Ὀδύσσεια ψ 1 - 84: Eurykleia vertelt Penelope wat er gebeurd is |
Boek 23 van de Odyssee van
Homeros 1 - 84: Eurykleia vertelt Penelope het gebeurde. 85 - 116: Penelope treft Odysseus aan. 117 - 152: Odysseus bezorgd om de familie van de vrijers. 153 - 204: De test van Penelope. 205 - 343: Odysseus wint Penelope terug. 344 - 372: Odysseus gaat naar zijn vader Laërtes. |
|
γρηῢς δ᾽ εἰς ὑπερῷ᾽ ἀνεβήσετο καγχαλόωσα, δεσποίνῃ ἐρέουσα φίλον πόσιν ἔνδον ἐόντα· γούνατα δ᾽ ἐρρώσαντο, πόδες δ᾽ ὑπερικταίνοντο. στῆ δ᾽ ἄρ᾽ ὑπὲρ κεφαλῆς καί μιν πρὸς μῦθον ἔειπεν· "ἔγρεο, Πηνελόπεια, φίλον τέκος, ὄφρα ἴδηαι |
5 |
- De oude vrouw ging juichend naar boven om haar meesteres te vertellen dat haar man thuis was: haar knieën maakten haast en zij struikelde bijna over haar voeten. Ze bleef staan aan het hoofdeinde en sprak tot haar de woorden: "Word wakker, Penelope, mijn kind, om met je eigen ogen |
ὀφθαλμοῖσι τεοῖσι τά τ᾽ ἔλδεαι ἤματα
πάντα. ἦλθ᾽ Ὀδυσεὺς καὶ οἶκον ἱκάνεται, ὀψέ περ ἐλθών. μνηστῆρας δ᾽ ἔκτεινεν ἀγήνορας, οἵ θ᾽ ἑὸν οἶκον κήδεσκον καὶ κτήματ᾽ ἔδον βιόωντό τε παῖδα." τὴν δ᾽ αὖτε προσέειπε περίφρων Πηνελόπεια· |
10 |
te zien waarnaar je altijd al verlangt: Odysseus is terug! Hij is weer thuis! Na lange tijd weer terug! En hij heeft de brutale vrijers gedood, die zijn vermogen steeds plunderden, zijn bezit opaten en zijn zoon intimideerden". Maar tot haar sprak de wijze Penelope: |
"μαῖα φίλη, μάργην σε θεοὶ θέσαν, οἵ τε
δύνανται ἄφρονα ποιῆσαι καὶ ἐπίφρονά περ μάλ᾽ ἐόντα, καί τε χαλιφρονέοντα σαοφροσύνης ἐπέβησαν· οἵ σέ περ ἔβλαψαν· πρὶν δὲ φρένας αἰσίμη ἦσθα. τίπτε με λωβεύεις πολυπενθέα θυμὸν ἔχουσαν |
15 |
"Moedertjelief, de goden hebben je met waanzin geslagen; zij kunnen iemand, ook als hij verstandig is, met verbijstering treffen, evenals zij een idioot verstandig kunnen maken; maar nu troffen ze jou: voorheen was je toch goed bij de pinken. Waarom houd je mij voor de gek - ik heb toch al ellende genoeg - |
ταῦτα παρὲξ ἐρέουσα καὶ ἐξ ὕπνου μ᾽
ἀνεγείρεις ἡδέος, ὅς μ᾽ ἐπέδησε φίλα βλέφαρ᾽ ἀμφικαλύψας; οὐ γάρ πω τοιόνδε κατέδραθον, ἐξ οὗ Ὀδυσσεὺς ᾤχετ᾽ ἐποψόμενος Κακοΐλιον οὐκ ὀνομαστήν. ἀλλ᾽ ἄγε νῦν κατάβηθι καὶ ἂψ ἔρχευ μέγαρόνδε. |
20 |
en maak je me wakker om me deze idiotie te vertellen, uit die heerlijke slaap die mijn oogleden sloot en bedekte? Nog nooit heb ik zo lekker geslapen, sedert Odysseus vertrok op zijn tocht naar dat Wan-Ilios, dat geen naam waard is. Nou, vooruit, ga nu naar beneden en terug naar de zaal. |
εἰ γάρ τίς μ᾽ ἄλλη γε γυναικῶν, αἵ μοι
ἔασι, ταῦτ᾽ ἐλθοῦσ᾽ ἤγγειλε καὶ ἐξ ὕπνου ἀνέγειρεν, τῷ κε τάχα στυγερῶς μιν ἐγὼν ἀπέπεμψα νέεσθαι αὖτις ἔσω μέγαρον· σὲ δὲ τοῦτό γε γῆρας ὀνήσει." τὴν δ᾽ αὖτε προσέειπε φίλη τροφὸς Εὐρύκλεια· |
25 |
Als 'n ander van de vrouwen die ik heb mij dit was komen berichten en me wakker had gemaakt, dan had ik haar heel wat bitser teruggestuurd naar de zaal, maar jij profiteert van je ouderdom". Maar nu sprak de dierbare min weer tot haar: |
"οὔ τί σε λωβεύω, τέκνον φίλον, ἀλλ᾽
ἔτυμόν τοι ἦλθ᾽ Ὀδυσεὺς καὶ οἶκον ἱκάνεται, ὡς ἀγορεύω, ὁ ξεῖνος, τὸν πάντες ἀτίμων ἐν μεγάροισι. Τηλέμαχος δ᾽ ἄρα μιν πάλαι ᾔδεεν ἔνδον ἐόντα, ἀλλὰ σαοφροσύνῃσι νοήματα πατρὸς ἔκευθεν, |
30 |
"Ik houd je helemaal niet voor de gek, m'n kind, nee,
Odysseus is echt teruggekomen en is thuis, zoals ik al zei: het was die vreemdeling, die door allen gehoond werd in de zaal. En Telemachos wist allang dat hij terug was maar hij hield voorzichtig zijn vaders plannen geheim |
ὄφρ᾽ ἀνδρῶν τίσαιτο βίην ὑπερηνορεόντων." ὣς ἔφαθ᾽, ἡ δ᾽ ἐχάρη καὶ ἀπὸ λέκτροιο θοροῦσα γρηῒ περιπλέχθη, βλεφάρων δ᾽ ἀπὸ δάκρυον ἧκεν· καί μιν φωνήσασ᾽ ἔπεα πτερόεντα προσηύδα· "εἰ δ᾽ ἄγε δή μοι, μαῖα φίλη, νημερτὲς ἐνίσπες, |
35 |
om zich op de gewelddadigheid van die arrogante kerels te
wreken". Dat zei zij, en toen sprong ze op van vreugde vanaf haar bed en omhelsde de oude vrouw, en tranen sprongen uit haar ogen en zij riep luid tegen haar: "Oh, moedertje, als dat eens waar kon zijn wat je zegt; |
εἰ ἐτεὸν δὴ οἶκον ἱκάνεται, ὡς ἀγορεύεις, ὅππως δὴ μνηστῆρσιν ἀναιδέσι χεῖρας ἐφῆκε μοῦνος ἐών, οἱ δ᾽ αἰὲν ἀολλέες ἔνδον ἔμιμνον." τὴν δ᾽ αὖτε προσέειπε φίλη τροφὸς Εὐρύκλεια· "οὐκ ἴδον, οὐ πυθόμην, ἀλλὰ στόνον οἶον ἄκουσα |
40 |
maar als hij echt thuisgekomen is, zoals jij zegt, hoe kon hij dan in zijn eentje die schaamteloze vrijers de baas, zij waren hier toch steeds in drommen?" En weer sprak tot haar de dierbare min Eurykleia: "Ik heb het niet gezien of vernomen, ik hoorde alleen gekreun |
κτεινομένων· ἡμεῖς δὲ μυχῷ θαλάμων
εὐπήκτων ἥμεθ᾽ ἀτυζόμεναι, σανίδες δ᾽ ἔχον εὖ ἀραρυῖαι, πρίν γ᾽ ὅτε δή με σὸς υἱὸς ἀπὸ μεγάροιο κάλεσσε Τηλέμαχος· τὸν γάρ ῥα πατὴρ προέηκε καλέσσαι. εὗρον ἔπειτ᾽ Ὀδυσῆα μετὰ κταμένοισι νέκυσσιν |
45 |
van stervenden, maar wij zaten angstig achter in onze afgesloten kamers, en onze deuren zaten stevig op slot, totdat jouw zoon Telemachos mij riep vanuit de zaal; zijn vader had hem namelijk gestuurd om mij te roepen. Ik trof toen Odysseus aan, staande tussen massa's gesneuvelden: |
