Ὀδύσσεια υ












1 - 55: Athene verschijnt aan Odysseus


Boek 20 van de Odyssee van Homeros

1 - 55: Athene verschijnt aan Odysseus.
56 - 121: Penelope wanhopig. Zeus geeft voortekens.
122 - 159: Telemachos en Eurykleia.
160 - 239: Aankomst van Eumaios en Melanthios.
240 - 283: De vrijers in hun maag met Telemachos.
284 - 344: De vrijers in conflict met Odysseus en Telemachos.
345 - 394: Athene misleidt de vrijers.






αὐτὰρ ὁ ἐν προδόμῳ εὐνάζετο δῖος Ὀδυσσεύς·
κὰμ μὲν ἀδέψητον βοέην στόρεσ᾽, αὐτὰρ ὕπερθε
κώεα πόλλ᾽ ὀΐων, τοὺς ἱρεύεσκον Ἀχαιοί·
Εὐρυνόμη δ᾽ ἄρ᾽ ἐπὶ χλαῖναν βάλε κοιμηθέντι.
ἔνθ᾽ Ὀδυσεὺς μνηστῆρσι κακὰ φρονέων ἐνὶ θυμῷ




5
- Maar hij, de goddelijke Odysseus, spreidde een bed in het voorhuis;
hij legde een ongelooide runderhuid neer, daarover veel vachten
van de schapen die de Grieken in zijn huis steeds maar slachtten,
en toen hij zich neergelegd had dekte Eurynome hem toe met een deken.
Daar lag Odysseus nu wakker, zinnend op kwaad tegen de vrijers;
κεῖτ᾽ ἐγρηγορόων· ταὶ δ᾽ ἐκ μεγάροιο γυναῖκες
ἤϊσαν, αἳ μνηστῆρσιν ἐμισγέσκοντο πάρος περ,
ἀλλήλῃσι γέλω τε καὶ εὐφροσύνην παρέχουσαι.
τοῦ δ᾽ ὠρίνετο θυμὸς ἐνὶ στήθεσσι φίλοισι·
πολλὰ δὲ μερμήριζε κατὰ φρένα καὶ κατὰ θυμόν,




10
maar uit zijn huis kwamen de vrouwen
die ook voorheen steeds met de uitvreters vreeën,
onder gegiechel naar elkaar en brooddronken.
Hij werd razend van woede en
en vroeg zich steeds weer af,
ἠὲ μεταΐξας θάνατον τεύξειεν ἑκάστῃ,
ἦ ἔτ᾽ ἐῷ μνηστῆρσιν ὑπερφιάλοισι μιγῆναι
ὕστατα καὶ πύματα, κραδίη δέ οἱ ἔνδον ὑλάκτει.
ὡς δὲ κύων ἀμαλῇσι περὶ σκυλάκεσσι βεβῶσα
ἄνδρ᾽ ἀγνοιήσασ᾽ ὑλάει μέμονέν τε μάχεσθαι,




15
of hij zou opstaan en ze allen zou doden,
of hen nog bij de arrogante vrijers zou laten slapen,
voor de laatste keer, want zijn hart ging binnen in hem te keer.
Zoals een teef, bezorgd om haar weerloze welpen,
bij het zien van een man hem toeblaft en zich op hem wil werpen,
ὥς ῥα τοῦ ἔνδον ὑλάκτει ἀγαιομένου κακὰ ἔργα·
στῆθος δὲ πλήξας κραδίην ἠνίπαπε μύθῳ·
"τέτλαθι δή, κραδίη· καὶ κύντερον ἄλλο ποτ᾽ ἔτλης.
ἤματι τῷ ὅτε μοι μένος ἄσχετος ἤσθιε Κύκλωψ
ἰφθίμους ἑτάρους· σὺ δ᾽ ἐτόλμας, ὄφρα σε μῆτις




