Ὀδύσσεια ε 1 - 27 : Athene in de godenvergadering |
Boek 5 van de Odyssee van
Homeros 1 - 27: Athene in de Godenvergadering. 28 - 54: Zeus stuurt Hermes naar Kalypso. 55 - 94: Hermes' ontvangst bij Kalypso. 95 - 148: Hermes en Kalypso in gesprek. 149 - 227: Kalypso en Odysseus in gesprek. 228 - 261: Odysseus bouwt een vlot. 262 - 281: Vertrek vanaf Ogygia. 282 - 332: Poseidon slaat toe. 333 - 364: Hulp van Leukothea. 365 - 387: Schipbreuk. 388 - 435: Een hopeloze situatie. 436 - 493: Scheria toch nog bereikt. |
|
Ἠὼς δ᾽ ἐκ λεχέων παρ᾽ ἀγαυοῦ Τιθωνοῖο ὤρνυθ᾽, ἵν᾽ ἀθανάτοισι φόως φέροι ἠδὲ βροτοῖσιν· οἱ δὲ θεοὶ θῶκόνδε καθίζανον, ἐν δ᾽ ἄρα τοῖσι Ζεὺς ὑψιβρεμέτης, οὗ τε κράτος ἐστὶ μέγιστον. τοῖσι δ᾽ Ἀθηναίη λέγε κήδεα πόλλ᾽ Ὀδυσῆος |
5 |
Dageraad verrees uit haar bed naast de illustere Tithonos, om het licht aan de goden te brengen en aan de mensen. De goden namen plaats in beraad, en onder hen ook de hoog donderende Zeus, wiens macht wel het grootst is. En in hun midden sprak Athene haar grote bezorgdheid uit om Odysseus, |
μνησαμένη· μέλε γάρ οἱ ἐὼν ἐν δώμασι
νύμφης· "Ζεῦ πάτερ ἠδ᾽ ἄλλοι μάκαρες θεοὶ αἰὲν ἐόντες, μή τις ἔτι πρόφρων ἀγανὸς καὶ ἤπιος ἔστω σκηπτοῦχος βασιλεύς, μηδὲ φρεσὶν αἴσιμα εἰδώς, ἀλλ᾽ αἰεὶ χαλεπός τ᾽ εἴη καὶ αἴσυλα ῥέζοι· |
10 |
want zijn verblijf in de woning van de nimf ging haar ter
harte. "Vader Zeus en andere gelukzalige, eeuwige goden, voor mijn part is geen enkele scepterdragende vorst voortaan nog wijs, verstandig en toegewijd, en ook niet bedachtzaam maar aanhoudend kwaadzuchtig en doet hij maar raak; |
ὡς οὔ τις μέμνηται Ὀδυσσῆος θείοιο λαῶν οἷσιν ἄνασσε, πατὴρ δ᾽ ὣς ἤπιος ἦεν. ἀλλ᾽ ὁ μὲν ἐν νήσῳ κεῖται κρατέρ᾽ ἄλγεα πάσχων νύμφης ἐν μεγάροισι Καλυψοῦς, ἥ μιν ἀνάγκῃ ἴσχει· ὁ δ᾽ οὐ δύναται ἣν πατρίδα γαῖαν ἱκέσθαι· |
15 |
immers om de godgelijke Odysseus bekommert zich niemand van de mensen waarover hij heerst, en hij was als een vader voor hen. Maar hij zit vast op een eiland en heeft het daar zwaar te verduren in het huis van de nimf Kalypso, die hem vashoudt met dwang, en hij is niet in staat naar zijn vaderland te reizen. |
οὐ γάρ οἱ πάρα νῆες ἐπήρετμοι καὶ ἑταῖροι, οἵ κέν μιν πέμποιεν ἐπ᾽ εὐρέα νῶτα θαλάσσης. νῦν αὖ παῖδ᾽ ἀγαπητὸν ἀποκτεῖναι μεμάασιν οἴκαδε νισόμενον· ὁ δ᾽ ἔβη μετὰ πατρὸς ἀκουὴν ἐς Πύλον ἠγαθέην ἠδ᾽ ἐς Λακεδαίμονα δῖαν." |
20 |
Hij heeft namelijk geen schepen met riemen en mannen, om hem te voeren over de brede rug van de zee. Nu willen ze ook nog zijn dierbare zoon naar het leven staan als hij terugkeert naar huis: hij ging uit op nieuws over zijn vader naar het respectabele Pylos en het stralende Sparta". |
τὴν δ᾽ ἀπαμειβόμενος προσέφη νεφεληγερέτα
Ζεύς· "τέκνον ἐμόν, ποῖόν σε ἔπος φύγεν ἕρκος ὀδόντων. οὐ γὰρ δὴ τοῦτον μὲν ἐβούλευσας νόον αὐτή, ὡς ἦ τοι κείνους Ὀδυσεὺς ἀποτίσεται ἐλθών; Τηλέμαχον δὲ σὺ πέμψον ἐπισταμένως, δύνασαι γάρ, |
25 |
Tot haar nu ten antwoord sprak de wolkenverzamelaar Zeus: "Kind van me, welk een klacht ontsnapte de omheining van je tanden. Heb je dan niet zelf dat plan beraamd, dat Odysseus die lieden na zijn terugkeer gaat straffen? Voor Telemachos moet jij - dat kun je toch - een verstandig geleide zijn, |
ὥς κε μάλ᾽ ἀσκηθὴς ἣν πατρίδα γαῖαν
ἵκηται, μνηστῆρες δ᾽ ἐν νηὶ· παλιμπετὲς ἀπονέωνται." |
|
opdat hij ongedeerd zijn vaderland weer bereikt, en de vrijers teruggaan op hun schip zonder enig succes". |
28 - 54: Zeus stuurt Hermes naar Kalypso |
||
ἦ ῥα καὶ Ἑρμείαν, υἱὸν φίλον, ἀντίον ηὔδα· "Ἑρμεία, σὺ γὰρ αὖτε τά τ᾽ ἄλλα περ ἄγγελός ἐσσι, νύμφῃ ἐυπλοκάμῳ εἰπεῖν νημερτέα βουλήν, |
30 |
- Aldus Zeus tot Athene. Tegen Hermes, zijn zoon, sprak
hij: "Hermes, aangezien jij de bode bent van ook al het andere: ga de nimf met de schone vlecht ons vaste besluit meedelen, |
νόστον Ὀδυσσῆος ταλασίφρονος, ὥς κε νέηται οὔτε θεῶν πομπῇ οὔτε θνητῶν ἀνθρώπων· ἀλλ᾽ ὅ γ᾽ ἐπὶ σχεδίης πολυδέσμου πήματα πάσχων ἤματί κ᾽ εἰκοστῷ Σχερίην ἐρίβωλον ἵκοιτο, Φαιήκων ἐς γαῖαν, οἳ ἀγχίθεοι γεγάασιν, |
35 |
de thuisreis van de onversaagde Odysseus, opdat hij
terugkeert zonder de hoede van goden of sterfelijke mensen, maar na een ramptocht op een aaneengesjord vlot op de twintigste dag het grofkluitige Scheria bereikt, het land der Faiaken, die de goden nabij zijn. |
οἵ κέν μιν περὶ κῆρι θεὸν ὣς τιμήσουσιν, πέμψουσιν δ᾽ ἐν νηὶ φίλην ἐς πατρίδα γαῖαν, χαλκόν τε χρυσόν τε ἅλις ἐσθῆτά τε δόντες, πόλλ᾽, ὅσ᾽ ἂν οὐδέ ποτε Τροίης ἐξήρατ᾽ Ὀδυσσεύς, εἴ περ ἀπήμων ἦλθε, λαχὼν ἀπὸ ληίδος αἶσαν. |
40 |
Zij nu zullen hem hartelijk onthalen als een god, en hem in een schip naar zijn dierbaar vaderland brengen, met een gift in brons en in goud en kleding in overvloed, zoveel als Odysseus niet eens mee kon nemen uit Troje, als hij probleemloos naar huis kwam, met zijn deel van de buit. |
ὣς γάρ οἱ μοῖρ᾽ ἐστὶ φίλους τ᾽ ἰδέειν καὶ
ἱκέσθαι οἶκον ἐς ὑψόροφον καὶ ἑὴν ἐς πατρίδα γαῖαν." ὣς ἔφατ᾽, οὐδ᾽ ἀπίθησε διάκτορος ἀργεϊφόντης. αὐτίκ᾽ ἔπειθ᾽ ὑπὸ ποσσὶν ἐδήσατο καλὰ πέδιλα, ἀμβρόσια χρύσεια, τά μιν φέρον ἠμὲν ἐφ᾽ ὑγρὴν |
45 |
Zo immers is het beschoren dat hij zijn dierbaren
terugziet en terugkeert naar zijn hooggedakt huis en zijn vaderland". - Zo sprak hij; en de gids, de doder van Argus, gehoorzaamde gretig. Direct bond hij onder zijn voeten de mooie sandalen, duurzaam, van goud, die hem droegen over het water |
ἠδ᾽ ἐπ᾽ ἀπείρονα γαῖαν ἅμα πνοιῇς ἀνέμοιο. εἵλετο δὲ ῥάβδον, τῇ τ᾽ ἀνδρῶν ὄμματα θέλγει, ὧν ἐθέλει, τοὺς δ᾽ αὖτε καὶ ὑπνώοντας ἐγείρει. τὴν μετὰ χερσὶν ἔχων πέτετο κρατὺς ἀργεϊφόντης. Πιερίην δ᾽ ἐπιβὰς ἐξ αἰθέρος ἔμπεσε πόντῳ· |
50 |
en het eindeloze land met de adem van de wind. En hij pakte zijn staf, waarmee hij de ogen der mensen, van wie hij dat wil, hypnotiseert, en anderen weer opwekt wanneer zij in slaap zijn. Met die in zijn handen vloog hij voort, de krachtige doder van Argus. Geland op Pieria liet hij zich vallen op het zeevlak, |
σεύατ᾽ ἔπειτ᾽ ἐπὶ κῦμα λάρῳ ὄρνιθι ἐοικώς, ὅς τε κατὰ δεινοὺς κόλπους ἁλὸς ἀτρυγέτοιο ἰχθῦς ἀγρώσσων πυκινὰ πτερὰ δεύεται ἅλμῃ· τῷ ἴκελος πολέεσσιν ὀχήσατο κύμασιν Ἑρμῆς. |
|
en snelde voort over de golven gelijk aan een meeuw, die jacht maakt op vissen op de duchte deining van de onmetelijke zee en zijn stevige vleugels nat maakt aan het zeewater: daarop gelijkend snelde Hermes voort over de talrijke baren. |
55 - 94: Hermes' ontvangst bij Kalypso |
||
ἀλλ᾽ ὅτε δὴ τὴν νῆσον ἀφίκετο τηλόθ᾽
ἐοῦσαν, ἔνθ᾽ ἐκ πόντου βὰς ἰοειδέος ἤπειρόνδε ἤιεν, ὄφρα μέγα σπέος ἵκετο, τῷ ἔνι νύμφη ναῖεν ἐυπλόκαμος· τὴν δ᾽ ἔνδοθι τέτμεν ἐοῦσαν. πῦρ μὲν ἐπ᾽ ἐσχαρόφιν μέγα καίετο, τηλόσε δ᾽ ὀδμὴ κέδρου τ᾽ εὐκεάτοιο θύου τ᾽ ἀνὰ νῆσον ὀδώδει |
60 |