ἑσταόθ᾽· οἱ δέ μιν ἀμφί, κραταίπεδον οὖδας
ἔχοντες, κείατ᾽ ἐπ᾽ ἀλλήλοισιν· ἰδοῦσά κε θυμὸν ἰάνθης. αἵματι καὶ λύθρῳ πεπαλαγμένον ὥστε λέοντα, νῦν δ᾽ οἱ μὲν δὴ πάντες ἐπ᾽ αὐλείῃσι θύρῃσιν ἀθρόοι, αὐτὰρ ὁ δῶμα θεειοῦται περικαλλές, |
50 |
zij lagen om hem heen en besloegen de harde ondergrond, allemaal over elkaar heen. U zou zich verheugd hebben in de aanblik. Door het bloed en het vuil was hij besmeurd als een leeuw, maar nu liggen zij allen bij de hofpoort, dicht op elkaar, maar hij is het prachtige huis aan het uitzwavelen, |
πῦρ μέγα κηάμενος· σὲ δέ με προέηκε
καλέσσαι. ἀλλ᾽ ἕπευ, ὄφρα σφῶϊν ἐϋφροσύνης ἐπιβῆτον ἀμφοτέρω φίλον ἦτορ, ἐπεὶ κακὰ πολλὰ πέποσθε. νῦν δ᾽ ἤδη τόδε μακρὸν ἐέλδωρ ἐκτετέλεσται· ἦλθε μὲν αὐτὸς ζωὸς ἐφέστιος, εὗρε δὲ καὶ σὲ |
55 |
na een groot vuur ontstoken te hebben: mij stuurde hij om
u te roepen. Kom nu mee, opdat uw beider hart van vreugde vervuld wordt, na alle ellende die jullie hebben moeten doorstaan. Nu is dan eindelijk deze vurige wens in vervulling gegaan: hij is levend en wel thuisgekomen en hij trof zowel jou |
καὶ παῖδ᾽ ἐν μεγάροισι· κακῶς δ᾽ οἵ πέρ
μιν ἔρεζον μνηστῆρες, τοὺς πάντας ἐτίσατο ᾧ ἐνὶ οἴκῳ." τὴν δ᾽ αὖτε προσέειπε περίφρων Πηνελόπεια· "μαῖα φίλη, μή πω μέγ᾽ ἐπεύχεο καγχαλόωσα. οἶσθα γὰρ ὥς κ᾽ ἀσπαστὸς ἐνὶ μεγάροισι φανείη |
60 |
als zijn zoon terug in zijn paleis; en zij die hem kwaad
deden, de vrijers, hen strafte hij allemaal in zijn huis". Tot haar sprak dan weer de wijze Penelope: "Moedertjelief, wees toch nog niet zo uitzinnig. Je weet hoe welkom hij voor allen hier in huis zou verschijnen, |
πᾶσι, μάλιστα δ᾽ ἐμοί τε καὶ υἱέϊ, τὸν
τεκόμεσθα· ἀλλ᾽ οὐκ ἔσθ᾽ ὅδε μῦθος ἐτήτυμος, ὡς ἀγορεύεις, ἀλλά τις ἀθανάτων κτεῖνε μνηστῆρας ἀγαυούς, ὕβριν ἀγασσάμενος θυμαλγέα καὶ κακὰ ἔργα. οὔ τινα γὰρ τίεσκον ἐπιχθονίων ἀνθρώπων, |
65 |
maar het meest toch voor mij en de zoon die wij
voortbrachten. Maar dit verhaal, dat jij vertelt, kan niet waar zijn, nee, 'n godheid doodde die arrogante vrijers, verbijsterd over hun treurige overmoed en wangedrag. Geen respect hadden zij voor iemand der stervelingen, |
οὐ κακὸν οὐδὲ μὲν ἐσθλόν, ὅτις σφέας
εἰσαφίκοιτο· τῷ δι᾽ ἀτασθαλίας ἔπαθον κακόν· αὐτὰρ Ὀδυσσεὺς ὤλεσε τηλοῦ νόστον Ἀχαιΐδος, ὤλετο δ᾽ αὐτός." τὴν δ᾽ ἠμείβετ᾽ ἔπειτα φίλη τροφὸς Εὐρύκλεια· "τέκνον ἐμόν, ποῖόν σε ἔπος φύγεν ἕρκος ὀδόντων, |
70 |
of hij nu goed was of slecht, wie hen maar ontmoette. Daarom moesten zij wel boeten voor hun overmoed. Maar Odysseus zag ver van zijn land de terugkeer vervliegen, en zelf kwam hij om". Maar haar antwoordde weer de dierbare min Eurykleia: "Mijn kind, wat zijn dat voor woorden die je daar spreekt, |
ἣ πόσιν ἔνδον ἐόντα παρ᾽ ἐσχάρῃ οὔ ποτ᾽
ἔφησθα οἴκαδ᾽ ἐλεύσεσθαι· θυμὸς δέ τοι αἰὲν ἄπιστος. ἀλλ᾽ ἄγε τοι καὶ σῆμα ἀριφραδὲς ἄλλο τι εἴπω, οὐλήν, τήν ποτέ μιν σῦς ἤλασε λευκῷ ὀδόντι. τὴν ἀπονίζουσα φρασάμην, ἔθελον δὲ σοὶ αὐτῇ |
75 |
jij die zei dat je man, die hier binnen bij de haard zit, nooit meer thuiskomt: jij gelooft ook niemand! Welnu, laat ik je dan nog een ander teken verklappen: het litteken, dat een zwijn hem ooit toebracht met z'n slagtand, dat heb ik herkend bij het wassen, ik zelf wilde het jou |
εἰπέμεν· ἀλλά με κεῖνος ἑλὼν ἐπὶ μάστακα
χερσὶν οὐκ ἔα εἰπέμεναι πολυϊδρείῃσι νόοιο. ἀλλ᾽ ἕπευ· αὐτὰρ ἐγὼν ἐμέθεν περιδώσομαι αὐτῆς, αἴ κέν σ᾽ ἐξαπάφω, κτεῖναί μ᾽ οἰκτίστῳ ὀλέθρῳ." τὴν δ᾽ ἠμείβετ᾽ ἔπειτα περίφρων Πηνελόπεια· |
80 |
vertellen, maar hij legde zijn handen over mijn mond en stond niet toe erover te praten, de slimmerd. Maar kom nu mee: ik stel mijzelf borg hiervoor: als ik u misleid, dood me dan op de gruwelijkste wijze". Daarop sprak haar weer ten antwoord, de wijze Penelope: |
"μαῖα φίλη, χαλεπόν σε θεῶν αἰειγενετάων δήνεα εἴρυσθαι, μὰλα περ πολύϊδριν ἐοῦσαν. ἀλλ᾽ ἔμπης ἴομεν μετὰ παῖδ᾽ ἐμόν, ὄφρα ἴδωμαι ἄνδρας μνηστῆρας τεθνηότας, ἠδ᾽ ὃς ἔπεφνεν." |
|
"Moedertje toch, je kunt niet zo maar de plannen aan de
eeuwige goden ontrukken, al ben je nog zo verstandig. Maar laten we in elk geval naar mijn zoon gaan, om de gedode vrijers te zien, en de man die hen doodde. |
85 - 116: Penelope treft Odysseus aan |
||
ὣς φαμένη κατέβαιν᾽ ὑπερώϊα· πολλὰ δέ οἱ
κῆρ ὥρμαιν᾽, ἢ ἀπάνευθε φίλον πόσιν ἐξερεείνοι, ἦ παρστᾶσα κύσειε κάρη καὶ χεῖρε λαβοῦσα. ἡ δ᾽ ἐπεὶ εἰσῆλθεν καὶ ὑπέρβη λάϊνον οὐδόν, ἕζετ᾽ ἔπειτ᾽ Ὀδυσῆος ἐναντίη, ἐν πυρὸς αὐγῇ, τοίχου τοῦ ἑτέρου· ὁ δ᾽ ἄρα πρὸς κίονα μακρὴν |
85 90 |
Met deze woorden daalde zij af uit de bovenkamer: ze vroeg zich af of ze haar man op afstand zou ondervragen, of naar hem toe zou gaan en zijn hoofd en handen zou pakken en kussen, maar toen zij binnenkwam over de stenen drempel, ging ze tegenover Odysseus zitten, in de gloed van het vuur, tegen de wand tegenover hem: hij zat namelijk tegen de grote zuil |
ἧστο κάτω ὁρόων, ποτιδέγμενος εἴ τί μιν
