Boek 1 van de
Metamorfosen van Ovidius 1 - 4 Aanhef 5 - 88 De Schepping. 89 - 162 Vier Tijdperken. 163 - 312 Godenberaad; Lycaon; een Zondvloed. 313 - 415 Deucalion en Pyrrha. 416 - 451 Andere schepsels; Python en Apollo. 452 - 567 Apollo en Daphne. 568 - 624 Io, Juppiter en Juno 625 - 688 Argus bewaakt Io. 689 - 746 Mercurius praat Argus in slaap; Io weer nimf. 747 - 779 Epaphus en Phaëthon. Aanroeping van de goden (1 - 4) |
In nova fert animus
mutatas dicere formas corpora; di, coeptis (nam vos mutastis et illas) adspirate meis primaque ab origine mundi ad mea perpetuum deducite tempora carmen! |
|
Zin heb ik om te dichten
over gedaanteveranderingen; goden, help mij bij dit plan (jullie hebben die veranderingen immers ook bewerkt) en rol het dichtwerk uit, onafgebroken vanaf de oorsprong van de wereld doorlopend tot aan mijn tijd. |
De Schepping van de Wereld en de Mens (5 - 88) |
Ante mare et terras et
quod tegit omnia caelum unus erat toto naturae vultus in orbe, quem dixere chaos: rudis indigestaque moles nec quicquam nisi pondus iners congestaque eodem non bene iunctarum discordia semina rerum. nullus adhuc mundo praebebat lumina Titan, |
5 10 |
Voordat zee en land
bestond en de hemel die alles overkoepelt, bestond er slechts één uiterlijk van de natuur in het heelal; chaos was de naam ervan: een ruw en vormeloos gevaarte, niets anders dan een stroperige massa en een vijandige opeenhoping van slecht klittende elementen. Geen Zon verleende de wereld zijn licht nog, |
nec nova crescendo
reparabat cornua Phoebe, nec circumfuso pendebat in aere tellus ponderibus librata suis, nec bracchia longo margine terrarum porrexerat Amphitrite; utque erat et tellus illic et pontus et aer, |
15 |
en geen wassende Maan
herstelde nog zijn horens, geen aarde ook bungelde in een bad van aether schommelend op zijn eigen gewicht, geen Zee ook had nog haar armen uitgestrekt langs de keten van landen; en waar aarde was, daar was ook zee en lucht en |
sic erat instabilis
tellus, innabilis unda, lucis egens aer; nulli sua forma manebat, obstabatque aliis aliud, quia corpore in uno frigida pugnabant calidis, umentia siccis, mollia cum duris, sine pondere, habentia pondus. |
20 |
zoals de aarde glibberig
was en het water moerassig, zo ontbeerde de lucht het licht; niets behield een eigen vorm, alles zat elkaar in de weg, want in één en dezelfde gedaante streed koud tegen warm, nat tegen droog, zacht tegen hard, gewichtloos tegen zwaar. |
- Hanc deus et melior
litem natura diremit. nam caelo terras et terris abscidit undas et liquidum spisso secrevit ab aere caelum. quae postquam evolvit caecoque exemit acervo, dissociata locis concordi pace ligavit: |
25 |
Aan deze strijd heeft
een god en een betere natuur een einde gemaakt; want van de hemel scheidde hij de aarde en van de aarde het water en de heldere hemel haalde hij weg van de dichtere luchten. Nadat hij dit weg had gehaald uit de ordeloze massa bond hij alles aan een eigen plaats in eendracht en harmonie: |
ignea convexi vis et
sine pondere caeli emicuit summaque locum sibi fecit in arce; proximus est aer illi levitate locoque; densior his tellus elementaque grandia traxit et pressa est gravitate sua; circumfluus umor |
30 |
het gewichtloze
vuurgeweld laaide omhoog en verwierf zich een plaats in de hoogste regionen van de hemelkoepel; daarop volgt in lichtheid en plaats de lucht; compacter dan deze is de aarde: die trok de zware elementen aan, ook door eigen gewicht is zij samengedrukt; het rondom stromende |
ultima possedit
solidumque coercuit orbem. Sic ubi dispositam quisquis fuit ille deorum congeriem secuit sectamque in membra coegit, principio terram, ne non aequalis ab omni parte foret, magni speciem glomeravit in orbis. |
35 |
water nam de laagste
positie in en dwong zo alles tot een stevige kring. Wie het ook was van de goden: nadat hij de chaos zo had geordend en die orde tot samenhangende delen had gebracht, heeft hij eerst de aarde tot een bolvorm samengepakt om haar zo aan alle kanten gelijk te maken. |
tum freta diffundi
rapidisque tumescere ventis iussit et ambitae circumdare litora terrae; addidit et fontes et stagna inmensa lacusque fluminaque obliquis cinxit declivia ripis, quae, diversa locis, partim sorbentur ab ipsa, |
40 |
Daarna heeft hij de
wateren bevolen zich te verspreiden en onder het geweld
van stormen te zwellen en de kusten van de aarde rondom in te sluiten; hij voegde er ook bronnen aan toe en reusachtige moerassen en meren en bedde in kronkelende oevers neerstromende rivieren die, al naar gelang hun locatie, deels door de aarde opgenomen worden, |
in mare perveniunt
partim campoque recepta liberioris aquae pro ripis litora pulsant. iussit et extendi campos, subsidere valles, fronde tegi silvas, lapidosos surgere montes, utque duae dextra caelum totidemque sinistra |
45 |
deels ook in zee
uitkomen en, opgenomen in die vlakte van omstuimiger water tegen de kusten als oevers slaan. Ook liet hij velden zich uitstrekken, valleien verzinken bossen zich bedekken met lover, stenige bergen verrijzen, en zoals twee gordels rechts de hemel verdelen en evenveel links |
parte secant zonae,
quinta est ardentior illis, sic onus inclusum numero distinxit eodem cura dei, totidemque plagae tellure premuntur. quarum quae media est, non est habitabilis aestu; nix tegit alta duas; totidem inter utramque locavit |
50 |
en er een vijfde bestaat
die vuriger is dan die andere, zo heeft de zorg van de god de ingesloten massa met eenzelfde aantal onderscheiden en liggen op aarde evenveel gordels er onder. Daarvan is de middelste onbewoonbaar door hitte, diepe sneeuw dekt de uiterste twee; maar even veel heeft hij tussen beide geplaatst |
temperiemque dedit mixta
cum frigore flamma. Inminet his aer, qui, quanto est pondere terrae pondus aquae levius, tanto est onerosior igni. illic et nebulas, illic consistere nubes iussit et humanas motura tonitrua mentes |
55 |
en een gematigd klimaat
geschonken: een mengsel van warm en kou. Hierboven zweeft de lucht die evenveel zwaarder is dan vuur als het qua gewicht lichter is dan aarde en water. Daar liet hij ook nevel en wolken zich vestigen en donderslagen die de mensen ontzetten |
et cum fulminibus
facientes fulgura ventos. His quoque non passim mundi fabricator habendum aera permisit; vix nunc obsistitur illis, cum sua quisque regat diverso flamina tractu, quin lanient mundum; tanta est discordia fratrum. |
60 |
en winden die met
weerlicht bliksems voortbrengen. De maker van het heelal stond de winden niet toe om onbeperkt de lucht te beheersen; amper wordt verhinderd, nu ieder over zijn eigen gebied heerst met verschil in richting, dat zij het heelal toch nog verscheuren: zo groot is ruzie onder broers. |
Eurus ad Auroram
Nabataeaque regna recessit Persidaque et radiis iuga subdita matutinis; vesper et occiduo quae litora sole tepescunt, proxima sunt Zephyro; Scythiam septemque triones horrifer invasit Boreas; contraria tellus |
65 |
de Eurus kwam terecht in
het Oosten bij het Nabataeïsche rijk en het Perzische, met hun bergpassen onder de ochtendzon; de avond met zijn kusten die zich koesteren in de ondergaande zon liggen onder de hoede van Zephyrus; Boreas bezette Scythië en het zevengesternte; het tegenoverliggende gebied |
nubibus adsiduis
pluviaque madescit ab Austro. Haec super inposuit liquidum et gravitate carentem aethera nec quicquam terrenae faecis habentem. Vix ita limitibus dissaepserat omnia certis, cum, quae pressa diu fuerant caligine caeca, |
70 |
wordt doordrenkt door
eindeloze wolkenlucht en de regenrijke Auster. Boven dit alles plaatste hij de heldere en gewichtloze ijlte die niets heeft van de aardse grauwte. Direct nadat hij zo alles zijn vaste gebied toe had gewezen begonnen de sterren, zo lang in het blinde duister opgesloten, |
sidera coeperunt toto
effervescere caelo; neu regio foret ulla suis animalibus orba, astra tenent caeleste solum formaeque deorum, cesserunt nitidis habitandae piscibus undae, terra feras cepit, volucres agitabilis aer. |
75 |
te schitteren aan heel
de hemel. Opdat geen gebied gespeend zou zijn van geëigende levensvormen bewonen sterren de hemelgrond en ook de godengedaanten, vielen de wateren als woonplaats toe aan de glanzende vissen, nam de aarde het wild op, de vogels de bewegelijke lucht. |
- Sanctius his animal
mentisque capacius altae deerat adhuc et quod dominari in cetera posset: natus homo est, sive hunc divino semine fecit ille opifex rerum, mundi melioris origo, sive recens tellus seductaque nuper ab alto |
80 |
Een wezen van hoger orde
dan deze en meer bevattelijk voor de verheven geest ontbrak nog om al het andere te kunnen domineren: de mens werd geboren, hetzij de schepper en oorsprong van een betere wereld hem uit goddelijk zaad maakte, hetzij de jonge aarde, pas onlangs gescheiden van de hoge hemel |
aethere cognati
retinebat semina caeli. quam satus Iapeto, mixtam pluvialibus undis, finxit in effigiem moderantum cuncta deorum, pronaque cum spectent animalia cetera terram, os homini sublime dedit caelumque videre |
85 |
dat zaad van de verwante
hemel, nog vasthield. Prometheus, Iapetus' zoon, mengde deze aarde met water van regen en vormde het naar het beeld van de albesturende goden en terwijl de andere wezens, voorovergebogen, naar de aarde kijken gaf hij de mens een opwaartse blik en liet hem naar de hemel opzien |
iussit et erectos ad
sidera tollere vultus: sic, modo quae fuerat rudis et sine imagine, tellus induit ignotas hominum conversa figuras. |
en zijn gezicht omhoog
naar de sterren geheven: zo werd de aardklomp, die zo pas nog vormloos en ruw was, veranderd in tot nog toe onbekende mensengestalten. |
Vier tijdperken (89 - 162) |
Aurea prima sata est
aetas, quae vindice nullo, sponte sua, sine lege fidem rectumque colebat. poena metusque aberant, nec verba minantia fixo aere legebantur, nec supplex turba timebat iudicis ora sui, sed erant sine vindice tuti. nondum caesa suis, peregrinum ut viseret orbem, montibus in liquidas pinus descenderat undas, |
90 95 |
Eerst is de Gouden Tijd
ontstaan die vertrouwen en deugd zonder dwang, vrijwillig en zonder wetgeving respecteerde. Vrees voor straf ontbrak en ook stonden dreigementen nergens op brons afgekondigd en ook vreesde een angstige massa geen uitspraak van een rechter over zich, nee, men was onbezorgd zonder pressie. Maar ook was de boom, om een vreemde wereld te verkennen nog niet gekapt in de bergen en afgedaald in het water |
nullaque mortales
praeter sua litora norant; nondum praecipites cingebant oppida fossae; non tuba derecti, non aeris cornua flexi, non galeae, non ensis erat: sine militis usu mollia securae peragebant otia gentes. |
100 |
en de stervelingen