- Maar toen hij het verafgelegen eiland bereikt had ging hij uit de violetkleurige zee aan land en liep verder tot hij de grote grot bereikte, waarin de nimf met de mooie vlecht woonde; en hij trof haar binnen aan. Een groot vuur vlamde op in de haard en tot ver over het eiland dreef de geur van goedgekloofd hout van ceder en lariks |
δαιομένων· ἡ δ᾽ ἔνδον ἀοιδιάουσ᾽ ὀπὶ καλῇ ἱστὸν ἐποιχομένη χρυσείῃ κερκίδ᾽ ὕφαινεν. ὕλη δὲ σπέος ἀμφὶ πεφύκει τηλεθόωσα, κλήθρη τ᾽ αἴγειρός τε καὶ εὐώδης κυπάρισσος. ἔνθα δέ τ᾽ ὄρνιθες τανυσίπτεροι εὐνάζοντο, |
65 |
dat lag te branden; en zij ging binnen heen en weer langs
het weefgetouw, met mooie stem zingend, en zij weefde met een schietspoel. En een weelderig bos verrees om de grot van populieren en essen en geurende cypressen. Daar nestelden vogels met lange vleugels: |
σκῶπές τ᾽ ἴρηκές τε τανύγλωσσοί τε κορῶναι εἰνάλιαι, τῇσίν τε θαλάσσια ἔργα μέμηλεν. ἡ δ᾽ αὐτοῦ τετάνυστο περὶ σπείους γλαφυροῖο ἡμερὶς ἡβώωσα, τεθήλει δὲ σταφυλῇσι. κρῆναι δ᾽ ἑξείης πίσυρες ῥέον ὕδατι λευκῷ, |
70 |
uilen en valken en cormoranten met lange tong, zeevogels die hun heil zoeken op zee. En daar, om de ingang van de grot, stond een welige wingerd gespreid, overladen met trossen. Vier bronnen op rij kabbelden met helder water, |
πλησίαι ἀλλήλων τετραμμέναι ἄλλυδις ἄλλη. ἀμφὶ δὲ λειμῶνες μαλακοὶ ἴου ἠδὲ σελίνου θήλεον. ἔνθα κ᾽ ἔπειτα καὶ ἀθάνατός περ ἐπελθὼν θηήσαιτο ἰδὼν καὶ τερφθείη φρεσὶν ᾗσιν. ἔνθα στὰς θηεῖτο διάκτορος ἀργεϊφόντης. |
75 |
dicht bij elkaar, maar wegstromend naar verschillende
kanten. Rondom stonden malse weiden in bloei met violen en eppe. Daar zou zelfs een onsterfelijke bij aankomst vol bewondering blijven kijken en genot eruit putten. Daar bleef de gids, de doder van Argus, vol bewondering staan. |
αὐτὰρ ἐπεὶ δὴ πάντα ἑῷ θηήσατο θυμῷ, αὐτίκ᾽ ἄρ᾽ εἰς εὐρὺ σπέος ἤλυθεν. οὐδέ μιν ἄντην ἠγνοίησεν ἰδοῦσα Καλυψώ, δῖα θεάων· οὐ γάρ τ᾽ ἀγνῶτες θεοὶ ἀλλήλοισι πέλονται ἀθάνατοι, οὐδ᾽ εἴ τις ἀπόπροθι δώματα ναίει. |
80 |
Maar toen hij dan aan alles zich verlustigd had, ging hij af op de brede grot. En maar al te goed herkende hem Kalypso, de stralende godin, toen ze hem zag. Want niet zijn de onsterfelijke goden elkaar onbekend, ook niet als er een heel erg ver weg woont. |
οὐδ᾽ ἄρ᾽ Ὀδυσσῆα μεγαλήτορα ἔνδον ἔτετμεν, ἀλλ᾽ ὅ γ᾽ ἐπ᾽ ἀκτῆς κλαῖε καθήμενος, ἔνθα πάρος περ, δάκρυσι καὶ στοναχῇσι καὶ ἄλγεσι θυμὸν ἐρέχθων. πόντον ἐπ᾽ ἀτρύγετον δερκέσκετο δάκρυα λείβων. Ἑρμείαν δ᾽ ἐρέεινε Καλυψώ, δῖα θεάων, |
85 |
- Maar de fiere Odysseus trof hij niet binnen, nee, die zat te jammeren op zijn vertrouwde plek op het strand, ten prooi aan tranen, treurnis en zuchten. En steeds weer doolde zijn blik met een traan over de onafploegbare zee. - Maar Kalypso, de stralende godin, liet Hermes plaatsnemen |
ἐν θρόνῳ ἱδρύσασα φαεινῷ σιγαλόεντι· "τίπτε μοι, Ἑρμεία χρυσόρραπι, εἰλήλουθας αἰδοῖός τε φίλος τε; πάρος γε μὲν οὔ τι θαμίζεις. αὔδα ὅ τι φρονέεις· τελέσαι δέ με θυμὸς ἄνωγεν, εἰ δύναμαι τελέσαι γε καὶ εἰ τετελεσμένον ἐστίν. |
90 |
in een prachtige, glanzende armstoel en zij vroeg hem: "Hermes met gouden staf, eerbiedwaardig en dierbaar, wat is het doel van je komst? Voorheen toch kwam je hier zelden. Zeg wat je wilt; ik wil niets liever dan aan jou gehoorgeven, als dat in mijn macht ligt en het dient te gebeuren. |
ἀλλ᾽ ἕπεο προτέρω, ἵνα τοι πὰρ ξείνια
θείω." ὥς ἄρα φωνήσασα θεὰ παρέθηκε τράπεζαν ἀμβροσίης πλήσασα, κέρασσε δὲ νέκταρ ἐρυθρόν. αὐτὰρ ὁ πῖνε καὶ ἦσθε διάκτορος ἀργεϊφόντης. |
|
Maar accepteer eerst nog dat ik je gastvrij onthaal". Na deze woorden zette de godin een tafel voor hem neer, en zette die vol godenvoedsel en zij mengde de rode nektar. De gids, de doder van Argus, hij dronk en hij at. |
95 - 147: Hermes en Kalypso in gesprek |
||
αὐτὰρ ἐπεὶ δείπνησε καὶ ἤραρε θυμὸν ἐδωδῇ, καὶ τότε δή μιν ἔπεσσιν ἀμειβόμενος προσέειπεν· "εἰρωτᾷς μ᾽ ἐλθόντα θεὰ θεόν· αὐτὰρ ἐγώ τοι νημερτέως τὸν μῦθον ἐνισπήσω· κέλεαι γάρ. Ζεὺς ἐμέ γ᾽ ἠνώγει δεῦρ᾽ ἐλθέμεν οὐκ ἐθέλοντα· τίς δ᾽ ἂν ἑκὼν τοσσόνδε διαδράμοι ἁλμυρὸν ὕδωρ |
100 |
- Maar toen hij gegeten had en zich tegoed gedaan aan de
maaltijd, sprak hij haar ten antwoord met de volgende woorden: "Jij, een godin, vraagt mij, een god, naar zijn komst: welnu, ik zal je mijn boodschap naar waarheid vertellen; je vraagt er toch om. Zeus vroeg me hierheen te gaan, zonder dat ik daarop gebrand was, wie zou immers zo onmetelijk zeewater voor zijn plezier oversteken? |
ἄσπετον; οὐδέ τις ἄγχι βροτῶν πόλις, οἵ τε
θεοῖσιν ἱερά τε ῥέζουσι καὶ ἐξαίτους ἑκατόμβας. ἀλλὰ μάλ᾽ οὔ πως ἔστι Διὸς νόον αἰγιόχοιο οὔτε παρεξελθεῖν ἄλλον θεὸν οὔθ᾽ ἁλιῶσαι. φησί τοι ἄνδρα παρεῖναι ὀιζυρώτατον ἄλλων, |
105 |
Zelfs geen stad met mensen in de buurt, die de goden offers brengen van uitgelezen hekatomben. Maar een opdracht van de aegisvoerende Zeus kan geen andere god op enigerlei wijze negeren of verijdelen. Hij zegt dat een allerongelukkigste man bij jou is, |
τῶν ἀνδρῶν, οἳ ἄστυ πέρι Πριάμοιο μάχοντο εἰνάετες, δεκάτῳ δὲ πόλιν πέρσαντες ἔβησαν οἴκαδ᾽· ἀτὰρ ἐν νόστῳ Ἀθηναίην ἀλίτοντο, ἥ σφιν ἐπῶρσ᾽ ἄνεμόν τε κακὸν καὶ κύματα μακρά. ἔνθ᾽ ἄλλοι μὲν πάντες ἀπέφθιθεν ἐσθλοὶ ἑταῖροι, |
110 |
wel de ongelukkigste van de strijders die vochten om
Priamos' bolwerk, negen jaar lang, en in het tiende verwoestten zij de stad en trokken weer weg naar huis; maar op hun terugkeer beledigden zij Athene, die een vreselijke storm ontketende met enorme deining. Toen kwamen al zijn dappere mannen om, |
τὸν δ᾽ ἄρα δεῦρ᾽ ἄνεμός τε φέρων καὶ κῦμα
πέλασσε. τὸν νῦν σ᾽ ἠνώγειν ἀποπεμπέμεν ὅττι τάχιστα· οὐ γάρ οἱ τῇδ᾽ αἶσα φίλων ἀπονόσφιν ὀλέσθαι, ἀλλ᾽ ἔτι οἱ μοῖρ᾽ ἐστὶ φίλους τ᾽ ἰδέειν καὶ ἱκέσθαι οἶκον ἐς ὑψόροφον καὶ ἑὴν ἐς πατρίδα γαῖαν." |
115 |
maar hem dreef de wind en de golven hierheen. Zeus droeg op hem ten spoedigste weg te laten gaan; want niet is het hem beschoren hier ver van zijn dierbaren te sterven, maar hij is voorbestemd zijn dierbaren terug te zien en zijn hooggedakt huis te bereiken in zijn vaderland". |
ὣς φάτο, ῥίγησεν δὲ Καλυψώ, δῖα θεάων, καί μιν φωνήσασ᾽ ἔπεα πτερόεντα προσηύδα· "σχέτλιοί ἐστε, θεοί, ζηλήμονες ἔξοχον ἄλλων, οἵ τε θεαῖς ἀγάασθε παρ᾽ ἀνδράσιν εὐνάζεσθαι ἀμφαδίην, ἤν τίς τε φίλον ποιήσετ᾽ ἀκοίτην. |
120 |
- Aldus hij, maar Kalypso huiverde, de stralende godin, en zij verhief haar stem en sprak tot hem de gevleugelde woorden: "Hardvochtig zijn jullie, goden, en meer dan anderen jaloers, dat jullie godinnen misgunnen onverholen met sterfelijke mannen te slapen, als iemand hem maakte tot haar bedgenoot. |
ὣς μὲν ὅτ᾽ Ὠρίων᾽ ἕλετο ῥοδοδάκτυλος Ἠώς, τόφρα οἱ ἠγάασθε θεοὶ ῥεῖα ζώοντες, ἧος ἐν Ὀρτυγίῃ χρυσόθρονος Ἄρτεμις ἁγνὴ οἷς ἀγανοῖς βελέεσσιν ἐποιχομένη κατέπεφνεν. ὣς δ᾽ ὁπότ᾽ Ἰασίωνι ἐυπλόκαμος Δημήτηρ, |
