook de oude Peneüs en de Caïcus bij de Teuthras en de snelle Ismenus evenals de Phegiacus en de Eymanthus en de Xanthus al voor de tweede keer, en de gele Lycormas, |
quique recurvatis ludit
Maeandros in undis, Mygdoniusque Melas et Taenarius Eurotas. arsit et Euphrates Babylonius, arsit Orontes Thermodonque citus Gangesque et Phasis et Hister; aestuat Alpheos, ripae Spercheides ardent, |
250 |
en ook de Meander die
solt met zijn bochtige water en de Mygdonische Melas en de Eurotas bij de Taenaruskaap. In brand ook de Babylonische Euphraat, in brand de Orontes en de snelle Thermodon en de Ganges en Phasis en Donau; de Alphaeus kookt, de oevers van de Spercheüs branden, |
quodque suo Tagus amne
vehit, fluit ignibus aurum, et, quae Maeonias celebrabant carmine ripas flumineae volucres, medio caluere Caystro; Nilus in extremum fugit perterritus orbem occuluitque caput, quod adhuc latet: ostia septem |
255 |
en het goud dat de Taag
in zijn vloed meevoert smelt door het vuur en de watervogels die de Maeonische oevers opluisterden met hun zang krijgen het warm midden in de Caystrus. De Nijl vlucht verschrikt naar de rand van de aarde en verstopt zijn bron, die nog steeds verborgen blijft: |
pulverulenta vacant,
septem sine flumine valles. fors eadem Ismarios Hebrum cum Strymone siccat Hesperiosque amnes, Rhenum Rhodanumque Padumque cuique fuit rerum promissa potentia, Thybrin. dissilit omne solum, penetratque in Tartara rimis |
260 |
zijn zeven mondingen
liggen stoffig leeg: zeven beddingen zonder water. Hetzelfde lot droogt de Thracische Hebrus en Strymon uit en ook de Westelijke rivieren, Rijn, Rhone en Po, en ook de Tiber, waaraan de macht over alles beloofd was. Alle grond barst, tot in de Tartarus dringt het licht door spleten |
lumen et infernum terret
cum coniuge regem; et mare contrahitur siccaeque est campus harenae, quod modo pontus erat, quosque altum texerat aequor, exsistunt montes et sparsas Cycladas augent. ima petunt pisces, nec se super aequora curvi |
265 |
en jaagt de koning van
de onderwereld en zijn eega de stuipen op het lijf. Ook de zee krimpt en wordt een vlakte van uitgedroogd zand die pas nog zee was, en bergen door het wateroppervlak bedekt komen nu tevoorschijn en vergroten de verspreide Cycladen. De vissen zoeken de diepte op en de dolfijnen wagen het niet meer |
tollere consuetas audent
delphines in auras; corpora phocarum summo resupina profundo exanimata natant: ipsum quoque Nerea fama est Doridaque et natas tepidis latuisse sub antris. ter Neptunus aquis cum torvo bracchia vultu |
270 |
zich in bogen boven het
watervlak te verheffen in de vertrouwde lucht; de lijven van robben drijven, buik naar boven, over het oppervlak, afgestorven: het gerucht gaat dat ook Nereus zelf en Doris en hun dochters zich hebben verscholen onder in lauwe grotten. Drie maal had Neptunus zijn armen met een grimmig gezicht boven het water |
exserere ausus erat, ter
non tulit aeris ignes. Alma tamen Tellus, ut erat circumdata ponto, inter aquas pelagi contractosque undique fontes, qui se condiderant in opacae viscera matris, sustulit oppressos collo tenus arida vultus |
275 |
uit durven strekken,
drie maal heeft hij de gloeiende lucht niet verdragen. Toch heeft Moeder Aarde, omringd als zij was door oceaan, tussen de wateren van de zee en van alle kanten samengedromde bronnen, die zich verscholen hielden in de donkere ingewanden van hun moeder, haar geteisterde hoofd, uitgedroogd tot de nek, opgeheven |
opposuitque manum fronti
magnoque tremore omnia concutiens paulum subsedit et infra, quam solet esse, fuit fractaque ita voce locuta est: 'si placet hoc meruique, quid o tua fulmina cessant, summe deum? liceat periturae viribus ignis |
280 |
en haar hand tegen haar
voorhoofd gelegd en door een beving alles schuddend, wat later kalmeerde ze en lag lager dan gewoonlijk, met stokkende stem aldus gesproken: 'Als dit is besloten en ik dit heb verdiend, wat zwijgen dan nog jouw bliksems, hoogste god? Laat mij, als ik door de kracht van het vuur om moet komen, |
igne perire tuo
clademque auctore levare! vix equidem fauces haec ipsa in verba resolvo'; (presserat ora vapor) 'tostos en adspice crines inque oculis tantum, tantum super ora favillae! hosne mihi fructus, hunc fertilitatis honorem |
285 |
door jouw
vuurwegschroeien en verlicht mijn ondergang door jou als
bewerker. Nog amper kan ik mijn mond open krijgen voor deze woorden', (de damp had haar lippen gesloten) 'zie eens: mijn haren geroosterd en zoveel as in mijn ogen en op mijn gezicht! Geef je mij deze beloning, breng je deze waardering op voor mijn |
officiique refers, quod
adunci vulnera aratri rastrorumque fero totoque exerceor anno, quod pecori frondes alimentaque mitia, fruges humano generi, vobis quoque tura ministro? sed tamen exitium fac me meruisse: quid undae, |
290 |
vruchtbare plicht, dat
ik de verwonding van ploegijzers en eggen verdraag en het hele jaar door afgetuigd word, dat ik het vee lover en mild voedsel bied, oogst het mensengeslacht en ook jullie van wierook voorzie? En laat ik dan deze ondergang hebben verdiend: waaraan heeft |
quid meruit frater? cur
illi tradita sorte aequora decrescunt et ab aethere longius absunt? quodsi nec fratris nec te mea gratia tangit, at caeli miserere tui! circumspice utrumque: fumat uterque polus! quos si vitiaverit ignis, |
295 |
het water, mijn broeder,
dit dan verdiend? Waarom slinken de wateren, hem door het lot toebedeeld en zijn zij verder van de hemel verwijderd? Maar als noch omwille van mij noch mijn broer jou dit raakt, heb dan tenminste mededogen met jouw hemel! Kijk om je heen: beide polen roken! Als het vuur die zullen schaden, |
atria vestra ruent!
Atlas en ipse laborat vixque suis umeris candentem sustinet axem! si freta, si terrae pereunt, si regia caeli, in chaos antiquum confundimur! eripe flammis, si quid adhuc superest, et rerum consule summae!' |
300 |
dan stort jouw paleis
ook in! Zie Atlas zelfs zwaar steunen, slechts amper houdt hij het gloeiende hemelgewelf op zijn schouders! Als de zee, als de aarde ten onder gaat en ook het hemelrijk dan verworden wij tot de vroegere chaos! Red ons uit de vlammen als er nog iets rest en neem je opperverantwoordelijkheid!' |
Dixerat haec Tellus:
neque enim tolerare vaporem ulterius potuit nec dicere plura suumque rettulit os in se propioraque manibus antra; at pater omnipotens, superos testatus et ipsum, qui dederat currus, nisi opem ferat, omnia fato |
305 |
Aldus Aarde: zij kon
namelijk de rook niet langer verdragen en niet verder spreken en zij trok haar gelaat in zichzelf terug en in de grotten dichterbij de onderwereld. Maar de almachtige vader bezwoer de goden en hem die de wagen gegeven had, dat, als hij geen hulp zou verlenen |
interitura gravi, summam
petit arduus arcem, unde solet nubes latis inducere terris, unde movet tonitrus vibrataque fulmina iactat; sed neque quas posset terris inducere nubes tunc habuit, nec quos caelo demitteret imbres: |
310 |
alles door een zwaar lot
te gronde zou gaan en hij klom omhoog naar de top van zijn burcht, vanwaar hij de wolken over het wijde land stuurt en vanwaar hij de donder en flikkerende bliksem smijt. Maar toen had hij geen wolken die hij over de aarde kon sturen en ook geen buien om uit de hemel neer te laten: |
intonat et dextra
libratum fulmen ab aure misit in aurigam pariterque animaque rotisque expulit et saevis conpescuit ignibus ignes. consternantur equi et saltu in contraria facto colla iugo eripiunt abruptaque lora relinquunt: |
315 |
hij dondert en slingert
de gedrilde bliksem met zijn rechterhand van zijn oor af op de wagenmenner en berooft hem tegelijk van het leven en de wagen en bedwingt het vuur met woedende schichten. De paarden raken in paniek, door een sprong naar verschillende kanten trekken zij hun nek uit het juk en ontvluchten de gebroken leidsels: |
illic frena iacent,
illic temone revulsus axis, in hac radii fractarum parte rotarum sparsaque sunt late laceri vestigia currus. At Phaethon rutilos flamma populante capillos volvitur in praeceps longoque per aera tractu |
320 |
Daar liggen die
leidsels, ginds de wagen, afgebroken van de dissel, verderop weer spaken van de gebroken wielen en overal verspreid de resten van de verwoeste wagen. - Maar Phaëthon rolt halsoverkop, terwijl het vuur zijn rossige haren vernielt in een lange vlucht door de lucht, |
fertur, ut interdum de
caelo stella sereno etsi non cecidit, potuit cecidisse videri. quem procul a patria diverso maximus orbe excipit Eridanus fumantiaque abluit ora. Naides Hesperiae trifida fumantia flamma |
325 |
en vliegt voort zoals
soms een ster vanaf de heldere hemel, hoewel hij niet valt, toch de indruk kan wekken dat hij valt. Hem vangt ver van zijn vaderland in een heel ander gebied de grote Eridanus op en wast zijn rokend gezicht af. Najaden van het Westen leggen zijn lichaam, nog rokend van de driedubbele |
corpora dant tumulo,
signant quoque carmine saxum: hic : sitvs : est : phaethon : cvrrvs : avriga : paterni qvem : si : non : tenvit : magnis : tamen : excidit : avsis Nam pater obductos luctu miserabilis aegro condiderat vultus, et, si modo credimus, unum |