kenden slechts hun eigen kusten; nog niet omgaven diepe grachten de steden; er was nog geen bazuin van recht koper, geen hoorns van gekromd, geen helmen ook en geen zwaard: zonder behoefte aan militie brachten de volken hun rustige leven veilig door. |
ipsa quoque inmunis
rastroque intacta nec ullis saucia vomeribus per se dabat omnia tellus, contentique cibis nullo cogente creatis arbuteos fetus montanaque fraga legebant cornaque et in duris haerentia mora rubetis |
105 |
Uit zichzelf ook leverde
de ongeschonden aarde alles, nog niet door een hak beroerd of een ploeg gewond, tevreden met de vruchten die zonder dwang ontsproten verzamelde men aardbeiboomvruchten en bergbessen en ook kornoelje en bramen vastgekleefd aan doornige twijgen |
et quae deciderant
patula Iovis arbore glandes. ver erat aeternum, placidique tepentibus auris mulcebant zephyri natos sine semine flores; mox etiam fruges tellus inarata ferebat, nec renovatus ager gravidis canebat aristis; |
110 |
en eikels die waren
gevallen van Juppiters wijdgetakte boom. Er heerste een permanente lente en kalme westenwinden koesterden met milde bries de bloemen die zonder zaad waren opgekomen; al spoedig droeg de ongeploegde aarde ook vrucht en de onbewerkte akkers zagen blond van zware aren; |
flumina iam lactis, iam
flumina nectaris ibant, flavaque de viridi stillabant ilice mella. Postquam Saturno tenebrosa in Tartara misso sub Iove mundus erat, subiit argentea proles, auro deterior, fulvo pretiosior aere. |
115 |
hier kabbelden rivieren
van melk, daar stromen van nectar, en goud droop de honing van de groene eik. Nadat Saturnus naar de duistere Tartarus was verjaagd, kwam het wereldbeheer onder Juppiter en volgde een zilveren geslacht, minder dan het gouden maar beter dan het rossige brons. |
Iuppiter antiqui
contraxit tempora veris perque hiemes aestusque et inaequalis autumnos et breve ver spatiis exegit quattuor annum. tum primum siccis aer fervoribus ustus canduit, et ventis glacies adstricta pependit; |
120 |
Juppiter beperkte de
periode van de vroegere lente en met winters en zomers, onbestendige herfsten en een korte lente verdeelde hij het jaar over vier seizoenen. Toen werd voor het eerst de lucht witheet, verzengd door droge hitte, en hingen er ijspegels, verstard door de winden; |
tum primum subiere
domos; domus antra fuerunt et densi frutices et vinctae cortice virgae. semina tum primum longis Cerealia sulcis obruta sunt, pressique iugo gemuere iuvenci. Tertia post illam successit aenea proles, |
125 |
toen ging men voor het
eerst schuilen in huizen; die bestonden uit grotten en dichte bongerds en takkenbossen, gedicht met boomschors. De korenzaden zijn toen voor het eerst in lange voren begraven, en de ossen zijn toen onder het juk gaan zuchten. Als derde geslacht is hierop het bronzen gevolgd, |
saevior ingeniis et ad
horrida promptior arma, non scelerata tamen; de duro est ultima ferro. protinus inrupit venae peioris in aevum omne nefas: fugere pudor verumque fidesque; in quorum subiere locum fraudesque dolusque |
130 |
grimmiger van aard en
eerder geneigd tot wapengeweld, maar niet misdadig; van het harde ijzer is het laatste geslacht. Terstond is toen alle kwaad het geslacht van de mindere erts binnengedrongen: verdwenen zijn toen de schaamte, de waarheid en het vertrouwen; in hun plaats kwamen bedrog en achterbaksheid |
insidiaeque et vis et
amor sceleratus habendi. vela dabant ventis nec adhuc bene noverat illos navita, quaeque prius steterant in montibus altis, fluctibus ignotis insultavere carinae, communemque prius ceu lumina solis et auras |
135 |
misleiding, geweld en
misdadige hebzucht. Schippers, nog amper met winden vertrouwd, hesen hun zeil en kielbalken die eerder op hoge bergen hadden gestaan dansten op onbekende baren, En de grond, tevoren nog allemans goed als zonlicht en lucht |
cautus humum longo
signavit limite mensor. nec tantum segetes alimentaque debita dives poscebatur humus, sed itum est in viscera terrae, quasque recondiderat Stygiisque admoverat umbris, effodiuntur opes, inritamenta malorum. |
140 |
bakende een landmeter nu
zorgvuldig af met een lange grenslijn. Niet alleen werd van de rijke grond oogst en noodzakelijke voeding geëist, nee, men dook in de ingewanden der aarde en de rijkdommen die zij verborgen had in de Stygische duisternis werden ontgonnen, een prikkel tot kwaad. |
iamque nocens ferrum
ferroque nocentius aurum prodierat, prodit bellum, quod pugnat utroque, sanguineaque manu crepitantia concutit arma. vivitur ex rapto: non hospes ab hospite tutus, non socer a genero, fratrum quoque gratia rara est; |
145 |
Het schadelijke ijzer en
nog schadelijker goud was al boven gekomen toen de oorlog opstak die om beide woedt en met bloedige hand slaan de wapens kletterend op elkaar. Van roof leeft men: geen vriend is nog veilig voor zijn vriend, geen schoonvader nog voor zijn schoonzoon, ook sympathie voor broers is nu zeldzaam; |
inminet exitio vir
coniugis, illa mariti, lurida terribiles miscent aconita novercae, filius ante diem patrios inquirit in annos: victa iacet pietas, et virgo caede madentis ultima caelestum terras Astraea reliquit. |
150 |
de man loert op de dood
van zijn vrouw, zij op die van haar echtgenoot, schrikwekkende schoonmoeders mengen bleekgiftige boleten voortijdig doet de zoon onderzoek naar de levensjaren van zijn vader: respect ligt vertrapt en als laatste van de hemelingen verlaat Vrouwe Iustitia de bloedbezoedelde aarde. |
Neve foret terris
securior arduus aether, adfectasse ferunt regnum caeleste gigantas altaque congestos struxisse ad sidera montis. tum pater omnipotens misso perfregit Olympum fulmine et excussit subiecto Pelion Ossae. |
155 |
Ja, zelfs de hemelhoge
ruimte zou niet veiliger zijn dan de aarde, want, zegt men, de Giganten vielen het godenrijk aan en stapelden bergen op elkaar tot hoog tussen de sterren. Toen heeft de almachtige vader de Olympus gespleten door het slingeren van zijn bliksem en de Pelion afgestoten van de Ossa daaronder. |
obruta mole sua cum
corpora dira iacerent, perfusam multo natorum sanguine Terram immaduisse ferunt calidumque animasse cruorem et, ne nulla suae stirpis monimenta manerent, in faciem vertisse hominum; sed et illa propago |
160 |
En, vertelt men, toen
hun vervloekte lijven onder hun eigen bouwsel lagen begraven, is de Aarde overstroomd en doordrenkt met een zee van bloed van haar zonen en het warme bloed heeft zij bezield en opdat er van haar eigen nakomelingen nog een aandenken bleef heeft zij ze het uiterlijk van mensen gegeven; maar ook dat geslacht |
contemptrix superum
saevaeque avidissima caedis et violenta fuit: scires e sanguine natos. |
bleek verachter van
goden en moordbelust te zijn en gewelddadig: je begreep wel dat ze geboren waren uit bloed. |
Godenberaad; Lycaon; een zondvloed (163 - 312) |
- Quae pater ut summa
vidit Saturnius arce, ingemit et facto nondum vulgata recenti foeda Lycaoniae referens convivia mensae |
165 |
Toen vader Juppiter dit
vanuit zijn hoge burcht aanschouwde begon hij te zuchten en met het oog op de onlangs gepleegde maar nog niet algemeen bekende wandaad van Lycaon vatte hij |
ingentes animo et dignas
Iove concipit iras conciliumque vocat: tenuit mora nulla vocatos. Est via sublimis, caelo manifesta sereno; lactea nomen habet, candore notabilis ipso. hac iter est superis ad magni tecta Tonantis |
170 |
een enorme woede op, het
gemoed van een Juppiter waardig, en riep een vergadering bijeen: onverwijld gaven de goden gehoor. Er ligt een weg in de hoogte, duidelijk te zien bij heldere hemel, 'Melkweg' is zijn naam, opvallend door zijn eigen glans. Hierlangs ligt de route voor de hemelingen naar de woning |
regalemque domum: dextra
laevaque deorum atria nobilium valvis celebrantur apertis. plebs habitat diversa locis: hac parte potentes caelicolae clarique suos posuere penates; hic locus est, quem, si verbis audacia detur, |
175 |
van de Grote Donderaar
en zijn konklijk paleis: rechts en links worden van de voorname goden de galerijen met open deuren druk bezocht. Het gewone hemelvolk woont apart: hier hebben de machtigen en bekendsten hun penaten geplaatst, deze plek is weer die ik, als ik zo brutaal zou mogen spreken, |
haud timeam magni
dixisse Palatia caeli. Ergo ubi marmoreo superi sedere recessu, celsior ipse loco sceptroque innixus eburno terrificam capitis concussit terque quaterque caesariem, cum qua terram, mare, sidera movit. |
180 |
niet zou aarzelen de
Palatijn te noemen binnen de hoge hemel. Waar dus de goden plaats namen in een marmeren nis, zat hij zelf op een verhoging en, steunend op een ivoren scepter, schudde hij, drie, nee vier maal zijn grijze hoofdhaar waarmee hij aarde, zee en sterren beroert. |
talibus inde modis ora
indignantia solvit: 'non ego pro mundi regno magis anxius illa tempestate fui, qua centum quisque parabat inicere anguipedum captivo bracchia caelo. nam quamquam ferus hostis erat, tamen illud ab uno |
185 |
Daarop luchtte hij zijn
ergernis op de volgende wijze: 'Ik heb mij niet meer bezorgd gemaakt om de wereldheerschappij in die tijd, dat ieder van de honderdvoetigen probeerde de hand te slaan aan de gegijzelde hemel; want ofschoon dat een woeste vijand was, was toch die strijd |
corpore et ex una
pendebat origine bellum; nunc mihi qua totum Nereus circumsonat orbem, perdendum est mortale genus: per flumina iuro infera sub terras Stygio labentia luco! cuncta prius temptanda, sed inmedicabile curae |
190 |
beperkt tot één groep en
één geslacht; Nu echter moet ik wel alles wat sterfelijk is vernietigen overal waar Nereus rond heel de aardbol klotst: dat zweer ik bij de rivieren die onder de aarde stromen in het Stygische woud! Alles moet eerst worden geprobeerd, maar wat onherstelbaar voor zorg is |
ense recidendum, ne pars
sincera trahatur. sunt mihi semidei, sunt, rustica numina, nymphae faunique satyrique et monticolae silvani; quos quoniam caeli nondum dignamur honore, quas dedimus, certe terras habitare sinamus. |
195 |
moet met het mes worden
gesnoeid, om het gezonde te sparen. Halfgoden heb ik, nimfen, rustieke godinnetjes, faunen en satyrs en bergbewaarders; aangezien we die de eer van de hemel nog niet waardig keuren, moeten we ze toch zeker gunnen de aarde die we hen schonken te bewonen. |
an satis, o superi,
tutos fore creditis illos, cum mihi, qui fulmen, qui vos habeoque regoque, struxerit insidias notus feritate Lycaon?' Confremuere omnes studiisque ardentibus ausum talia deposcunt: sic, cum manus inpia saevit |
200 |
Of, goden, menen jullie
dat zij veilig genoeg zullen zijn wanneer mij, die de bliksem en die ook jullie in toom houd, Lycaon, berucht om zijn barbaarsheid, in de luren legt?' Allen vielen hem bij en van harte stemden zij in met de bestraffing van hem die dit had gewaagd: zo heeft, toen een goddeloze bende te hoop liep |