125 |
Zo ging het toen de rozevingerige Dageraad Orion verkoos,
- zolang misgunden jullie, gemakkelijk levende goden, dat haar totdat de verheven Artemis, op gouden troon gezeten, hem in Ortygia trof met haar illustere pijlen en hem doodde. Zo ging het ook toen Demeter met de schone vlecht, verliefd geworden, |
ᾧ θυμῷ εἴξασα, μίγη φιλότητι καὶ εὐνῇ νειῷ ἔνι τριπόλῳ· οὐδὲ δὴν ἦεν ἄπυστος Ζεύς, ὅς μιν κατέπεφνε βαλὼν ἀργῆτι κεραυνῷ. ὥς δ᾽ αὖ νῦν μοι ἄγασθε, θεοί, βροτὸν ἄνδρα παρεῖναι. τὸν μὲν ἐγὼν ἐσάωσα περὶ τρόπιος βεβαῶτα |
130 |
ging vrijen met Iasion op een driemaal omploegde akker; dat ontsnapte niet lang aan Zeus' aandacht: die trof hem dodelijk met zijn helwitte bliksem. Zo ook zijn jullie, goden, nu ook jaloers dat een sterveling bij mij verkeert, die ik redde toen hij zich, alleen, aan de kiel van zijn boot vastklemde, |
οἶον, ἐπεί οἱ νῆα θοὴν ἀργῆτι κεραυνῷ Ζεὺς ἔλσας ἐκέασσε μέσῳ ἐνὶ οἴνοπι πόντῳ. ἔνθ᾽ ἄλλοι μὲν πάντες ἀπέφθιθεν ἐσθλοὶ ἑταῖροι, τὸν δ᾽ ἄρα δεῦρ᾽ ἄνεμός τε φέρων καὶ κῦμα πέλασσε. τὸν μὲν ἐγὼ φίλεόν τε καὶ ἔτρεφον, ἠδὲ ἔφασκον |
135 |
nadat Zeus zijn snelle schip met zijn helwitte bliksem getroffen en doorkliefd had, midden op de wijnkleurige zee. Toen kwamen al zijn dappere mannen om, maar hem voerde wind en golven hierheen. Hem nam ik liefdevol op en hield hem in leven en beloofde hem meermalen |
θήσειν ἀθάνατον καὶ ἀγήραον ἤματα πάντα. ἀλλ᾽ ἐπεὶ οὔ πως ἔστι Διὸς νόον αἰγιόχοιο οὔτε παρεξελθεῖν ἄλλον θεὸν οὔθ᾽ ἁλιῶσαι, ἐρρέτω, εἴ μιν κεῖνος ἐποτρύνει καὶ ἀνώγει, πόντον ἐπ᾽ ἀτρύγετον· πέμψω δέ μιν οὔ πῃ ἐγώ γε· |
140 |
onsterfelijk te maken en zonder ouderdom voor altijd. Maar aangezien geen andere god het besluit van de aegisvoerende Zeus kan omzeilen of saboteren, moet hij maar ophoepelen, als die erop aandringt en het gelast, de onafploegbare zee op; maar ik hem daarbij helpen, dat niet! |
οὐ γάρ μοι πάρα νῆες ἐπήρετμοι καὶ
ἑταῖροι, οἵ κέν μιν πέμποιεν ἐπ᾽ εὐρέα νῶτα θαλάσσης. αὐτάρ οἱ πρόφρων ὑποθήσομαι, οὐδ᾽ ἐπικεύσω, ὥς κε μάλ᾽ ἀσκηθὴς ἣν πατρίδα γαῖαν ἵκηται." τὴν δ᾽ αὖτε προσέειπε διάκτορος ἀργεϊφόντης· |
145 |
Ik heb immers geen schepen met roeiwerk en mannen
voorhanden, die hem zouden kunnen geleiden over de brede rug van de zee. Maar wel zal ik hem naar vermogen adviseren, zonder voorbehoud, zodat hij wel ongedeerd zijn vaderland zal bereiken". Van zijn kant sprak tot haar de gids, de doder van Argus: |
"οὕτω νῦν ἀπόπεμπε, Διὸς δ᾽ ἐποπίζεο
μῆνιν, μή πώς τοι μετόπισθε κοτεσσάμενος χαλεπήνῃ." ὣς ἄρα φωνήσας ἀπέβη κρατὺς ἀργεϊφόντης· |
|
"Wel, laat hem nu zo gaan en denk om de wrok van Zeus, laat hij niet in woede je later iets aandoen". - Na deze woorden ging de krachtige doder van Argus weer weg. |
149 - 227: Kalypso en Odysseus in gesprek |
||
ἡ δ᾽ ἐπ᾽ Ὀδυσσῆα μεγαλήτορα πότνια νύμφη ἤι᾽, ἐπεὶ δὴ Ζηνὸς ἐπέκλυεν ἀγγελιάων. |
150 |
- Zij nu, de eerbiedwaardige nimf, ging op weg naar de
fiere Odysseus, nu zij de boodschap van Zeus had vernomen. |
τὸν δ᾽ ἄρ᾽ ἐπ᾽ ἀκτῆς εὗρε καθήμενον· οὐδέ
ποτ᾽ ὄσσε δακρυόφιν τέρσοντο, κατείβετο δὲ γλυκὺς αἰὼν νόστον ὀδυρομένῳ, ἐπεὶ οὐκέτι ἥνδανε νύμφη. ἀλλ᾽ ἦ τοι νύκτας μὲν ἰαύεσκεν καὶ ἀνάγκῃ ἐν σπέσσι γλαφυροῖσι παρ᾽ οὐκ ἐθέλων ἐθελούσῃ· |
155 |
En zij vond hem, gezeten op het strand, nooit waren zijn
ogen droog, zonder tranen, zijn zoete leven drupte weg in getreur om zijn terugkeer, want de nimf kon hem niet meer behagen. Maar toch sliep hij 's nachts met haar, zij het uit noodzaak, in de gewelfde grot, tegen zijn zin, omdat zij het wilde. |
ἤματα δ᾽ ἂμ πέτρῃσι καὶ ἠιόνεσσι καθίζων δάκρυσι καὶ στοναχῇσι καὶ ἄλγεσι θυμὸν ἐρέχθων πόντον ἐπ᾽ ἀτρύγετον δερκέσκετο δάκρυα λείβων. ἀγχοῦ δ᾽ ἱσταμένη προσεφώνεε δῖα θεάων· "κάμμορε, μή μοι ἔτ᾽ ἐνθάδ᾽ ὀδύρεο, μηδέ τοι αἰὼν |
160 |
Maar overdag zat hij terneer op rotsen en stranden ten prooi aan tranen, treurnis en gezucht, steeds uitkijkend over de onmetelijke zee onder tranen. De stralende godin kwam naderbij en zei tot hem: "Rampzalige, zit me toch niet langer te treuren en verziek niet je leven, |
φθινέτω· ἤδη γάρ σε μάλα πρόφρασσ᾽
ἀποπέμψω. ἀλλ᾽ ἄγε δούρατα μακρὰ ταμὼν ἁρμόζεο χαλκῷ εὐρεῖαν σχεδίην· ἀτὰρ ἴκρια πῆξαι ἐπ᾽ αὐτῆς ὑψοῦ, ὥς σε φέρῃσιν ἐπ᾽ ἠεροειδέα πόντον. αὐτὰρ ἐγὼ σῖτον καὶ ὕδωρ καὶ οἶνον ἐρυθρὸν |
165 |
want nu is het zover dat ik je zal laten gaan met mijn
instemming. Kom, hak nu flinke stammen en schil ze effen met een mes tot een breed vlot: breng er in de hoogte een dek op aan, zoat het je over de nevelige zee kan vervoeren. Ik zal er voedsel en water en rode wijn |
ἐνθήσω μενοεικέ᾽, ἅ κέν τοι λιμὸν ἐρύκοι, εἵματά τ᾽ ἀμφιέσω· πέμψω δέ τοι οὖρον ὄπισθεν, ὥς κε μάλ᾽ ἀσκηθὴς σὴν πατρίδα γαῖαν ἵκηαι, αἴ κε θεοί γ᾽ ἐθέλωσι, τοὶ οὐρανὸν εὐρὺν ἔχουσιν, οἵ μευ φέρτεροί εἰσι νοῆσαί τε κρῆναί τε." |
170 |
op neerzetten om je tegen de honger te beschermen, en ik zal je warm aankleden en een gunstige meewind toezenden, zodat je ongedeerd je vaderland kan bereiken, als de goden, die de wijde hemel bewonen, dat willen, zij zijn me te slim af in hun plan en vervulling". |
ὣς φάτο, ῥίγησεν δὲ πολύτλας δῖος
Ὀδυσσεύς, καί μιν φωνήσας ἔπεα πτερόεντα προσηύδα· "ἄλλο τι δὴ σύ, θεά, τόδε μήδεαι, οὐδέ τι πομπήν, ἥ με κέλεαι σχεδίῃ περάαν μέγα λαῖτμα θαλάσσης, δεινόν τ᾽ ἀργαλέον τε· τὸ δ᾽ οὐδ᾽ ἐπὶ νῆες ἐῖσαι |
175 |
Dat zei ze, en huivering overviel de onversaagde,
goddelijke Odysseus, en, zijn stem verheffend, sprak hij tot haar de gevleugelde woorden: "Vast iets anders hebt u, godin, hiermee voor en geen thuisgeleide, nu je me opdraagt op een vlot de reusachtige verte van de zee over te steken, een geduchte en moeilijke onderneming; dat volbrengen zelfs niet |
ὠκύποροι περόωσιν, ἀγαλλόμεναι Διὸς οὔρῳ. οὐδ᾽ ἂν ἐγὼν ἀέκητι σέθεν σχεδίης ἐπιβαίην, εἰ μή μοι τλαίης γε, θεά, μέγαν ὅρκον ὀμόσσαι μή τί μοι αὐτῷ πῆμα κακὸν βουλευσέμεν ἄλλο." ὣς φάτο, μείδησεν δὲ Καλυψὼ δῖα θεάων, |
180 |
evenwichtige, snelvarende schepen, begunstigd door Zeus'
winden. Zeker niet zal ik tegen jouw wens zo'n vlot op gaan als jij, godin, me geen dure eed wilt zweren, dat je voor mij geen andere plannen voorhebt, vol onheil". Dat was zijn reactie, en zij glimlachte, Kalypso, de stralende godin, |
χειρί τέ μιν κατέρεξεν ἔπος τ᾽ ἔφατ᾽ ἔκ τ᾽
ὀνόμαζεν· "ἦ δὴ ἀλιτρός γ᾽ ἐσσὶ καὶ οὐκ ἀποφώλια εἰδώς, οἷον δὴ τὸν μῦθον ἐπεφράσθης ἀγορεῦσαι. ἴστω νῦν τόδε γαῖα καὶ οὐρανὸς εὐρὺς ὕπερθε καὶ τὸ κατειβόμενον Στυγὸς ὕδωρ, ὅς τε μέγιστος |
185 |
en zij streelde hem met haar hand en sprak met nadruk de
woorden: "Je bent toch een schelm, ja, en een slimmerik, zoals je deze bedenking nu weer formuleert. Maar nu moeten getuigen zijn de aarde en de wijde hemel hierboven en ook het water van de Styx hierbeneden, - dit geldt toch |