20
zo blafte het binnen in hem bij zijn ergernis over dat wangedrag;
maar hij sloeg zich op de borst en poogde zijn hart te kalmeren:
"Toe, hart, laat ze nou maar: je hebt wel ergers verdragen;
op die dag dat de onbedaarlijke Kykloop je trouwe mannen verslond:
dat verdroeg je toch ook, totdat een list
ἐξάγαγ᾽ ἐξ ἄντροιο ὀϊόμενον θανέεσθαι."
ὣς ἔφατ᾽, ἐν στήθεσσι καθαπτόμενος φίλον ἦτορ·
τῷ δὲ μάλ᾽ ἐν πείσῃ κραδίη μένε τετληυῖα
νωλεμέως· ἀτὰρ αὐτὸς ἑλίσσετο ἔνθα καὶ ἔνθα.
ὡς δ᾽ ὅτε γαστέρ᾽ ἀνὴρ πολέος πυρὸς αἰθομένοιο,




25
je buiten de grot had gebracht, waarin je dacht te moeten sterven".
Dat zei hij en hij bracht in zijn borst zijn hart weer tot rede.
Zijn hart bleef geduldig onder zijn vermaning,
standvastig, maar zelf woelde hij steeds om en om.
En zoals iemand een pens vol vet en bloed heen en weer
ἐμπλείην κνίσης τε καὶ αἵματος, ἔνθα καὶ ἔνθα
αἰόλλῃ, μάλα δ᾽ ὦκα λιλαίεται ὀπτηθῆναι,
ὣς ἄρ᾽ ὅ γ᾽ ἔνθα καὶ ἔνθα ἑλίσσετο, μερμηρίζων
ὅππως δὴ μνηστῆρσιν ἀναιδέσι χεῖρας ἐφήσει
μοῦνος ἐὼν πολέσι. σχεδόθεν δέ οἱ ἦλθεν Ἀθήνη




30
draait boven een flakkerend vuur en ernaar verlangt
dat hij snel geroosterd zal zijn,
zó dan draaide hij om en om, terwijl hij zich afvroeg
hoe hij de schaamteloze vrijers te lijf kon gaan,
op zijn eentje tegen zovelen. Maar dichtbij kwam Athene
οὐρανόθεν καταβᾶσα· δέμας δ᾽ ἤϊκτο γυναικί·
στῆ δ᾽ ἄρ᾽ ὑπὲρ κεφαλῆς καί μιν πρὸς μῦθον ἔειπε·
"τίπτ᾽ αὖτ᾽ ἐγρήσσεις, πάντων περὶ κάμμορε φωτῶν;
οἶκος μέν τοι ὅδ᾽ ἐστί, γυνὴ δέ τοι ἥδ᾽ ἐνὶ οἴκῳ
καὶ, πάϊς, οἷόν πού τις ἐέλδεται ἔμμεναι υἷα."




35
neergedaald uit de hemel in de gedaante van een vrouw;
en zij ging staan aan zijn hoofdeind en sprak tot hem de vermaning:
"Wat lig je toch wakker te piekeren, ongeduldigste man?
Dit is toch je huis en je vrouw is hier in huis
en ook een zoon zoals toch menigeen zich een zoon wenst".
τὴν δ᾽ ἀπαμειβόμενος προσέφη πολύμητις Ὀδυσσεύς·
"ναὶ δὴ ταῦτά γε πάντα, θεά, κατὰ μοῖραν ἔειπες·
ἀλλά τί μοι τόδε θυμὸς ἐνὶ φρεσὶ μερμηρίζει,
ὅππως δὴ μνηστῆρσιν ἀναιδέσι χεῖρας ἐφήσω,
μοῦνος ἐών· οἱ δ᾽ αἰὲν ἀολλέες ἔνδον ἔασι.