sanguine Caesareo
Romanum exstinguere nomen, attonitum tantae subito terrore ruinae humanum genus est totusque perhorruit orbis; nec tibi grata minus pietas, Auguste, tuorum quam fuit illa Iovi. qui postquam voce manuque |
205 |
om al wat 'Romeins'
heette in het bloed van Caesar te smoren verlamd als het was door de plotselinge schrik van een zo grote val het mensengeslacht en heel de aardbol gehuiverd en even welgevallig was jou de aanhankelijkheid van de jouwen, Augustus, als zij toen Juppiter was. Toen hij met luide stem en zijn handgebaar |
murmura conpressit,
tenuere silentia cuncti. substitit ut clamor pressus gravitate regentis, Iuppiter hoc iterum sermone silentia rupit: 'ille quidem poenas (curam hanc dimittite!) solvit; quod tamen admissum, quae sit vindicta, docebo. |
210 |
tot stilte gemaand had,
vielen allen direct stil. Zodra hun stem was verstomd, onder de indruk van de ernst van hun meester, verbrak Juppiter wederom de stilte met deze woorden: 'Hij mag dan zijn verdiende loon al krijgen [maakt jullie daarover geen zorgen!], ik zal jullie toch vertellen wat zijn misdaad is, wat zijn straf. |
contigerat nostras
infamia temporis aures; quam cupiens falsam summo delabor Olympo et deus humana lustro sub imagine terras. longa mora est, quantum noxae sit ubique repertum, enumerare: minor fuit ipsa infamia vero. |
215 |
De schandelijke
reputatie van de tijd had ons oor bereikt en in de hoop dat die vals zou zijn daalde ik af van de Olympustop: ik, god, ging in mensengedaante rond over de aarde. Het zou te ver voeren te vertellen hoeveel kwaad ik overal aantrof: zo'n reportage zou voor de werkelijkheid slechts onderdoen. |
Maenala transieram
latebris horrenda ferarum et cum Cyllene gelidi pineta Lycaei: Arcadis hinc sedes et inhospita tecta tyranni ingredior, traherent cum sera crepuscula noctem. signa dedi venisse deum, vulgusque precari |
220 |
Het huiveringwekkend
land van Maenalus met zijn wildnesten was ik al voorbij, Cyllene ook en het pijnboomwoud van de ijzige Lycaeus: vanhier ging ik het rijk en de ongastvrije woning binnen van de Arcadische tyran, toen de late schemering de nacht aanbracht. Ik had laten merken dat een god gekomen was en het volk begon |
coeperat: inridet primo
pia vota Lycaon, mox ait "experiar deus hic discrimine aperto an sit mortalis: nec erit dubitabile verum." nocte gravem somno necopina perdere morte comparat: haec illi placet experientia veri; |
225 |
te bidden: eerst lacht
Lycaon om dat vroom gedrag, daarna zegt hij: 'Proefondervindelijk zal ik onderzoeken of deze hier een god is of een sterveling: de waarheid zal onaanvechtbaar zijn." Bij nacht bereidt hij zich voor mij, in diepe slaap, met een sluipmoord te doden: dit bewijs van waarheid kiest hij; |
nec contentus eo, missi
de gente Molossa obsidis unius iugulum mucrone resolvit atque ita semineces partim ferventibus artus mollit aquis, partim subiecto torruit igni. quod simul inposuit mensis, ego vindice flamma |
230 |
en daarmee niet tevreden
snijdt hij met zijn dolk de keel door van één Molossische gijzelaar die hem gezonden was en stookt dan de halfdode ledematen deels in kokend water deels braadt hij ze op een vuur. Zodra hij dit op tafel heeft gezet heb ik met straffend vuur |
in domino dignos everti
tecta penates; territus ipse fugit nactusque silentia ruris exululat frustraque loqui conatur: ab ipso colligit os rabiem solitaeque cupidine caedis vertitur in pecudes et nunc quoque sanguine gaudet. |
235 |
het dak neer doen
storten op de huisgoden die zo'n heer waard zijn; hij zelf sloeg op de vlucht en eenmaal in de stilte van de velden slaat hij aan het janken en wil spreken: vergeefs, zijn gezicht ontleent aan hem zijn gulzigheid en uit begeerte naar het gebruikelijke moorden richt hij zich nu op vee en verheugt zich ook nu in het bloedbad. |
in villos abeunt vestes,
in crura lacerti: fit lupus et veteris servat vestigia formae; canities eadem est, eadem violentia vultus, idem oculi lucent, eadem feritatis imago est. occidit una domus, sed non domus una perire |
240 |
Zijn kleding gaat over
in vacht, zijn armen in poten: een wolf wordt hij met resten van zijn vroegere gestalte; zijn grauwe haar is hetzelfde en ook de grimmige blik dezelfde oogopslag schittert en ook houdt hij zijn wilde uiterlijk. Zijn huis gaat met hem te gronde, maar niet alleen zíjn huis mocht verloren gaan: |
digna fuit: qua terra
patet, fera regnat Erinys. in facinus iurasse putes! dent ocius omnes, quas meruere pati, (sic stat sententia) poenas.' Dicta Iovis pars voce probant stimulosque frementi adiciunt, alii partes adsensibus inplent. |
245 |
overal waar de aarde
zich uitstrekt heerst nu de woeste Wraakgodin. Je zou menen dat ze zich aan misdaad gewijd hebben! Laten ze dan zo vlug mogelijk de straf ondergaan die ze hebben verdiend, zo luidt het besluit. Een deel van de goden stemt met Juppiter in en vuren zijn woede nog aan, anderen kiezen partij door hun instemming. |
est tamen humani generis
iactura dolori omnibus, et quae sit terrae mortalibus orbae forma futura rogant, quis sit laturus in aras tura, ferisne paret populandas tradere terras. talia quaerentes (sibi enim fore cetera curae) |
250 |
Toch stemt allen het
verlies van het mensengeslacht tot verdriet en vragen zij zich af hoe de wereld er uit zal zien zonder stervelingen, wie er dan rookoffers op de altaren zal brengen: maakt hij zich niet op om de aarde over te dragen aan wild om te plunderen? Als zij deze zorgen verwoorden (ieder maakt zich toch druk om zijn toekomst) |
rex superum trepidare
vetat subolemque priori dissimilem populo promittit origine mira. Iamque erat in totas sparsurus fulmina terras; sed timuit, ne forte sacer tot ab ignibus aether conciperet flammas longusque ardesceret axis: |
255 |
verbiedt de hemelkoning
hen te tobben en belooft een geslacht, dat volkomen verschilt van de vroegere bevolking, met een wonderlijke herkomst. Nu stond hij op het punt zijn bliksem over alle landen uit te slingeren maar vreesde dat misschien de gewijde hemel door het vuur vlam vatten zou en de lucht over een groot oppervlak zou branden: |
esse quoque in fatis
reminiscitur, adfore tempus, quo mare, quo tellus correptaque regia caeli ardeat et mundi moles obsessa laboret. tela reponuntur manibus fabricata cyclopum; poena placet diversa, genus mortale sub undis |
260 |
bovendien herinnerde hij
zich dat er in het lot sprake van was dat er een tijd aan zou breken waarin de zee, waarin de aarde en het zo aangestoken hemelrijk zou branden en het enorme heelal het zwaar te verduren zou krijgen; Hij legde daarom de wapens, door de Cyclopen vervaardigd, uit zijn handen en koos voor een andere straf: het mensengeslacht door verdrinking te doden |
perdere et ex omni
nimbos demittere caelo. Protinus Aeoliis Aquilonem claudit in antris et quaecumque fugant inductas flamina nubes emittitque Notum. madidis Notus evolat alis, terribilem picea tectus caligine vultum; |
265 |
en uit heel het
luchtruim stortbuien naar beneden te sturen. Terstond sluit hij de Noordenbries op in de Aeolische grot en alle stormen die de verzamelde wolken verjagen en laat de Notus, de Zuidenwind, vrij. Die regenwind vliegt heen op zijn vleugels van vocht zijn onheilspellend uiterlijk schermt hij af met gitzwarte nevel; |
barba gravis nimbis,
canis fluit unda capillis; fronte sedent nebulae, rorant pennaeque sinusque. utque manu lata pendentia nubila pressit, fit fragor: hinc densi funduntur ab aethere nimbi; nuntia Iunonis varios induta colores |
270 |
zijn baard is zwaar van
wolken, het water gutst uit zijn grijze haren; op zijn gezicht zitten mistbanken, zijn vleugels en plooien druipen en als hij met zijn enorme hand de dreigende wolken uitwringt klinkt er gerommel: dan storten dichte buien neer uit het zwerk Juno's bode, Iris, bekleed met alle mogelijke kleuren, |
concipit Iris aquas
alimentaque nubibus adfert. sternuntur segetes et deplorata coloni vota iacent, longique perit labor inritus anni. Nec caelo contenta suo est Iovis ira, sed illum caeruleus frater iuvat auxiliaribus undis. |
275 |
zuigt de wateren op en
voedt daarmee de wolken. De oogst slaat ter aarde en de hoop van de boeren ligt er hulpeloos bij en vergeefs is nu hun geploeter van een lang jaar. Maar de toorn van Juppiter heeft niet genoeg aan zijn eigen hemelrijk zijn grijsgroene broeder schiet hem te hulp met extra golven. |
convocat hic amnes: qui
postquam tecta tyranni intravere sui, 'non est hortamine longo nunc' ait 'utendum; vires effundite vestras: sic opus est! aperite domos ac mole remota fluminibus vestris totas inmittite habenas!' |
280 |
Hij roept de wateren op:
nadat die het paleis van hun meester binnengetreden zijn zegt hij: 'Nu past geen omhaal van woorden! Gebruik jullie geweld: nu doet dat ter zake! Gooi jullie holen open en slecht elk obstakel dat jullie stromen in de weg staan: vier jullie teugels totaal!' |
iusserat; hi redeunt ac
fontibus ora relaxant et defrenato volvuntur in aequora cursu. Ipse tridente suo terram percussit, at illa intremuit motuque vias patefecit aquarum. exspatiata ruunt per apertos flumina campos |
285 |
Op dit bevel keerden zij
allen terug en gaven hun bronnen de vrije loop en kolkten in ongebreideld geweld naar de zee. Zelf stoot hij met zijn drietand tegen de aarde: die begint te schudden en opent door haar beweging doorgangswegen voor het water. Losgebroken stromen de rivieren over de openliggende vlakten |
cumque satis arbusta
simul pecudesque virosque tectaque cumque suis rapiunt penetralia sacris. si qua domus mansit potuitque resistere tanto indeiecta malo, culmen tamen altior huius unda tegit, pressaeque latent sub gurgite turres. |
290 |
en met een vracht aan
kreupelhout sleuren zij vee en mannen ja complete huizen en hun heiligdommen met huisgoden en al met zich mee. Als al een bouwsel overeind blijft en een zo grote aanval heeft kunnen weerstaan, dan bedekt een nog grotere golf toch haar nok en verdrinken de torens spoorloos onder de kolken. |
iamque mare et tellus
nullum discrimen habebant: omnia pontus erant, derant quoque litora ponto. Occupat hic collem, cumba sedet alter adunca et ducit remos illic, ubi nuper arabat: ille supra segetes aut mersae culmina villae |
295 |
Nu was er al geen
verschil meer tussen de zee en de aarde: alles was zee en die zee had geen kust meer. De één klimt op een heuvel, een ander zit in een gekromd bootje en roeit daar waar hij onlangs nog ploegde: daar dobbert hij boven zijn bouwland of de ondergelopen nok van zijn landgoed |
navigat, hic summa