ὅρκος δεινότατός τε πέλει μακάρεσσι
θεοῖσι, μή τί τοι αὐτῷ πῆμα κακὸν βουλευσέμεν ἄλλο. ἀλλὰ τὰ μὲν νοέω καὶ φράσσομαι, ἅσσ᾽ ἂν ἐμοί περ αὐτῇ μηδοίμην, ὅτε με χρειὼ τόσον ἵκοι· καὶ γὰρ ἐμοὶ νόος ἐστὶν ἐναίσιμος, οὐδέ μοι αὐτῇ |
190 |
als duurste eed voor de gelukzalige goden - dat ik geen andere plannen vol onheil met je voorheb. Nee, alles zal ik bedenken en overwegen, wat ik ook voor mijzelf zou bedenken, wanneer ik zo erg in nood was, ook ik heb een deugdelijk stel hersens en mijn hart |
θυμὸς ἐνὶ στήθεσσι σιδήρεος, ἀλλ᾽
ἐλεήμων." ὣς ἄρα φωνήσασ᾽ ἡγήσατο δῖα θεάων καρπαλίμως· ὁ δ᾽ ἔπειτα μετ᾽ ἴχνια βαῖνε θεοῖο. ἷξον δὲ σπεῖος γλαφυρὸν θεὸς ἠδὲ καὶ ἀνήρ, καί ῥ᾽ ὁ μὲν ἔνθα καθέζετ᾽ ἐπὶ θρόνου ἔνθεν ἀνέστη |
195 |
hier van binnen is heus niet van ijzer, maar kent
mededogen". Na deze woorden ging de stralende godin hem snel voor, en toen zij, de godin en de sterfelijke man, de gewelfde grot hadden bereikt, ging hij daar zitten in de armstoel, waaruit Hermes zopas opgestaan was. |
Ἑρμείας, νύμφη δ᾽ ἐτίθει πάρα πᾶσαν
ἐδωδήν, ἔσθειν καὶ πίνειν, οἷα βροτοὶ ἄνδρες ἔδουσιν· αὐτὴ δ᾽ ἀντίον ἷζεν Ὀδυσσῆος θείοιο, τῇ δὲ παρ᾽ ἀμβροσίην δμῳαὶ καὶ νέκταρ ἔθηκαν. οἱ δ᾽ ἐπ᾽ ὀνείαθ᾽ ἑτοῖμα προκείμενα χεῖρας ἴαλλον. |
200 |
En de nimf zette hem allerlei voedsel voor, om te eten en ook om te drinken, waaraan stervelingen gewend zijn. Zelf ging ze zitten tegenover de godgelijke Odysseus en voor haar zetten dienaressen ambrozijn en nektar klaar. Zij nu strekten begerig hun hand uit naar de gereedstaande spijzen. |
αὐτὰρ ἐπεὶ τάρπησαν ἐδητύος ἠδὲ ποτῆτος, τοῖς ἄρα μύθων ἦρχε Καλυψώ, δῖα θεάων· "διογενὲς Λαερτιάδη, πολυμήχαν᾽ Ὀδυσσεῦ, οὕτω δὴ οἶκόνδε φίλην ἐς πατρίδα γαῖαν αὐτίκα νῦν ἐθέλεις ἰέναι; σὺ δὲ χαῖρε καὶ ἔμπης. |
205 |
- Maar toen zij zich verzadigd hadden aan eten en drinken, hervatte Kalypso, de stralende godin, het gesprek: "Godgeboren zoon van Laërtes, listenrijke Odysseus, Verlang je dus zozeer naar je vaderland, dat je nu direct wilt vertrekken? Wel, vaarwel dan. |
εἴ γε μὲν εἰδείης σῇσι φρεσὶν ὅσσα τοι
αἶσα κήδε᾽ ἀναπλῆσαι, πρὶν πατρίδα γαῖαν ἱκέσθαι, ἐνθάδε κ᾽ αὖθι μένων σὺν ἐμοὶ τόδε δῶμα φυλάσσοις ἀθάνατός τ᾽ εἴης, ἱμειρόμενός περ ἰδέσθαι σὴν ἄλοχον, τῆς τ᾽ αἰὲν ἐέλδεαι ἤματα πάντα. |
210 |
Maar waarlijk, als je ten volle zou weten hoeveel
beproevingen je hebt te doorstaan alvorens je vaderland te bereiken, dan zou je hier blijven en samen met mij dit huis bewonen, en onsterfelijk zijn, hoezeer je er ook naar hunkert je vrouw terug te zien, naar wie je verlangen steeds uitgaat. |
οὐ μέν θην κείνης γε χερείων εὔχομαι
εἶναι, οὐ δέμας οὐδὲ φυήν, ἐπεὶ οὔ πως οὐδὲ ἔοικεν θνητὰς ἀθανάτῃσι δέμας καὶ εἶδος ἐρίζειν." τὴν δ᾽ ἀπαμειβόμενος προσέφη πολύμητις Ὀδυσσεύς· "πότνα θεά, μή μοι τόδε χώεο· οἶδα καὶ αὐτὸς |
215 |
Werkelijk mag ik wel stellen bij haar niet achter te
staan, noch in bouw noch in leest, immers geenszins is het passend dat een sterfelijke in gestalte en uiterlijk godinnen naar de kroon steekt". Tot haar sprak ten antwoord de listenrijke Odysseus: "Respectabele godin, neem dit me niet kwalijk: ook ik weet |
πάντα μάλ᾽, οὕνεκα σεῖο περίφρων
Πηνελόπεια εἶδος ἀκιδνοτέρη μέγεθός τ᾽ εἰσάντα ἰδέσθαι· ἡ μὲν γὰρ βροτός ἐστι, σὺ δ᾽ ἀθάνατος καὶ ἀγήρως. ἀλλὰ καὶ ὣς ἐθέλω καὶ ἐέλδομαι ἤματα πάντα οἴκαδέ τ᾽ ἐλθέμεναι καὶ νόστιμον ἦμαρ ἰδέσθαι. |
220 |
dat alles heel goed, dat de verstandige Penelope je
mindere is in uiterlijk en grootte voor wie haar mag aanzien. Zij is immers een sterveling, maar jij een godin met een eeuwige jeugd. Maar toch wil en verlang ik elke dag weer naar huis terug te keren en mijn thuiskomst te beleven. |
εἰ δ᾽ αὖ τις ῥαίῃσι θεῶν ἐνὶ οἴνοπι πόντῳ, τλήσομαι ἐν στήθεσσιν ἔχων ταλαπενθέα θυμόν· ἤδη γὰρ μάλα πολλὰ πάθον καὶ πολλὰ μόγησα κύμασι καὶ πολέμῳ· μετὰ καὶ τόδε τοῖσι γενέσθω." ὣς ἔφατ᾽, ἠέλιος δ᾽ ἄρ᾽ ἔδυ καὶ ἐπὶ κνέφας ἦλθεν· |
225 |
En als weer een van de goden op de wijnkleurige zee tekeer
zal gaan, ik zal het verduren met een zwaarbeproefd hart in mijn borst; want al zeer veel tobde ik af en veel moest ik verdragen op zee en in de oorlog; laat dit dan ook maar gebeuren". - Dat waren zijn woorden. En de zon ging onder en de schemer trad in. |
ἐλθόντες δ᾽ ἄρα τώ γε μυχῷ σπείους
γλαφυροῖο τερπέσθην φιλότητι, παρ᾽ ἀλλήλοισι μένοντες. |
|
En beiden gingen zij naar achter in de gewelfde grot, en ze genoten het vrijen en sliepen bij elkaar. |
228 - 261: Odysseus bouwt een vlot |
||
ἦμος δ᾽ ἠριγένεια φάνη ῥοδοδάκτυλος Ἠώς, αὐτίχ᾽ ὁ μὲν χλαῖνάν τε χιτῶνά τε ἕννυτ᾽ Ὀδυσσεύς, αὐτὴ δ᾽ ἀργύφεον φᾶρος μέγα ἕννυτο νύμφη, |
230 |
- Maar toen de vroeggeboren, rozevingerige dageraad
aanbrak, trok Odysseus meteen zijn boven- en onderkleed aan, en de nimf hulde zich in een sneeuwwitte mantel, |
λεπτὸν καὶ χαρίεν, περὶ δὲ ζώνην βάλετ᾽
ἰξυῖ καλὴν χρυσείην, κεφαλῇ δ᾽ ἐφύπερθε καλύπτρην. καὶ τότ᾽ Ὀδυσσῆι μεγαλήτορι μήδετο πομπήν· δῶκέν οἱ πέλεκυν μέγαν, ἄρμενον ἐν παλάμῃσι, χάλκεον, ἀμφοτέρωθεν ἀκαχμένον· αὐτὰρ ἐν αὐτῷ |
235 |
fijn en elegant, een gordel drapeerde ze om haar heupen, een mooie, van goud, en over haar hoofd een sluier. Toen gaf ze haar aandacht aan hulp voor Odysseus: zij gaf hem een grote bijl, die lekker in zijn hand lag, een bronzen, aan weerszijden gewet; en daarin stak |
στειλειὸν περικαλλὲς ἐλάινον, εὖ ἐναρηρός· δῶκε δ᾽ ἔπειτα σκέπαρνον ἐύξοον· ἦρχε δ᾽ ὁδοῖο νήσου ἐπ᾽ ἐσχατιῆς, ὅθι δένδρεα μακρὰ πεφύκει, κλήθρη τ᾽ αἴγειρός τ᾽, ἐλάτη τ᾽ ἦν οὐρανομήκης, αὖα πάλαι, περίκηλα, τά οἱ πλώοιεν ἐλαφρῶς. |
240 |
een fraaie steel van olijfhout, stevig bevestigd. Ook gaf ze hem een gladgeschaafde dissel; en zij ging hem voor naar de rand van het eiland, waar hoge bomen groeiden, elzen en peppels en ten hemelreikende dennen, al lang dor, heel droog, die gemakkelijk dreven. |
αὐτὰρ ἐπεὶ δὴ δεῖξ᾽, ὅθι δένδρεα μακρὰ
πεφύκει, ἡ μὲν ἔβη πρὸς δῶμα Καλυψώ, δῖα θεάων, αὐτὰρ ὁ τάμνετο δοῦρα· θοῶς δέ οἱ ᾔνυτο ἔργον. εἴκοσι δ᾽ ἔκβαλε πάντα, πελέκκησεν δ᾽ ἄρα χαλκῷ, ξέσσε δ᾽ ἐπισταμένως καὶ ἐπὶ στάθμην ἴθυνεν. |
245 |
Maar toen zij had gewezen waar de grote bomen groeiden, ging zij op weg naar huis, Kalypso, de stralende godin, hij echter kapte het hout en snel vorderde het werk. Twintig in totaal hakte hij om, en hij werkte ze bij met de dissel, en hij schaafde ze kundig glad en rechtte ze langs het schietlood. |
τόφρα δ᾽ ἔνεικε τέρετρα Καλυψώ, δῖα θεάων· τέτρηνεν δ᾽ ἄρα πάντα καὶ ἥρμοσεν ἀλλήλοισιν, γόμφοισιν δ᾽ ἄρα τήν γε καὶ ἁρμονίῃσιν ἄρασσεν. ὅσσον τίς τ᾽ ἔδαφος νηὸς τορνώσεται ἀνὴρ φορτίδος εὐρείης, ἐὺ εἰδὼς τεκτοσυνάων, |
250 |