330 |
vlammen, in een graf en
beletteren een steen met de tekst: HIER LIGT PHAETHON.MENNER VAN ZIJN VADERS WAGEN.AL HIELD HIJ DIE NIET.GROOT WAS TOCH HET WAAGSTUK DAT HEM TEN VAL BRACHT. Zijn vader, deerniswekkend om zijn ongeneeslijke rouw, hield zijn gezicht verborgen en, als we dat mogen geloven, |
isse diem sine sole
ferunt: incendia lumen praebebant aliquisque malo fuit usus in illo. at Clymene postquam dixit, quaecumque fuerunt in tantis dicenda malis, lugubris et amens et laniata sinus totum percensuit orbem |
335 |
één dag is er, naar men
zegt, zonder zon verlopen: de branden zorgden voor licht, zo kwam er toch nog wat nut voort uit die ramp. Maar Clymene heeft, nadat zij alles gezegd had, wat maar bij zo grote ellende gezegd kan, uitzinnig van smart, haar kleren gescheurd, heel de aarde afgezocht: |
exanimesque artus primo,
mox ossa requirens repperit ossa tamen peregrina condita ripa incubuitque loco nomenque in marmore lectum perfudit lacrimis et aperto pectore fovit. |
naar de gestorven
ledematen eerst, toen naar de beenderen en vond die dan toch, begraven op vreemde kust; Zij knielde neer op die plaats en overdekte de naam die zij las in het marmer met haar tranen en koesterde die met haar ontblote borst. |
|
De Heliaden, Phaëthons zusters (340 - 366) |
nec minus Heliades
fletus et, inania morti munera, dant lacrimas, et caesae pectora palmis non auditurum miseras Phaethonta querellas nocte dieque vocant adsternunturque sepulcro. luna quater iunctis inplerat cornibus orbem; illae more suo (nam morem fecerat usus) |
340 345 |
Evenzeer wenen de
Heliaden en plengen hun tranen, die nutteloze geschenken aan de dood en, zich de borst slaand, roepen zij dag en nacht treurige jammerklachten tot hun broer die hen niet horen zal, en storten zich neer op zijn graf. Vier maal had de maan zijn schijf volgemaakt door zijn hoorns te sluiten, en nog jammerden zij volgens hun gebruik (want gebruik ontstaat |
plangorem dederant: e
quis Phaethusa, sororum maxima, cum vellet terra procumbere, questa est deriguisse pedes; ad quam conata venire candida Lampetie subita radice retenta est; tertia, cum crinem manibus laniare pararet, |
350 |
uit gewoonte). De oudste
van de zusters, Phaethusa, klaagde, toen zij zich ter aarde wilde buigen, dat haar voeten verstijfden; toen de blanke Lampetie haar te hulp wilde schieten werd ze door een plotselinge wortel tegengehouden; toen een derde zus zich het haar uit ging trekken rukte zij lover af; |
avellit frondes; haec
stipite crura teneri, illa dolet fieri longos sua bracchia ramos, dumque ea mirantur, conplectitur inguina cortex perque gradus uterum pectusque umerosque manusque ambit, et exstabant tantum ora vocantia matrem. |
355 |
de benen van de één
werden door een boomtronk vast gehouden, de ander treurde dat haar armen lange takken werden, en terwijl ze dit nog verwonderd bezagen, omvatte schors hun liezen en omgaf stap voor stap hun buik, borst, schouders en handen en staken alleen nog hun monden te voorschijn 'moeder' roepend. |
quid faciat mater, nisi,
quo trahat inpetus illam, huc eat atque illuc et, dum licet, oscula iungat? non satis est: truncis avellere corpora temptat et teneros manibus ramos abrumpit, at inde sanguineae manant tamquam de vulnere guttae. |
360 |
Wat kan moeder anders
doen dan waartoe haar impuls drijft, naar de één gaan en dan naar de ander en kussen zo lang het nog kan. Maar dat is niet genoeg: ze poogt de lichamen van de tronken te rukken en breekt met haar handen twijgjes af, maar daaruit sijpelen druppels bloed als uit een wonde. |
'parce, precor, mater,'
quaecumque est saucia, clamat, 'parce, precor: nostrum laceratur in arbore corpus iamque vale'—cortex in verba novissima venit. inde fluunt lacrimae, stillataque sole rigescunt de ramis electra novis, quae lucidus amnis excipit et nuribus mittit gestanda Latinis. |
365 |
'Hou op asjeblieft,
moeder', roept elk die zo gewond is, 'Hou op asjeblieft: ons lijf wordt in de boom geschonden en nu vaarwel!' - de schors bedekt al de laatste woorden. Dan vloeien nog wel tranen van de nieuwe takken, maar door de zon stollen die tot druppels barnsteen die de heldere stroom opneemt en meevoert tot tooi voor Latijnse vrouwen. |
Cycnus (367 - 400) |
Adfuit huic monstro
proles Stheneleia Cycnus, qui tibi materno quamvis a sanguine iunctus, mente tamen, Phaethon, propior fuit. ille relicto (nam Ligurum populos et magnas rexerat urbes) |
370 |
Bij dit wonderlijke
gebeuren was Cycnus, zoon van Sthenelus, aanwezig, die weliswaar via het bloed van zijn moeder verbonden was met jou, Phaëthon, maar meer nog door jullie vriendschap. Hij verliet zijn rijk (hij regeerde namelijk over de Liguriërs en hun grote steden) |
imperio ripas virides
amnemque querellis Eridanum inplerat silvamque sororibus auctam, cum vox est tenuata viro canaeque capillos dissimulant plumae collumque a pectore longe porrigitur digitosque ligat iunctura rubentis, |
375 |
en vervulde met gejammer
de rivier de Eridanus en zijn groene oevers en het woud dat nu met de zusters was uitgebreid. Dan verzwakt zijn stem en blanke veren bedekken zijn haren en zijn nek steekt ver van zijn borst overeind; vliezen vormen de verbinding tussen zijn rode tenen, veren bedekken |
penna latus velat, tenet
os sine acumine
rostrum.
fit nova Cycnus avis nec se caeloque Iovique credit, ut iniuste missi memor ignis ab illo; stagna petit patulosque lacus ignemque perosus quae colat elegit contraria flumina flammis. |
380 |
zijn flanken, zijn mond
eindigt in een snavel zonder punt. Cycnus wordt een nieuwe vogel, de zwaan en vertrouwt zich niet toe aan de hemel van Juppiter, indachtig de bliksem door hem in zijn woede geworpen; hij zoekt kalme poelen en wijdse meren en, afkerig van vuur, kiest hij voor vlammenvijandige wateren om te wonen. |
Squalidus interea
genitor Phaethontis et expers ipse sui decoris, qualis, cum deficit orbem, esse solet, lucemque odit seque ipse diemque datque animum in luctus et luctibus adicit iram officiumque negat mundo. 'satis' inquit 'ab aevi |
385 |
De vader van Phaëthon,
in rouw en gespeend van zijn glans, zoals hij er uit pleegt te zien wanneer hij zijn rondgang beëindigt, haat intussen het licht en zichzelf en de dag en geeft zijn hart over aan rouw en voegt aan die rouw woede toe en verzaakt zijn plicht aan de wereld. Zat ben ik mijn lot |
sors mea principiis fuit
inrequieta, pigetque actorum sine fine mihi, sine honore laborum! quilibet alter agat portantes lumina currus! si nemo est omnesque dei non posse fatentur, ipse agat ut saltem, dum nostras temptat habenas, |
390 |
dat van het begin der
tijden mij geen rust heeft gegund en ik heb er genoeg van dat ik dit eindeloos, zonder eer voor mijn werk moet volhouden! Laat nou maar eens 'n ander de wagen beturen die het licht brengt! Als er zo iemand niet is en alle goden het niet zeggen te kunnen laat Juppiter zelf het dan maar doen zodat, terwijl hij mijn teugels poogt |
orbatura patres
aliquando fulmina ponat! tum sciet ignipedum vires expertus equorum non meruisse necem, qui non bene rexerit illos.' Talia dicentem circumstant omnia Solem numina, neve velit tenebras inducere rebus, |
395 |
te houden, de bliksems
even geen vaders kinderloos zullen maken! Dan zal hij, als hij ervaring opdoet met het geweld van vuurvoetige paarden, begrijpen dat iemand geen doodslag verdiend heeft die ze niet goed kan sturen'. Terwijl de Zon dit nog zei kwamen alle goddelijke machten om hem heen staan en vroegen op smekende toon dat hij niet alles in duister zou dompelen; |
supplice voce rogant;
missos quoque Iuppiter ignes excusat precibusque minas regaliter addit. colligit amentes et adhuc terrore paventes Phoebus equos stimuloque dolens et verbere saevit (saevit enim) natumque obiectat et inputat illis. |
400 |
zelfs Juppiter
verontschuldigde zich voor het slingeren van de bliksems maar voegde aan zijn beden de bedreigingen toe van een koning. Daarop bracht Phoebus de verdwaasde en nog vreselijk angstige paarden weer onder het juk en ging in zijn smart te keer met prikkel en zweep (hij was immers razend) en gaf hen de schuld van de dood van zijn zoon. |
Callisto en Zeus; Diana; Juno (401 - 530) |
At pater omnipotens
ingentia moenia caeli circuit et, ne quid labefactum viribus ignis corruat, explorat. quae postquam firma suique roboris esse videt, terras hominumque labores perspicit. Arcadiae tamen est inpensior illi |
405 |
Nu doet de almachtige
vader de ronde langs de reusachtige muren van de hemel en onderzoekt of iets, wankel door de kracht van het vuur op instorten staat. Nadat hij gezien heeft dat dit in orde is en stevig overeind staat richt hij zijn blik op de aarde en het doen en laten van de mensen. Maar de zorg om zijn Arcadië |
cura suae: fontesque et
nondum audentia labi flumina restituit, dat terrae gramina, frondes arboribus, laesasque iubet revirescere silvas. dum redit itque frequens, in virgine Nonacrina haesit, et accepti caluere sub ossibus ignes. |
410 |
weegt hem het zwaarst:
bronnen en rivieren die nog niet durven stromen herstelt hij, geeft de aarde grassen, de bomen lover en laat de verkoolde bossen weer groen zijn. Terwijl hij zo steeds af en aan loopt stoot hij op de dochter van Lycaon en voelt de hitte van haar vuur tot diep in zijn merg. |
non erat huius opus
lanam mollire trahendo nec positu variare comas; ubi fibula vestem, vitta coercuerat neglectos alba capillos; et modo leve manu iaculum, modo sumpserat arcum, miles erat Phoebes: nec Maenalon attigit ulla |
415 |
zij had geen behoefte
aan fijngesponnen wol of een zorgvuldige schikking van haar haren; slechts een gesp hield haar kleed en een witte hoofdband haar onverzorgde haren bijeen; en nu eens nam zij een liche spies ter hand, dan weer pijl en boog, zij had zich toegewijd aan Diana: geen nimf in het Maenalusgebergte was |
gratior hac Triviae; sed
nulla potentia longa est. Ulterius medio spatium sol altus habebat, cum subit illa nemus, quod nulla ceciderat aetas; exuit hic umero pharetram lentosque retendit arcus inque solo, quod texerat herba, iacebat |
420 |
de godin van de
driesprong dierbaarder dan zij; maar geen gunst duurt
eeuwig. Een hoog staande zon was zijn middagpunt voorbij toen zij een bos binnenging dat geen eeuwigheid nog had geveld. Hier nam zij haar pijlkoker van haar schouder en ontspande haar taaie boog en vlijdde zich op de grond die met gras overdekt was en gebruikte |
et pictam posita
pharetram cervice premebat. Iuppiter ut vidit fessam et custode vacantem, 'hoc certe furtum coniunx mea nesciet' inquit, 'aut si rescierit, sunt, o sunt iurgia tanti!' protinus induitur faciem cultumque Dianae |
425 |
haar fraai beschilderde
koker om haar hoofd op te leggen. Zodra Juppiter zag dat zij moe was en zonder chaperon dacht hij: Van dit avontuurtje zal mijn eega niets merken ofwel, als ze er achter komt, dan is een uitbrander zoveel wel waard'. Direct nam hij het uiterlijk aan van Diana en haar kleding |
atque ait: 'o comitum,
virgo, pars una mearum, in quibus es venata iugis?' de caespite virgo se levat et 'salve numen, me iudice' dixit, 'audiat ipse licet, maius Iove.' ridet et audit et sibi praeferri se gaudet et oscula iungit, |
430 |
en sprak haar aan:'Ach
meisje, deelgenoot van mijn volgelingen in welke wouden ben jij gaan jagen?' Uit haar grasbedje stond het meisje op en antwoordde:'Gegroet godin, machtiger dan Juppiter, wat mij betreft mag hij dat zelf horen.' Hij lacht als hij dit hoort en is blij dat hij boven zichzelf wordt gesteld en overlaadt haar met kussen |
nec moderata satis nec
sic a virgine danda. qua venata foret silva, narrare parantem inpedit amplexu nec se sine crimine prodit. illa quidem contra, quantum modo femina posset (adspiceres utinam, Saturnia, mitior esses), |
435 |
en niet zo zuinig ook of
zo als bij een maagd past. Haar die wil vertellen in wellk woud zij gejaagd heeft begraaft hij onder zijn omhelzing en niet zonder vergrijp verraadt hij zich. Zij daarentegen verzet zich zoveel een vrouw dat maar kan, (ach, Juno, had je het aanschouwd, je zou milder gestemd zijn) |
illa quidem pugnat, sed
quem superare puella, quisve Iovem poterat? superum petit aethera victor Iuppiter: huic odio nemus est et conscia silva; unde pedem referens paene est oblita pharetram tollere cum telis et quem suspenderat arcum. |
440 |
toch bijt zij van zich
af, maar van wie kan een meisje het winnen laat staan van Juppiter zelf? Als winnaar vliegt Juppiter weer naar de hemel; maar haar is het woud en het bos dat getuige was een voorwerp van haat; wanneer zij daaruit wegloopt, vergeet ze bijna haar koker op te rapen met haar pijlen en de boog die ze op had gehangen. |
Ecce, suo comitata choro
Dictynna per altum Maenalon ingrediens et caede superba ferarum adspicit hanc visamque vocat: clamata refugit et timuit primo, ne Iuppiter esset in illa; sed postquam pariter nymphas incedere vidit, |
445 |
Zie, daar komt,
vergezeld door haar aanhang, Diana aan op de hoge Maenalon en, trots op haar jachtbuit aan wild, merkt zij Callisto op en spreekt bovendien aan: de toegesprokene duikt weg en is aanvankelijk bang dat Juppiter zich in haar verbergt; maar als zij ziet dat een stoet nimfen haar vergezelt, |
sensit abesse dolos
numerumque accessit ad
harum. heu! quam difficile est crimen non prodere vultu! vix oculos attollit humo nec, ut ante solebat, iuncta deae lateri nec toto est agmine prima, sed silet et laesi dat signa rubore pudoris; |
450 |
begrijpt zij dat er geen
sprake is van listen en voegt zich bij deze groep. Ach, wat moeilijk is het de schanddaad niet te verraden door haar blik! Ze slaat haar ogen amper van de grond op en niet schaart ze zich, zoals voorheen, aan de zijde van de godin en stelt zich ook niet op aan het hoofd van de groep, nee, zij zwijgt en straalt door schaamrood haar geschonden onschuld uit, |
et, nisi quod virgo est,
poterat sentire Diana mille notis culpam: nymphae sensisse feruntur. orbe resurgebant lunaria cornua nono, cum de venatu fraternis languida flammis, nacta nemus gelidum dea, quo cum murmure labens |
455 |
en, als zij geen maagd
was, dan kon Diana haar schuldidee op duizend manieren doorzien: men zegt dat de nimfen het al hadden begrepen. Toen de maanhorens voor de negende maal tot een schijf zich sloten en de godin van de jacht vermoeid door de hitte van haar broer een koel woud bereikte, waaruit een beek murmelend kabbelde |
et attritas versabat
rivus harenas. ut loca laudavit, summas pede contigit undas; his quoque laudatis 'procul est' ait 'arbiter omnis: nuda superfusis tinguamus corpora lymphis!' Parrhasis erubuit; cunctae velamina ponunt; |
460 |
stroomde en fijn zand
omwoelde. Ze prees deze plek en stak haar voet in het wateroppervlak en na ook die geprezen te hebben sprak ze: 'Nergens hier een voyeur: laten we onze licamen naakt in het stromende water onderdompelen!' De Arcadische bloost; allen kleden zich uit; één is er die treuzelt: |
una moras quaerit:
dubitanti vestis adempta est, qua posita nudo patuit cum corpore crimen. attonitae manibusque uterum celare volenti 'i procul hinc' dixit 'nec sacros pollue fontis!' Cynthia deque suo iussit secedere coetu. |
465 |
terwijl ze nog draalt
heeft een ander haar kleed al afgenomen en als dat weg is wordt de wandaad door de naaktheid van haar lichaam duidelijk. Terwijl ze verschrikt met haar handen haar buik wil verbergen riep Diana: 'Weg,jij, ver van hier; bezoedel niet deze zuivere fontein!' en de Maangodin verbant haar uit haar volgelingenschaar. |
Senserat hoc olim magni
matrona Tonantis distuleratque graves in idonea tempora poenas. causa morae nulla est, et iam puer Arcas (id ipsum indoluit Iuno) fuerat de paelice natus. quo simul obvertit saevam cum lumine mentem, |
470 |
Dit had de echtgenote
van de Dondergod al lang tevoren begrepen en haar zware straffen uitgesteld tot een geschikte tijd. Nu is er geen enkele reden meer voor uitsel want het knaapje Arcas was al geboren uit haar rivale tot verdriet van Iuno. Zodra ze haar oog en haar geest op hem richtte sprak zij: |
'scilicet hoc etiam
restabat, adultera' dixit, 'ut fecunda fores, fieretque iniuria partu nota, Iovisque mei testatum dedecus esset. haud inpune feres: adimam tibi namque figuram, qua tibi, quaque places nostro, inportuna, marito.' |
475 |
'Natuurlijk, dit ontbrak
er nog aan, slet, dat jij nog vruchtbaar bleek en dat je evident onrecht door een geboorte een bewezen schandvlek voor mijn Juppiter zou vormen. Maar je komt her niet straffeloos mee weg: want ik zal je het uiterlijk ontnemen waarmee je, stik ongeluk, jezelf en waarmee je mijn man zo behaagt'. |
dixit et adversam
prensis a fronte capillis stravit humi pronam. tendebat bracchia supplex: bracchia coeperunt nigris horrescere villis curvarique manus et aduncos crescere in unguis officioque pedum fungi laudataque quondam |
480 |
Dat zei ze en haar
tegenstandster greep ze bij de haren van voer en smeet haar voover op de grond. Smekend strekte zij haar armen uit: die armen begonnen harig te worden van een donkere vacht en de handentrokken krom en groeiden uit tot gekromde klauwen en te dienen als voeten en haar eens door Juppiter zo geprezen |
ora Iovi lato fieri
deformia rictu. neve preces animos et verba precantia flectant, posse loqui eripitur: vox iracunda minaxque plenaque terroris rauco de gutture fertur; mens antiqua tamen facta quoque mansit in ursa, |
485 |
gezicht, werd wanstaltig
door een brede muil. En om te verhinderen dat haar smeken en bidden nog harten vermurwen wordt het spraakvermogen haar ontnomen: een woest en dreigend geluid komt schrikaanjagend uit haar rauwe keel; toch zijn ook in de beer de vroegere gevoelens gebleven, |
adsiduoque suos gemitu
testata dolores qualescumque manus ad caelum et sidera tollit ingratumque Iovem, nequeat cum dicere, sentit. a! quotiens, sola non ausa quiescere silva, ante domum quondamque suis erravit in agris! |
490 |
door haar aanhoudend
gehuil heeft zij haar smart te kennen gegeven en haar armen, in hun beregedaante, naar de hemel en de sterren geheven: zij voelde Juppiters kilte ook zonder die uit te kunnen spreken. Ach, hoe vaak niet heeft zij, nu zij niet meer durfde rusten in het bos, ooit haar huis, in de velden rondgezworven. |
a! quotiens per saxa