piscem deprendit in ulmo. figitur in viridi, si fors tulit, ancora prato, aut subiecta terunt curvae vineta carinae; et, modo qua graciles gramen carpsere capellae, nunc ibi deformes ponunt sua corpora phocae. |
300 |
hier krijgt hij een vis
te pakken in de top van een olm. Hij ankert als het lot hem daar brengt op een groene weide ofwel blijven de bootjes dobberen boven de wijngaard; en waar zo pas nog elegante geitjes liepen te grazen daar leggen nu lelijke robben hun lompe liijven neer. |
mirantur sub aqua lucos
urbesque domosque Nereides, silvasque tenent delphines et altis incursant ramis agitataque robora pulsant. nat lupus inter oves, fulvos vehit unda leones, unda vehit tigres; nec vires fulminis apro, |
305 |
De Nereiden bewonderen
onder water de wouden, steden en huizen en dolfijnen bewonen de bossen en stoten zich aan de takken in de diepte en slaan tegen de wuivende stammen. De wolf zwemt tussen de schapen en het water vervoert rossige leeuwen, het water voert tijgers aan; de poten van het wilde zwijn noch de snelheid |
crura nec ablato prosunt
velocia cervo, quaesitisque diu terris, ubi sistere possit, in mare lassatis volucris vaga decidit alis. obruerat tumulos inmensa licentia ponti, pulsabantque novi montana cacumina fluctus. |
310 |
van het meegesleude hert
kunnen opboksen tegen dit geweld van het onweer en na lang de aarde afgezocht te hebben naar een plek om te landen vallen de dolende vogels met uitgeputte wieken neer in de zee. De teugelloze woestheid van de zee had de heuvels bedolven en ongehoorde wateren klotsten tegen de bergtoppen. |
maxima pars unda
rapitur; quibus unda pepercit, illos longa domant inopi ieiunia victu. |
Het grootste deel van
wat leefde werd door het water verzwolgen; wat het water nog achterliet werd bij gebrek aan voedsel gesloopt door een langdurige hongersnood. |
Deucalion en Pyrrha (313 - 415) |
Separat Aonios Oetaeis
Phocis ab arvis, terra ferax, dum terra fuit, sed tempore in illo pars maris et latus subitarum campus aquarum. |
315 |
Phocis scheidt Aonië van
het land van de Oita, vruchtbare aarde zolang het nog aarde was, maar in die tijd een stuk van de zee en een weids deel van de plotselinge overstroming; |
mons ibi verticibus
petit arduus astra duobus, nomine Parnasos, superantque cacumina nubes. hic ubi Deucalion (nam cetera texerat aequor) cum consorte tori parva rate vectus adhaesit, Corycidas nymphas et numina montis adorant |
320 |
daar rijst steil naar de
sterren een berg op met twee toppen Parnassus genaamd en zijn toppen steken boven de wolken uit. Toen Deucalion daar (alles was immers door water bedekt) met zijn vrouw in een bootje ronddobberend bleef steken, baden zij tot Kerkyra's nimfen en de berggoden |
fatidicamque Themin,
quae tunc oracla tenebat: non illo melior quisquam nec amantior aequi vir fuit aut illa metuentior ulla deorum. Iuppiter ut liquidis stagnare paludibus orbem et superesse virum de tot modo milibus unum, |
325 |
en de lotsvoorspellende
Themis, die die toen de orakels beheerde: geen enkel man was beter of rechtvaardiger dan hij en geen vrouw godvrezender dan zij. Toen Juppiter de aarde bedolven zag onder stromend water en zag dat slechts één man uit zoveel duizenden over was |
et superesse vidit de
tot modo milibus unam, innocuos ambo, cultores numinis ambo, nubila disiecit nimbisque aquilone remotis et caelo terras ostendit et aethera terris. nec maris ira manet, positoque tricuspide telo |
330 |
en ook dat uit zoveel
duizenden slechts één vrouw nog leefde beiden onschuldig, allebei godvruchtig, joeg hij de wolken met de noordenwind uiteen en gaf zo aan de hemel het zicht terug op de aarde en aan de aarde op de hemel. De woede van de zee duurt niet voort, nee, wanneer de heerser over het water |
mulcet aquas rector
pelagi supraque profundum exstantem atque umeros innato murice tectum caeruleum Tritona vocat conchaeque sonanti inspirare iubet fluctusque et flumina signo iam revocare dato: cava bucina sumitur illi, |
335 |
zijn drietand heeft
neergelegd kalmeert hij de wateren en roept hij de grauwgrijze Triton op die boven de diepten uitsteekt en wiens schouders zijn bedekt met vastgegroeide purperslak en hij gebiedt hem op zijn luide schelptrompet te blazen en de stromen en rivieren het teken tot de terugtochtte te geven: hij heft dus de holle bazuin |
tortilis in latum quae
turbine crescit ab imo, bucina, quae medio concepit ubi aera ponto, litora voce replet sub utroque iacentia Phoebo; tum quoque, ut ora dei madida rorantia barba contigit et cecinit iussos inflata receptus, |
340 |
die vanaf de onderste
draai steeds breder wordt, de hoorn, die, wanneer hij midden op zee lucht heeft gevangen, met zijn roep de stranden vult, die liggen in Oost en in West. Ook dan: zodra de lippen van de god, druipend door zijn natte baard hem bespelen en het bevel tot de aftocht hebben geblazen |
omnibus audita est
telluris et aequoris undis, et quibus est undis audita, coercuit omnes. iam mare litus habet, plenos capit alveus amnes, flumina subsidunt collesque exire videntur; surgit humus, crescunt sola decrescentibus undis, |
345 |
wordt hij over alle
wateren van aarde en zee gehoord en overal waar hij door de golven gehoord is, brengt hij allen tot rust. Al gauw heeft de zee weer een kust en staan beddingen weer vol rivieren de stromen wijken terug en je ziet heuvels te voorschijn komen; dan komt de grond weer boven en groeit het landoppervlak aan ten koste van het afnemende water |
postque diem longam
nudata cacumina silvae ostendunt limumque tenent in fronde relictum. Redditus orbis erat; quem postquam vidit inanem et desolatas agere alta silentia terras, Deucalion lacrimis ita Pyrrham adfatur obortis: |
350 |
en na een lange periode
tonen de bossen hun kale kruinen met in hun lover nog de achtergebleven modder. De wereld toonde weer haar gezicht; maar toen Deucalion deze woestenij zag van lege aarde gedompeld in een diepe stilte, barstte hij in tranen uit en sprak als volgt tegen Pyrrha: |
'o soror, o coniunx, o
femina sola superstes, quam commune mihi genus et patruelis origo, deinde torus iunxit, nunc ipsa pericula iungunt, terrarum, quascumque vident occasus et ortus, nos duo turba sumus; possedit cetera pontus. |
355 |
'Ach zuster, ach
echtgenote, ach enig overgebleven vrouw, hoezeer zijn we nu gelijk in afstamming en ouderlijke herkomst, voorts bindt ons het bed, ja zelfs de gevaren verbinden ons; van alle land, waarvan je neergang en opkomst kent, zijn wij twee alle bewoners; de rest heeft de zee in bezit. |
haec quoque adhuc vitae
non est fiducia nostrae certa satis; terrent etiamnum nubila mentem. quis tibi, si sine me fatis erepta fuisses, nunc animus, miseranda, foret? quo sola timorem ferre modo posses? quo consolante doleres! |
360 |
maar ook dit vertrouwen
in het leven kunnen we nu niet meer voluit koesteren: ook nu nog jagen donkere wolken ons schrik aan; hoe zou het jou nu te moede zijn, ware je zonder mij aan het noodlot ontsnapt, zou je, een weduwe, nu dan nog levenslust kennen? Hoe zou je in je eentje je veilig kunnen voelen? Met wie als trooster zou je treuren! |
namque ego (crede mihi),
si te quoque pontus haberet, te sequerer, coniunx, et me quoque pontus haberet. o utinam possim populos reparare paternis artibus atque animas formatae infundere terrae! nunc genus in nobis restat mortale duobus. |
365 |
Want ik, geloof me, zou,
als de zee ook jou had verzwolgen, jou volgen, echtgenote, en dan zou de zee ook mij verzwelgen. Ach, was ik maar in staat met de middelen van Prometheus het mensdom weer terug te brengen en geboetseerde aarde bezielen! Nu blijft heel het sterfelijk geslacht slechts in ons tweeën over. |
sic visum superis:
hominumque exempla manemus.' dixerat, et flebant: placuit caeleste precari numen et auxilium per sacras quaerere sortes. nulla mora est: adeunt pariter Cephesidas undas, ut nondum liquidas, sic iam vada nota secantes. |
370 |
Zo hebben de goden
besloten: wij blijven de enige mens-exemplaren.' Na deze woorden weenden zij: toen besloten zij zich tot de hemelse machten te wenden en door een orakel om hulp te vragen. Onverwijld trekken zij samen naar de wateren van de Cephisus, hoewel nog niet helder, doorklieven die wel weer hun vertrouwde bedding. |
inde ubi libatos
inroravere liquores vestibus et capiti, flectunt vestigia sanctae ad delubra deae, quorum fastigia turpi pallebant musco stabantque sine ignibus arae. ut templi tetigere gradus, procumbit uterque |
375 |
Zodra zij vandaar water
hebben geschept en over hun kleding en hoofd uit hebben gestort, richten zij hun schreden naar de tempel van de verheven godin, de toppen daarvan waren zonder glans door de slierten wier en haar altaren stonden zonder offervuur. Zodra zij voet gezet hadden in de tempel, wierpen zij zich beiden voorover |
pronus humi gelidoque
pavens dedit oscula saxo atque ita 'si precibus' dixerunt 'numina iustis victa remollescunt, si flectitur ira deorum, dic, Themi, qua generis damnum reparabile nostri arte sit, et mersis fer opem, mitissima, rebus!' |
380 |
en kusten schuchter de
koude steen op de grond en baden als volgt: 'Als goden, mild gestemd door een eerlijk gebed, zich laten vermurwen, als de toorn van de goden kan buigen, zeg dan, Themis, door welk gedrag de schade aan onze soort hersteld worden kan en breng redding, goedaardigste, in deze watersnood!' |
Mota dea est sortemque
dedit: 'discedite templo et velate caput cinctasque resolvite vestes ossaque post tergum magnae iactate parentis!' obstupuere diu: rumpitque silentia voce Pyrrha prior iussisque deae parere recusat, |
385 |
De godin werd ontroerd
en gaf dit orakel: 'Verlaat nu deze tempel, bedek jullie hoofd en ontgord jullie kleding en werp achter jullie rug de botten van onze grote moeder!' Lang waren zij onthust: als eerste verbrak Pyrrha de stilte en weigerde de opdracht van de godin uit te voeren, |
detque sibi veniam
pavido rogat ore pavetque laedere iactatis maternas ossibus umbras. interea repetunt caecis obscura latebris verba datae sortis secum inter seque volutant. inde Promethides placidis Epimethida dictis |
390 |
met benepen stem bood ze
verontschuldiging aan maar vreesde de schim van haar moeder te kwetsen door met haar botten te gooien. Intussen herhaalden zij de duistere, versluierde orakelwoorden bij zichzelf en onderling. Dan sust Prometheus' zoon Epimetheus' dochter met kalmerende taal: |
mulcet et 'aut fallax'
ait 'est sollertia nobis, aut (pia sunt nullumque nefas oracula suadent!) magna parens terra est: lapides in corpore terrae ossa reor dici; iacere hos post terga iubemur.' Coniugis augurio quamquam Titania mota est, |
395 |
'Ofwel', zegt hij, 'is