- Intussen had, de stralende godin, boren gebracht; hij boorde nu alles en paste het ineen, en met houten nagels en klampen timmerde hij alles passend vast. Zo breed als een scheepstimmerman, doorkneed in zijn vak, een scheepsbodem uitmeet van een fiks vrachtschip, |
τόσσον ἔπ᾽ εὐρεῖαν σχεδίην ποιήσατ᾽
Ὀδυσσεύς. ἴκρια δὲ στήσας, ἀραρὼν θαμέσι σταμίνεσσι, ποίει· ἀτὰρ μακρῇσιν ἐπηγκενίδεσσι τελεύτα. ἐν δ᾽ ἱστὸν ποίει καὶ ἐπίκριον ἄρμενον αὐτῷ· πρὸς δ᾽ ἄρα πηδάλιον ποιήσατο, ὄφρ᾽ ἰθύνοι. |
255 |
zo'n breed vaartuig vervaardigde Odysseus. Een dek bracht hij aan, steunend op flink wat stutten en werkte het af met lange palen als reling. Daarop plaatste hij een mast en een ra die daaraan paste en bovendien maakte hij een stuurriem, om koers te houden. |
φράξε δέ μιν ῥίπεσσι διαμπερὲς οἰσυΐνῃσι κύματος εἶλαρ ἔμεν· πολλὴν δ᾽ ἐπεχεύατο ὕλην. τόφρα δὲ φάρε᾽ ἔνεικε Καλυψώ, δῖα θεάων, ἱστία ποιήσασθαι· ὁ δ᾽ εὖ τεχνήσατο καὶ τά. ἐν δ᾽ ὑπέρας τε κάλους τε πόδας τ᾽ ἐνέδησεν ἐν αὐτῇ, μοχλοῖσιν δ᾽ ἄρα τήν γε κατείρυσεν εἰς ἅλα δῖαν. |
261 |
Hij omgaf het helemaal rondom met vlechtwerk van twijgen om te fungeren als golfbreker, op de bodem bracht hij een dikke deklaag aan. Intussen had Kalypso, de stralende godin, lappen gebracht om zeilen te vervaardigen; en hij wist ook dat knap te fiksen. Hij maakte er ook stagen en kabels en schoten aan vast, en tenslotte trok hij het over rollen de stralende zee in. |
262 - 281: Vertrek vanaf Ogygia |
||
τέτρατον ἦμαρ ἔην, καὶ τῷ τετέλεστο
ἅπαντα· τῷ δ᾽ ἄρα πέμπτῳ πέμπ᾽ ἀπὸ νήσου δῖα Καλυψώ, εἵματά τ᾽ ἀμφιέσασα θυώδεα καὶ λούσασα. ἐν δέ οἱ ἀσκὸν ἔθηκε θεὰ μέλανος οἴνοιο |
265 |
- Er waren nu vier dagen voorbij en op de vijfde was alles
klaar. Op die vijfde nu deed de goddelijke Kalypso hem uitgeleide, na hem in geurige kleding te hebben gehuld en gewassen. Bovendien gaf de godin hem een zak vol donkere wijn mee, |
τὸν ἕτερον, ἕτερον δ᾽ ὕδατος μέγαν, ἐν δὲ
καὶ ᾖα κωρύκῳ· ἐν δέ οἱ ὄψα τίθει μενοεικέα πολλά· οὖρον δὲ προέηκεν ἀπήμονά τε λιαρόν τε. γηθόσυνος δ᾽ οὔρῳ πέτασ᾽ ἱστία δῖος Ὀδυσσεύς. αὐτὰρ ὁ πηδαλίῳ ἰθύνετο τεχνηέντως |
270 |
en nog een grote zak water en in een knapzak ook voedsel, voorts gaf ze hem veel lekkere knabbels. En zij liet voor hem een voorspoedige,lauwe bries waaien. Verheugd over die wind hees de stralende Odysseus de zeilen, en koers hield hij kundig, aan de roeiriem gezeten, |
ἥμενος, οὐδέ οἱ ὕπνος ἐπὶ βλεφάροισιν
ἔπιπτεν Πληιάδας τ᾽ ἐσορῶντι καὶ ὀψὲ δύοντα Βοώτην Ἄρκτον θ᾽, ἣν καὶ ἄμαξαν ἐπίκλησιν καλέουσιν, ἥ τ᾽ αὐτοῦ στρέφεται καί τ᾽ Ὠρίωνα δοκεύει, οἴη δ᾽ ἄμμορός ἐστι λοετρῶν Ὠκεανοῖο· |
275 |
en niet kreeg slaap de kans op zijn oogleden te vallen terwijl hij opkeek naar de Pleiaden en Boötes die laat ondergaat en de Beer met de bijnaam 'Wagen', die op dezelfde plaats ronddraait en Orion beloert, en als enige niet ondergaat in het bad van de Oceaan. |
τὴν γὰρ δή μιν ἄνωγε Καλυψώ, δῖα θεάων,
ποντοπορευέμεναι ἐπ᾽ ἀριστερὰ χειρὸς ἔχοντα. ἑπτὰ δὲ καὶ δέκα μὲν πλέεν ἤματα ποντοπορεύων, ὀκτωκαιδεκάτῃ δ᾽ ἐφάνη ὄρεα σκιόεντα γαίης Φαιήκων, ὅθι τ᾽ ἄγχιστον πέλεν αὐτῷ· εἴσατο δ᾽ ὡς ὅτε ῥινὸν ἐν ἠεροειδέι πόντῳ. |
281 |
Die namelijk raadde hem Kalypso, de stralende godin, bij het oversteken van de zee links te laten. Zeventien dagen voer hij zo, doorklievend de zee, en op de achttiende dag doemden de beschaduwde bergen op van het land der Faiaken, waar dat het dichtst naar hem toe lag: het leek als een schild te liggen op de nevelige zee. |
282 - 332: Poseidon slaat toe |
||
τὸν δ᾽ ἐξ Αἰθιόπων ἀνιὼν κρείων ἐνοσίχθων τηλόθεν ἐκ Σολύμων ὀρέων ἴδεν· εἴσατο γάρ οἱ πόντον ἐπιπλώων. ὁ δ᾽ ἐχώσατο κηρόθι μᾶλλον, κινήσας δὲ κάρη προτὶ ὃν μυθήσατο θυμόν· |
285 |
- Maar hem zag de machtige aardschudder uit de verte vanaf
het gebergte van de Solymers op zijn terugreis van de Aithiopen: hij kreeg in de gaten dat Odysseus op zee voer en werd buitengewoon woedend. Hoofdschuddend morde hij in zichzelf: |
"ὢ πόποι, ἦ μάλα δὴ μετεβούλευσαν θεοὶ
ἄλλως ἀμφ᾽ Ὀδυσῆι ἐμεῖο μετ᾽ Αἰθιόπεσσιν ἐόντος, καὶ δὴ Φαιήκων γαίης σχεδόν, ἔνθα οἱ αἶσα ἐκφυγέειν μέγα πεῖραρ ὀιζύος, ἥ μιν ἱκάνει. ἀλλ᾽ ἔτι μέν μίν φημι ἅδην ἐλάαν κακότητος." |
290 |
"Ah zo, daar hebben de goden een heel ander besluit
genomen over Odysseus, terwijl ik bij de Aithiopen was, hij is zelfs al dichtbij het land der Faiaken, waar het hem beschikt is te ontkomen aan de strop van ellende die hem ten deel valt. Maar ik denk hem nog voldoende te grazen te nemen". |
ὣς εἰπὼν σύναγεν νεφέλας, ἐτάραξε δὲ
πόντον χερσὶ τρίαιναν ἑλών· πάσας δ᾽ ὀρόθυνεν ἀέλλας παντοίων ἀνέμων, σὺν δὲ νεφέεσσι κάλυψε γαῖαν ὁμοῦ καὶ πόντον· ὀρώρει δ᾽ οὐρανόθεν νύξ. σὺν δ᾽ Εὖρός τε Νότος τ᾽ ἔπεσον Ζέφυρός τε δυσαὴς |
295 |
Met deze woorden verzamelde hij wolken en bracht hij de
zee in beroering, na zijn drietand ter hand genomen te hebben; en hij wekte de stormen van alle windstreken: zowel de aarde als de zee hulde hij in mist, en nacht viel neer uit de hemel. Oosten- en Zuidenwind botsten opeen en ook een huilende Westerstorm, |
καὶ Βορέης αἰθρηγενέτης, μέγα κῦμα
κυλίνδων. καὶ τότ᾽ Ὀδυσσῆος λύτο γούνατα καὶ φίλον ἦτορ, ὀχθήσας δ᾽ ἄρα εἶπε πρὸς ὃν μεγαλήτορα θυμόν· "ὤ μοι ἐγὼ δειλός, τί νύ μοι μήκιστα γένηται; δείδω μὴ δὴ πάντα θεὰ νημερτέα εἶπεν, |
300 |
en die uit het Noorden, zijn oorsprong hoog in de hemel,
met grote deining. Toen dan begonnen de knieën en het hart van Odysseus te sidderen, en verontwaardigd sprak hij knarsetandend in zichzelf: "Ach, ik rampzalige, wat moet mij nu tenslotte nog overkomen? Ik vrees dat de godin toch wel de waarheid sprak, |
ἥ μ᾽ ἔφατ᾽ ἐν πόντῳ, πρὶν πατρίδα γαῖαν
ἱκέσθαι, ἄλγε᾽ ἀναπλήσειν· τὰ δὲ δὴ νῦν πάντα τελεῖται. οἵοισιν νεφέεσσι περιστέφει οὐρανὸν εὐρὺν Ζεύς, ἐτάραξε δὲ πόντον, ἐπισπέρχουσι δ᾽ ἄελλαι παντοίων ἀνέμων. νῦν μοι σῶς αἰπὺς ὄλεθρος. |
305 |
toen zij zei dat ik het op zee voor m'n kiezen zou
krijgen, alvorens mijn vaderland te bereiken; ja, dat zal nu wel in vervulling gaan. Met wat voor wolken schermt Zeus de wijde hemel niet af, brengt de zee in beroering, en stormen uit alle windrichtingen steken op. Nu staat voor mij het steile verderf wel vast. |
τρὶς μάκαρες Δαναοὶ καὶ τετράκις, οἳ τότ᾽
ὄλοντο Τροίῃ ἐν εὐρείῃ χάριν Ἀτρεΐδῃσι φέροντες. ὡς δὴ ἐγώ γ᾽ ὄφελον θανέειν καὶ πότμον ἐπισπεῖν ἤματι τῷ ὅτε μοι πλεῖστοι χαλκήρεα δοῦρα Τρῶες ἐπέρριψαν περὶ Πηλεΐωνι θανόντι. |
310 |
Drie, ja vier maal gelukzalig de Grieken, die indertijd
omkwamen in het weidse Troje om de zonen van Atreus te helpen. Was ik toen maar gestorven en was toen maar mijn lot bezegeld, op die dag toen een zwerm Trojanen hun kopergepunte lansen naar mij wierpen bij de verdediging van Peleus' gesneuvelde zoon. |
τῷ κ᾽ ἔλαχον κτερέων, καί μευ κλέος ἦγον