εἴποι ἰφθίμη παράκοιτις, ἐπεὶ ἴδεν ὀφθαλμοῖσιν. ἡ δ᾽ ἄνεω δὴν ἧστο, τάφος δέ οἱ ἦτορ ἵκανεν. ὄψει δ᾽ ἄλλοτε μέν μιν ἐνωπαδίως ἐσίδεσκεν, ἄλλοτε δ᾽ ἀγνώσασκε κακὰ χροῒ εἵματ᾽ ἔχοντα. |
95 |
met de blik naar de grond, in afwachting of zijn sterke
echtgenote iets tegen hem zou zeggen, wanneer ze hem gezien had. Maar zij zat lange tijd bij hem: en verbazing beving haar; nu eens keek ze hem aan, recht in zijn gezicht, dan weer dwaalde zij steeds weer langs de lompen aan zijn lichaam. |
Τηλέμαχος δ᾽ ἐνένιπεν ἔπος τ᾽ ἔφατ᾽ ἔκ τ᾽
ὀνόμαξε· "μῆτερ ἐμή, δύσμητερ, ἀπηνέα θυμὸν ἔχουσα, τίφθ᾽ οὕτω πατρὸς νοσφίζεαι, οὐδὲ παρ᾽ αὐτὸν ἑζομένη μύθοισιν ἀνείρεαι οὐδὲ μεταλλᾷς; οὐ μέν κ᾽ ἄλλη γ᾽ ὧδε γυνὴ τετληότι θυμῷ |
100 |
Maar Telemachos sprak met nadruk de verwijtende woorden: "Moederlief, ik herken je niet meer nu je zo hard bent, waarom houd je zo'n afstand tegenover vader en ga je niet bij hem zitten om hem van alles te vragen? geen andere vrouw in deze omstandigheid zou gelaten |
ἀνδρὸς ἀφεσταίη, ὅς οἱ κακὰ πολλὰ μογήσας ἔλθοι ἐεικοστῷ ἔτεϊ ἐς πατρίδα γαῖαν· σοὶ δ᾽ αἰεὶ κραδίη στερεωτέρη ἐστὶ λίθοιο." τὸν δ᾽ αὖτε προσέειπε περίφρων Πηνελόπεια· "τέκνον ἐμόν, θυμός μοι ἐνὶ στήθεσσι τέθηπεν, |
105 |
afstand houden van haar man, als die na twintig jaar van ellende naar zijn vaderland teruggekeerd zou zijn. uw hart is toch wel harder dan steen." Maar daarop sprak tot hem de wijze Penelope: "Mijn kind, ik zit te bekomen van de verbazing, |
οὐδέ τι προσφάσθαι δύναμαι ἔπος οὐδ᾽
ἐρέεσθαι οὐδ᾽ εἰς ὦπα ἰδέσθαι ἐναντίον. εἰ δ᾽ ἐτεὸν δὴ ἔστ᾽ Ὀδυσεὺς καὶ οἶκον ἱκάνεται, ἦ μάλα νῶϊ γνωσόμεθ᾽ ἀλλήλων καὶ λώϊον· ἔστι γὰρ ἡμῖν σήμαθ᾽, ἃ δὴ καὶ νῶϊ κεκρυμμένα ἴδμεν ἀπ᾽ ἄλλων." |
110 |
en kan geen woord uitbrengen of iets vragen noch hem zelfs maar in het gezicht zien. Maar als hij werkelijk Odysseus is en weer thuis is, dan echt, zullen we elkaar wel beter nog kennen, wij hebben namelijk tekens, die wij samen weten maar voor anderen verborgen zijn". |
ὣς φάτο, μείδησεν δὲ πολύτλας δῖος
Ὀδυσσεύς, αἶψα δὲ Τηλέμαχον ἔπεα πτερόεντα προσηύδα· "Τηλέμαχ᾽, ἦ τοι μητέρ᾽ ἐνὶ μεγάροισιν ἔασον πειράζειν ἐμέθεν· τάχα δὲ φράσεται καὶ ἄρειον. νῦν δ᾽ ὅττι ῥυπόω, κακὰ δὲ χροῒ εἵματα εἷμαι, τοὔνεκ᾽ ἀτιμάζει με καὶ οὔ πω φησὶ τὸν εἶναι. |
115 |
Dat zei ze, en de onversaagde Odysseus begon te
glimlachen, en hij zei snel duidelijk tot Telemachos: "Telemachos, heus, gun je moeder hier in het paleis mij te testen; dan zal ze al gauw tot betere gedachten komen. Maar nu kan ze niet anders, nu ik hier met die vodden aan zit, dan mij geringschatten en denkt zij nog niet dat ik het ben. |
117 - 152: Odysseus neemt maatregelen tegen familie van vrijers |
||
ἡμεῖς δὲ φραζώμεθ᾽ ὅπως ὄχ᾽ ἄριστα
γένηται. καὶ γάρ τίς θ᾽ ἕνα φῶτα κατακτείνας ἐνὶ δήμῳ, ᾧ μὴ πολλοὶ ἔωσιν ἀοσσητῆρες ὀπίσσω, φεύγει πηούς τε προλιπὼν καὶ πατρίδα γαῖαν· |
120 |
- Maar laten wij overleggen, hoe we het beste te werk
gaan; want als iemand uit het volk één held al gedood heeft, voor wie later niet veel wrekers beschikbaar zijn, dan vlucht hij met met achterlating van verwanten en vaderland; |
ἡμεῖς δ᾽ ἕρμα πόληος ἀπέκταμεν, οἳ μέγ᾽
ἄριστοι κούρων εἰν Ἰθάκῃ· τὰ δέ σε φράζεσθαι ἄνωγα." τὸν δ᾽ αὖ Τηλέμαχος πεπνυμένος ἀντίον ηὔδα· "αὐτὸς ταῦτά γε λεῦσσε, πάτερ φίλε·σὴν γὰρ ἀρίστην μῆτιν ἐπ᾽ ἀνθρώπους φάσ᾽ ἔμμεναι, οὐδέ κέ τίς τοι |
125 |
maar wij hebben nu alle weerbare kracht van de stad
gedood: veruit de beste jongelingen van Ithaka: dat moet je je realiseren". Hem nu sprak de verstandige Telemachos ten antwoord: "Zelf moet u, mijn vader, dat onder ogen zien: uw listigheid, zegt men, is toch onder de mensen het beste, niemand anders |
ἄλλος ἀνὴρ ἐρίσειε καταθνητῶν ἀνθρώπων. ἡμεῖς δ᾽ ἐμμεμαῶτες ἅμ᾽ ἑψόμεθ᾽, οὐδέ τί φημι ἀλκῆς δευήσεσθαι, ὅση δύναμίς γε πάρεστιν." τὸν δ᾽ ἀπαμειβόμενος προσέφη πολύμητις Ὀδυσσεύς "τοιγὰρ ἐγὼν ἐρέω ὥς μοι δοκεῖ εἶναι ἄριστα. |
130 |
van de sterfelijke mensen zou u naar de kroon kunnen
steken. Maar wij branden van verlangen u te volgen, ik denk ook niet dat we in kracht, voorzover we die hebben, tekort zullen schieten". Tot hem sprak daarop de listenrijke Odysseus ten antwoord: "Welnu, ik zal je dan zeggen hoe het mij het beste lijkt. |
πρῶτα μὲν ἂρ λούσασθε καὶ ἀμφιέσασθε
χιτῶνας, δμῳὰς δ᾽ ἐν μεγάροισιν ἀνώγετε εἵμαθ᾽ ἑλέσθαι· αὐτὰρ θεῖος ἀοιδὸς ἔχων φόρμιγγα λίγειαν ἡμῖν ἡγείσθω φιλοπαίγμονος ὀρχηθμοῖο, ὥς κέν τις φαίη γάμον ἔμμεναι ἐκτὸς ἀκούων, |
135 |
Eerst moeten jullie je wassen en schone kleren aantrekken en draag ook de dienaressen in huis zich te kleden. Dan moet de goddelijke zanger met zijn heldere lier ons voorgaan in een speelse rondedans, opdat men, bij het horen hiervan, denkt dat er een bruiloft is |
ἢ ἀν᾽ ὁδὸν στείχων, ἢ οἳ περιναιετάουσι· μὴ πρόσθε κλέος εὐρὺ φόνου κατὰ ἄστυ γένηται ἀνδρῶν μνηστήρων, πρίν γ᾽ ἡμέας ἐλθέμεν ἔξω ἀγρὸν ἐς ἡμέτερον πολυδένδρεον· ἔνθα δ᾽ ἔπειτα φρασσόμεθ᾽ ὅττι κε κέρδος Ὀλύμπιος ἐγγυαλίξῃ." |