onze schranderheid vals, ofwel die 'Grote Moeder' (orakels zijn immers vroom en zetten niet tot misdadigs aan!) is de aarde: ik denk dat met 'botten' de stenen in het lichaam van de aarde aangeduid worden: ons wordt bevolen die achter onze rug te gooien'. Hoewel Pyrrha door de duiding van haar man wordt geraakt |
spes tamen in dubio est:
adeo caelestibus ambo diffidunt monitis; sed quid temptare nocebit? descendunt: velantque caput tunicasque recingunt et iussos lapides sua post vestigia mittunt. saxa (quis hoc credat, nisi sit pro teste vetustas?) |
400 |
is hun verwachting
terughoudend: zozeer twijfelen beiden aan de hemelse opdracht; maar wat kwaad kan het een poging te wagen? Zij gaan naar buiten, bedekken hun hoofd en maken hun tuniek los en de stenen uit de opdracht werpen ze achter hun voeten. De stenen (wie zal dit geloven als de traditie hiervoor niet garant staat?) |
ponere duritiem coepere
suumque rigorem mollirique mora mollitaque ducere formam. mox ubi creverunt naturaque mitior illis contigit, ut quaedam, sic non manifesta videri forma potest hominis, sed uti de marmore coepta |
405 |
beginnen hun hardheid en
onwrikbaarheid te verliezen en allengs te verwekelijken en, eenmaal zacht, ook vorm te ontwikkelen. Al gauw, zodra zij zich hebben ontwikkeld en hun een goedaardiger aard dan tevoren ten deel is gevallen, worden ze ongeveer een mensenvorm, zij het nog niet helemaal naar uiterlijk, maar meer als een marmeren vorm, |
non exacta satis
rudibusque simillima signis, quae tamen ex illis aliquo pars umida suco et terrena fuit, versa est in corporis usum; quod solidum est flectique nequit, mutatur in ossa, quae modo vena fuit, sub eodem nomine mansit, |
410 |
nog onvoldoende voltooid
en meest gelijkend op standbeelden in wording, wat echter daarvan een beetje vochtig en sap was, dat is gebruikt voor verandering in vlees, wat stijf en onbuigzaam is wordt veranderd in botten, wat zoëven nog ader is geweest, is onder dezelfde naam voort blijven bestaan. |
inque brevi spatio
superorum numine saxa missa viri manibus faciem traxere virorum et de femineo reparata est femina iactu. inde genus durum sumus experiensque laborum et documenta damus qua simus origine nati. |
415 |
En in een oogwenk hebben
door de macht van de goden de stenen gegooid door de handen van de man een mannen-uiterlijk gekregen en die van de worp van de vrouw hebben een vrouwengestalte gekregen. Daardoor zijn wij een stevig geslacht, gehard tegen beproeving en geven er blijk van van welke oorsprong wij afkomstig zijn. |
Andere schepsels; Python en Apollo (416 - 451) |
Cetera diversis tellus
animalia formis sponte sua peperit, postquam vetus umor ab igne percaluit solis, caenumque udaeque paludes intumuere aestu, fecundaque semina rerum vivaci nutrita solo ceu matris in alvo |
420 |
De aarde heeft vanzelf
de overige diersoorten in allerlei vormen voortgebracht, nadat het vroegere vocht onder invloed van de zonnewarmte verdampt was en de drek en drassige moerassen door de hitte zijn gaan zwellen en vruchtdragende zaden, gevoed door de levenskrachtige bodem |
creverunt faciemque
aliquam cepere morando. sic ubi deseruit madidos septemfluus agros Nilus et antiquo sua flumina reddidit alveo aetherioque recens exarsit sidere limus, plurima cultores versis animalia glaebis |
425 |
als in de moederschoot
gegroeid zijn en allengs een of andere gedaante aangenomen hebben. Toen zo de Nijl met zijn zeven mondingen de overstroomde akkers verlaten had en zijn wateren weer teruggegeven had aan de oude bedding en het verse slib verwarmd was door de zon aan de hemel, troffen de boeren heel wat dieren aan |
inveniunt et in his
quaedam modo coepta per ipsum nascendi spatium, quaedam inperfecta suisque trunca vident numeris, et eodem in corpore saepe altera pars vivit, rudis est pars altera tellus. quippe ubi temperiem sumpsere umorque calorque, |
430 |
bij het ploegen en
daaronder nu eens exemplaren die net aan het ontstaan waren en andere zo te zien onvolgroeid en onvolledig en vaak ook is in hetzelfde lichaam het ene deel levend terwijl een ander deel nog ongevormde aarde is. Want zodra vocht en warmte in evenwicht gaan komen |
concipiunt, et ab his
oriuntur cuncta duobus, cumque sit ignis aquae pugnax, vapor umidus omnes res creat, et discors concordia fetibus apta est. ergo ubi diluvio tellus lutulenta recenti solibus aetheriis altoque recanduit aestu, |
435 |
dragen zij vrucht en
ontstaat uit deze twee alles. Hoewel vuur en water strijdig zijn, schept de vochtige damp hiervan alles en is hun weerspannige eendracht geschikt voor broed. Toen dus de aarde, nog drassig door de zondvloed, door de zon aan de hemel en zijn hitte weer opgewarmd is, |
edidit innumeras
species; partimque figuras rettulit antiquas, partim nova monstra creavit. Illa quidem nollet, sed te quoque, maxime Python, tum genuit, populisque novis, incognita serpens, terror eras: tantum spatii de monte tenebas. |
440 |
heeft ze ontelbare
soorten tot leven gebracht en hen deels in hun vroegere gedaante hersteld maar deels ook nieuwe creaties gemaakt. Zij had dat zeker niet gewild, maar ook jou, reusachtige Python, heeft zij toen gebaard en voor de nieuwe mensheid was jij, onbekend kruipdier, een verschrikking: zoveel ruimte als een berg besloeg jij. |
hunc deus arcitenens,
numquam letalibus armis ante nisi in dammis capreisque fugacibus usus, mille gravem telis exhausta paene pharetra perdidit effuso per vulnera nigra veneno. neve operis famam posset delere vetustas, |
445 |
Hem heeft de
boogdragende god, die zijn dodelijk wapen tot dan slechts in placht te zetten bij schichtige gemsen en bokjes, met ontelbare pijlen uit zijn leegrakende koker te gronde gericht: uit zijn gitzwarte wonden stroomde rijkelijk gif. De roem van deze daad zou de ouderdom niet kunnen wissen: |
instituit sacros celebri
certamine ludos, Pythia de domitae serpentis nomine dictos. hic iuvenum quicumque manu pedibusve rotave vicerat, aesculeae capiebat frondis honorem. nondum laurus erat, longoque decentia crine tempora cingebat de qualibet arbore Phoebus. |
450 |
hij stelde heilige
spelen in met vermaarde wedstrijden 'Pythische' genoemd naar de naam van de verslagen slang. Elke jongen die hier zegevierde met hand, voet of wiel oogste de eer van een eikenkrans want de laurier bestond nog niet; Apollo moest zijn prachtig hoofd met lange lokken nog tooien met het loof van een andere boom. |
Apollo en Daphne (452 - 567) |
Primus amor Phoebi
Daphne Peneia, quem non fors ignara dedit, sed saeva Cupidinis ira, Delius hunc nuper, victa serpente superbus, viderat adducto flectentem cornua nervo |
455 |
De eerste liefde van
Phoebus was Daphne, dochter van Peneüs; hem schonk die niet het blinde lot maar een driftbui van Cupido: de Deliër had hem, trots op zijn slangoverwinning, pas nog zijn boog zien spannen met strakke pees en uitgeroepen: |
'quid' que 'tibi,
lascive puer, cum fortibus armis?' dixerat: 'ista decent umeros gestamina nostros, qui dare certa ferae, dare vulnera possumus hosti, qui modo pestifero tot iugera ventre prementem stravimus innumeris tumidum Pythona sagittis. |
460 |
'Wat moet jij,
kwajongen, met wapens voor strijders? Die uitdossing hoort meer rond mijn schouders, waar ik toch trefzeker wild kan verwonden, trefzeker ook een vijand, ik die onlangs nog de opgeblazen Python, met zijn giftige buik enorme gebieden tyranniserend, met een pijlenhagel om heb gelegd! |
tu face nescio quos esto
contentus amores inritare tua, nec laudes adsere nostras!' filius huic Veneris 'figat tuus omnia, Phoebe, te meus arcus' ait; 'quantoque animalia cedunt cuncta deo, tanto minor est tua gloria nostra.' |
465 |
Wees jij er nou tevreden
mee met jouw fakkeltje her en der lusten te wekken maar probeer niet ook nog onze roem te claimen!' Venus' zoon riep hem daarop toe: 'Jouw boog, Phoebus, mag dan alles treffen, de mijne treft jou; en zoveel als al wat ademt onderdoet voor een god, zoveel verbleekt jouw roem bij de onze!' |
dixit et eliso percussis
aere pennis inpiger umbrosa Parnasi constitit arce eque sagittifera prompsit duo tela pharetra diversorum operum: fugat hoc, facit illud amorem; quod facit, auratum est et cuspide fulget acuta, |
470 |
Na deze woorden
doorkliefde hij de lucht met wiekende vleugels, landde op de schaduwrijke Parnassus-top en trok uit zijn koker twee pijlen tevoorschijn met verschillende werking: de ene verjaagt liefde, de andere wekt hem op. Die opwekt is van goud en schittert met scherpe punt |
quod fugat, obtusum est
et habet sub harundine plumbum. hoc deus in nympha Peneide fixit, at illo laesit Apollineas traiecta per ossa medullas; protinus alter amat, fugit altera nomen amantis silvarum latebrīs captivarumque ferarum |
475 |
maar de die verjaagt is
stomp en heeft lood aan zijn schacht. Deze schoot de god af op de Peneïsche nimf, maar met de ander doorboorde hij Apollo's ribbenkast en trof hem in zijn hart. Op slag was hij verliefd, maar zij wil zelfs van het woord 'geliefde' niet weten en vindt vreugde in de dekking van bos met zijn wildbuit, |
exuviīs gaudens
innuptaeque aemula Phoebes: vitta coercebat positos sine lege capillos. multi illam petiere, illa aversata petentes inpatiens expersque viri nemora avia lustrat nec, quid Hymen, quid Amor, quid sint conubia curat. |
480 |
prat op haar status in
het spoor van de ongebonden Artemis: een haarband hield haar onverzorgde haren in toom. Velen dingen naar haar, zij wijst de kandidaten vol afkeer af en zonder ervaring met mannen zwerft zij door de wilde wouden en maalt niet om wat bruiloft, wat lust, wat huwelijk betekent. |
saepe pater dixit:
“generum mihi, filia, debes,” saepe pater dixit: “debes mihi, nata, nepotes”; illa velut crimen taedās exosa iugalēs pulchra verecundo suffuderat ora rubore inque patris blandīs haerens cervice lacertīs |
485 |
Vaak zei haar
vader:'Meisje, je bent me een schoonzoon verschuldigd' vaak ook;'Dochter, je bent me kleinkinderen verschuldigd'; maar zij, met een afkeer voor trouwen als gold het een misdaad, dekte dan haar mooi gezichtje toe met een blos van schaamte en sloeg haar armen smekend om de hals van haar vader: |
“da mihi perpetuā,
genitor carissime,” dīxit “virginitate frui! dedit hoc pater ante Dianae.” ille quidem obsequitur, sed te decor iste quod optas esse vetat, votoque tuo tua forma repugnat: Phoebus amat visaeque cupit conubia Daphnes, |
490 |
'Laat mij, liefste
papaatje, een blijvende maagdelijkheid koesteren! Dat heeft voorheen ook aan Diana haar vader gegund.' Hij gaf haar dan wel gehoor, maar die verwenste bekoorlijkheid ontzegt jou wat je verlangt, jouw schoonheid dwarsboomt je wens: Phoebus valt voor Daphne als hij haar eenmaal ziet en wil meer |
quodque cupit, sperat,