Ἀχαιοί· νῦν δέ λευγαλέῳ θανάτῳ εἵμαρτο ἁλῶναι." ὣς ἄρα μιν εἰπόντ᾽ ἔλασεν μέγα κῦμα κατ᾽ ἄκρης δεινὸν ἐπεσσύμενον, περὶ δὲ σχεδίην ἐλέλιξε. τῆλε δ᾽ ἀπὸ σχεδίης αὐτὸς πέσε, πηδάλιον δὲ |
315 |
Dan was ik passend begraven en mijn roem hadden de Grieken
verbreid; maar nu is het beschikt dat ik door een smadelijke dood wordt besprongen". Nog tijdens deze overweging brak een enorme golf op hem neer, verschrikkelijk toeslaand, en hij deed zijn vaartuig tollen. Ver van zijn vlot kwam hij zelf in zee, en de stuurriem |
ἐκ χειρῶν προέηκε· μέσον δέ οἱ ἱστὸν ἔαξεν δεινὴ μισγομένων ἀνέμων ἐλθοῦσα θύελλα, τηλοῦ δὲ σπεῖρον καὶ ἐπίκριον ἔμπεσε πόντῳ. τὸν δ᾽ ἄρ᾽ ὑπόβρυχα θῆκε πολὺν χρόνον, οὐδ᾽ ἐδυνάσθη αἶψα μάλ᾽ ἀνσχεθέειν μεγάλου ὑπὸ κύματος ὁρμῆς· |
320 |
was uit zijn handen geglipt; maar de orkaan met de kracht van wind over wind in de aanslag brak de mast middendoor, en ver weg kwam het zeil en de ra in de zee terecht. Hij duwde hem lang kopje onder, niet was hij bij machte zich erg snel op te werken van onder het aanstormend geweld van een golf, |
εἵματα γάρ ῥ᾽ ἐβάρυνε, τά οἱ πόρε δῖα
Καλυψώ. ὀψὲ δὲ δή ῥ᾽ ἀνέδυ, στόματος δ᾽ ἐξέπτυσεν ἅλμην πικρήν, ἥ οἱ πολλὴ ἀπὸ κρατὸς κελάρυζεν. ἀλλ᾽ οὐδ᾽ ὣς σχεδίης ἐπελήθετο, τειρόμενός περ, ἀλλὰ μεθορμηθεὶς ἐνὶ κύμασιν ἐλλάβετ᾽ αὐτῆς, |
325 |
want de kleren die de goddelijke Kalypso hem gaf, maakten
hem zwaar. Maar uiteindelijk kwam hij weer boven en spuugde uit zijn maag het bitterzout water, dat in overvloed van zijn hoofd gutste. Toch was hij bedacht op het vlot, hoezeer ook in het nauw, klauwde erheen in de golven en wist het te grijpen, |
ἐν μέσσῃ δὲ καθῖζε τέλος θανάτου ἀλεείνων. τὴν δ᾽ ἐφόρει μέγα κῦμα κατὰ ῥόον ἔνθα καὶ ἔνθα. ὡς δ᾽ ὅτ᾽ ὀπωρινὸς Βορέης φορέῃσιν ἀκάνθας ἂμ πεδίον, πυκιναὶ δὲ πρὸς ἀλλήλῃσιν ἔχονται, ὣς τὴν ἂμ πέλαγος ἄνεμοι φέρον ἔνθα καὶ ἔνθα· |
330 |
en midden erop zeeg hij neer in een poging het doodseinde
te ontkomen. Maar de enorme deining sleurde dat van hot naar haar met de stroom mee. En zoals wanneer de Noordewind in het najaar distels meesleurt door de vlakte, en in een drom klitten ze vast aan elkaar, zo sleepten de winden het vlot van hier weer naar daar; |
ἄλλοτε μέν τε Νότος Βορέῃ προβάλεσκε
φέρεσθαι, ἄλλοτε δ᾽ αὖτ᾽ Εὖρος Ζεφύρῳ εἴξασκε διώκειν. |
|
nu eens wierp de Zuidenwind haar toe aan Boreas als
speelbal dan weer gaf de Oostenwind het aan de Wester om erop te jagen. |
333 - 364: Hulp van Leukothea |
||
τὸν δὲ ἴδεν Κάδμου θυγάτηρ, καλλίσφυρος
Ἰνώ, Λευκοθέη, ἣ πρὶν μὲν ἔην βροτὸς αὐδήεσσα, νῦν δ᾽ ἁλὸς ἐν πελάγεσσι θεῶν ἒξ ἔμμορε τιμῆς. |
335 |
- Hem nu zag de dochter van Kadmos, Ino met mooie enkels, die voorheen een sterveling met mensentaal was, maar nu als Leukothea, goddelijke eer deelachtig is in de vlakten der zee. |
ἥ ῥ᾽ Ὀδυσῆ᾽ ἐλέησεν ἀλώμενον, ἄλγε᾽
ἔχοντα, αἰθυίῃ δ᾽ ἐικυῖα ποτῇ ἀνεδύσετο λίμνης, ἷζε δ᾽ ἐπὶ σχεδίης πολυδέσμου εἶπέ τε μῦθον· "κάμμορε, τίπτε τοι ὧδε Ποσειδάων ἐνοσίχθων ὠδύσατ᾽ ἐκπάγλως, ὅτι τοι κακὰ πολλὰ φυτεύει; |
340 |
Zij kreeg medelijden met Odysseus die daar ronddreef in
kommer en kwel. Als een waterhoen fladderend dook zij op uit de golven, nam plaats op het vlot met zijn vele verbindingen en zei: "Ongelukkige, waarom toch werd de aardschudder Poseidon zo verschrikkelijk kwaad op jou, dat hij je zoveel ellende bezorgt? |
οὐ μὲν δή σε καταφθίσει μάλα περ
μενεαίνων. ἀλλὰ μάλ᾽ ὧδ᾽ ἔρξαι, δοκέεις δέ μοι οὐκ ἀπινύσσειν· εἵματα ταῦτ᾽ ἀποδὺς σχεδίην ἀνέμοισι φέρεσθαι κάλλιπ᾽, ἀτὰρ χείρεσσι νέων ἐπιμαίεο νόστου γαίης Φαιήκων, ὅθι τοι μοῖρ᾽ ἐστὶν ἀλύξαι. |
345 |
Toch zal hij je niet om kunnen brengen, hoe zeer hij ook
raast. Maar ga als volgt te werk, - en ik denk dat je niet onverstandig bent - trek uit die kleren en verlaat het vlot, een speelbal der winden, neem door te zwemmen eigenhandig je terugtocht ter hand, het land der Faiaken, waar het je lot is te overleven. |
τῆ δέ, τόδε κρήδεμνον ὑπὸ στέρνοιο
τανύσσαι ἄμβροτον· οὐδέ τί τοι παθέειν δέος οὐδ᾽ ἀπολέσθαι. αὐτὰρ ἐπὴν χείρεσσιν ἐφάψεαι ἠπείροιο, ἂψ ἀπολυσάμενος βαλέειν εἰς οἴνοπα πόντον πολλὸν ἀπ᾽ ἠπείρου, αὐτὸς δ᾽ ἀπονόσφι τραπέσθαι." |
350 |
Hier, bind deze hoofdband onder je borst, een goddelijke: dan hoef je niet meer te vrezen voor lijden en dood. Maar als je eigenhandig het land zult raken, maak hem dan weer los en werp hem in de wijnkleurige zee, ver van het land, maar wend zelf je hoofd af naar de andere kant". |
ὣς ἄρα φωνήσασα θεὰ κρήδεμνον ἔδωκεν, αὐτὴ δ᾽ ἂψ ἐς πόντον ἐδύσετο κυμαίνοντα αἰθυίῃ ἐικυῖα· μέλαν δέ ἑ κῦμα κάλυψεν. αὐτὰρ ὁ μερμήριξε πολύτλας δῖος Ὀδυσσεύς, ὀχθήσας δ᾽ ἄρα εἶπε πρὸς ὃν μεγαλήτορα θυμόν· |
355 |
Na deze woorden gaf de godin hem een hoofdband, en zelf dook ze weer onder in de golvende zee, een waterhoen gelijk, en de donkere deining bedekte haar. Maar hij, de onversaagde, stralende Odysseus, wond zich op en sprak tot zichzelf: |
"ὤ μοι ἐγώ, μή τίς μοι ὑφαίνῃσιν δόλον
αὖτε ἀθανάτων, ὅ τέ με σχεδίης ἀποβῆναι ἀνώγει. ἀλλὰ μάλ᾽ οὔ πω πείσομ᾽, ἐπεὶ ἑκὰς ὀφθαλμοῖσιν γαῖαν ἐγὼν ἰδόμην, ὅθι μοι φάτο φύξιμον εἶναι. ἀλλὰ μάλ᾽ ὧδ᾽ ἔρξω, δοκέει δέ μοι εἶναι ἄριστον· |
360 |
"Wee mij, als maar niet weer een van de onsterfelijken me
een loer draait, met dat advies om mijn vlot te verlaten. Nee, ik ga hier niet voetstoots op in, aangezien ik met eigen ogen gezien heb dat het land heel ver weg is, waar men zegt dat mij een toevlucht wacht. Nee, dit zal ik doen, en mij lijkt het zo het beste: |
ὄφρ᾽ ἂν μέν κεν δούρατ᾽ ἐν ἁρμονίῃσιν
ἀρήρῃ, τόφρ᾽ αὐτοῦ μενέω καὶ τλήσομαι ἄλγεα πάσχων· αὐτὰρ ἐπὴν δή μοι σχεδίην διὰ κῦμα τινάξῃ, νήξομ᾽, ἐπεὶ οὐ μέν τι πάρα προνοῆσαι ἄμεινον." |
|
zolang de balken nog redelijk aan elkaar passen, zolang zal ik hier blijven en de ellende trotseren; maar als de golven mijn vlot ruïneren, dan ga ik zwemmen, want iets beters kan ik nu niet verzinnen". |
365 - 387: Schipbreuk |
||
ἧος ὁ ταῦθ᾽ ὥρμαινε κατὰ φρένα καὶ κατὰ
θυμόν, ὦρσε δ᾽ ἐπὶ μέγα κῦμα Ποσειδάων ἐνοσίχθων, δεινόν τ᾽ ἀργαλέον τε, κατηρεφές, ἤλασε δ᾽ αὐτόν. ὡς δ᾽ ἄνεμος ζαὴς ἠΐων θημῶνα τινάξῃ καρφαλέων· τὰ μὲν ἄρ τε διεσκέδασ᾽ ἄλλυδις ἄλλῃ· ὣς τῆς δούρατα μακρὰ διεσκέδασ᾽. αὐτὰρ Ὀδυσσεὺς |
370 |
- Terwijl hij dit nog aan het overwegen was in zijn
binnenste, bracht de aardschudder Poseidon een monsterlijke golf teweeg, reusachtig angstwekkend, als een dak, en die liet hij op hem neerstorten. En zoals een ziedende wind een hoop droog kaf door elkaar schudt, en het verspreidt naar alle kanten: zo reet hij de forse balken uiteen van het vlot. Maar Odysseus |
ἀμφ᾽ ἑνὶ δούρατι βαῖνε, κέληθ᾽ ὡς ἵππον
ἐλαύνων, εἵματα δ᾽ ἐξαπέδυνε, τά οἱ πόρε δῖα Καλυψώ. αὐτίκα δὲ κρήδεμνον ὑπὸ στέρνοιο τάνυσσεν, αὐτὸς δὲ πρηνὴς ἁλὶ κάππεσε, χεῖρε πετάσσας, νηχέμεναι μεμαώς. ἴδε δὲ κρείων ἐνοσίχθων, |