140 |
ook 'n voorbijganger of een buurtgenoot. Dan zal niet het gerucht van de moord op de vrijers zich overal in de stad verspreiden voordat wij naar buiten komen op ons boomrijke landgoed: daar zullen we dan overleggen wat de Olympiër ons als voordelig ingeeft". |
ὣς ἔφαθ᾽, οἱ δ᾽ ἄρα τοῦ μάλα μὲν κλύον ἠδ᾽
ἐπίθοντο πρῶτα μὲν οὖν λούσαντο καὶ ἀμφιέσαντο χιτῶνας, ὅπλισθεν δὲ γυναῖκες· ὁ δ᾽ εἵλετο θεῖος ἀοιδὸς φόρμιγγα γλαφυρήν, ἐν δέ σφισιν ἵμερον ὦρσε μολπῆς τε γλυκερῆς καὶ ἀμύμονος ὀρχηθμοῖο. |
145 |
Dat zei hij en zij luisterden naar hem en gaven hem gehoor en eerst wasten ze zich en trokken schone kleren aan, en ook de vrouwen dosten zich uit; en de goddelijke zanger nam zijn gewelfde lier en wekte bij hen het verlangen naar lieflijke dans en kunstige reidans. |
τοῖσιν δὲ μέγα δῶμα περιστεναχίζετο ποσσὶν ἀνδρῶν παιζόντων καλλιζώνων τε γυναικῶν. ὧδε δέ τις εἴπεσκε δόμων ἔκτοσθεν ἀκούων· "ἦ μάλα δή τις ἔγημε πολυμνήστην βασίλειαν· σχετλίη, οὐδ᾽ ἔτλη πόσιος οὗ κουριδίοιο |
150 |
En terwijl het grote paleis weerklonk van de voeten van de dansende mannen en de vrouwen met mooie gordels, sprak men buiten het huis bij het horen hiervan: "Nou, eindelijk heeft dan iemand de felbegeerde vorstin gehuwd; de hardvochtige, zij hield het dus niet vol het paleis |
εἴρυσθαι μέγα δῶμα διαμπερές, ἧος ἵκοιτο." ὣς ἄρα τις εἴπεσκε, τὰ δ᾽ οὐκ ἴσαν ὡς ἐτέτυκτο. |
|
van haar wettige echtgenoot te beschermen tot zijn
thuiskomst". Dat zei men, maar hoe het zat wist men niet. |
153 - 204: De test van Penelope |
||
αὐτὰρ Ὀδυσσῆα μεγαλήτορα ᾧ ἐνὶ οἴκῳ Εὐρυνόμη ταμίη λοῦσεν καὶ χρῖσεν ἐλαίῳ, ἀμφὶ δέ μιν φᾶρος καλὸν βάλεν ἠδὲ χιτῶνα· |
155 |
- De huishoudster Eurynome waste de fiere Odysseus in zijn eigen woning en zalfde hem met olijfolie en zij hulde hem in een mooie lijfrok en mantel. |
αὐτὰρ κὰκ κεφαλῆς κάλλος πολὺ χεῦεν Ἀθήνη μείζονά τ᾽ εἰσιδέειν καὶ πάσσονα· κὰδ δὲ κάρητος οὔλας ἧκε κόμας, ὑακινθίνῳ ἄνθει ὁμοίας. ὡς δ᾽ ὅτε τις χρυσὸν περιχεύεται ἀργύρῳ ἀνὴρ ἴδρις, ὃν Ἥφαιστος δέδαεν καὶ Παλλὰς Ἀθήνη |
160 |
Athene goot veel schoonheid uit over zijn hoofd en maakte hem groter en forser om te zien; en vanaf zijn hoofd liet zij wollige lokken neergolven, de bloeiwijze gelijk van de hyacinth. Zoals wanneer een vakman goud aanbrengt op zilver, die Hefaistos en Pallas Athene heeft onderricht |
τέχνην παντοίην, χαρίεντα δὲ ἔργα τελείει· ὣς μὲν τῷ περίχευε χάριν κεφαλῇ τε καὶ ὤμοις. ἐκ δ᾽ ἀσαμίνθου βῆ δέμας ἀθανάτοισιν ὁμοῖος· ἂψ δ᾽ αὖτις κατ᾽ ἄρ᾽ ἕζετ᾽ ἐπὶ θρόνου ἔνθεν ἀνέστη, ἀντίον ἧς ἀλόχου, καί μιν πρὸς μῦθον ἔειπε· |
165 |
in allerlei kunst, waardoor hij prachtige werkstukken
volbrengt: zo goot zij bij hem aantrekkingskracht uit over schouders en hoofd en gelijk in gestalte aan de onsterfelijken stapte hij uit het bad en zette zich weer neer op de armstoel waaruit hij was opgestaan, tegenover zijn echtgenote en hij richtte het woord tot haar: |
"δαιμονίη, περί σοί γε γυναικῶν θηλυτεράων κῆρ ἀτέραμνον ἔθηκαν Ὀλύμπια δώματ᾽ ἔχοντες· οὐ μέν κ᾽ ἄλλη γ᾽ ὧδε γυνὴ τετληότι θυμῷ ἀνδρὸς ἀφεσταίη, ὅς οἱ κακὰ πολλὰ μογήσας ἔλθοι ἐεικοστῷ ἔτεϊ ἐς πατρίδα γαῖαν. |
170 |
"Ondoorgrondelijke, de bewoners van de Olympus gaven jou meer dan alle vrouwen, hoe vrouwelijk ook, een onwrikbaar hart. Geen enkele andere vrouw zou zo hardnekkig afstand bewaren van haar man, wanneer die na veel ellende te hebben doorstaan na twintig jaar in zijn vaderland terugkeren zou. |
ἀλλ᾽ ἄγε μοι, μαῖα, στόρεσον λέχος, ὄφρα
καὶ αὐτὸς λέξομαι· ἦ γὰρ τῇ γε σιδήρεον ἐν φρεσὶ ἦτορ." τὸν δ᾽ αὖτε προσέειπε περίφρων Πηνελόπεια· "δαιμόνι᾽, οὔτ᾽ ἄρ τι μεγαλίζομαι οὔτ᾽ ἀθερίζω οὔτε λίην ἄγαμαι, μάλα δ᾽ εὖ οἶδ᾽ οἷος ἔησθα |
175 |
Maar, kom, moedertje, spreid een bed, opdat ik tenminste zelf kan gaan rusten; want, werkelijk, haar hart is van ijzer". Tot hem sprak daarop dan de wijze Penelope: "Ondoorgrondelijke, niet voel ik mij te goed of kijk op je neer, zelfs ben ik niet al te verwonderd, maar wel heb ik in gedachten hoe gij eruitzag |
ἐξ Ἰθάκης ἐπὶ νηὸς ἰὼν δολιχηρέτμοιο. ἀλλ᾽ ἄγε οἱ στόρεσον πυκινὸν λέχος, Εὐρύκλεια, ἐκτὸς ἐϋσταθέος θαλάμου, τόν ῥ᾽ αὐτὸς ἐποίει· ἔνθα οἱ ἐκθεῖσαι πυκινὸν λέχος ἐμβάλετ᾽ εὐνήν, κώεα καὶ χλαίνας καὶ ῥήγεα σιγαλόεντα." |
180 |
bij het vertrek van Ithaka op het schip met de lange
riemen. Maar vooruit, Eurykleia, spreid hem een stevig bed, buiten het stevige slaapvertrek, dat hij toch zelf maakte; Breng vandaaruit het stevige bed naar buiten en maak het op met vachten en dekens en glanzende spreien". |
ὣς ἄρ᾽ ἔφη πόσιος πειρωμένη· αὐτὰρ
Ὀδυσσεὺς ὀχθήσας ἄλοχον προσεφώνεε κεδνὰ ἰδυῖαν· "ὦ γύναι, ἦ μάλα τοῦτο ἔπος θυμαλγὲς ἔειπες· τίς δέ μοι ἄλλοσε θῆκε λέχος; χαλεπὸν δέ κεν εἴη καὶ μάλ᾽ ἐπισταμένῳ, ὅτε μὴ θεὸς αὐτὸς ἐπελθὼν |
185 |
Dat zei ze nu om haar man op de proef te stellen; maar Odysseus werd woest en sprak tot zijn zorgzame echtgenote: "Vrouw, daar sprak je een erg pijnlijk woord: wie heeft me het bed naar elders verplaatst: een lastig karwei voor zelfs een vakman, tenzij een godheid zelf wilde |