suaque illum oracula fallunt, utque leves stipulae demptis adolentur aristis, ut facibus saepes ardent, quas forte viator vel nimis admovit vel iam sub luce reliquit, sic deus in flammas abiit, sic pectore totō |
495 |
maar wat hij begeert en
najaagt, daar baat hem zijn orakelkracht niet: zoals korte stoppels branden als de aren geoogst zijn, zoals door fakkels een heg in vlam gaat, waar een nonchalante reiziger te dichtbij kwam of het vuur in de ochtend daar achterliet zo werd de god een en al vlam, zo staat zijn hart in lichterlaaie |
uritur et sterilem
sperando nutrit amorem. spectat inornatos collo pendere capillos et “quid, si comantur?” ait. videt igne micantes sideribus similes oculos; videt oscula, quae non est vidisse satis; laudat digitosque manusque |
500 |
en voedt hij zijn
uitzichtloze begeerte door hoop. Hij ziet haar haren onverzorgd over haar hals hangen en verzucht: 'Ach, als díe eens opgemaakt werden!' Ogen ziet hij fonkelen als sterren; lippen die niet bij gezien zijn mogen blijven adembenemend acht hij haar vingers, haar handen, |
bracchiaque et nudos
media plus parte lacertos; si qua latent, meliora putat. fugit ocior aura illa levi neque ad haec revocantis verba resistit: “nympha, precor, Penei, mane! non insequor hostis; nympha, mane! sic agna lupum, sic cerva leonem, |
505 |
haar polsen, haar armen,
grotendeels onbedekt: wat verborgen is, acht hij nog mooier. Maar haar vlucht is sneller dan de wind en zij weerstaat deze woorden waarmee hij haar terugroept: 'Peneîsche nimf, ik smeek je, blijf staan! Zie geen engerd in mij; meisje, wacht! Zo vlucht het lam voor de wolf, het hert voor de leeuw |
sic aquilam penna
fugiunt trepidante columbae, hostes quaeque suos: amor est mihi causa sequendi! me miserum! ne prona cadas indignave laedi crura notent sentes et sim tibi causa doloris! aspera, qua properas, loca sunt: moderatius, oro, |
510 |
zo poogt de duif met
trillende vleugels te ontsnappen aan de arend: elk aan zijn natuurlijke vijand: maar achter mijn jacht schuilt liefde! Oh ik ongelukkige! Pas op, val niet, trap niet met je onschuldige benen in doornen zodat ik dan de schuld van jouw leed word! Waar jij voortijlt is het een gribus: loop toch wat kalmer, bid ik je |
curre fugamque inhibe,
moderatius insequar ipse. cui placeas, inquire tamen: non incola montis, non ego sum pastor, non hic armenta gregesque horridus observo. nescis, temeraria, nescis, quem fugias, ideoque fugis: mihi Delphica tellus |
515 |
en houd je pas in, dan
zal ík wat kalmer volgen. Vraag liever WIE naar je reikt: geen bergbewoner ben ik noch een herder, nee, ik hoed hier geen runderen of schapen, ver van beschaving. Nee, kruidjeroermeniet, je weet niet voor wie je op de loop bent en daarom ga je ervandoor: mijn domein omvat |
et Claros et Tenedos
Patareaque regia servit; Iuppiter est genitor; per me, quod eritque fuitque estque, patet; per me concordant carmina nervis. certa quidem nostra est, nostra tamen una sagitta certior, in vacuo quae vulnera pectore fecit! |
520 |
Delphi en Claros en
Tenedos, alsmede de koningszetel van Patara; Mijn vader is Jupiter; door mij wordt duidelijk wat is, was en zijn zal, door mij harmoniëren gedichten met de muziek van snaren; trefzeker is ons schot, zekerder nog dan de onze die ene pijl die een wond sloeg in mijn kwetsbaar hart! |
inventum medicina meum
est, opiferque per orbem dicor, et herbarum subiecta potentia nobis. ei mihi, quod nullīs amor est sanabilis herbīs nec prosunt domino, quae prosunt omnibus, artēs!” Plura locuturum timido Peneia cursu |
525 |
De uitvinding van de
geneeskunst is mijn, mondiaal heet ik 'dokter' en de kracht van kruiden is ons domein. Arme ik: tegen de liefde is geen enkel kruid gewassen en de kunde die iedereen van nut is laat de meester in de steek!' Zijn verdere woorden ontvluchtte de Peneïsche met angstige tred |
fugit cumque ipso verba
inperfecta reliquit, tum quoque visa decens; nudabant corpora venti, obviaque adversas vibrabant flamina vestes, et levis inpulsos retro dabat aura capillos, auctaque forma fuga est.sed enim non sustinet ultra |
530 |
en liet met hemzelf zijn
woorden vruchteloos achter. Toen leek zij extra bekoorlijk: de wind gaf haar lichaam prijs, vlagen tegenwind lieten haar kleding opwaaien en een zachte bries greep haar haren en blies die naar achteren: en in haar vlucht werd zij nog aantrekkelijker: natuurlijk vermorst |
perdere blanditias
iuvenis deus, utque monebat ipse Amor, admisso sequitur vestigia passu. ut canis in vacuo leporem cum Gallicus arvo vidit, et hic praedam pedibus petit, ille salutem; alter inhaesuro similis iam iamque tenere |
535 |
de goddelijke jongeling
geen tijd meer aan gefleem en waar Amor zelf daartoe aanzet, volgt hij haar spoor met versnelde pas. Zoals een Gallische hond in het vrije veld een haas ziet en hij die prooi najaagt, maar die rent voor zijn leven: de één lijkt hem te pakken te krijgen en hem elk moment |
sperat et extento
stringit vestigia rostro, alter in ambiguo est, an sit conprensus, et ipsis morsibus eripitur tangentiaque ora relinquit: sic deus et virgo est hic spe celer, illa timore. qui tamen insequitur pennis adiutus Amoris, |
540 |
vast te hebben en met
zijn uitgestoken snuit de poten al te raken, terwijl de ander al onzeker is of hij al gegrepen is en hij zich aan de eigenlijke beet moet ontrukken en zich aan de bijtende bek ontworstelen: zo snel zijn de god en het meisje: de een door hoop, de ander uit angst. Toch is de achtervolger geholpen door Amors vleugels de vlugste en |
ocior est requiemque
negat tergoque fugacis inminet et crinem sparsum cervicibus adflat. viribus absumptis expalluit illa citaeque victa labore fugae spectans Peneidas undas “fer, pater,” inquit “opem! si flumina numen habetis, |
545 |
gunt zich geen rust en
zit de vluchtster al zo dicht op de huid dat hij tegen haar haren puft die van haar hoofd neerhangen. Nu haar krachten uitgeput zijn verbleekt zij en, doodmoe van het snelle vluchten, hijgt zij bij het zien van de stroom Peneüs: "Help, papa! Als jullie, rivieren, de macht van goden bezitten,vernietig dan |
qua nimium placui,
mutando perde figuram!”547 vix prece finitā torpor gravis occupat artūs,548 mollia cinguntur tenui praecordia libro,549 in frondem crinēs, in ramos bracchia crescunt,550 |
550 |
door een verandering
mijn uiterlijk waarmee ik al te veel behaagd heb!" Prompt na deze bede maakt een zware loomheid zich van haar meester, haar zachte borst wordt omwonden door een fijne bast, haar haren vergroeien tot lover, haar armen tot takken, |
pes modo tam velox
pigris radicibus haeret, ora cacumen habet: remanet nitor unus in illa. Hanc quoque Phoebus amat positaque in stipite dextra sentit adhuc trepidare novo sub cortice pectus complexusque suis ramos ut membra lacertis |
555 |
haar zo pas nog rappe
voeten verstarren tot wortels, een kruin omwelft haar gezicht: maar dezelfde charme blijft haar eigen. Ook deze mint Phoebus en door zijn hand op de stam te leggen voelt hij haar hart nog kloppen onder de schors en als hij zijn armen om de takken als ledematen legt |
oscula dat ligno;
refugit tamen oscula lignum. cui deus “at, quoniam coniunx mea non potes esse, arbor eris certe” dixit “mea! semper habebunt te coma, te citharae, te nostrae, laure, pharetrae; tu ducibus Latiis aderis, cum laeta Triumphum |
560 |
drukt hij kussen op het
hout, maar het hout ontwijkt toch die kussen. Tot haar zegt de god: "Wel, nu je mijn echtgenote niet kunt wezen zul je in ieder geval mijn boom zijn! Altijd zal mijn hoofdhaar jou dragen, jou mijn cither, jou onze pijlkoker, laurier; jij zult de leiders van Latium vergezellen wanneer vreugdekreten |
vox canet et visent
longās Capitolia pompās; postibus Augustis eadem fidissima custos ante fores stabis mediamque tuebere quercum, utque meum intonsīs caput est iuvenale capillīs, tu quoque perpetuōs semper gere frondis honorēs!” |
565 |
'Triomf' zullen roepen
en de Capitolen de lange processies zullen zien jij zult ook als trouwste bewaker aan de deurposten van Augustus staan en toezien op het eikenloof in het midden en zoals mijn jongenshoofd het hoofdhaar ongeknipt draagt mag ook jij blijvend de eeuwige eer van je lover dragen!' |
finierat Paean: factis
modo laurea ramis adnuit utque caput visa est agitasse cacumen. |
Zo rondde hij zijn Paean
af: de laurier knikte hem met de zojuist ontstane takken toe en scheen haar kruin als een hoofd te bewegen. |
Juppiter, Juno en Io (568 - 624) |
Est nemus Haemoniae,
praerupta quod undique claudit silva: vocant Tempe; per quae Peneos ab imo effusus Pindo spumosis volvitur undis |
570 |
Er ligt een bosrijk dal
in Haemonië dat aan alle kanten afgesloten wordt door hoog woud: 'Tempe' heet het; daardoorheen stroomt de Peneus vanaf de voet van de Pindus komend in bruisende golven |
deiectuque gravi tenues
agitantia fumos nubila conducit summisque adspergine silvis inpluit et sonitu plus quam vicina fatigat: haec domus, haec sedes, haec sunt penetralia magni amnis, in his residens facto de cautibus antro, |
575 |
en een zware waterval
wekt nevels met fijne dampen, besprenkelt de boomtoppen met stuifregens en vermoeit met zijn gedreun de wijde omtrek: hier is de woonst, hier de verblijfplaats, hier het nest van deze grote stroomgod, hier resideert hij in grotten in de rots, |
undis iura dabat
nymphisque colentibus undas. conveniunt illuc popularia flumina primum, nescia, gratentur consolenturne parentem, populifer Sperchios et inrequietus Enipeus Apidanosque senex lenisque Amphrysos et Aeas, |
580 |
het water en de nimfen
die in het water huizen legde hij zijn wetten op. Daarheen kwamen bijeen vooreerst alle bekende rivieren onwetend, om de vader te bezoeken en te troosten: de Spercheius met zijn peppels en de onvermoeibare Enipeus en ook de oude Apidanus en de kalme Amphrysus en Aeas, |
moxque amnes alii, qui,
qua tulit inpetus illos, in mare deducunt fessas erroribus undas. Inachus unus abest imoque reconditus antro fletibus auget aquas natamque miserrimus Io luget ut amissam: nescit, vitane fruatur |
585 |
dan ook alle stromen,
die, waarlangs hun drang hen drijft, naar zee omlaag hun moede water dragen. Inachus alleen ontbreekt want achterin zijn grot verborgen vermeerdert hij met tranen nog de watervloed en rouwt droef om Io, zijn verloren gewaande dochter: hij weet niet of zij nog in leven is |
an sit apud manes; sed
quam non invenit usquam, esse putat nusquam atque animo peiora veretur. Viderat a patrio redeuntem Iuppiter illam flumine et 'o virgo Iove digna tuoque beatum nescio quem factura toro, pete' dixerat 'umbras |
590 |
of in het schimmenrijk,
want die hij nergens vindt acht hij nergens te zijn en in zijn hart vreest hij nog erger. - Juppiter had haar uit haar vader-rivier zien komen en verzucht: 'Ach, meisje, die Juppiter waardig bent maar 'weet ik veel' geluk gaat brengen met jouw liefdesdaad, kom naar het lommer van |