canum latratibus acta est venatrixque metu venantum territa fugit! saepe feris latuit visis, oblita quid esset, ursaque conspectos in montibus horruit ursos pertimuitque lupos, quamvis pater esset in illis. |
495 |
Ach, hoe vaak is zij
niet door het geblaf van honden over de rotsen voortgedreven en, zelf jaagster, uit vrees voor jagers gevlucht. Vaak ook heeft ze zich verscholen voor wild, vergeten wat dat was, en, zelf berin, in de bergen gegriezeld voor beren als ze die zag en als de dood was ze voor wolven, schoon haar vader, Lycaon, er een was! |
Ecce Lycaoniae proles
ignara parentis, Arcas adest ter quinque fere natalibus actis; dumque feras sequitur, dum saltus eligit aptos nexilibusque plagis silvas Erymanthidas ambit, incidit in matrem, quae restitit Arcade viso |
500 |
Nu is Arcas, kind van
Lycaons dochter maar onbekend met zijn afkomst, zo'n vijftien jaar oud; en terwijl hij wild najaagt, terwijl hij geschikte plekken uitkiest en de Erymantische bossen van gevlochten valstrikken voorziet, stuit hij op zijn moeder, die staan blijft bij het zien van Arcas |
et cognoscenti similis
fuit: ille refugit inmotosque oculos in se sine fine tenentem nescius extimuit propiusque accedere aventi vulnifico fuerat fixurus pectora telo: arcuit omnipotens pariterque ipsosque nefasque |
505 |
en zij leek hem te
kennen: hij deinst terug voor haa en als zij haar ogen star en zonder ophouden op hem gericht houdt slaat de schrik hem om het hart, zonder dat hij er iets van begrijpt, en als zij dichterbij komt staat hij op het punt zijn speer in haar borst te steken: maar dan neemt de almachtige tegelijk hen zelf op en voorkomt een misdaad: |
sustulit et pariter
raptos per inania vento inposuit caelo vicinaque sidera fecit. Intumuit Iuno, postquam inter sidera paelex fulsit, et ad canam descendit in aequora Tethyn Oceanumque senem, quorum reverentia movit |
510 |
hij neemt hen op en
tegelijk met de wind meegedragen door de ijlte plaatst hij hen aan de hemel en maakt hen tot buur-sterrenbeelden. Juno werd razend toen haar rivale tussen de sterrenbeelden straalde en daalde af in de zee naar de grijsharige Tethys en de oude Oceanus jegens wie de goden vaak hun respect tonen |
saepe deos, causamque
viae scitantibus infit: 'quaeritis, aetheriis quare regina deorum sedibus huc adsim? pro me tenet altera caelum! mentior, obscurum nisi nox cum fecerit orbem, nuper honoratas summo, mea vulnera, caelo |
515 |
en toen dezen naar de
reden vroegen van haar komst, sprak ze: 'Jullie vragen waarom ik, de godin van de goden vanuit mijn hoge zetel hierheen ben gekomen? Een ander beheert in mijn plaats de hemel! Ongelogen: wanneer de nacht de aarde verduistert, zult gij in de top van de hemel sterrenbeelden geëerd zien |
videritis stellas illic,
ubi circulus axem ultimus extremum spatioque brevissimus ambit. et vero quisquam Iunonem laedere nolit offensamque tremat, quae prosum sola nocendo? o ego quantum egi! quam vasta potentia nostra est! |
520 |
om mij te grieven, daar
waar de poolcirkel de hemel omsluit aan zijn einde, in de kortste omloop. Waarachtig iedereen wil straks Juno wel kwetsen en zal men nog aarzelen mij te honen, die toch als enige voordeel put uit straffen. Oh, wat heb ik volbracht! Wat een enorme macht heb ik toch: |
esse hominem vetui:
facta est dea! sic ego poenas sontibus inpono, sic est mea magna potestas! vindicet antiquam faciem vultusque ferinos detrahat, Argolica quod in ante Phoronide fecit cur non et pulsa ducit Iunone meoque |
525 |
Verboden heb ik haar nog
langer mens te zijn, nu is ze een godin! Zo kan ik schuldigen mooi straffen! Daar gaat mijn almacht! Laat hij haar vroegere uiterlijk teruggeven en haar wilde beestentrekken wegnemen zoals hij voorheen bij de Argolische Io gedaan heeft; waarom niet ook Juno verdrijven en haar in mijn slaapvertrek |
collocat in thalamo
socerumque Lycaona sumit? at vos si laesae tangit contemptus alumnae, gurgite caeruleo septem prohibete triones sideraque in caelo stupri mercede recepta pellite, ne puro tinguatur in aequore paelex!' |
530 |
nemen en Lycaon zijn
schoonvader zijn? Maar als deze smaad, jullie pleegkind aangedaan, raakt weer dan het zevengesternte af van jullie grauwgrijze kolking verjaag dat gesternte, met een schunnige ruil in de hemel geraakt en laat niet die slet in jullie zuivere water ondergaan. |
Coronis en de raaf, Nyctimene en de kraai (531 - 632) |
Di maris adnuerant:
habili Saturnia curru, ingreditur liquidum pavonibus aethera pictis, tam nuper pictis caeso pavonibus Argo, quam tu nuper eras, cum candidus ante fuisses, corve loquax, subito nigrantis versus in alas. |
535 |
De zeegoden betuigden
hun instemming: Juno vertrok door de ijle
lucht in haar lichte wagen, getrokken door gekleurde pauwen, zozeer waren toch de pauwen onlangs gekleurd door Argus' ogen na diens dood als jij, roddelraaf plotseling in zwarte veren bent gehuld terwijl je tevoren toch wit was. |
nam fuit haec quondam
niveis argentea pennis ales, ut aequaret totas sine labe columbas, nec servaturis vigili Capitolia voce cederet anseribus nec amanti flumina cycno. lingua fuit damno: lingua faciente loquaci |
540 |
Want ooit was deze vogel
zilver door sneeuwwitte veren zodat hij de smetteloze duiven evenaarde en niet onderdeed voor de ganzen die het Capitool met hun waakse gegak zouden beschermen of voor de waterminnende zwaan. Zijn tong werd zijn noodlot: door zijn babbelzieke tong werd hij |
qui color albus erat,
nunc est contrarius albo. Pulchrior in tota quam Larisaea Coronis non fuit Haemonia: placuit tibi, Delphice, certe, dum vel casta fuit vel inobservata, sed ales sensit adulterium Phoebeius, utque latentem |
545 |
wiens kleur eerst wit
was nu het tegendeel van wit. Coronis van Larissa was het mooiste meisje van Thessalië jij viel voor haar, Delphiër, gewis, zolang zij onschuldig was of liever: onbespied; maar de raaf, Phoebus' vogel, merkte haar ontrouw jegens Apollo en toen hij haar stiekeme |
detegeret culpam, non
exorabilis index, ad dominum tendebat iter. quem garrula motis consequitur pennis, scitetur ut omnia, cornix auditaque viae causa 'non utile carpis' inquit 'iter: ne sperne meae praesagia linguae! |
550 |
schuld had ontdekt zette
hij, onverbiddelijke verrader, koers naar zijn meester. Klapwiekend volgde hem de roddelaar kraai om alles te weten te komen en toen hij de reden van zijn tocht had gehoord, zei hij: 'Breek af die tocht: sla acht op mijn profetisch woord! |
quid fuerim quid simque
vide meritumque require: invenies nocuisse fidem. nam tempore quodam Pallas Erichthonium, prolem sine matre creatam, clauserat Actaeo texta de vimine cista virginibusque tribus gemino de Cecrope natis |
555 |
zie hoe ik was en nu ben
en sla acht op mijn verdienste: je zult achterhalen dat waarheid schaadt. Ooit had Pallas Erichthonius, een kind geboren zonder moeder, verborgen in een mand, gevlochten uit Attische ranken en aan de drie dochters gegeven van tweeslachtige Cecrops (half mens, half slang) |
et legem dederat, sua ne
secreta viderent. abdita fronde levi densa speculabar ab ulmo, quid facerent: commissa duae sine fraude tuentur, Pandrosos atque Herse; timidas vocat una sorores Aglauros nodosque manu diducit, et intus |
560 |
met de opdracht niet te
kijken wat er in zat. Verborgen in licht lover spiedde ik vanuit een forse olm wat zij zouden doen: twee vervulden hun opdracht zonder fraude Pandrosus en Herse; maar één, Aglauros, noemde haar zusters 'lafaards' en maakte eigenhandig de sluitingen open: binnenin |
infantemque vident
adporrectumque draconem. acta deae refero. pro quo mihi gratia talis redditur, ut dicar tutela pulsa Minervae et ponar post noctis avem! mea poena volucres admonuisse potest, ne voce pericula quaerant. |
565 |
zagen zij een baby en
een slang ernaast uitgestrekt. Haar daad briefde ik over aan de godin en dit is de dank die ik daarvoor kreeg: dat ik uit de bescherming van Minerva werd ontzet en nog achtergesteld wordt bij de nachtvogel uil! Mijn straf mag de vogels vermanen dat ze met hun stem risico's lopen. |
at, puto, non ultro
nequiquam tale rogantem me petiit!—ipsa licet hoc a Pallade quaeras: quamvis irata est, non hoc irata negabit. nam me Phocaica clarus tellure Coroneus (nota loquor) genuit, fueramque ego regia virgo |
570 |
Toch, naar ik meen,
heeft zij mij uit eigen beweging geholpen zonder dat ik haar hulp vroeg - vraag dit maar zelf aan Pallas: zelfs woedend zal zij dit niet in haar woede ontkennen! Want de befaamde Coroneus verwekte mij in het land Phocis (een bekend verhaal), en ik was een prinses en rijke voornamen |
divitibusque procis (ne
me contemne) petebar: forma mihi nocuit. nam cum per litora lentis passibus, ut soleo, summa spatiarer harena, vidit et incaluit pelagi deus, utque precando tempora cum blandis absumpsit inania verbis, |
575 |
(onderschat mij niet)
dongen naar mijn hand. Mijn schoonheid werd mijn noodlot: toen ik, naar gewoonte met kalme stappen over het strand bij zee liep, zag de god van de zee mij en stond in lichterlaaie, maar toen hij met aanzoeken in vleiende woorden vergeefs zijn tijd had verdaan |
vim parat et sequitur.