ῥηϊδίως ἐθέλων θείη ἄλλῃ ἐνὶ χώρῃ. ἀνδρῶν δ᾽ οὔ κέν τις ζωὸς βροτός, οὐδὲ μάλ᾽ ἡβῶν, ῥεῖα μετοχλίσσειεν, ἐπεὶ μέγα σῆμα τέτυκται ἐν λέχει ἀσκητῷ· τὸ δ᾽ ἐγὼ κάμον οὐδέ τις ἄλλος. θάμνος ἔφυ τανύφυλλος ἐλαίης ἕρκεος ἐντός, |
190 |
helpen en hem gemakkelijk op een andere plaats zette. Maar van de mensen zou geen sterveling, hoe sterk ook, hem makkelijk kunnen verplaatsen, want aan dat kunstige bed zit een groot geheim vast: ikzelf, niemand anders, maakte het. Er groeide binnen de omheining een olijfstam met fijne bladeren |
ἀκμηνὸς θαλέθων· πάχετος δ᾽ ἦν ἠΰτε κίων. τῷ δ᾽ ἐγὼ ἀμφιβαλὼν θάλαμον δέμον, ὄφρ᾽ ἐτέλεσσα, πυκνῇσιν λιθάδεσσι, καὶ εὖ καθύπερθεν ἔρεψα, κολλητὰς δ᾽ ἐπέθηκα θύρας, πυκινῶς ἀραρυίας. καὶ τότ᾽ ἔπειτ᾽ ἀπέκοψα κόμην τανυφύλλου ἐλαίης, |
195 |
volgroeid en met dicht lover; de stam was als een zuil. Daaromheen bouwde ik de slaapkamer tot hij af was met stevige stenen in dichte lagen, en dekte hem af met een dak, en ik maakte er een paar dichte deuren in, nauw sluitend. Toen dan hakte ik de kroon af van de olijf met zijn fijne blad, |
κορμὸν δ᾽ ἐκ ῥίζης προταμὼν ἀμφέξεσα χαλκῷ εὖ καὶ ἐπισταμένως, καὶ ἐπὶ στάθμην ἴθυνα, ἑρμῖν᾽ ἀσκήσας, τέτρηνα δὲ πάντα τερέτρῳ. ἐκ δὲ τοῦ ἀρχόμενος λέχος ἔξεον, ὄφρ᾽ ἐτέλεσσα, δαιδάλλων χρυσῷ τε καὶ ἀργύρῳ ἠδ᾽ ἐλέφαντι· |
200 |
en ik schilde de tronk rondom vanaf de wortel met mijn
mes, goed en vakkundig, en ik richtte hem met het schietlood, en maakte daaruit een bedstijl, en boorde daar gaten in. Met dit als begin bouwde ik het bed en maakte het af en versierde het met goud, zilver en ivoor |
ἐκ δ᾽ ἐτάνυσσα ἱμάντα βοὸς φοίνικι
φαεινόν. οὕτω τοι τόδε σῆμα πιφαύσκομαι· οὐδέ τι οἶδα, ἤ μοι ἔτ᾽ ἔμπεδόν ἐστι, γύναι, λέχος, ἦέ τις ἤδη ἀνδρῶν ἄλλοσε θῆκε, ταμὼν ὕπο πυθμέν᾽ ἐλαίης." |
|
en ik spande er glanzende riemen aan van purperen leer. Dit geheim maak ik nu bekend. Niet weet ik of het bed nog stevig verankerd is, vrouw, of dat nu iemand het verplaatst heeft na kap onderaan van de wortels van de olijf." |
205 - 343: Odysseus wint Penelope terug |
||
ὣς φάτο, τῆς δ᾽ αὐτοῦ λύτο γούνατα καὶ
φίλον ἦτορ, σήματ᾽ ἀναγνούσῃ τά οἱ ἔμπεδα πέφραδ᾽ Ὀδυσσεύς· δακρύσασα δ᾽ ἔπειτ᾽ ἰθὺς δράμεν, ἀμφὶ δὲ χεῖρας δειρῇ βάλλ᾽ Ὀδυσῆϊ, κάρη δ᾽ ἔκυσ᾽ ἠδὲ προσηύδα· "μή μοι, Ὀδυσσεῦ, σκύζευ, ἐπεὶ τά περ ἄλλα μάλιστα ἀνθρώπων πέπνυσο· θεοὶ δ᾽ ὤπαζον ὀϊζύν, |
205 210 |
- Dat zei hij, maar van haar begaf het de knieën en stokte
het hart, toen zij deze diepste geheimen erkende, die Odysseus opnoemde. Zij barstte uit in tranen en rende recht op hem af en sloeg haar armen om zijn nek en kuste zijn hoofd en zei hem: "Wees niet boos op me, Odysseus, jij die toch altijd van de mensen het verstandigste was; de goden gaven ons smart |
οἳ νῶϊν ἀγάσαντο παρ᾽ ἀλλήλοισι μένοντε ἥβης ταρπῆναι καὶ γήραος οὐδὸν ἱκέσθαι. αὐτὰρ μὴ νῦν μοι τόδε χώεο μηδὲ νεμέσσα, οὕνεκά σ᾽ οὐ τὸ πρῶτον, ἐπεὶ ἴδον, ὧδ᾽ ἀγάπησα. αἰεὶ γάρ μοι θυμὸς ἐνὶ στήθεσσι φίλοισιν |
215 |
omdat zij het ons misgunden bij elkaar te blijven en zo onze jeugd te genieten en de drempel van de ouderdom te bereiken. Maar wees nu niet zo vertoornd op me en val me niet hard, omdat ik jou niet direct toen ik je zag zo lief heb omarmd; altijd immers was ik bang in mijn hart |
ἐρρίγει μή τίς με βροτῶν ἀπάφοιτο ἔπεσσιν ἐλθών· πολλοὶ γὰρ κακὰ κέρδεα βουλεύουσιν. οὐδέ κεν Ἀργείη Ἑλένη, Διὸς ἐκγεγαυῖα, ἀνδρὶ παρ᾽ ἀλλοδαπῷ ἐμίγη φιλότητι καὶ εὐνῇ, εἰ ᾔδη ὅ μιν αὖτις ἀρήϊοι υἷες Ἀχαιῶν |
220 |
dat iemand der stervelingen zou komen en met zijn woorden mij zou misleiden: velen immers zijn op winstbejag uit. Zelfs die Argivische Helena, geboren uit Zeus, zou zich nooit hebben afgegeven in liefdeslust met een vreemdeling, als zij geweten had dat de krijgshaftige zonen der Grieken haar ooit |
ἀξέμεναι οἶκόνδε φίλην ἐς πατρίδ᾽ ἔμελλον. τὴν δ᾽ ἦ τοι ῥέξαι θεὸς ὤρορεν ἔργον ἀεικές· τὴν δ᾽ ἄτην οὐ πρόσθεν ἑῷ ἐγκάτθετο θυμῷ λυγρήν, ἐξ ἧς πρῶτα καὶ ἡμέας ἵκετο πένθος. νῦν δ᾽, ἐπεὶ ἤδη σήματ᾽ ἀριφραδέα κατέλεξας |
225 |
terug zouden voeren naar haar huis en haar vaderland. Werkelijk, een godin zette haar aan deze wandaad te stellen, en bracht die verblinding niet eerder tot rust in haar hart, die smartelijke, waaruit ook het begin van de ellende ons trof. Maar nu, nu je deze geheimen hebt onthuld van ons bed, |
εὐνῆς ἡμετέρης, ἣν οὐ βροτὸς ἄλλος ὀπώπει, ἀλλ᾽ οἶοι σύ τ᾽ ἐγώ τε καὶ ἀμφίπολος μία μούνη, Ἀκτορίς, ἥν μοι δῶκε πατὴρ ἔτι δεῦρο κιούσῃ, ἣ νῶϊν εἴρυτο θύρας πυκινοῦ θαλάμοιο, πείθεις δή μευ θυμόν, ἀπηνέα περ μάλ᾽ ἐόντα." |
230 |
dat geen andere sterveling gezien heeft dan alleen jij en ik en slechts één dienares, Aktoris, die mijn vader mij meegaf toen ik hierheen kwam en die voor ons beiden de deur bewaakte van het stevige slaapvertrek, nu heb je mijn argwaan overwonnen, hoe verstokt ik ook was." |
ὣς φάτο, τῷ δ᾽ ἔτι μᾶλλον ὑφ᾽ ἵμερον ὦρσε