altorum nemorum' (et
nemorum monstraverat umbras) 'dum calet, et medio sol est altissimus orbe! quodsi sola times latebras intrare ferarum, praeside tuta deo nemorum secreta subibis, nec de plebe deo, sed qui caelestia magna |
595 |
diepe wouden' (en hij
toonde ook het lommer van die wouden) 'zolang de warmte drukt en de zon op het hoogst staat van zijn ommegang! Maar als je bang bent om in je eentje de schuilplaatsen van wilde dieren te betreden: je zult veilig onder goddelijke hoede de diepten van de wouden binnengaan, en niet van zo maar een god maar van mij die de scepter |
sceptra manu teneo, sed
qui vaga fulmina mitto. ne fuge me!' fugiebat enim. iam pascua Lernae consitaque arboribus Lyrcea reliquerat arva, cum deus inducta latas caligine terras occuluit tenuitque fugam rapuitque pudorem. |
600 |
van het hemelrijk
hanteer en die de vlucht van bliksems beheer. Nee, vlucht niet voor mij!' zij poogde immers te ontkomen en had de weiden van Lerna al achter zich gelaten en de velden rond de Lyrceumberg met hun bossen toen de god de wijde aarde onder een neveldek verborg,het meisje ving en haar onschuld stal. |
- Interea medios Iuno
despexit in Argos et noctis faciem nebulas fecisse volucres sub nitido mirata die, non fluminis illas esse, nec umenti sensit tellure remitti; atque suus coniunx ubi sit circumspicit, ut quae |
605 |
Juno, intussen, keek
neer op centraal Argos en verbaasde zich dat snelle nevels de aanblik van een nacht veroorzaakten bij volle dag en dat het geen damp van een rivier betrof of dat de aarde, vochtig, mist opzond; zij keek zoekend om zich heen waar toch haar echtgenoot was, daar zij |
deprensi totiens iam
nosset furta mariti. quem postquam caelo non repperit, 'aut ego fallor aut ego laedor' ait delapsaque ab aethere summo constitit in terris nebulasque recedere iussit. coniugis adventum praesenserat inque nitentem |
610 |
de escapades van haar zo
vaak betrapte man wel kende. Als ze hem in de hemel niet gevonden heeft verzucht ze: 'Ofwel heb ik het mis ofwel is dit een misser jegens mij en neergedaald uit het hemelhoog stelt zij zich op de aarde op en drijft de nevels heen. Hij had de komst van zijn vrouw voorvoeld en het voorkomen |
Inachidos vultus
mutaverat ille iuvencam; bos quoque formosa est. speciem Saturnia vaccae, quamquam invita, probat nec non, et cuius et unde quove sit armento, veri quasi nescia quaerit. Iuppiter e terra genitam mentitur, ut auctor |
615 |
van Inachos' dochter
veranderd in die van een koe;en ook dat rund is welgevormd; ondanks zichzelf moet de Saturnus-dochter de pracht van de koe erkennen en vraagt van wie, vanwaar en uit welke kudde die is, alsof ze van de prins geen kwaad vermoedt Juppiter jokt dat zij uit de aarde is ontsproten hopend dat hij als |
desinat inquiri: petit
hanc Saturnia munus. quid faciat? crudele suos addicere amores, non dare suspectum est: Pudor est, qui suadeat illinc, hinc dissuadet Amor. victus Pudor esset Amore, sed leve si munus sociae generisque torique |
620 |
schuldige buiten schot
blijft: dan wil Juno haar ten geschenke. Wat moet hij doen? Te pijnlijk is het zijn liefde te bekennen maar het geschenk weigeren te verdacht: Schaamte dringt hem ertoe, maar liefde houdt hem ervan af: Liefde zou Schaamte overwinnen maar als hij zijn partner in afkomst en verbintenis een zo nietig |
vacca negaretur, poterat
non vacca videri! Paelice donata non protinus exuit omnem diva metum timuitque Iovem et fuit anxia furti, donec Arestoridae servandam tradidit Argo. |
geschenk als een koe zou
weigeren, dan kon die wel eens geen koe meer lijken! Hoewel de minnares haar uitgeleverd werd, kon de godin niet op slag haar zorg afleggen en bleef zij bezorgd om Juppiter en bevreesd voor bedrog totdat zij haar kon overdragen aan Argus, Arestors zoon. |
Argus bewaakt Io (625 - 688) |
centum luminibus cinctum
caput Argus habebat inde suis vicibus capiebant bina quietem, cetera servabant atque in statione manebant. constiterat quocumque modo, spectabat ad Io, ante oculos Io, quamvis aversus, habebat. luce sinit pasci; cum sol tellure sub alta est, |
625 630 |
Een hoofd bezaaid met
honderd ogen heeft Argus voorts nemen er beurtelings twee rust terwijl de andere op hun post blijven en waken. Hoe hij ook staat, steeds heeft hij Io in het vizier en zelfs al draait hij zich om: hij houdt Io in het oog. Overdag laat hij haar grazen, maar als de zon diep onder de aarde |
claudit et indigno
circumdat vincula collo. frondibus arboreis et amara pascitur herba. proque toro terrae non semper gramen habenti incubat infelix limosaque flumina potat. illa etiam supplex Argo cum bracchia vellet |
635 |
zinkt, sluit hij haar op
en legt een strop om haar onschuldige nek. Zij voedt zich met boombladeren en bittere kruiden. In plaats van een sofa vleit de ongelukkige zich op de aarde die niet altijd gras draagt en drinkt zij het modderige rivierwater. Zelfs als zij smekend haar armen opheffen wil naar Argus, |
tendere, non habuit,
quae bracchia tenderet Argo, conatoque queri mugitus edidit ore pertimuitque sonos propriaque exterrita voce est. venit et ad ripas, ubi ludere saepe solebat, Inachidas: rictus novaque ut conspexit in unda |
640 |
heeft zij niets wat zij
naar Argus als armen uitstrekken kan, en als zij een poging doet om te klagen komt er geloei uit haar mond en zij wordt hevig ontsteld en verschrikt door haar eigen stemgeluid. Ook komt ze bij de oever van de Inachus, waar zij vaak speelde, maar zodra ze in het water haar muil en nieuwe horens weerspiegeld ziet slaat de schrik |
cornua, pertimuit seque
exsternata refugit. naides ignorant, ignorat et Inachus ipse, quae sit; at illa patrem sequitur sequiturque sorores et patitur tangi seque admirantibus offert. decerptas senior porrexerat Inachus herbas: |
645 |
haar om het hart en
buiten zichzelf slaat ze voor zichzelf op de vlucht. De waternimfen hebben niet door, zefs Inachus weet niet wie zij is, terwijl zij haar vader schaduwt en ook haar zussen en zich laat strelen en zich aanbiedt aan haar bewonderaars. De oude Inachus plukte gras en hield het haar voor: |
illa manus lambit
patriisque dat oscula palmis nec retinet lacrimas et, si modo verba sequantur, oret opem nomenque suum casusque loquatur; littera pro verbis, quam pes in pulvere duxit, corporis indicium mutati triste peregit. |
650 |
zij likte zijn handen en
overlaadde zijn handpalm met kussen en liet haar tranen de vrije loop en zou, als woorden konden volgen, om hulp hebben gesmeekt en haar naam en situatie hebben genoemd; in plaats van woorden hebben letters die haar hoef in het stof trekt de droeve boodschap van haar lijfsverandering overgebracht. |
'me miserum!' exclamat
pater Inachus inque gementis cornibus et nivea pendens cervice iuvencae 'me miserum!' ingeminat; 'tune es quaesita per omnes nata mihi terras? tu non inventa reperta luctus eras levior! retices nec mutua nostris |
655 |
'Ik, ongelukkige', roept
vader Inachus uit terwijl hij zich vastklampt aan de horens en sneeuwwitte nek van het kalf dat zucht, 'ik ongelukkige', herhaalt hij, 'ben jij dus mijn dochter naar wie ik over heel de wereld gezocht heb? Toen je niet gevonden was was de rouw om jou toch draaglijker! Je zwijgt en geeft niet in taal antwoord |
dicta refers, alto
tantum suspiria ducis pectore, quodque unum potes, ad mea verba remugis! at tibi ego ignarus thalamos taedasque parabam, spesque fuit generi mihi prima, secunda nepotum. de grege nunc tibi vir, nunc de grege natus habendus. |
660 |
op mijn woorden maar
loost slechts diepe zuchten uit de grond van je hart en beantwoordt mijn woorden met geloei, het enige dat je kunt! En ik, onwetend, bereidde een huwelijksfeest voor je voor, met bruiloftfakkels en koesterde de verwachting van een schoonzoon eerst en dan van kleinkinderen. Nu moet je je een man zoeken in de kudde, nu uit de kudde een zoon krijgen. |
nec finire licet tantos
mihi morte dolores; sed nocet esse deum, praeclusaque ianua leti aeternum nostros luctus extendit in aevum.' talia maerenti stellatus submovet Argus ereptamque patri diversa in pascua natam |
665 |
En ik kan niet eens door
de dood paal en perk stellen aan mijn zo grote smart nee, een god zijn vormt een obstakel, en doordat de deur van de dood is gesloten strekt dat onze smart uit tot in alle eeuwigheid'. Terwijl hij deze treurzang uit, haalt de sterbezaaide Argus haar weg en drijft de van haar vader gescheiden dochter naar verafgelegen weides; |
abstrahit. ipse procul
montis sublime cacumen occupat, unde sedens partes speculatur in omnes. Nec superum rector mala tanta Phoronidos ultra ferre potest natumque vocat, quem lucida partu Pleias enixa est letoque det imperat Argum. |
665 |
zelf bezet hij daar een
vergelegen, hoge bergtop, waar gezeten hij naar alle kanten spiedt. Maar de godenheerser kan dan niet langer de ellende van Phoronis' zus verdragen en ontbiedt de zoon die hij bij de pleiade Maia heeft, Mercurius, en commandeert hem Argus aan de dood te schenken. |
parva mora est alas
pedibus virgamque potenti somniferam sumpsisse manu tegumenque capillis. haec ubi disposuit, patria Iove natus ab arce desilit in terras; illic tegumenque removit et posuit pennas, tantummodo virga retenta est: |
675 |
Prompt neemt deze de
vleugels voor zijn schoenen en zijn slaapbrengende staf in zijn goddelijke hand en de helm voor zijn haren. Zodra hij dat geregeld heeft duikt Juppiters zoon vanaf zijn vaders berg naar de aarde; daar legt hij zijn bedekking af en bergt zijn vleugels op; alleen zijn staf behoudt hij: |
hac agit, ut pastor, per
devia rura capellas dum venit abductas, et structis cantat avenis. voce nova captus custos Iunonius 'at tu, quisquis es, hoc poteras mecum considere saxo' Argus ait; 'neque enim pecori fecundior ullo |
680 |
hiermee drijft hij als
een herder geiten, meegelokt waar hij maar kwam, door afgelegen velden terwijl hij op een pansfluit een wijsje blaast. Betoverd door door de ongewone klanken zegt Juno's bewaker: 'Gij, wie gij ook zijt, kunt toch beter bij mij op deze rots gaan zitten', zegt Argus, nergens immers is voor het vee een malser gras te vinden |
herba loco est, aptamque
vides pastoribus umbram.' Sedit Atlantiades et euntem multa loquendo detinuit sermone diem iunctisque canendo vincere harundinibus servantia lumina temptat. ille tamen pugnat molles evincere somnos |
685 |
of vind je voor een
herder een geschikter schaduwplek. Daar zit de kleinzoon van Atlas al en brengt de loop van de dag tot rust met gebabbel en veel verhalen en met zijn herdersfluit poogt hij de waakse ogen te overmannen. De ander echter vecht tegen de verlokkende slaap en |