40
Haar sprak ten antwoord de listenrijke Odysseus:
"Ja, dat alles, godin, zegt u terecht,
maar ik lig me steeds af te vragen,
hoe ik in mijn eentje die schaamteloze vrijers te lijf kan gaan,
zij zitten constant in dichte meute hier binnen.
πρὸς δ᾽ ἔτι καὶ τόδε μεῖζον ἐνὶ φρεσὶ μερμηρίζω·
εἴ περ γὰρ κτείναιμι Διός τε σέθεν τε ἕκητι,
πῆ κεν ὑπεκπροφύγοιμι; τά σε φράζεσθαι ἄνωγα."
τὸν δ᾽ αὖτε προσέειπε θεὰ γλαυκῶπις Ἀθήνη·
"σχέτλιε, καὶ μέν τίς τε χερείονι πείθεθ᾽ ἑταίρῳ,




45
Bovendien tob ik ook nog over iets veel belangrijkers:
als ik ze al doden kan met de hulp van Zeus en u zelf,
hoe zal ik de wraak dan ontkomen? Ik vraag u daarover advies".
Tot hem nu sprak de godin, de felogige Athene:
"Man, iedereen vertrouwt wel op een mindere helper,
ὅς περ θνητός τ᾽ ἐστὶ καὶ οὐ τόσα μήδεα οἶδεν·
αὐτὰρ ἐγὼ θεός εἰμι, διαμπερὲς ἥ σε φυλάσσω
ἐν πάντεσσι πόνοις. ἐρέω δέ τοι ἐξαναφανδόν·
εἴ περ πεντήκοντα λόχοι μερόπων ἀνθρώπων
νῶϊ περισταῖεν, κτεῖναι μεμαῶτες Ἄρηϊ,




50
die toch slechts een sterveling is en niet zoveel inzicht heeft;
maar ik ben een godin, die jou steeds beschermt
in al je beproevingen: ik zal je een duidelijk voorbeeld geven:
al zouden wel vijftig gewapende stervelingen
zich rondom ons opstellen, belust ons te doden met krijgsgeweld,
καί κεν τῶν ἐλάσαιο βόας καὶ ἴφια μῆλα.
ἀλλ᾽ ἑλέτω σε καὶ ὕπνος· ἀνίη καὶ τὸ φυλάσσειν
πάννυχον ἐγρήσσοντα, κακῶν δ᾽ ὑποδύσεαι ἤδη."
ὣς φάτο, καί ῥά οἱ ὕπνον ἐπὶ βλεφάροισιν ἔχευεν,
αὐτὴ δ᾽ ἂψ ἐς Ὄλυμπον ἀφίκετο δῖα θεάων.




55
toch zou je hen dan nog hun runderen en schapen af kunnen troggelen!
Maar ga nu slapen: heel de nacht wakker blijven in gespannen waken
is een kwelling: je zult nu eindelijk je ellende ontkomen".
Zo sprak zij, en zij strooide hem slaap op de oogleden,
zelf ging de stralende godin weer terug naar de Olympos.

56 - 121: Penelope wanhopig. Zeus geeft voortekens



εὖτε τὸν ὕπνος ἔμαρπτε, λύων μελεδήματα θυμοῦ,
λυσιμελής, ἄλοχος δ᾽ ἄρ᾽ ἐπέγρετο κεδνὰ ἰδυῖα·
κλαῖε δ᾽ ἄρ᾽ ἐν λέκτροισι καθεζομένη μαλακοῖσιν.
αὐτὰρ ἐπεὶ κλαίουσα κορέσσατο ὃν κατὰ θυμόν,
Ἀρτέμιδι πρώτιστον ἐπεύξατο δῖα γυναικῶν·




60
- Terwijl de verkwikkende slaap hem omhulde en
zijn lichaam ontspande, ontwaakte zijn trouwe echtgenote en
huilend kwam zij overeind in haar zachte bed.
Maar toen zij zich uitgeput had in haar tranen,
bad zij, de respectabele vrouw, vooreerst tot Artemis:
"Ἄρτεμι, πότνα θεά, θύγατερ Διός, αἴθε μοι ἤδη
ἰὸν ἐνὶ στήθεσσι βαλοῦσ᾽ ἐκ θυμὸν ἕλοιο
αὐτίκα νῦν, ἢ ἔπειτα μ᾽ ἀναρπάξασα θύελλα
οἴχοιτο προφέρουσα κατ᾽ ἠερόεντα κέλευθα,
ἐν προχοῇς δὲ βάλοι ἀψορρόου Ὠκεανοῖο.