fugio densumque relinquo litus et in molli nequiquam lassor harena. inde deos hominesque voco; nec contigit ullum vox mea mortalem: mota est pro virgine virgo auxiliumque tulit. tendebam bracchia caelo: |
580 |
werd hij handtastelijk
en viel mij lastig. Ik poog te vluchten, verlaat de stevige kust en put mij uit in het rulle zand: vergeefs; dan roep ik goden aan en mensen, mijn stemgeluid echter bereikt geen sterveling: maar de godenmaagd komt voor een maagd in touw en helpt: mijn armen strek ik naar de hemel |
bracchia coeperunt
levibus nigrescere pennis; reicere ex umeris vestem molibar, at illa pluma erat inque cutem radices egerat imas; plangere nuda meis conabar pectora palmis, sed neque iam palmas nec pectora nuda gerebam; |
585 |
en die armen kleuren
allengs zwart door lichte veren; ik tracht mijn kleed nog van mijn schouders af te slaan maar dat bleek een vleugel die zijn wortels diep in mijn huid geslagen had. Met mijn handen trachtte ik mijn blote borsten te slaan maar noch handen noch blote borsten trof ik aan; |
currebam, nec, ut ante,
pedes retinebat harena, sed summa tollebar humo; mox alta per auras evehor et data sum comes inculpata Minervae. quid tamen hoc prodest, si diro facta volucris crimine Nyctimene nostro successit honori? |
590 |
ik wilde rennen maar
niet meer hield het zand mij nu nog tegen, maar ik verhief mij van het grondvlak en vloog toen weg hoog door de lucht en werd zo de ongerepte dienaar van Minerva. Wat echter heb ik daar aan nu Nyctimene, in een vogel veranderd om haar walgelijke misdaad deze eer van ons heeft overgenomen? |
an quae per totam res
est notissima Lesbon, non audita tibi est, patrium temerasse cubile Nyctimenen? avis illa quidem, sed conscia culpae conspectum lucemque fugit tenebrisque pudorem celat et a cunctis expellitur aethere toto.' |
595 |
of heb jij deze
gebeurtenis, overbekend op heel Lesbos nog niet gehoord: dat Nyctimene het bed van haar vader geschonden heeft? Zij mag nu dan een vogel zijn, maar belast met schuldbesef ontvlucht zij het zicht en verbergt in het duister haar schaamte en wordt door iedereen uit heel het luchtruim verdreven. |
Talia dicenti 'tibi' ait
'revocamina' corvus 'sint, precor, ista malo: nos vanum spernimus omen.' nec coeptum dimittit iter dominoque iacentem cum iuvene Haemonio vidisse Coronida narrat. laurea delapsa est audito crimine amantis, |
600 |
De raaf zei tegen hem
die deze verhalen vertelde: 'Hou mij ten goede maar aan loze voorspellingen heb ik maling' en laat zich niet van de ingeslagen weg afleiden en vertelt hoe hij Coronis heeft zien liggen vrijen met een Thessalische knaap. De laurier viel van het hoofd van de minnaar bij het horen van de ontrouw |
et pariter vultusque deo
plectrumque colorque excidit, utque animus tumida fervebat ab ira, arma adsueta capit flexumque a cornibus arcum tendit et illa suo totiens cum pectore iuncta indevitato traiecit pectora telo. |
605 |
en tegelijk verloor
Apollo zijn gelaatskleur en plectrum en nu zijn hart bonsde van een woeste toorn nam hij zijn gebruikelijke wapens ter hand en spande zijn boog tot een kromming en die borst, zo vaak met zijn borst verbonden, doorboorde hij met zijn onfeilbare pijl. |
icta dedit gemitum
tractoque a corpore ferro candida puniceo perfudit membra cruore et dixit: 'potui poenas tibi, Phoebe, dedisse, sed peperisse prius; duo nunc moriemur in una.' hactenus, et pariter vitam cum sanguine fudit; |
610 |
Het getroffen meisje
slaakte een zucht en toen ze de pijl uit haar lichaam trok stroomde haar purperen bloed over haar blanke leden en ze zei: 'Het lag in je macht me te doden maar eerst te laten bevallen: nu zullen wij twee tegelijk sterven'. Meer niet, want met haar bloed verloor zij het leven; |
corpus inane animae
frigus letale secutum est. Paenitet heu! sero poenae crudelis amantem, seque, quod audierit, quod sic exarserit, odit; odit avem, per quam crimen causamque dolendi scire coactus erat, nec non arcumque manumque |
615 |
de kou van de dood
maakte zich meester van haar zielloze lichaam. Helaas te laat haat de minnaar die wrede straf en zichzelf omdat hij geluisterd heeft en zo is losgebarsten; hij haat de vogel, door wiens toedoen hij gedwongen was de misstap en oorzaak van zijn treurnis te weten, maar ook zijn boog en hand |
odit cumque manu
temeraria tela sagittas conlapsamque fovet seraque ope vincere fata nititur et medicas exercet inaniter artes. quae postquam frustra temptata rogumque parari vidit et arsuros supremis ignibus artus, |
620 |
haat hij en met die hand
zijn haastige wapens en pijlen; hij koestert nu de gestorvene en doet een vertwijfelde poging het lot te keren en past vergeefs zijn medische kunde toe. Als hij dit vergeefs geprobeerd heeft en de brandstapel al gereed ziet en haar ledematen bestemd voor het laatste vuur, |
tum vero gemitus (neque
enim caelestia tingui ora licet lacrimis) alto de corde petitos edidit, haud aliter quam cum spectante iuvenca lactentis vituli dextra libratus ab aure tempora discussit claro cava malleus ictu. |
625 |
dan, waarlijk, stoot hij
uit het diepst van zijn hart een weeklacht (godenwangen mogen immers niet door tranen worden bevochtigd) niet anders dan wanneer onder het toezien van een koe de offerhamer, gedrild vanaf het rechteroor van de priester met een helle klap de holle slapen splijt van haar zoogkalfje. |
ut tamen ingratos in
pectora fudit odores et dedit amplexus iniustaque iusta peregit, non tulit in cineres labi sua Phoebus eosdem semina, sed natum flammis uteroque parentis eripuit geminique tulit Chironis in antrum, |
630 |
Toen hij echter
ondankbaar reukwerk uitstrooide over haar borst en haar omhelst en zijn ongewenste plicht volbracht had, verdroeg Phoebus niet dat zijn eigen zaad tot dezelfde as vergaan zou maar redde Aesculapius, zijn zoon, uit vuur en moederschoot en droeg hem naar de grot van paardmens Chiron, |
sperantemque sibi non
falsae praemia linguae inter aves albas vetuit consistere corvum. |
maar de raaf met diens
hoop op een beloning voor zijn verraderstong verbood hij voortaan nog te horen tot de stand van witte vogels. |
|
Ocyroë (633 - 707) |
Semifer interea divinae
stirpis alumno laetus erat mixtoque oneri gaudebat honore; ecce venit rutilis umeros protecta capillis |
635 |
De Halfmens, intussen,
verheugde zich over zijn pupil van goddelijke afkomst, blij was hij met die taak die ook eer met zich meebracht; daar komt, haar schouders bedekt door rood haar, |
filia centauri, quam
quondam nympha Chariclo fluminis in rapidi ripis enixa vocavit Ocyroen: non haec artes contenta paternas edidicisse fuit, fatorum arcana canebat. ergo ubi vaticinos concepit mente furores |
635 |
de dochter van de
centaur, eens gebaard door de nimf Chariclo op de oever van een snelle stroom en daarom Ocuroë, Snelvlietster, genoemd. Zij was niet tevreden met de kunst die ze van haar vader leerde, ze voorspelde ook de grillen van het lot. Toen zij derhalve de voorspellende bedwelming in haar binnenste voelde |
incaluitque deo, quem
clausum pectore habebat, adspicit infantem 'toto' que 'salutifer orbi cresce, puer!' dixit; 'tibi se mortalia saepe corpora debebunt, animas tibi reddere ademptas fas erit, idque semel dis indignantibus ausus |
645 |
en opgewonden werd van
de god die zij in haar borst gevangen hield, richtte zij haar blik op de baby en sprak: 'groei op tot heilbrenger van heel de wereld, knaapje, bij jou zullen vaak mensenlichamen in het krijt staan, het is jou gegund verloren zielen terug te geven maar als je dit één maal gewaagd hebt tegen de wens van de goden |
posse dare hoc iterum
flamma prohibebere avita, eque deo corpus fies exsangue deusque, qui modo corpus eras, et bis tua fata novabis. tu quoque, care pater, nunc inmortalis et aevis omnibus ut maneas nascendi lege creatus, |
650 |
dan zal je een herhaling
door het vuur van je grootvader verhinderd worden en zul je van een god een bloedeloos lijk worden en dan een god die pas nog een lijk was en zo zul je tot twee maal toe je lot vernieuwen. Ook u, lieve vader, nu onsterfelijk en door de wet van je geboorte voorbestemd om tot in eeuwigheid voort te bestaan, |
posse mori cupies, tum