375 |
sloeg zijn benen om één van die balken, alsof hij een
renpaard beklom, en wrong zich de kleren van het lijf die de goddelijke Kalypso hem gaf. Meteen bond hij de hoofdband onder zijn borst en dook voorover in zee, en sloeg zijn armen uit, verlangend te zwemmen. Maar dat zag de machtige aardschudder, |
κινήσας δὲ κάρη προτὶ ὃν μυθήσατο θυμόν· "οὕτω νῦν κακὰ πολλὰ παθὼν ἀλόω κατὰ πόντον, εἰς ὅ κεν ἀνθρώποισι διοτρεφέεσσι μιγήῃς. ἀλλ᾽ οὐδ᾽ ὥς σε ἔολπα ὀνόσσεσθαι κακότητος." ὣς ἄρα φωνήσας ἵμασεν καλλίτριχας ἵππους, |
380 |
en hoofdschuddend zei hij tegen zichzelf: "Zwalk nu maar rond in ellende over zee, totdat je weer terechtkomt onder de door de goden gevoede mensen. Maar toch hoop ik dat je ook dan nog niet af bent van je ellende". Na deze woorden legde hij zijn zweep over zijn paarden met mooie manen, |
ἵκετο δ᾽ εἰς Αἰγάς, ὅθι οἱ κλυτὰ δώματ᾽
ἔασιν. αὐτὰρ Ἀθηναίη κούρη Διὸς ἄλλ᾽ ἐνόησεν. ἦ τοι τῶν ἄλλων ἀνέμων κατέδησε κελεύθους, παύσασθαι δ᾽ ἐκέλευσε καὶ εὐνηθῆναι ἅπαντας· ὦρσε δ᾽ ἐπὶ κραιπνὸν Βορέην, πρὸ δὲ κύματ᾽ ἔαξεν, |
385 |
En hij kwam aan op Aigai, waar zijn vermaarde paleis
staat. - Athene, echter, de dochter van Zeus, bedacht andere zaken. Zij slaagde erin het geraas van de andere winden te temmen, want zij beval allen te kalmeren en te gaan liggen; maar zij wakkerde de snelle Boreas aan en brak de golven op zijn weg, |
ἧος ὃ Φαιήκεσσι φιληρέτμοισι μιγείη διογενὴς Ὀδυσεὺς θάνατον καὶ κῆρας ἀλύξας. |
|
opdat hij bij de roeiriemminnende Faiaken terechtkomen
zou, de goddelijke Odysseus, ontkomen aan doodslot en verderf. |
388 - 435: Een hopeloze situatie |
||
ἔνθα δύω νύκτας δύο τ᾽ ἤματα κύματι πηγῷ πλάζετο, πολλὰ δέ οἱ κραδίη προτιόσσετ᾽ ὄλεθρον. ἀλλ᾽ ὅτε δὴ τρίτον ἦμαρ ἐυπλόκαμος τέλεσ᾽ Ἠώς, |
390 |
Toen dreef hij twee nachten en dagen rond in de
aanhoudende deining en vaak zag hij in zijn gemoed de dood vóór zich. Maar toen de Dageraad met mooie lokken de derde dag in gang had gezet, |
καὶ τότ᾽ ἔπειτ᾽ ἄνεμος μὲν ἐπαύσατο ἠδὲ
γαλήνη ἔπλετο νηνεμίη· ὁ δ᾽ ἄρα σχεδὸν εἴσιδε γαῖαν ὀξὺ μάλα προϊδών, μεγάλου ὑπὸ κύματος ἀρθείς. ὡς δ᾽ ὅτ᾽ ἂν ἀσπάσιος βίοτος παίδεσσι φανήῃ πατρός, ὃς ἐν νούσῳ κεῖται κρατέρ᾽ ἄλγεα πάσχων, |
395 |
toen ging de wind liggen en een windstille rust trad in en de zee kalmeerde. Hij nu zag land dichtbij, als hij tenminste scherp tuurde, opgetild door een grote golf; en zoals voor kinderen de opleving van hun vader vreugde geeft - hij ligt ziek neer en lijdt hevige pijnen, |
δηρὸν τηκόμενος, στυγερὸς δέ οἱ ἔχραε
δαίμων, ἀσπάσιον δ᾽ ἄρα τόν γε θεοὶ κακότητος ἔλυσαν, ὣς Ὀδυσεῖ ἀσπαστὸν ἐείσατο γαῖα καὶ ὕλη, νῆχε δ᾽ ἐπειγόμενος ποσὶν ἠπείρου ἐπιβῆναι. ἀλλ᾽ ὅτε τόσσον ἀπῆν ὅσσον τε γέγωνε βοήσας, |
400 |
lange tijd wegterend terwijl een gruwelijke demon hem
kwelt, maar, wat een vreugde, de goden wekken hem toch weer op uit zijn lijden, - zo verheugend verscheen voor Odysseus het land en het bos, en hij zwom, zwom vol verlangen om te voet het land te betreden. Maar toen hij zo dichtbij was gekomen als een stem dragen kan |
καὶ δὴ δοῦπον ἄκουσε ποτὶ σπιλάδεσσι
θαλάσσης· ῥόχθει γὰρ μέγα κῦμα ποτὶ ξερὸν ἠπείροιο δεινὸν ἐρευγόμενον, εἴλυτο δὲ πάνθ᾽ ἁλὸς ἄχνῃ· οὐ γὰρ ἔσαν λιμένες νηῶν ὄχοι, οὐδ᾽ ἐπιωγαί. ἀλλ᾽ ἀκταὶ προβλῆτες ἔσαν σπιλάδες τε πάγοι τε· |
405 |
en het tumult kon horen van de zee tegen de klippen, - want dierlijk huilend brak de hoge branding stuk op het droge land en alles werd gehuld in schuim van het water; er waren daar namelijk geen havens als hoeders van schepen, geen pieren, nee, slechts vooruitspringende kapen en klippen en riffen - |
καὶ τότ᾽ Ὀδυσσῆος λύτο γούνατα καὶ φίλον
ἦτορ, ὀχθήσας δ᾽ ἄρα εἶπε πρὸς ὃν μεγαλήτορα θυμόν· "ὤ μοι, ἐπεὶ δὴ γαῖαν ἀελπέα δῶκεν ἰδέσθαι Ζεύς, καὶ δὴ τόδε λαῖτμα διατμήξας ἐπέρησα, ἔκβασις οὔ πῃ φαίνεθ᾽ ἁλὸς πολιοῖο θύραζε· |
410 |
toen dan begaven zijn knieën het en zijn hart, en verontwaardigd sprak hij tot zichzelf: "Wee mij, eerst gunde Zeus mij, boven verwachting, land in zicht te krijgen, en nu ik eindelijk deze diepte over ben gezwommen, is er nergens een mogelijkheid te bespeuren om de grauwe zee te ontkomen. |
ἔκτοσθεν μὲν γὰρ πάγοι ὀξέες, ἀμφὶ δὲ κῦμα βέβρυχεν ῥόθιον, λισσὴ δ᾽ ἀναδέδρομε πέτρη, ἀγχιβαθὴς δὲ θάλασσα, καὶ οὔ πως ἔστι πόδεσσι στήμεναι ἀμφοτέροισι καὶ ἐκφυγέειν κακότητα· μή πώς μ᾽ ἐκβαίνοντα βάλῃ λίθακι ποτὶ πέτρῃ |
415 |
Vanaf het land lopen scherpe klippen, waaromheen de golven
brullen, en een gladde rotswand rijst daaruit omhoog, diep is de zee vóór de kust, en niet is het mogelijk op twee benen te staan en deze ramp te ontkomen. Ik vrees dat een grijpgrage golf mij, als ik tegen de wal opklauter, |
κῦμα μέγ᾽ ἁρπάξαν· μελέη δέ μοι ἔσσεται
ὁρμή. εἰ δέ κ᾽ ἔτι προτέρω παρανήξομαι, ἤν που ἐφεύρω ἠιόνας τε παραπλῆγας λιμένας τε θαλάσσης, δείδω μή μ᾽ ἐξαῦτις ἀναρπάξασα θύελλα πόντον ἐπ᾽ ἰχθυόεντα φέρῃ βαρέα στενάχοντα, |
420 |
tegen de scherpe rotsen smijt: zo'n poging zal me fataal
zijn. Maar als ik nog verder langs de kust zwem, in de hoop ergens een strand te vinden, niet blootgesteld aan de branding, beschut tegen zee dan, ben ik bang, zal de storm mij weer de visrijke zee op sleuren, hoe hard ik ook jammer ; |
ἠέ τί μοι καὶ κῆτος ἐπισσεύῃ μέγα δαίμων ἐξ ἁλός, οἷά τε πολλὰ τρέφει κλυτὸς Ἀμφιτρίτη· οἶδα γάρ, ὥς μοι ὀδώδυσται κλυτὸς ἐννοσίγαιος." ἧος ὁ ταῦθ᾽ ὥρμαινε κατὰ φρένα καὶ κατὰ θυμόν, τόφρα δέ μιν μέγα κῦμα φέρε τρηχεῖαν ἐπ᾽ ἀκτήν. |
425 |
of zal een machtige demon een zeemonster op mij afsturen, zoals de befaamde Amfitrite er in grote getale op na houdt; want ik weet maar al te goed hoe de vermaarde aardschudder mij haat". Terwijl hij dat nog overwoog in zijn binnenste, droeg een grote golf hem mee naar de kust met zijn rotsen. |
ἔνθα κ᾽ ἀπὸ ῥινοὺς δρύφθη, σὺν δ᾽ ὀστέ᾽
ἀράχθη, εἰ μὴ ἐπὶ φρεσὶ θῆκε θεά, γλαυκῶπις Ἀθήνη· ἀμφοτέρῃσι δὲ χερσὶν ἐπεσσύμενος λάβε πέτρης, τῆς ἔχετο στενάχων, ἧος μέγα κῦμα παρῆλθε. καὶ τὸ μὲν ὣς ὑπάλυξε, παλιρρόθιον δέ μιν αὖτις |
430 |
Daar zou zijn huid zeker weggeschaafd zijn en zijn botten
verbrijzeld, als niet de godin, de felogige Athene, hem ingegeven had: grijp in de botsing met beide armen een rotspunt, daar hield hij zich steunend aan vast, tot de vloedgolf weer over was zo wist hij wel te ontkomen, maar bij terugkomst trof de golf hem opnieuw |
πλῆξεν ἐπεσσύμενον, τηλοῦ δέ μιν ἔμβαλε
πόντῳ. ὡς δ᾽ ὅτε πουλύποδος θαλάμης ἐξελκομένοιο πρὸς κοτυληδονόφιν πυκιναὶ λάιγγες ἔχονται, ὣς τοῦ πρὸς πέτρῃσι θρασειάων ἀπὸ χειρῶν ῥινοὶ ἀπέδρυφθεν· τὸν δὲ μέγα κῦμα κάλυψεν. |
435 |