γόοιο· κλαῖε δ᾽ ἔχων ἄλοχον θυμαρέα, κεδνὰ ἰδυῖαν. ὡς δ᾽ ὅτ᾽ ἂν ἀσπάσιος γῆ νηχομένοισι φανήῃ, ὧν τε Ποσειδάων εὐεργέα νῆ᾽ ἐνὶ πόντῳ ῥαίσῃ, ἐπειγομένην ἀνέμῳ καὶ κύματι πηγῷ· |
235 |
Hiermee wekte ze bij hem nog meer het verlangen naar
geweeklaag en hij huilde met zijn dierbare, verstandige vrouw in zijn armen. Zo welkom als land verschijnt voor schipbreukelingen, van wie Poseidon op zee het sterke schip, voortgejaagd door de wind en de machtige golven, heeft gebroken: |
παῦροι δ᾽ ἐξέφυγον πολιῆς ἁλὸς ἤπειρόνδε νηχόμενοι, πολλὴ δὲ περὶ χροῒ τέτροφεν ἅλμη, ἀσπάσιοι δ᾽ ἐπέβαν γαίης, κακότητα φυγόντες· ὣς ἄρα τῇ ἀσπαστὸς ἔην πόσις εἰσοροώσῃ, δειρῆς δ᾽ οὔ πω πάμπαν ἀφίετο πήχεε λευκώ. |
240 |
slechts enkelen weten de grauwe zee te ontkomen door naar het land toe te zwemmen, veel pekel kleeft aan hun huid, en uitzinnig strompelen ze aan land, de ellende ontkomen: zó welkom voor haar was nu haar man nu ze hem aanzag, en geen moment liet zij haar blanke armen los van zijn hals. |
καί νύ κ᾽ ὀδυρομένοισι φάνη ῥοδοδάκτυλος
Ἠώς, εἰ μὴ ἄρ᾽ ἄλλ᾽ ἐνόησε θεὰ γλαυκῶπις Ἀθήνη. νύκτα μὲν ἐν περάτῃ δολιχὴν σχέθεν, Ἠῶ δ᾽ αὖτε ῥύσατ᾽ ἐπ᾽ Ὠκεανῷ χρυσόθρονον, οὐδ᾽ ἔα ἵππους ζεύγνυσθ᾽ ὠκύποδας, φάος ἀνθρώποισι φέροντας, |
245 |
En nu zouden zij tot de rozevingerige dageraad hun weemoed uitgetreurd hebben, als niet de godin met de scherpe ogen, Athene, iets anders van zins was: zij remde de lange nacht aan het eind: de dageraad op gouden troon stopte zij bij Okeanos en verbood de snelle paarden op te tuigen om licht aan de mensen te brengen, |
Λάμπον καὶ Φαέθονθ᾽, οἵ τ᾽ Ἠῶ πῶλοι
ἄγουσι. καὶ τότ᾽ ἄρ᾽ ἣν ἄλοχον προσέφη πολύμητις Ὀδυσσεύς "ὦ γύναι, οὐ γάρ πω πάντων ἐπὶ πείρατ᾽ ἀέθλων ἤλθομεν, ἀλλ᾽ ἔτ᾽ ὄπισθεν ἀμέτρητος πόνος ἔσται, πολλὸς καὶ χαλεπός, τὸν ἐμὲ χρὴ πάντα τελέσσαι. |
250 |
Lampos en Phaëthon, die samen de Dageraad trekken. Toen dan sprak de listenrijke Odysseus tot zijn echtgenote "Vrouw, wij zijn nog niet aan het einde gekomen van de beproeving, nee, een onmetelijke test ligt nog in het verschiet, enorm en zwaar; die moet ik nog tot het einde volbrengen. |
ὣς γάρ μοι ψυχὴ μαντεύσατο Τειρεσίαο ἤματι τῷ ὅτε δὴ κατέβην δόμον Ἄϊδος εἴσω, νόστον ἑταίροισιν διζήμενος ἠδ᾽ ἐμοὶ αὐτῷ. ἀλλ᾽ ἔρχευ, λέκτρονδ᾽ ἴομεν, γύναι, ὄφρα καὶ ἤδη ὕπνῳ ὕπο γλυκερῷ ταρπώμεθα κοιμηθέντε." |
255 |
Want zo voorspelde het mij de schim van Teiresias op die dag dat ik afdaalde naar het huis van Hades, op zoek naar de terugkeer voor mijn mannen en mijzelf. Maar kom, laten we naar bed gaan, vrouw, om dan eindelijk gemeenschap te hebben en dan een heerlijke slaap te genieten." |
τὸν δ᾽ αὖτε προσέειπε περίφρων Πηνελόπεια· "εὐνὴ μὲν δή σοί γε τότ᾽ ἔσσεται ὁππότε θυμῷ σῷ ἐθέλῃς, ἐπεὶ ἄρ σε θεοὶ ποίησαν ἱκέσθαι οἶκον ἐϋκτίμενον καὶ σὴν ἐς πατρίδα γαῖαν· ἀλλ᾽ ἐπεὶ ἐφράσθης καί τοι θεὸς ἔμβαλε θυμῷ, |
260 |
En daarop sprak tot hem weer de wijze Penelope: "Het bed zal voor je klaar staan, wanneer je maar wilt, nu de goden je terug lieten keren naar je veilige huis en je vaderland; maar nu je er over begon en een god je dat ingaf |
εἴπ᾽ ἄγε μοι τὸν ἄεθλον, ἐπεὶ καὶ ὄπισθεν,
ὀΐω, πεύσομαι, αὐτίκα δ᾽ ἐστὶ δαήμεναι οὔ τι χέρειον." τὴν δ᾽ ἀπαμειβόμενος προσέφη πολύμητις Ὀδυσσεύς· "δαιμονίη, τί τ᾽ ἄρ᾽ αὖ με μάλ᾽ ὀτρύνουσα κελεύεις εἰπέμεν; αὐτὰρ ἐγὼ μυθήσομαι οὐδ᾽ ἐπικεύσω. |
265 |
zeg om welke beproeving het gaat, want - dunkt me - later zal ik het toch horen: dan liever direct het vernemen. Tot haar sprak de listenrijke Odysseus ten antwoord: "Wonderlijke vrouw, wat dring je er met zoveel nadruk op aan dat ik het zeg? Maar goed, ik zal spreken zonder iets te verbergen. |
οὐ μέν τοι θυμὸς κεχαρήσεται· οὐδὲ γὰρ
αὐτὸς χαίρω, ἐπεὶ μάλα πολλὰ βροτῶν ἐπὶ ἄστε᾽ ἄνωγεν ἐλθεῖν, ἐν χείρεσσιν ἔχοντ᾽ εὐῆρες ἐρετμόν, εἰς ὅ κε τοὺς ἀφίκωμαι οἳ οὐκ ἴσασι θάλασσαν ἀνέρες, οὐδέ θ᾽ ἅλεσσι μεμιγμένον εἶδαρ ἔδουσιν· |
270 |
Werkelijk, je zult er niet blij mee zijn, ook ik zelf ben niet verheugd, aangezien hij mij opdroeg zeer veel steden van de mensen te bereizen met een goede roeispaan in mijn handen, totdat ik hen heb bereikt die geen weet hebben van zee, en geen voedsel gebruiken dat uit zeewater is gevist, |
οὐδ᾽ ἄρα τοί γ᾽ ἴσασι νέας φοινικοπαρῄους, οὐδ᾽ εὐήρε᾽ ἐρετμά, τά τε πτερὰ νηυσὶ πέλονται. σῆμα δέ μοι τόδ᾽ ἔειπεν ἀριφραδές, οὐδέ σε κεύσω· ὁππότε κεν δή μοι ξυμβλήμενος ἄλλος ὁδίτης φήῃ ἀθηρηλοιγὸν ἔχειν ἀνὰ φαιδίμῳ ὤμῳ, |
275 |
noch bekend zijn met schepen met donkere steven, of handzame roeiriemen, die de vleugels zijn voor de schepen; en dit gaf hij aan als een duidelijk teken, dat zeg ik je ook: wanneer eenmaal iemand onderweg zal denken dat ik een dorsvlegel over mijn sterke schouder meedraag, |
καὶ τότε μ᾽ ἐν γαίῃ πήξαντ᾽ ἐκέλευεν
ἐρετμόν, ἔρξανθ᾽ ἱερὰ καλὰ Ποσειδάωνι ἄνακτι, ἀρνειὸν ταῦρόν τε συῶν τ᾽ ἐπιβήτορα κάπρον, οἴκαδ᾽ ἀποστείχειν, ἔρδειν θ᾽ ἱερὰς ἑκατόμβας ἀθανάτοισι θεοῖσι, τοὶ οὐρανὸν εὐρὺν ἔχουσι, |
280 |