cum cruciabere dirae sanguine serpentis per saucia membra recepto; teque ex aeterno patientem numina mortis efficient, triplicesque deae tua fila resolvent.' restabat fatis aliquid: suspirat ab imis |
655 |
zult wensen te sterven
wanneer je gekweld worden zult door het gif van de afschuwelijke slang, de Hydra, opgenomen in je gewonde ledematen en jou zullen de drie godinnen in plaats van eeuwig sterfelijk maken, en je levensdraad afbreken'. Nu bleef er nog wat voorspelling over: zij zuchtte |
pectoribus, lacrimaeque
genis labuntur obortae, atque ita 'praevertunt' inquit 'me fata, vetorque plura loqui, vocisque meae praecluditur usus. non fuerant artes tanti, quae numinis iram contraxere mihi: mallem nescisse futura! |
660 |
diep uit haar borst en
opgewelde tranen gleden langs haar wangen maar toch sprak ze: 'Mijn lot haalt me in, verder spreken wordt mij verboden, het gebruik van mijn stem wordt afgesneden. Mijn vaardigheid was mij niet zoveel waard dat ik me de toorn van de goden op de hals haalde: liever had ik de toekomst niet gekend! |
iam mihi subduci facies
humana videtur, iam cibus herba placet, iam latis currere campis impetus est: in equam cognataque corpora vertor. tota tamen quare? pater est mihi nempe biformis.' talia dicenti pars est extrema querellae |
665 |
Reeds schijnt de
menselijke gedaante mij ontnomen te worden, reeds krijg ik trek in gras als voedsel, reeds de behoefte over weidse vlakten te draven: ik ga over in een merrie, een verwant lichaam. Waarom dan helemáál? Mijn vader is toch twéévormig?' Terwijl ze dit zei werd het slot van haar klacht |
intellecta parum
confusaque verba fuerunt; mox nec verba quidem nec equae sonus ille videtur sed simulantis equam, parvoque in tempore certos edidit hinnitus et bracchia movit in herbas. tum digiti coeunt et quinos alligat ungues |
670 |
onbegrijpelijk en haar
woorden verward; daarna schenen ze zelfs geen woorden meer noch paardengeluid maar iets paardachtigs, en kort daarop hinnikte zij duidelijk en haar armen beenden door het gras. Toen drongen haar vingers samen en een lichte hoef van doorlopend |
perpetuo cornu levis
ungula, crescit et oris et colli spatium, longae pars maxima pallae cauda fit, utque vagi crines per colla iacebant, in dextras abiere iubas, pariterque novata est et vox et facies; nomen quoque monstra dedere. |
675 |
hoorn vatte elk vijftal
vingers bijeen; de omvang zowel van haar hoofd als haar nek groeide, het grootste deel van haar mantel werd een staart en zoals haar haren los over haar hals lagen, hingen zij nu als manen over haar rechterschoft: zo is tegelijk haar stemgeluid en uiterlijk vernieuwd; deze verandering heeft ook haar naam, Hippe, gegeven. |
Flebat opemque tuam
frustra Philyreius heros, Delphice, poscebat. nam nec rescindere magni iussa Iovis poteras, nec, si rescindere posses, tunc aderas: Elin Messeniaque arva colebas. illud erat tempus, quo te pastoria pellis |
680 |
De held Chiroon,
Philyra's zoon, weende en vroeg jou, Delphiër, om hulp: tevergeefs; want jij kon Juppiters besluit niet frustreren maar ook niet, als je dat al had gekund: je was niet ter plaatse: Elis bewoonde je en het land der Messeniërs; dat was de tijd waarin je, gehuld in een herdersjas, |
texit, onusque fuit
baculum silvestre sinistrae, alterius dispar septenis fistula cannis. dumque amor est curae, dum te tua fistula mulcet, incustoditae Pylios memorantur in agros processisse boves: videt has Atlantide Maia |
685 |
en met in je linkerhand
slechts een tak als wandelstok, in je rechter een fluit hield uit zeven ongelijke rietstengels. En terwijl je aan de liefde leed en je fluit jouw leed verzachtte, zegt men, dwaalden jouw ongehoede runderkudden af naar Pylische weiden De kleinzoon van Atlas via Maia, Mercurius, zag het en |
natus et arte sua silvis
occultat abactas. senserat hoc furtum nemo nisi notus in illo rure senex; Battum vicinia tota vocabat. divitis hic saltus herbosaque pascua Nelei nobiliumque greges custos servabat equarum. |
690 |
en met zijn sluwheid
voerde hij ze weg en verstopte ze in het bos. Niemand had deze diefstal gemerkt behalve een in die die streek bekende grijsaard, in heel de buurt Battus, verklikker, genoemd. Die bewaakte de bossen en grasrijke weiden van de rijke Neleus en hoedde ook zijn kudden edele merries. |
hunc tenuit blandaque
manu seduxit et illi 'quisquis es, hospes' ait, 'si forte armenta requiret haec aliquis, vidisse nega neu gratia facto nulla rependatur, nitidam cape praemia vaccam!' et dedit. accepta voces has reddidit hospes: |
695 |
Hem hield Mercurius
staande, nam hem paaiend terzijde en zei: 'Wie je ook bent, kameraad, als misschien iemand naar deze kudden vraagt, zeg dan dat je ze niet hebt gezien en je daad zal niet onbeloond blijven accepteer deze schitterende koe als beloning!' en daarmee overhandigde hij haar. Met de volgende woorden nam die kameraad haar aan: |
'tutus eas! lapis iste
prius tua furta loquetur,' et lapidem ostendit. simulat Iove natus abire; mox redit et versa pariter cum voce figura 'rustice, vidisti si quas hoc limite' dixit 'ire boves, fer opem furtoque silentia deme! |
700 |
'Nou,ga gerust op stap;
die steen daar zal je eerder dan ik verraden'. en daarbij wees hij op een steen. Mercurius deed net alsof hij ging maar keerde weer terug en met een andere gedaante en stem sprak hij: 'Landman, heb jij hier in de buurt misschien ook runderen zien lopen, Help me dan een diefstal op te helderen en spreek! |
iuncta suo pretium
dabitur tibi femina tauro.' at senior, postquam est merces geminata, 'sub illis montibus' inquit 'erunt,' et erant sub montibus illis. risit Atlantiades et 'me mihi, perfide, prodis? me mihi prodis?' ait periuraque pectora vertit |
705 |
Als beloning zal jou een
koe met stier gegeven worden'. En de oude baas zei, nu de prijs verdubbeld was: Aan de voet van die berg daar zullen ze wel zijn, want daar waren ze'. Atlas' kleinzoon barstte nu in lachen uit en sprak: je verraadt mij aan mijzelf, trouweloos sujet, aan mij in eigen persoon!', en hij veranderde die |
in durum silicem, qui
nunc quoque dicitur index, inque nihil merito vetus est infamia saxo. |
in een harde basltklomp
die nu nog steeds 'verklikker' heet en onterecht de oude schande overgedragen heeft aan de steen. |
|
Herse en Aglauros, Mercurius, Minerva, Invidia (708 - 832) |
Hinc se sustulerat
paribus caducifer alis, Munychiosque volans agros gratamque Minervae despectabat humum cultique arbusta Lycei. |
710 |
Vanhier verhief zich de
stafdrager op zijn vleugelpaar en op zijn vlucht naar het Munychische land zag hij neer op de grond die Athene geliefd is en het bos van de vereerde Lyceüs. |
illa forte die castae de
more puellae vertice supposito festas in Palladis arces pura coronatis portabant sacra canistris. inde revertentes deus adspicit ales iterque non agit in rectum, sed in orbem curvat eundem: |
715 |
Juist op die dag droegen
naar gewoonte onschuldige meisjes zuivere offergaven in mandjes met kransen versierd op hun hoofd naar de feestelijke burcht van Pallas. Terwijl zij vandaar terugkeerden werd de gevleugelde god hen gewaar en vloog niet recht op hen af maar bleef in eenzelfde kring cirkelen: |
ut volucris visis
rapidissima miluus extis, dum timet et densi circumstant sacra ministri, flectitur in gyrum nec longius audet abire spemque suam motis avidus circumvolat alis, sic super Actaeas agilis Cyllenius arces |
720 |
zoals een pijlsnelle
gier bij het zien van de ingewanden van een offerdier, zolang hij beducht is voor de priesters die er omheen staan rondcirkelt maar niet te ver weg durft te gaan en met wiekende vleugels begerig om zijn prooi draait, zo neigde behendig Mercurius boven de burcht van Athene |
inclinat cursus et
easdem circinat auras. quanto splendidior quam cetera sidera fulget Lucifer, et quanto quam Lucifer aurea Phoebe, tanto virginibus praestantior omnibus Herse ibat eratque decus pompae comitumque suarum. |
725 |
en draaide rond in
dezelfde luchtstroom. Zoveel als Lucifer de overige sterren in schittering overtreft en zoveel als de gouden maan op zijn beurt Lucifer, zo veel voortreffelijker dan alle meisjes schreed Herse voort en overtrof haar glans en uitdossing die van haar vriendinnen. |