65
"Artemis, eerbiedwaardige godin, dochter van Zeus,
ach, tref mij maar met uw pijl in mijn borst en laat mij sterven
nu terstond, of laat een storm me straks meesleuren
en me meevoeren langs nevelige paden
om me neer te werpen aan de monding van de terugbruisende Okeanos.
ὡς δ᾽ ὅτε Πανδαρέου κούρας ἀνέλοντο θύελλαι·
τῇσι τοκῆας μὲν φθῖσαν θεοί, αἱ δ᾽ ἐλίποντο
ὀρφαναὶ ἐν μεγάροισι, κόμισσε δὲ δῖ᾽ Ἀφροδίτη
τυρῷ καὶ μέλιτι γλυκερῷ καὶ ἡδέϊ οἴνῳ·
Ἥρη δ᾽ αὐτῇσιν περὶ πασέων δῶκε γυναικῶν




70
Juist zoals de stormen ooit Pandareos' dochters meesleurden:
de goden hadden hun ouders gedood en zij bleven achter,
wezen in hun paleis, maar de hemelse Afrodite verzorgde hen
met kaas en zoete honing en heerlijke wijn;
en Hera gaf hen schoonheid en wijsheid meer dan
εἶδος καὶ πινυτήν, μῆκος δ᾽ ἔπορ᾽ Ἄρτεμις ἁγνή,
ἔργα δ᾽ Ἀθηναίη δέδαε κλυτὰ ἐργάζεσθαι.
εὖτ᾽ Ἀφροδίτη δῖα προσέστιχε μακρὸν Ὄλυμπον,
κούρῃς αἰτήσουσα τέλος θαλεροῖο γάμοιο--
ἐς Δία τερπικέραυνον, ὁ γάρ τ᾽ εὖ οἶδεν ἅπαντα,




75
alle vrouwen, en de doorluchtige Artemis schonk fierheid,
en Athene leerde hen stralende handwerken te verrichten.
Maar toen de goddelijke Afrodite naar de hoge Olympos kwam
om voor de meisjes de vervulling te vragen van een gezegend huwelijk
aan Zeus die speelt met de bliksems en van alles op de hoogte is,
μοῖράν τ᾽ ἀμμορίην τε καταθνητῶν ἀνθρώπων--
τόφρα δὲ τὰς κούρας ἅρπυιαι ἀνηρείψαντο
καί ῥ᾽ ἔδοσαν στυγερῇσιν ἐρινύσιν ἀμφιπολεύειν·
ὣς ἔμ᾽ ἀϊστώσειαν Ὀλύμπια δώματ᾽ ἔχοντες,
ἠέ μ᾽ ἐϋπλόκαμος βάλοι Ἄρτεμις, ὄφρ᾽ Ὀδυσῆα




80
wat de sterfelijke mensen gegund en onthouden wordt,
toen sleurden stormvogels de meisjes weg
en gaven ze in dienst bij de gehate godinnen der wraak;
mochten de Olymposbewoners mij zo wegvagen,
of Artemis met de schone vlechten mij treffen, opdat ik
ὀσσομένη καὶ γαῖαν ὕπο στυγερὴν ἀφικοίμην,
μηδέ τι χείρονος ἀνδρὸς ἐϋφραίνοιμι νόημα.
ἀλλὰ τὸ μὲν καὶ ἀνεκτὸν ἔχει κακόν, ὁππότε κέν τις
ἤματα μὲν κλαίῃ, πυκινῶς ἀκαχήμενος ἦτορ,
νύκτας δ᾽ ὕπνος ἔχῃσιν--ὁ γάρ τ᾽ ἐπέλησεν ἁπάντων,