dan moet je, zei hij, de riem in de aarde slaan, en een rijk offer brengen aan vorst Poseidon: een ram en een stier, een berezwijn en een bok en dan weer naar huis gaan en een gewijd offer brengen aan de onsterfelijke goden, die de wijde hemel bewonen |
πᾶσι μάλ᾽ ἑξείης· θάνατος δέ μοι ἐξ ἁλὸς
αὐτῷ ἀβληχρὸς μάλα τοῖος ἐλεύσεται, ὅς κέ με πέφνῃ γήρας ὕπο λιπαρῷ ἀρημένον· ἀμφὶ δὲ λαοὶ ὄλβιοι ἔσσονται· τὰ δέ μοι φάτο πάντα τελεῖσθαι." τὸν δ᾽ αὖτε προσέειπε περίφρων Πηνελόπεια· |
285 |
aan allen achtereen. Maar een zachte dood vanuit zee zal mij dan ten deel vallen, die mij zal doden als ik de drempel der ouderdom bereikt heb; en mijn volk zal in welstand leven: dat alles, zei hij, zal dan mijn lot zijn". Tot hem nu sprak de wijze Penelope: |
"εἰ μὲν δὴ γῆράς γε θεοὶ τελέουσιν ἄρειον, ἐλπωρή τοι ἔπειτα κακῶν ὑπάλυξιν ἔσεσθαι." ὣς οἱ μὲν τοιαῦτα πρὸς ἀλλήλους ἀγόρευον· τόφρα δ᾽ ἄρ᾽ Εὐρυνόμη τε ἰδὲ τροφὸς ἔντυον εὐνὴν ἐσθῆτος μαλακῆς, δαΐδων ὕπο λαμπομενάων. |
290 |
"Wel, als de goden je een mooiere ouderdom schenken, dan is er hoop dat je rampspoed bespaard zal blijven". Zo bespraken zij deze zaken met elkaar; maar intussen spreidden Eurynome en de voedster het bed van zacht weefsel bij het licht van fakkels. |
αὐτὰρ ἐπεὶ στόρεσαν πυκινὸν λέχος
ἐγκονέουσαι, γρηῢς μὲν κείουσα πάλιν οἶκόνδε βεβήκει, τοῖσιν δ᾽ Εὐρυνόμη θαλαμηπόλος ἡγεμόνευεν ἐρχομένοισι λέχοσδε, δάος μετὰ χερσὶν ἔχουσα· ἐς θάλαμον δ᾽ ἀγαγοῦσα πάλιν κίεν. οἱ μὲν ἔπειτα |
295 |
Toen zij het stevige bed met toewijding opgemaakt hadden, ging de oude vrouw terug naar haar kamer om te gaan slapen, maar toen zij naar bed gingen, ging de kamenierster Eurynome hen voor met een fakkel in haar handen; en na begeleiding naar het slaapvertrek, ging zij terug naar haar kamer. |
ἀσπάσιοι λέκτροιο παλαιοῦ θεσμὸν ἵκοντο· αὐτὰρ Τηλέμαχος καὶ βουκόλος ἠδὲ συβώτης παῦσαν ἄρ᾽ ὀρχηθμοῖο πόδας, παῦσαν δὲ γυναῖκας, αὐτοὶ δ᾽ εὐνάζοντο κατὰ μέγαρα σκιόεντα. τὼ δ᾽ ἐπεὶ οὖν φιλότητος ἐταρπήτην ἐρατεινῆς, |
300 |
Vol vreugde bereikten zij de plaats van hun vertrouwde
bed, terwijl Telemachos, de koeherder en de zwijnhoeder de dans van hun voeten en die van de vrouwen afsloten. Die gingen slapen in de koele zaal, maar toen de twee genoten hadden van elkaars omhelzing in liefde, |
τερπέσθην μύθοισι, πρὸς ἀλλήλους ἐνέποντε, ἡ μὲν ὅσ᾽ ἐν μεγάροισιν ἀνέσχετο δῖα γυναικῶν, ἀνδρῶν μνηστήρων ἐσορῶσ᾽ ἀΐδηλον ὅμιλον, οἳ ἕθεν εἵνεκα πολλά, βόας καὶ ἴφια μῆλα, ἔσφαζον, πολλὸς δὲ πίθων ἠφύσσετο οἶνος· |
305 |
genoten zij van elkaars verhalen, in de vertelling aan
elkaar; zij, de vorstin, al wat zij in het paleis te verduren had, de aanblik van de afzichtelijke drom van vrijers, die om haar veel slachtten, runderen en fors kleinvee en steeds maar veel wijn schepten uit de kruiken. |
αὐτὰρ ὁ διογενὴς Ὀδυσεὺς ὅσα κήδε᾽ ἔθηκεν ἀνθρώποις ὅσα τ᾽ αὐτὸς ὀϊζύσας ἐμόγησε, πάντ᾽ ἔλεγ᾽· ἡ δ᾽ ἄρ᾽ ἐτέρπετ᾽ ἀκούουσ᾽, οὐδέ οἱ ὕπνος πῖπτεν ἐπὶ βλεφάροισι πάρος καταλέξαι ἅπαντα. ἤρξατο δ᾽ ὡς πρῶτον Κίκονας δάμασ᾽, αὐτὰρ ἔπειτα |
310 |
De godgeboren Odysseus, van zijn kant, hoeveel problemen hij de mensen bezorgd had en hij zelf aan ellende beleefd; dat alles vertelde hij: zij luisterde met plezier en nu viel er geen slaap op haar ogen voordat hij alles verteld had. Hij begon bij de overwinning op de Kikonen aan het begin, |
ἦλθ᾽ ἐς Λωτοφάγων ἀνδρῶν πίειραν ἄρουραν· ἠδ᾽ ὅσα Κύκλωψ ἔρξε, καὶ ὡς ἀπετίσατο ποινὴν ἰφθίμων ἑτάρων, οὓς ἤσθιεν οὐδ᾽ ἐλέαιρεν· ἠδ᾽ ὡς Αἴολον ἵκεθ᾽, ὅ μιν πρόφρων ὑπέδεκτο καὶ πέμπ᾽, οὐδέ πω αἶσα φίλην ἐς πατρίδ᾽ ἱκέσθαι |
315 |
hoe hij toen het vruchtbare land van de Lotofagen
bereikte, en alwat de Kykloop aangericht had en hij zijn krachtige mannen wreekte, die hij zonder mededogen had opgegeten. Hoe hij Aiolos bereike, die hem vriendelijk ontving en hem weer liet vertrekken, maar zijn thuiskomst nog niet was |
ἤην, ἀλλά μιν αὖτις ἀναρπάξασα θύελλα πόντον ἐπ᾽ ἰχθυόεντα φέρεν βαρέα στενάχοντα· ἠδ᾽ ὡς Τηλέπυλον Λαιστρυγονίην ἀφίκανεν, οἳ νῆάς τ᾽ ὄλεσαν καὶ ἐϋκνήμιδας ἑταίρους πάντας· Ὀδυσσεὺς δ᾽ οἶος ὑπέκφυγε νηῒ μελαίνῃ· |
320 |
beschoren, nee, een storm maakte zich weer van hem meester en sleurde hem mee over de visrijke zee, ondanks zijn gesteun. En hoe hij Telepylos in Laistrygonië bereikte, die zijn schepen te gronde richtte en zijn goedgewapende mannen, allen: Odysseus alleen ontkwam op zijn donkere schip. |
καὶ Κίρκης κατέλεξε δόλον πολυμηχανίην τε, ἠδ᾽ ὡς εἰς Ἀΐδεω δόμον ἤλυθεν εὐρώεντα, ψυχῇ χρησόμενος Θηβαίου Τειρεσίαο, νηῒ πολυκλήϊδι, καὶ εἴσιδε πάντας ἑταίρους μητέρα θ᾽, ἥ μιν ἔτικτε καὶ ἔτρεφε τυτθὸν ἐόντα· |
325 |
Ook over de list en de sluwheid van Kirke vertelde hij, en hoe hij in het muffe domein van Hades gekomen was om de schim van de Thebaan Teiresias te raadplegen op zijn riemenrijk schip, en daar al zijn mannen gezien had en zijn moeder die hem baarde en verzorgde toen hij nog klein was. |