et, quamvis sopor est
oculorum parte receptus, parte tamen vigilat. quaerit quoque (namque reperta fistula nuper erat), qua sit ratione reperta. |
hoewel de sluimer al een
deel der ogen heeft bevangen toch waakt hij nog met een ander deel; hij vraagt zelfs over de fluit (want die was nog maar pas ontdekt) hoe die toch uitgevonden was. |
Mercurius praat Argus in slaap; Io weer nimf (689 - 746) |
Tum deus 'Arcadiae
gelidis sub montibus' inquit 'inter hamadryadas celeberrima Nonacrinas naias una fuit: nymphae Syringa vocabant. non semel et satyros eluserat illa sequentes et quoscumque deos umbrosaque silva feraxque rus habet. Ortygiam studiis ipsaque colebat virginitate deam; ritu quoque cincta Dianae |
690 695 |
Toen vertelde de god:
'In het koele gebergte van Arcadië leefde tussen de bosnimfen van het gebergte één zeer beroemde Najade;de nimfen noemden haar Syrinx. Meermalen was ze ontsnapt aan satyrs die jacht op haar maakten en en aan alle goden die het schaduwrijke woud en de vruchtbare aarde herbergden. Zelf zwoer zij trouw aan de Ortygische godin Diana en koesterde die door haar maagdelijkheid; ook door haar opgeschorte kleed |
falleret et posset credi
Latonia, si non corneus huic arcus, si non foret aureus illi; sic quoque fallebat. Redeuntem colle Lycaeo Pan videt hanc pinuque caput praecinctus acuta talia verba refert -- restabat verba referre |
700 |
á la Diana zou ze voor
haar kunnen doorgaan en Leto's dochter geacht kunnen worden als zij niet een hoornen boog droeg en de ander van goud; maar ook zo misleidde ze al. Toen zij van de heuvel Lycaeus kwam kreeg Pan haar in het vizier en, zijn hoofd omkranst met de scherpe pijnboom sprak hij: -- nu moest Mercurius alleen nog vertellen wat hij sprak |
et precibus spretis
fugisse per avia nympham, donec harenosi placidum Ladonis ad amnem venerit; hic illam cursum inpedientibus undis ut se mutarent liquidas orasse sorores, Panaque cum prensam sibi iam Syringa putaret, |
705 |
en hoe de nimf, zijn
woorden versmadend, langs onbegaanbare paden wegvluchtte totdat zij kwam bij het kalme water van de zandige Ladon; dat zij, in haar loop geremd door het water op haar vlucht, hier haar waterzusters gesmeekt had haar te veranderen, en dat Pan, in de mening dat hij Syrinx al te pakken had, in plaats |
corpore pro nymphae
calamos tenuisse palustres, dumque ibi suspirat, motos in harundine ventos effecisse sonum tenuem similemque querenti. arte nova vocisque deum dulcedine captum 'hoc mihi colloquium tecum' dixisse 'manebit,' |
710 |
van het lichaam van de
nimf rietstengels omklemde en dat, toen hij daarover zuchtte, zijn adem in het riet een teder gefuit voortbracht, een klaagzang gelijkend; dat de god, gegrepen door deze nieuwe vaardigheid en de lieflijkheid van dit geluid verklaard heeft:'Dit zal mijn contact met jou blijven |
atque ita disparibus
calamis conpagine cerae inter se iunctis nomen tenuisse puellae. talia dicturus vidit Cyllenius omnes subcubuisse oculos adopertaque lumina somno; supprimit extemplo vocem firmatque soporem |
715 |
en dat zodoende een rij
ongelijke rietstengels, onderling verbonden met was, de naam van het meisje hebben behouden. Terwijl hij al deze gebeurtenissen nog wilde vertellen zag de Cyllenische Mercurius alle ogen dichtvallen en de kijkers door de slaap oversluierd; terstond dempte hij zijn stem en verdiepte de sluimer nog |
languida permulcens
medicata lumina virga. nec mora, falcato nutantem vulnerat ense, qua collo est confine caput, saxoque cruentum deicit et maculat praeruptam sanguine rupem. Arge, iaces, quodque in tot lumina lumen habebas, |
720 |
door de luikende ogen
nog te strelen met zijn toverstaf. Direct toen hij de knikkeboller met zijn scherpe zwaard had getroffen waar het hoofd overgaat in de nek, stootte hij hem met boed overdekt van de rots af en bezoedelde zo het gesteente met bloed. Daar lig je nu, Argos, en wat je aan licht in zoveel ogen bezat |
exstinctum est,
centumque oculos nox occupat una. Excipit hos volucrisque suae Saturnia pennis collocat et gemmis caudam stellantibus inplet. protinus exarsit nec tempora distulit irae horriferamque oculis animoque obiecit Erinyn |
725 |
is gedoofd en één
duisternis maakte zich van honderd kijkers meester. Deze neemt Juno op en plaatst ze op de veren van haar vogel en bezaait zo haar staart met schitterende juwelen. Maar ze ontsteekt ook in woede en neemt terstond wraak, want de huiveringwekkende Erinyse waanzin, plaatst ze in ogen en hart |
paelicis Argolicae
stimulosque in pectore caecos condidit et profugam per totum exercuit orbem. ultimus inmenso restabas, Nile, labori; quem simulac tetigit, positisque in margine ripae procubuit genibus resupinoque ardua collo, |
730 |
van die slet uit de
Argolis en in haar borst wekt zij blinde prikkels en drijft haar voort in een vlucht over de hele aarde. Nijl, jij werd pas het einde van haar enorme inspanning; zodra ze jou had bereikt, vlijde ze haar knieën op je oeverrand en omhoogkijkend met achterwaarts gekeerde nek |
quos potuit solos,
tollens ad sidera vultus et gemitu et lacrimis et luctisono mugitu cum Iove visa queri finemque orare malorum. coniugis ille suae conplexus colla lacertis, finiat ut poenas tandem, rogat 'in' que 'futurum |
735 |
haar gezicht naar de
sterren geheven, meer kon ze immers niet, en scheen met kermen en tranen en droefklinkend geloei tegen Juppiter te klagen en te smeken om een einde aan haar kwelling. Die legde zijn armen om de hals van zijn eega en vroeg haar nu eidelijk een einde te maken aan de straf en bezwoer haar |
pone metus' inquit:
'numquam tibi causa doloris haec erit,' et Stygias iubet hoc audire paludes. Ut lenita dea est, vultus capit illa priores fitque, quod ante fuit: fugiunt e corpore saetae, cornua decrescunt, fit luminis artior orbis, |
740 |
'Leg af je angst voor de
toekomst; nooit meer zal zij een reden voor je zijn voor verdriet' en hij beval de Stygische wateren dit te horen. - Toen de godin zo mild was gestemd, kreeg Io haar vroegere uiterlijk weer en werd weer wat ze voorheen was: de ruwe vacht verdween van haar lijf, haar horens schrompelden weg, haar koeienogen verkleinden, |
contrahitur rictus,
redeunt umerique manusque, ungulaque in quinos dilapsa absumitur ungues: de bove nil superest formae nisi candor in illa. officioque pedum nymphe contenta duorum erigitur metuitque loqui, ne more iuvencae mugiat, et timide verba intermissa retemptat. |
745 |
haar muil trok samen en
terug keerden haar schouders en handen, haar hoeven maakten plaats voor elk vijf vingers: van een koe bleef niets meer over of het moest de glans van haar schoonheid zijn. en de nimf, blij met het gebruik van twee benen, richtte zich op en schroomde te spreken, bang dat ze nog als een kalfje zou gaan loeien en schuchter probeerde ze weer de lang verwaarloosde woorden. |
Epaphus en Phaëthon (747 - 779) |
Nunc dea linigera
colitur celeberrima turba. huic Epaphus magni genitus de semine tandem creditur esse Iovis perque urbes iuncta parenti templa tenet. fuit huic animis aequalis et annis |
750 |
Nu wordt zij als godin
vereerd door drommen in linnen gehuld. Bij haar wordt Epaphus de zoon geacht uit het zaad van de grote Juppiter en in alle steden heeft hij tempels samen met zijn moeder Isis. Zijn leeftijdgenoot en vriend was de zoon van de zon Phaëthon. |
Sole satus Phaethon,
quem quondam magna loquentem nec sibi cedentem Phoeboque parente superbum non tulit Inachides 'matri' que ait 'omnia demens credis et es tumidus genitoris imagine falsi.' erubuit Phaethon iramque pudore repressit |
755 |
Toen hij die eens op
hoorde scheppen dat hij niet voor hem onder deed, trots als hij was op Phoebus als vader, verdroeg Inachus' kleinzoon dit niet en peperde hem in;'Je bent gek als je je moeder in alles gelooft en arrogant door het beeld van een valse vader. Phaëthon liep rood aan maar onderdrukte zijn woede uit schaamte |
et tulit ad Clymenen
Epaphi convicia matrem 'quo' que 'magis doleas, genetrix' ait, 'ille ego liber, ille ferox tacui! pudet haec opprobria nobis et dici potuisse et non potuisse refelli. at tu, si modo sum caelesti stirpe creatus, |
760 |
en bracht de belediging
van Epaphus over aan zijn moeder Clymenes en voegde daaraan toe:'Om je nog meer pijn te doen, moeder, ik heb, hoe vrijmoedig en fel ik ook ben, er het zwijgen toe gedaan!Ik schaam mij dat deze belediging ons voor de voeten geworpen kon zonder weerwoord. Maar, als ik werkelijk van goddelijke afkomst ben, geef me dan |
ede notam tanti generis
meque adsere caelo!' dixit et inplicuit materno bracchia collo perque suum Meropisque caput taedasque sororum traderet oravit veri sibi signa parentis. ambiguum Clymene precibus Phaethontis an ira |
765 |
een bewijs van een zo
hoge afkomst en verbind me zo met de hemel'. Dat zei hij en hij sloeg zijn armen om de hals van zijn moeder en bij zijn eigen hoofd en dat van Merops en de huwelijken van zijn zusters bad hij een betrouwbaar bewijs te leveren van zijn vader. Onzeker is het of Clymene meer is geroerd door Phaëthons beden |
mota magis dicti sibi
criminis utraque caelo bracchia porrexit spectansque ad lumina solis 'per iubar hoc' inquit 'radiis insigne coruscis, nate, tibi iuro, quod nos auditque videtque, hoc te, quem spectas, hoc te, qui temperat orbem, |
770 |
of door woede om de
laster over haarzelf, maar zij strekte beide armen ten hemel en met haar ogen gericht op het zonlicht kreet zij: 'Bij deze glans, die ons hoort en ons ziet, zo fel door de schitterende stralen, ik zweer je, mijn zoon, dat jij de zoon bent van die jij daar ziet, van hem die de aarde bestuurt, van de zon; |
Sole satum; si ficta
loquor, neget ipse videndum se mihi, sitque oculis lux ista novissima nostris! nec longus labor est patrios tibi nosse penates. unde oritur, domus est terrae contermina nostrae: si modo fert animus, gradere et scitabere ab ipso!' |
775 |
als ik verzinsels
vertel, laat hij dan verhinderen dat ik hem nog zie, en laat deze aanblik van zijn licht voor mijn ogen de laatste zijn. Maar het is geen moeilijke taak de identiteit van je vader te achterhalen: Waar hij opkomt, daar staat zijn huis, grenzend aan onze aarde: als je dat graag wil: ga er heen en vraag het hem zelf'. |
emicat extemplo laetus
post talia matris dicta suae Phaethon et concipit aethera mente Aethiopasque suos positosque sub ignibus Indos sidereis transit patriosque adit inpiger ortus. |
Na deze woorden van zijn
moeder gaat Phaëthon direct blij op weg met zijn hoofd in de wolken; hij doorkruist het gebied van zijn Aethiopiërs en de Indiërs, die wonen pal onder het hemelvuur, en bereikt onverdroten zijn vaders herkomst. |
|
|
Lees verder in Boek 2 Terug naar het overzicht van de inhoud van de Metamorfosen |