85
met het beeld van Odysseus voor ogen af zou dalen in mijn graf,
zonder nog de fantasie van een minder man te hoeven strelen.
Dit leed is immers nog dragelijk, wanneer men
wel overdag huilen moet, diep getroffen in het hart,
maar 's nachts de slaap nog kan vatten - want die kan alles doen vergeten
ἐσθλῶν ἠδὲ κακῶν, ἐπεὶ ἄρ βλέφαρ᾽ ἀμφικαλύψῃ--
αὐτὰρ ἐμοὶ καὶ ὀνείρατ᾽ ἐπέσσευεν κακὰ δαίμων.
τῇδε γὰρ αὖ μοι νυκτὶ παρέδραθεν εἴκελος αὐτῷ,
τοῖος ἐὼν οἷος ᾖεν ἅμα στρατῷ· αὐτὰρ ἐμὸν κῆρ
χαῖρ᾽, ἐπεὶ οὐκ ἐφάμην ὄναρ ἔμμεναι, ἀλλ᾽ ὕπαρ ἤδη."




90
voorspoed en tegenslag, als hij zich over de oogleden legt-
maar mij jaagt een godheid ook nog nachtmerries toe.
Zo legde hij vannacht weer naast mij zijn evenbeeld in bed,
zoals hij eruitzag toen hij vertrok met het leger en mijn hart sprong
van vreugde op, want ik dacht niet dat het een droom was, maar echt".
ὣς ἔφατ᾽, αὐτίκα δὲ χρυσόθρονος ἤλυθεν Ἠώς.
τῆς δ᾽ ἄρα κλαιούσης ὄπα σύνθετο δῖος Ὀδυσσεύς·
μερμήριζε δ᾽ ἔπειτα, δόκησε δέ οἱ κατὰ θυμὸν
ἤδη γιγνώσκουσα παρεστάμεναι κεφαλῆφι.
χλαῖναν μὲν συνελὼν καὶ κώεα, τοῖσιν ἐνεῦδεν,




95
Dat zei ze; en daarop brak de dageraad aan, op gouden troon.
Maar de hemelse Odysseus hoorde haar stem in tranen gesmoord;
en hij overwoog direct, ja hij hield het voor zeker
dat zij hem had herkend en nu aan zijn hoofdeinde stond.
Hij pakte de deken op en de vachten, waaronder hij sliep,
ἐς μέγαρον κατέθηκεν ἐπὶ θρόνου, ἐκ δὲ βοείην
θῆκε θύραζε φέρων, Διὶ δ᾽ εὔξατο χεῖρας ἀνασχών·
"Ζεῦ πάτερ, εἴ μ᾽ ἐθέλοντες ἐπὶ τραφερήν τε καὶ ὑγρὴν
ἤγετ᾽ ἐμὴν ἐς γαῖαν, ἐπεί μ᾽ ἐκακώσατε λίην,
φήμην τίς μοι φάσθω ἐγειρομένων ἀνθρώπων




100
legde ze neer op een stoel in de zaal en bracht de runderhuid
naar buiten en bad tot Zeus met de handen geheven:
"Vader Zeus, als u, goden, mij over land en zee naar huis
wilde brengen na mij al te zeer met kwaad te hebben bezocht:
laat nu een van de ontwakende mensen binnen mij
ἔνδοθεν, ἔκτοσθεν δὲ Διὸς τέρας ἄλλο φανήτω."
ὣς ἔφατ᾽ εὐχόμενος· τοῦ δ᾽ ἔκλυε μητίετα Ζεύς,
αὐτίκα δ᾽ ἐβρόντησεν ἀπ᾽ αἰγλήεντος Ὀλύμπου,
ὑψόθεν ἐκ νεφέων· γήθησε δὲ δῖος Ὀδυσσεύς.
φήμην δ᾽ ἐξ οἴκοιο γυνὴ προέηκεν ἀλετρὶς