ἠδ᾽ ὡς Σειρήνων ἁδινάων φθόγγον ἄκουσεν, ὥς θ᾽ ἵκετο Πλαγκτὰς πέτρας δεινήν τε Χάρυβδιν Σκύλλην θ᾽, ἣν οὔ πώ ποτ᾽ ἀκήριοι ἄνδρες ἄλυξαν· ἠδ᾽ ὡς Ἠελίοιο βόας κατέπεφνον ἑταῖροι· ἠδ᾽ ὡς νῆα θοὴν ἔβαλε ψολόεντι κεραυνῷ |
330 |
Hoe hij de lokroep wist te horen van de altijd zingende
Sirenen, en de klaprotsen wist te nemen en de vreselijke Charybdis en de Skylla, waaraan nog nooit mensen ongedeerd waren ontsnapt; en hoe zijn mannen runderen van Helios hadden gedood en de hoogdonderende Zeus toen het snelle schip trof |
Ζεὺς ὑψιβρεμέτης, ἀπὸ δ᾽ ἔφθιθεν ἐσθλοὶ
ἑταῖροι πάντες ὁμῶς, αὐτὸς δὲ κακὰς ὑπὸ κῆρας ἄλυξεν· ὥς θ᾽ ἵκετ᾽ Ὠγυγίην νῆσον νύμφην τε Καλυψώ, ἣ δή μιν κατέρυκε, λιλαιομένη πόσιν εἶναι, ἐν σπέσσι γλαφυροῖσι, καὶ ἔτρεφεν ἠδὲ ἔφασκε |
335 |
met zijn stinkende bliksem en zijn trouwe mannen omkwamen, allen tegelijk, hij alleen wist het doodslot te ontkomen; en hoe hij het eiland Ogygia bereikte met de nimf Kalypso, die hem vasthield uit verlangen dat hij haar man worden zou in haar gewelfde grot, en zij hem voedde en steeds maar voorhield |
θήσειν ἀθάνατον καὶ ἀγήραον ἤματα πάντα· ἀλλὰ τοῦ οὔ ποτε θυμὸν ἐνὶ στήθεσσιν ἔπειθεν· ἠδ᾽ ὡς ἐς Φαίηκας ἀφίκετο πολλὰ μογήσας, οἳ δή μιν περὶ κῆρι θεὸν ὣς τιμήσαντο καὶ πέμψαν σὺν νηῒ φίλην ἐς πατρίδα γαῖαν, |
340 |
hem onsterfelijk te maken en jong voor altijd, maar hem toch nooit over wist te halen. Hoe hij toen na veel zwoegen bij de Faiaken was gekomen, die hem van harte ontvingen als een god en hem op een schip naar zijn vaderland brachten |
χαλκόν τε χρυσόν τε ἅλις ἐσθῆτά τε δόντες. τοῦτ᾽ ἄρα δεύτατον εἶπεν ἔπος, ὅτε οἱ γλυκὺς ὕπνος λυσιμελὴς ἐπόρουσε, λύων μελεδήματα θυμοῦ. |
|
met gaven van brons en goud en kleding in overvloed. Dat verhaal had hij het laatst verteld toen de zoete slaap hem met ontspanning overviel en hem van zorgen bevrijdde. |
344 - 372: Odysseus gaat naar zijn vader Laërtes |
||
ἡ δ᾽ αὖτ᾽ ἄλλ᾽ ἐνόησε θεὰ γλαυκῶπις Ἀθήνη· ὁππότε δή ῥ᾽ Ὀδυσῆα ἐέλπετο ὃν κατὰ θυμὸν εὐνῆς ἧς ἀλόχου ταρπήμεναι ἠδὲ καὶ ὕπνου, αὐτίκ᾽ ἀπ᾽ Ὠκεανοῦ χρυσόθρονον ἠριγένειαν ὦρσεν, ἵν᾽ ἀνθρώποισι φόως φέροι· ὦρτο δ᾽ Ὀδυσσεὺς εὐνῆς ἐκ μαλακῆς, ἀλόχῳ δ᾽ ἐπὶ μῦθον ἔτελλεν· "ὦ γύναι, ἤδη μὲν πολέων κεκορήμεθ᾽ ἀέθλων |
345 350 |
- De godin Athene had intussen weer andere plannen: zodra zij namelijk verwachtte dat Odysseus zijn verlangen naar liefdesgenot met zijn vrouw en naar slaap had bevredigd, wekte ze de vroeggeborene op gouden troon op om het licht te gaan brengen aan de mensen. En Odysseus stond op uit het zachte bed en sprak tot zijn bedgenote: "Vrouw, allebei zijn wij de vele beproevingen moe, |
ἀμφοτέρω, σὺ μὲν ἐνθάδ᾽ ἐμὸν πολυκηδέα
νόστον κλαίουσ᾽. αὐτὰρ ἐμὲ Ζεὺς ἄλγεσι καὶ θεοὶ ἄλλοι ἱέμενον πεδάασκον ἐμῆς ἀπὸ πατρίδος αἴης· νῦν δ᾽ ἐπεὶ ἀμφοτέρω πολυήρατον ἱκόμεθ᾽ εὐνήν, κτήματα μὲν τά μοι ἔστι, κομιζέμεν ἐν μεγάροισι, |
355 |
jij hier het verdriet uit bezorgdheid om mijn terugkeer, maar mij hielden Zeus en de andere goden smartelijk weg van mijn vaderland, hoezeer ik er ook naar verlangde. Maar, nu wij beiden ons vurig verlangde bed weer hebben gedeeld, beheer jij nu de rest van mijn bezittingen in het paleis, |
μῆλα δ᾽ ἅ μοι μνηστῆρες ὑπερφίαλοι
κατέκειραν, πολλὰ μὲν αὐτὸς ἐγὼ ληΐσσομαι, ἄλλα δ᾽ Ἀχαιοὶ δώσουσ᾽, εἰς ὅ κε πάντας ἐνιπλήσωσιν ἐπαύλους. ἀλλ᾽ ἦ τοι μὲν ἐγὼ πολυδένδρεον ἀγρὸν ἔπειμι, ὀψόμενος πατέρ᾽ ἐσθλόν, ὅ μοι πυκινῶς ἀκάχηται· |
360 |
maar de schapen die de arrogante vrijers mij hebben
ontstolen, zal ik terugwinnen door roof en ook zullen de Grieken mij herstel geven tot zij al mijn stallen gevuld hebben. Maar, heus, nu ga ik eerst naar het boomrijke landgoed, om mijn dierbare vader te zien, die zo hevig gekweld wordt. |
σοὶ δέ, γύναι, τάδ᾽ ἐπιτέλλω, πινυτῇ περ
ἐούσῃ· αὐτίκα γὰρ φάτις εἶσιν ἅμ᾽ ἠελίῳ ἀνιόντι ἀνδρῶν μνηστήρων, οὓς ἔκτανον ἐν μεγάροισιν· εἰς ὑπερῷ᾽ ἀναβᾶσα σὺν ἀμφιπόλοισι γυναιξὶν ἧσθαι, μηδέ τινα προτιόσσεο μηδ᾽ ἐρέεινε." |
365 |
Jou vrouw, geef ik de volgende raad, al ben je verstandig
genoeg: dadelijk bij zonsopgang zal het gerucht zich verspreiden over de vrijers die ik doodde in het paleis: ga naar je bovenvertrek met je dienaressen en zet je daar neer, maar heb met niemand contact en stel geen vragen". |
ἦ ῥα καὶ ἀμφ᾽ ὤμοισιν ἐδύσετο τεύχεα καλά, ὦρσε δὲ Τηλέμαχον καὶ βουκόλον ἠδὲ συβώτην, πάντας δ᾽ ἔντε᾽ ἄνωγεν ἀρήϊα χερσὶν ἑλέσθαι. οἱ δέ οἱ οὐκ ἀπίθησαν, ἐθωρήσσοντο δὲ χαλκῷ, ὤϊξαν δὲ θύρας, ἐκ δ᾽ ἤϊον· ἦρχε δ᾽ Ὀδυσσεύς. |
370 |
Na deze woorden gespte hij zijn mooie wapenrusting om en spoorde Telemachos en de koe- en de zwijnherder aan om zich allen eigenhandig te wapenen. Zij volgden zijn bevel op en staken zich in het brons, openden de deuren en gingen naar buiten: voorop liep Odysseus. |
ἤδη μὲν φάος ἦεν ἐπὶ χθόνα, τοὺς δ᾽ ἄρ᾽
Ἀθήνη νυκτὶ κατακρύψασα θοῶς ἐξῆγε πόληος. |
|
Reeds was het op aarde klaar licht, maar hen verborg
Athene met duisternis en leidde hen snel uit de stad. |
Lees verder in Boek 24 Terug naar het overzicht van de inhoud van de Odyssee |