met geweld en slingerde hem ver weg de zee in. Zoals wanneer een poliep, uit zijn schuilplaats getrokken, dicht bezet is met steentjes aan zijn zuignappen, zo kleefden, afgeschaafd van zijn stevige armen, stukken huid aan de rotsen: zelf ging hij weer onder in de deining. |
436 - 493: Scheria toch nog bereikt |
||
ἔνθα κε δὴ δύστηνος ὑπὲρ μόρον ὤλετ᾽
Ὀδυσσεύς, εἰ μὴ ἐπιφροσύνην δῶκε γλαυκῶπις Ἀθήνη. κύματος ἐξαναδύς, τά τ᾽ ἐρεύγεται ἤπειρόνδε, νῆχε παρέξ, ἐς γαῖαν ὁρώμενος, εἴ που ἐφεύροι ἠιόνας τε παραπλῆγας λιμένας τε θαλάσσης. |
440 |
- Toen was de ongelukkige Odysseus, het noodlot ten spijt,
omgekomen, als niet de felogige Athene hem een ingeving had gegeven. Weer boven water, dat bulderde tegen de kust, zwom hij buiten de branding langs de kust, turend naar het land, in de hoop ergens een strand in de luwte te vinden en beschutting tegen het geweld van de zee. |
ἀλλ᾽ ὅτε δὴ ποταμοῖο κατὰ στόμα καλλιρόοιο ἷξε νέων, τῇ δή οἱ ἐείσατο χῶρος ἄριστος, λεῖος πετράων, καὶ ἐπὶ σκέπας ἦν ἀνέμοιο, ἔγνω δὲ προρέοντα καὶ εὔξατο ὃν κατὰ θυμόν· "κλῦθι, ἄναξ, ὅτις ἐσσί· πολύλλιστον δέ σ᾽ ἱκάνω, |
445 |
Toen hij, al zwemmend, de monding bereikte van een mooie
rivier, leek het hem daar de beste plek, vrij van rotsen en er was een schuilplaats tegen de wind. Hij zag de stroom voortvloeien en bad vurig: "Verhoor mij, heer, wie gij ook zijt: ik wend me tot u als allerwelkomst, |
φεύγων ἐκ πόντοιο Ποσειδάωνος ἐνιπάς. αἰδοῖος μέν τ᾽ ἐστὶ καὶ ἀθανάτοισι θεοῖσιν ἀνδρῶν ὅς τις ἵκηται ἀλώμενος, ὡς καὶ ἐγὼ νῦν σόν τε ῥόον σά τε γούναθ᾽ ἱκάνω πολλὰ μογήσας. ἀλλ᾽ ἐλέαιρε, ἄναξ· ἱκέτης δέ τοι εὔχομαι εἶναι." |
450 |
vluchtend uit zee voor Poseidons bedreigingen. Respectabel toch is ook in de ogen der onsterfelijke goden, iedereen die als zwerver komt met een hulpvraag, zoals ook ik nu uw stroom als uw knieën omhels na veel ellende doorstaan te hebben. Heb dan mededogen, heer: ik mag mij uw smekeling noemen". |
ὣς φάθ᾽, ὁ δ᾽ αὐτίκα παῦσεν ἑὸν ῥόον, ἔσχε
δὲ κῦμα, πρόσθε δέ οἱ ποίησε γαλήνην, τὸν δ᾽ ἐσάωσεν ἐς ποταμοῦ προχοάς. ὁ δ᾽ ἄρ᾽ ἄμφω γούνατ᾽ ἔκαμψε χεῖράς τε στιβαράς. ἁλὶ γὰρ δέδμητο φίλον κῆρ. ᾤδεε δὲ χρόα πάντα, θάλασσα δὲ κήκιε πολλὴ |
455 |
Zo sprak hij, en hij hield terstond zijn stroom in, en
kalmeerde de golving, en vóór hem effende hij het watervlak, en bracht hem zo ongedeerd naar de monding van de rivier. En hij boog allebei zijn knieën en zijn stevige handen. Want zijn hart had geleden onder het geweld van de zee. Zijn hele huid was gezwollen en stromen zeewater borrelden op |
ἂν στόμα τε ῥῖνάς θ᾽· ὁ δ᾽ ἄρ᾽ ἄπνευστος
καὶ ἄναυδος κεῖτ᾽ ὀλιγηπελέων, κάματος δέ μιν αἰνὸς ἵκανεν. ἀλλ᾽ ὅτε δή ῥ᾽ ἄμπνυτο καὶ ἐς φρένα θυμὸς ἀγέρθη, καὶ τότε δὴ κρήδεμνον ἀπὸ ἕο λῦσε θεοῖο. καὶ τὸ μὲν ἐς ποταμὸν ἁλιμυρήεντα μεθῆκεν, |
460 |
naar zijn mond en neus. Buiten adem en sprakeloos lag hij
in onmacht, en een mateloze moeheid maakte zich van hem meester. - Maar toen hij eindelijk herademde en zijn geestkracht herleefde, maakte hij de hoofdband van de godheid weer los en liet hem vallen in de rivier die naar zee stroomde. |
ἂψ δ᾽ ἔφερεν μέγα κῦμα κατὰ ῥόον, αἶψα δ᾽
ἄρ᾽ Ἰνὼ δέξατο χερσὶ φίλῃσιν· ὁ δ᾽ ἐκ ποταμοῖο λιασθεὶς σχοίνῳ ὑπεκλίνθη, κύσε δὲ ζείδωρον ἄρουραν. ὀχθήσας δ᾽ ἄρα εἶπε πρὸς ὃν μεγαλήτορα θυμόν· "ὤ μοι ἐγώ, τί πάθω; τί νύ μοι μήκιστα γένηται; |
465 |
Snel droeg een grote golf hem stroomafwaarts en Ino nam
hem terstond in haar handen. Odysseus kroop weg van de rivier, zeeg neer tussen de biezen en kuste de vruchtbare aarde. En verontwaardigd sprak hij in zijn binnenste: "Ach ik, wat overkomt mij? Wat ga ik nu tenslotte nog beleven? |
εἰ μέν κ᾽ ἐν ποταμῷ δυσκηδέα νύκτα
φυλάσσω, μή μ᾽ ἄμυδις στίβη τε κακὴ καὶ θῆλυς ἐέρση ἐξ ὀλιγηπελίης δαμάσῃ κεκαφηότα θυμόν· αὔρη δ᾽ ἐκ ποταμοῦ ψυχρὴ πνέει ἠῶθι πρό. εἰ δέ κεν ἐς κλιτὺν ἀναβὰς καὶ δάσκιον ὕλην |
470 |
Als ik hier bij de rivier de kommervolle nacht blijf
waken, ben ik bang dat de bijtende kou en de kille dauw zo vlak na die flauwte mijn verzwakte leven zal doven; en een koude wind blaast vóór de dageraad vanuit de rivier. Maar als ik tegen de oever omhoog ga het lommerijke bos in, |
θάμνοις ἐν πυκινοῖσι καταδράθω, εἴ με
μεθείη ῥῖγος καὶ κάματος, γλυκερὸς δέ μοι ὕπνος ἐπέλθῃ, δείδω, μὴ θήρεσσιν ἕλωρ καὶ κύρμα γένωμαι." ὣς ἄρα οἱ φρονέοντι δοάσσατο κέρδιον εἶναι· βῆ ῥ᾽ ἴμεν εἰς ὕλην· τὴν δὲ σχεδὸν ὕδατος εὗρεν |
475 |
en me neerleg in het dichte kreupelhout en dan koude en
moeheid me met rust laten en een zoete slaap mij overvalt, ik vrees dat ik dan voor wilde dieren een prooi en aas zal worden". Terwijl hij deze afweging maakte besloot hij dat dit nog het beste was: hij ging op weg naar het bos, en hij vond het dichtbij het water |
ἐν περιφαινομένῳ· δοιοὺς δ᾽ ἄρ᾽ ὑπήλυθε
θάμνους, ἐξ ὁμόθεν πεφυῶτας· ὁ μὲν φυλίης, ὁ δ᾽ ἐλαίης. τοὺς μὲν ἄρ᾽ οὔτ᾽ ἀνέμων διάη μένος ὑγρὸν ἀέντων, οὔτε ποτ᾽ ἠέλιος φαέθων ἀκτῖσιν ἔβαλλεν, οὔτ᾽ ὄμβρος περάασκε διαμπερές· ὣς ἄρα πυκνοὶ |
480 |
op een open plek; hij stootte daar op een tweetal
struiken, op dezelfde plaats opgeschoten, de één een duindoorn, de ander een olijf. Tussen hen door waaide geen vlaag vochtige wind noch drong ooit de gloeiende zon met haar stralen daar door, ook geen regen kwam erdoorheen: zo dicht |
ἀλλήλοισιν ἔφυν ἐπαμοιβαδίς· οὓς ὑπ᾽
Ὀδυσσεὺς δύσετ᾽. ἄφαρ δ᾽ εὐνὴν ἐπαμήσατο χερσὶ φίλῃσιν εὐρεῖαν· φύλλων γὰρ ἔην χύσις ἤλιθα πολλή, ὅσσον τ᾽ ἠὲ δύω ἠὲ τρεῖς ἄνδρας ἔρυσθαι ὥρῃ χειμερίῃ, εἰ καὶ μάλα περ χαλεπαίνοι. |
485 |
waren zij in elkaar verstrengeld: daaronder bukte Odysseus
zich. Een leger fatsoeneerde hij met zijn handen, een breed, want een dikke laag bladeren lag verspreid op de grond, zoveel als het wel twee of drie mannen in het winterseizoen had bedekt, ook al was de kou nog zo bijtend. |
τὴν μὲν ἰδὼν γήθησε πολύτλας δῖος
Ὀδυσσεύς, ἐν δ᾽ ἄρα μέσσῃ λέκτο, χύσιν δ᾽ ἐπεχεύατο φύλλων. ὡς δ᾽ ὅτε τις δαλὸν σποδιῇ ἐνέκρυψε μελαίνῃ ἀγροῦ ἐπ᾽ ἐσχατιῆς, ᾧ μὴ πάρα γείτονες ἄλλοι, σπέρμα πυρὸς σώζων, ἵνα μή ποθεν ἄλλοθεν αὔοι, |
490 |
De onversaagde, stralende Odysseus werd verheugd toen hij
dit zag, middenop ging hij liggen en schepte een stortvloed van bladeren op zich Zoals wanneer men een vonk verbergt onder donkere as, aan de rand van zijn land, als men geen anderen als buur heeft, een kiem voor vuur bewarend, om het niet bij anderen te hoeven ontsteken, |
ὣς Ὀδυσεὺς φύλλοισι καλύψατο· τῷ δ᾽ ἄρ᾽
Ἀθήνη ὕπνον ἐπ᾽ ὄμμασι χεῦ᾽, ἵνα μιν παύσειε τάχιστα δυσπονέος καμάτοιο φίλα βλέφαρ᾽ ἀμφικαλύψας. |
|
zo bedekte zich Odysseus met bladeren. En Athene strooide een slaap uit over zijn ogen, opdat die hem zo gauw mogelijk zou bevrijden van zijn zware vermoeidheid, zijn oogleden sluitend. |
Lees verder in Boek 6 Terug naar het overzicht van de inhoud van de Odyssee |