105
een uitspraak doen en laat buiten een teken van Zeus verschijnen".
Zo sprak hij in gebed en de raadgever Zeus verhoorde hem;
hij liet terstond een donderslag horen vanaf de stralende Olympos,
van hoog uit de wolken; en vreugde vervulde vorst Odysseus.
En de wens liet vanuit het huis een maalster horen
πλησίον, ἔνθ᾽ ἄρα οἱ μύλαι ἥατο ποιμένι λαῶν,
τῇσιν δώδεκα πᾶσαι ἐπερρώοντο γυναῖκες
ἄλφιτα τεύχουσαι καὶ ἀλείατα, μυελὸν ἀνδρῶν.
αἱ μὲν ἄρ᾽ ἄλλαι εὗδον, ἐπεὶ κατὰ πυρὸν ἄλεσσαν,
ἡ δὲ μί᾽ οὔπω παύετ᾽, ἀφαυροτάτη δ᾽ ἐτέτυκτο·




110
dichtbij, waar de molens stonden van hem, hoeder van het volk,
daarbij sloofden twaalf vrouwen in totaal zich uit
met het malen van gerst en van tarwe, merg voor mannen.
De anderen lagen te slapen, nadat zij het koren gemalen hadden,
maar zij alleen, de zwakste, was nog niet klaar;
ἥ ῥα μύλην στήσασα ἔπος φάτο, σῆμα ἄνακτι·
"Ζεῦ πάτερ, ὅς τε θεοῖσι καὶ ἀνθρώποισιν ἀνάσσεις,
ἦ μεγάλ᾽ ἐβρόντησας ἀπ᾽ οὐρανοῦ ἀστερόεντος,
οὐδέ ποθι νέφος ἐστί· τέρας νύ τεῳ τόδε φαίνεις.
κρῆνον νῦν καὶ ἐμοὶ δειλῇ ἔπος, ὅττι κεν εἴπω·




115
zij dan zette de molen stil en en zei iets, voor haar meester een teken:
"Vader Zeus, die heerst over goden en mensen,
luid liet u een donderslag horen uit de sterrenrijke hemel,
terwijl er nergens een wolk is te zien: u toont dus een teken aan iemand.
Vervul dan nu ook voor mij, ongelukkige, deze wens die ik ga doen:
μνηστῆρες πύματόν τε καὶ ὕστατον ἤματι τῷδε
ἐν μεγάροις Ὀδυσῆος ἑλοίατο δαῖτ᾽ ἐρατεινήν,
οἳ δή μοι καμάτῳ θυμαλγέι· γούνατ᾽ ἔλυσαν
ἄλφιτα τευχούσῃ· νῦν ὕστατα δειπνήσειαν."
ὣς ἄρ᾽ ἔφη, χαῖρεν δὲ κλεηδόνι δῖος Ὀδυσσεὺς
Ζηνός τε βροντῇ· φάτο γὰρ τίσασθαι ἀλείτας.




120

mogen de vrijers vandaag voor het allerlaatst
hun heerlijke maaltijd gebruiken in het paleis van Odysseus,
zij toch hebben met smartelijke vermoeidheid mijn ledematen gebroken
bij het malen van het koren: laten zij nu toch stoppen met eten".
Dat nu zei ze, en vorst Odysseus verheugde zich over haar uitspraak
evenals als over Zeus' donder: hij dacht de misdadigers te kunnen straffen.