obstipuit forma Iove
natus et aethere pendens non secus exarsit, quam cum Balearica plumbum funda iacit: volat illud et incandescit eundo et, quos non habuit, sub nubibus invenit ignes. vertit iter caeloque petit terrena relicto |
730 |
Verbijsterd was de zoon
van Juppiter om haar schoonheid en terwijl hij hing in de lucht stond hij niet anders in vuur en vlam dan wanneer een Balearische slinger een loodschot werpt: het vliegt weg en wordt heet onderweg en vindt onder de wolken een vuur dat zij tevoren niet had. Hij verandert van koers en met achterlating van de hemel koerst hij af |
nec se dissimulat: tanta
est fiducia formae. quae quamquam iusta est, cura tamen adiuvat illam permulcetque comas chlamydemque, ut pendeat apte, collocat, ut limbus totumque adpareat aurum, ut teres in dextra, qua somnos ducit et arcet, |
735 |
op de aarde en verandert
niet van gedaante: zozeer vertrouwt hij op zijn charme. Ofschoon dit terecht is doet hij er met zorg nog een schepje boven op en schikt zijn haardos en legt zijn kleed zo dat die keurig valt en heel de gouden zoom tevoorschijn komt, neemt dan zijn staf waarmee hij slaap verwekt of juist verdrijft, en zorgt |
virga sit, ut tersis
niteant talaria plantis. Pars secreta domus ebore et testudine cultos tres habuit thalamos, quorum tu, Pandrose, dextrum, Aglauros laevum, medium possederat Herse. quae tenuit laevum, venientem prima notavit |
740 |
dat zijn vleugelschoenen
glanzen aan zijn voeten. Het achterste deel van het huis telde drie slaapkamers met ivoor en schildpad getooid; daarvan had jij, Pandrosus, de rechtse in bezit, Aglauros de linker en Herse de middelste. Zij die de linker beheerde heeft Mercurius bij zijn komst als eerste |
Mercurium nomenque dei
scitarier ausa est et causam adventus; cui sic respondit Atlantis Pleionesque nepos 'ego sum, qui iussa per auras verba patris porto; pater est mihi Iuppiter ipse. nec fingam causas, tu tantum fida sorori |
745 |
opgemerkt en het gedurfd
om naar de naam van de godheid te vragen en de reden van zijn komst. Haar antwoordde de kleinzoon van Atlas en Pleione: 'Ik ben degene die bevelen van mijn vader door het luchtruim overbreng en mijn vader is Juppiter zelf. Over de reden zal ik eerlijk zijn, wil gij dan uw zuster trouw zijn |
esse velis prolisque
meae matertera dici: Herse causa viae; faveas oramus amanti.' adspicit hunc oculis isdem, quibus abdita nuper viderat Aglauros flavae secreta Minervae, proque ministerio magni sibi ponderis aurum |
750 |
en wil de tante genoemd
worden van mijn kind: Herse is de reden van mijn komst; ik smeek je mij, minnaar, te helpen'. Aglauros keek hem aan met dezelfde ogen als waarmee zij onlangs vanuit een schuilhoek de geheimen van de blonde Minerva had bespied, en in ruil voor haar dienst eiste zij een groot gewicht aan goud, |
postulat: interea tectis
excedere cogit. Vertit ad hanc torvi dea bellica luminis orbem et tanto penitus traxit suspiria motu, ut pariter pectus positamque in pectore forti aegida concuteret: subit, hanc arcana profana |
755 |
in de tussentijd moest
hij het huis verlaten. Op haar richtte de oorlogszuchtige godin de kring van haar grimmig oog en met zo heftige beweging loosde zij een diepe zucht dat zij met haar sterke borst de aegis die tegen haar borst leunde deed schudden; zij herinnerde zich dat dit meisje haar geheimen met |
detexisse manu, tum cum
sine matre creatam Lemnicolae stirpem contra data foedera vidit, et gratamque deo fore iam gratamque sorori et ditem sumpto, quod avara poposcerat, auro. protinus Invidiae nigro squalentia tabo |
760 |
profane hand bloot had
gelegd, toen zij de telg van Lemnische bodem, zonder moeder geboren tegen haar gebod had gezien: die zou nu een lieveling van Mercurius zijn en geliefd bij haar zus en rijk als zij het goud zou verwerven dat ze zo gretig had gewenst. Direct ging ze op weg naar de woning van Afgunst, smerig van verval: |
tecta petit: domus est
imis in vallibus huius abdita, sole carens, non ulli pervia vento, tristis et ignavi plenissima frigoris et quae igne vacet semper, caligine semper abundet. huc ubi pervenit belli metuenda virago, |
765 |
haar woning ligt diep
verborgen onder in een dal, buiten bereik van de zon, onbereikbaar voor wind, grimmig en boordevol verlammende kou en, altijd zonder vuur, in overvloedige damp. Zodra de vreeswekkende oorlogsmaagd daar aankwam |
constitit ante domum
(neque enim succedere tectis fas habet) et postes extrema cuspide pulsat. concussae patuere fores. videt intus edentem vipereas carnes, vitiorum alimenta suorum, Invidiam visaque oculos avertit; at illa |
770 |
bleef zij vóór het huis
staan (zij had immers het recht niet het huis binnen te gaan) en stootte tegen de poort met haar lansuiteinde. Op deze klop opende zich de poort: Afgunst zag zij daar binnen vretend aan het vlees van slangen, voeding voor haar venijn, en bij die aanblik wendt zij haar blik af; |
surgit humo pigre
semesarumque relinquit corpora serpentum passuque incedit inerti. utque deam vidit formaque armisque decoram, ingemuit vultumque una ac suspiria duxit. pallor in ore sedet, macies in corpore toto. |
775 |
de ander echter staat
sloom van de grond op, laat de rest van het halfafgekloven vlees achter en komt met slome pas nader. Zodra zij de godin ziet, zo prachtig van schoonheid en wapens, kreunt zij en vertrekt haar gezicht met een zucht; bleek is haar gezicht, dor haar hele lichaam; |
nusquam recta acies,
livent robigine dentes, pectora felle virent, lingua est suffusa veneno; risus abest, nisi quem visi movere dolores; nec fruitur somno, vigilantibus excita curis, sed videt ingratos intabescitque videndo |
780 |
nergens heen een open
blik, haar tanden loodkleurig van aanslag haar borsten groen van de gal, haar tong overdekt met vergif; geen spoor van een lach of het moest zijn bij het zien van ellende; nooit kan zij slapen, steeds opgeschrikt door zorgen die haar wekken, zij loert op successen van mensen en kwijnt weg bij dat zien: |
successus hominum
carpitque et carpitur una suppliciumque suum est. quamvis tamen oderat illam, talibus adfata est breviter Tritonia dictis: 'infice tabe tua natarum Cecropis unam: sic opus est. Aglauros ea est.' haud plura locuta |
785 |
zij proeft en wordt
tegelijk beproefd en is zo haar eigen marteling. Ofschoon Minerva een afkeer van haar heeft, neemt zij toch het woord in afgemeten termen: 'Besmet met jouw gif één van Cecrops dochters: dat is je taak; haar naam is Aglauros. Zonder verder één woord |
fugit et inpressa
tellurem reppulit hasta. Illa deam obliquo fugientem lumine cernens murmura parva dedit successurumque Minervae indoluit baculumque capit, quod spinea totum vincula cingebant, adopertaque nubibus atris, |
790 |
vertrekt zij en via een
afzet met haar lans verdwijnt ze van de aarde. Afgunst ziet de godin met scheve ogen verdwijnen, moppert wat en heeft de pest in dat Minerva wel zal gaan slagen maar pakt dan haar staf die doornslingers helemaal omgeven en die zwarte wolken omhullen. |
quacumque ingreditur,
florentia proterit arva exuritque herbas et summa cacumina carpit adflatuque suo populos urbesque domosque polluit et tandem Tritonida conspicit arcem ingeniis opibusque et festa pace virentem |
795 |
Waar ze maar voortgaat
vertrapt ze bloeiende akkers verschroeit gewas en verzengt de hoogste toppen en met haar adem bezoedelt ze volken, steden en huizen en krijgt tenslotte de burcht van Athene in het oog stralend van kunst en rijkdom en van feestelijke vrede. |
vixque tenet lacrimas,
quia nil lacrimabile cernit. sed postquam thalamos intravit Cecrope natae, iussa facit pectusque manu ferrugine tincta tangit et hamatis praecordia sentibus inplet inspiratque nocens virus piceumque per ossa |
800 |
Met moeite verbijt ze
haar tranen omdat ze niets droevigs ontwaart. Maar als ze de vertrekken van Cecrops dochter betreedt vervult ze haar taak en raakt haar borst aan met haar roestgevlekte hand, en vult haar borst met puntige stekels; dan blaast zij haar schadelijke zwadder in die zich zwaart door haar botten verspreidt |
dissipat et medio