122 - 159: Telemachos en Eurykleia



αἱ δ᾽ ἄλλαι δμῳαὶ κατὰ δώματα κάλ᾽ Ὀδυσῆος
ἀγρόμεναι ἀνέκαιον ἐπ᾽ ἐσχάρῃ ἀκάματον πῦρ.
Τηλέμαχος δ᾽ εὐνῆθεν ἀνίστατο, ἰσόθεος φώς,
εἵματα ἑσσάμενος· περὶ δὲ ξίφος ὀξὺ θέτ᾽ ὤμῳ·



125
- En zij, de andere slavinnen in het mooie paleis van Odysseus,
voegden zich bij hen en ontstaken in de haard het rusteloze vuur.
De godgelijkende Telemachos stond op uit zijn bed
kleedde zich aan en legde zijn zwaard om de schouder;
ποσσὶ δ᾽ ὑπὸ λιπαροῖσιν ἐδήσατο καλὰ πέδιλα,
εἵλετο δ᾽ ἄλκιμον ἔγχος, ἀκαχμένον ὀξέï χαλκῷ·
στῆ δ᾽ ἄρ᾽ ἐπ᾽ οὐδὸν ἰών, πρὸς δ᾽ Εὐρύκλειαν ἔειπε·
"μαῖα φίλη, τὸν ξεῖνον ἐτιμήσασθ᾽ ἐνὶ οἴκῳ
εὐνῇ καὶ σίτῳ, ἦ αὔτως κεῖται ἀκηδής;




130
aan zijn voeten bond hij zijn mooie sandalen
en hij koos een stevige lans uit met scherpe bronzen punt,
bij de drempel van de zaal gekomen bleef hij staan en sprak tot Eurykleia:
"Moedertje, de vreemdeling in huis, hebben jullie die goed verzorgd
met eten en bed, of ligt hij zo maar ergens onverzorgd?
τοιαύτη γὰρ ἐμὴ μήτηρ, πινυτή περ ἐοῦσα·
ἐμπλήγδην ἕτερόν γε τίει μερόπων ἀνθρώπων
χείρονα, τὸν δέ τ᾽ ἀρείον᾽ ἀτιμήσασ᾽ ἀποπέμπει."
τὸν δ᾽ αὖτε προσέειπε περίφρων Εὐρύκλεια·
"οὐκ ἄν μιν νῦν, τέκνον, ἀναίτιον αἰτιόῳο.




135
Want zo is moeder wel, met al haar wijsheid:
opvallend genoeg eert ze de één van de stervelingen, een minderwaardige,
maar een ander, hoewel waardevoller, stuurt ze zonder meer weer weg".
Tot hem sprak de verstandige Eurykleia daarop:
"Mijn jongen, beschuldig haar niet ten onrechte.
οἶνον μὲν γὰρ πῖνε καθήμενος, ὄφρ᾽ ἔθελ᾽ αὐτός,
σίτου δ᾽ οὐκέτ᾽ ἔφη πεινήμεναι· εἴρετο γάρ μιν.
ἀλλ᾽ ὅτε δὴ κοίτοιο καὶ ὕπνου μιμνήσκοιτο,
ἡ μὲν δέμνι᾽ ἄνωγεν ὑποστορέσαι δμῳῇσιν,
αὐτὰρ ὅ γ᾽, ὥς τις πάμπαν ὀϊζυρὸς καὶ ἄποτμος,




140
Hij heeft wijn zitten drinken, zolang hij dat zelf wilde,
maar hij zei geen honger meer te hebben, want daar vroeg ze naar.
En toen het tijd werd voor bed en slaap,
droeg zij de slavinnen op een bed te spreiden,
maar hij, zoals dat gaat met een ongelukkige stakker,
οὐκ ἔθελ᾽ ἐν λέκτροισι καὶ ἐν ῥήγεσσι καθεύδειν,
ἀλλ᾽ ἐν ἀδεψήτῳ βοέῃ καὶ κώεσιν οἰῶν
ἔδραθ᾽ ἐνὶ προδόμῳ· χλαῖναν δ᾽ ἐπιέσσαμεν ἡμεῖς."
ὣς φάτο, Τηλέμαχος δὲ διὲκ μεγάροιο βεβήκει
ἔγχος ἔχων, ἅμα τῷ γε δύω κύνες ἀργοὶ ἕποντο.