spargit pulmone venenum, neve mali causae spatium per latius errent, germanam ante oculos fortunatumque sororis coniugium pulchraque deum sub imagine ponit cunctaque magna facit; quibus inritata dolore |
805 |
en sprenkelt gif tot
diep in haar longen, en opdat de reden van deze ellende niet te ver wordt gezocht stelt zij in haar verbeelding voor ogen haar zuster en haar fortuinlijk huwelijk met de god in een prachtig verschijnen en blaast alles nog extra op. |
Cecropis occulto
mordetur et anxia nocte anxia luce gemit lentaque miserrima tabe liquitur, et glacies incerto saucia sole, felicisque bonis non lenius uritur Herses, quam cum spinosis ignis supponitur herbis, |
810 |
Cecrops' dochter vreet
zich heimelijk op en, jaloers bij nacht jaloers overdag, lijdt ze en door die taaie treurige besmetting kwijnt ze weg als ijs, aangetast door een schuchter zonnetje, en niet minder brandt zij door de voorspoed van de gelukkige Herse dan een vuur als het gevoed wordt door droge distels |
quae neque dant flammas
lentoque vapore cremantur. saepe mori voluit, ne quicquam tale videret, saepe velut crimen rigido narrare parenti; denique in adverso venientem limine sedit exclusura deum. cui blandimenta precesque |
815 |
die geen vlammen
produceren maar door een zachte hitte worden verteerd. Vaak wil ze zich doden om maar niets dergelijks te hoeven zien vaak ook wil ze het als een misdaad aan haar strenge vader verraden; tenslotte loopt ze hem tegemoet en gaat op de drempel zitten om de god zo buiten te sluiten. |
verbaque iactanti
mitissima 'desine!' dixit, 'hinc ego me non sum nisi te motura repulso.' 'stemus' ait 'pacto' velox Cyllenius 'isto!' caelestique fores virga patefecit: at illi surgere conanti partes, quascumque sedendo |
820 |
en als die bij haar
aandringt met lieve woordjes zegt ze:'Hou op! Ik ga hier pas weg als ik verhinderd ben jou te verdrijven'. 'Daar houden wij jou aan!' bijt de snelle Cylleniër haar toe, en met zijn hemelse staf opent hij de vleugels van de poort maar bij haar kunnen de lichaamsdelen die wij bij het zitten steeds buigen, |
flectimur, ignava
nequeunt gravitate moveri: illa quidem pugnat recto se attollere trunco, sed genuum iunctura riget, frigusque per ungues labitur, et pallent amisso sanguine venae; utque malum late solet inmedicabile cancer |
825 |
als zij poogt op te
staan door een slome zwaarte niet buigen: zij worstelt wel om zich met rechte rug te verheffen, maar het gewricht van haar knieën verstijft, kou glijdt tot in haar nagels en door bloedeloosheid verbleken haar aderen. Zoals de ongeneeslijke kanker als een heimelijk kwaad |
serpere et inlaesas
vitiatis addere partes, sic letalis hiems paulatim in pectora venit vitalesque vias et respiramina clausit, nec conata loqui est nec, si conata fuisset, vocis habebat iter: saxum iam colla tenebat, |
830 |
voortkruipt en
ongeschonden ledematen aan zieke toevoegt, zo daalde de dodelijke winter allengs neer in haar boezem en sloot de levenswegen en adem af; niet meer heeft ze nog gepoogd te spreken en, had ze het geprobeerd ze had geen uitweg meer gehad voor haar stem: steen was reeds haar hals, |
oraque duruerant,
signumque exsangue sedebat; nec lapis albus erat: sua mens infecerat illam. |
en haar mond verstard,
daar zat slechts een bloedeloos beeld en die steen was niet wit: haar geest had haar kleur aangetast. |
|
Juppiter en Europa (833 - 875) |
Has ubi verborum poenas
mentisque profanae cepit Atlantiades, dictas a Pallade terras linquit et ingreditur iactatis aethera pennis. |
835 |
Zodra hij deze straf
voor de taal van haar goddeloze geest voltrokken heeft, verlaat hij het naar Pallas vernoemde land en komt met wiekende vleugels in de hemel aan. |
sevocat hunc genitor nec
causam fassus amoris 'fide minister' ait 'iussorum, nate, meorum, pelle moram solitoque celer delabere cursu, quaeque tuam matrem tellus a parte sinistra suspicit (indigenae Sidonida nomine dicunt), |
840 |
Zijn vader roept hem
apart en, zonder te melden dat hartstocht hierachter zit, zegt hij:'Trouwe boodschapper van mijn bevelen, mijn zoon, daal zonder dralen af langs je vertrouwde weg en ga naar het land dat links ligt onder je moeders sterrenbeeld en dat de bewoners 'Sidon' noemen. |
hanc pete, quodque
procul montano gramine pasci armentum regale vides, ad litora verte!' dixit, et expulsi iamdudum monte iuvenci litora iussa petunt, ubi magni filia regis ludere virginibus Tyriis comitata solebat. |
845 |
ga daarheen en drijf de
kudde van de koning, die je ginds op de bergweide ziet grazen, naar de kust!' Naar zijn woord terstond uit het gebergte verdreven gaan de runderen op weg naar de kust, waar de dochter van de grote koning zich placht te vermaken met een gezelschap van Tyrische meisjes. |
non bene conveniunt nec
in una sede morantur maiestas et amor; sceptri gravitate relicta ille pater rectorque deum, cui dextra trisulcis ignibus armata est, qui nutu concutit orbem, induitur faciem tauri mixtusque iuvencis |
850 |
Niet stroken majesteit
en hartstocht, zij delen geen zetel na de ernst van zijn scepter te hebben verlaten bekleedt die vader en heerser der goden, wiens rechterhand uitgerust is met drie vuurflitsen en die met een knik de aarde doet schudden zich met de gedaante van een stier en mengt zich met zijn geloei |
mugit et in teneris
formosus obambulat herbis. quippe color nivis est, quam nec vestigia duri calcavere pedis nec solvit aquaticus auster. colla toris exstant, armis palearia pendent, cornua vara quidem, sed quae contendere possis |
855 |
onder de kalveren en
stapt pronkend door het sappige grasland. zijn kleur is namelijk wit als een sneeuw die geen tred van een zware voetstap betreden heeft of de vochtige zuidenwind heeft doen smelten. Bolgespierd staat zijn nek en van zijn schoften hangen kwabben af, zijn horens zijn wel kort, maar je zou kunnen menen dat zij door |
facta manu, puraque
magis perlucida gemma. nullae in fronte minae, nec formidabile lumen: pacem vultus habet. miratur Agenore nata, quod tam formosus, quod proelia nulla minetur; sed quamvis mitem metuit contingere primo, |
860 |
kunstenaarshand zijn
gemaakt want transparanter dan zuivere edelsteen. Geen dreiging staat op zijn kop geen huiveringwekkende ogen: een en al vrede straalt hij uit. Agenors dochter verbaast zich dat hij zo mooi is, dat hij geen dreigende houding aanneemt; maar aanvankelijk deinst ze, hoe lief hij ook is, er voor terug contact |
mox adit et flores ad
candida porrigit ora. gaudet amans et, dum veniat sperata voluptas, oscula dat manibus; vix iam, vix cetera differt; et nunc adludit viridique exsultat in herba, nunc latus in fulvis niveum deponit harenis; |
865 |
met hem te maken, dan
gaat ze op hem af en legt bloemen op zijn glanzende kop. Verliefd is hij in de wolken en drukt kussen op haar hand in de hoop op bevrediging van zijn hartstocht: bijna al, nou, net houdt hij zich in; nu eens dartelt hij tegen haar aan en maakt sprongetjes in het gras dan weer vleit hij zijn witte flank in het goudgele zand; |
paulatimque metu dempto
modo pectora praebet virginea plaudenda manu, modo cornua sertis inpedienda novis; ausa est quoque regia virgo nescia, quem premeret, tergo considere tauri, cum deus a terra siccoque a litore sensim |
870 |
Langzaamaan overwint zij
haar angst en nu hij biedt zijn borst aan om te bekloppen door haar meisjeshand, dan ook zijn horens om die te versieren met nieuwe bloemenkrans; zelfs durft de prinses op de rug van de stier plaats te nemen, onwetend wie ze onder zich heeft, terwijl de god ongemerkt weg van het land en het droge strand |
falsa pedum primis
vestigia ponit in undis; inde abit ulterius mediique per aequora ponti fert praedam: pavet haec litusque ablata relictum respicit et dextra cornum tenet, altera dorso inposita est; tremulae sinuantur flamine vestes. |
875 |
een vals spoor van zijn
voeten in de rand van de branding zet; daarna gaat hij verder en voert zijn buit door de golving van de open zee: nu wordt zij bang en, weggevoerd, kijkt ze om naar het strand achter zich en houdt een hoorn vast met haar rechter, met de ander drukt ze zich in zijn rug: haar kleding wappert in de wind. |
Lees verder in Boek 3 Terug naar het overzicht van de inhoud van de Metamorfosen |