145
wilde niet gaan slapen in een bed tussen dekens,
maar hij ging liggen op een ongelooide runderhuid onder
schapenvacht in het voorhuis: wij dekten hem toe met een mantel".
Dat zei ze, en Telemachos was al op weg door de zaal,
met zijn lans, en met hem gingen twee rusteloze honden mee.
βῆ δ᾽ ἴμεν εἰς ἀγορὴν μετ᾽ ἐϋκνήμιδας Ἀχαιούς.
ἡ δ᾽ αὖτε δμῳῇσιν ἐκέκλετο δῖα γυναικῶν,
Εὐρύκλει᾽, Ὦπος θυγάτηρ Πεισηνορίδαο·
"ἀγρεῖθ᾽, αἱ μὲν δῶμα κορήσατε ποιπνύσασαι,
ῥάσσατέ τ᾽, ἔν τε θρόνοις εὐποιήτοισι τάπητας




150
Hij ging naar de vergadering van de goedgescheenweerde Grieken,
maar zij, Eurykleia, dochter van Oops, zoon van Peisenor,
vooraanstaande vrouw, riep de slavinnen op:
"Vooruit, jullie moeten de vloer besprenkelen en vegen,
en jullie moeten de purperen kleden uitspreiden over de zetels
βάλλετε πορφυρέους· αἱ δὲ σπόγγοισι τραπέζας
πάσας ἀμφιμάσασθε, καθήρατε δὲ κρητῆρας
καὶ δέπα ἀμφικύπελλα τετυγμένα· ταὶ δὲ μεθ᾽ ὕδωρ
ἔρχεσθε κρήνηνδε, καὶ οἴσετε θᾶσσον ἰοῦσαι.
οὐ γὰρ δὴν μνηστῆρες ἀπέσσονται μεγάροιο,




155
en jullie moeten met sponzen alle tafels schoonmaken,
en maak de mengvaten schoon en ook de bekers,
gemaakt met beklede kelken; en jullie: ga naar de bron
en haal water, en zorg dat je het snel hierheen brengt.
Straks immers zullen de vrijers in het paleis zijn,
ἀλλὰ μάλ᾽ ἦρι νέονται, ἐπεὶ καὶ πᾶσιν ἑορτή."
ὣς ἔφαθ᾽, αἱ δ᾽ ἄρα τῆς μάλα μὲν κλύον ἠδ᾽ ἐπίθοντο.
αἱ μὲν ἐείκοσι βῆσαν ἐπὶ κρήνην μελάνυδρον,
αἱ δ᾽ αὐτοῦ κατὰ δώματ᾽ ἐπισταμένως πονέοντο.


zij komen heel vroeg weer, want voor allen is het een feestdag".
Dat zei ze, en zij knoopten dit in hun oren en waren gehoorzaam.
Twintig gingen naar de bron met het donkere water,
en de anderen gingen daar in huis met overleg aan de slag.

160 - 239: Aankomst van Eumaios en Melanthios



ἐς δ᾽ ἦλθον δρηστῆρες Ἀχαιῶν. οἱ μὲν ἔπειτα
εὖ καὶ ἐπισταμένως κέασαν ξύλα, ταὶ δὲ γυναῖκες
ἦλθον ἀπὸ κρήνης· ἐπὶ δέ σφισιν ἦλθε συβώτης
τρεῖς σιάλους κατάγων, οἳ ἔσαν μετὰ πᾶσιν ἄριστοι.
καὶ τοὺς μέν ῥ᾽ εἴασε καθ᾽ ἕρκεα καλὰ νέμεσθαι,
αὐτὸς δ᾽ αὖτ᾽ Ὀδυσῆα προσηύδα μειλιχίοισι·
160




165
- Toen kwamen de helpers van de Grieken binnen; die gingen
terstond aan de slag met het kloven van brandhout en de vrouwen
kwamen terug van de bron. Bovendien kwam de zwijnhoeder er aan
met drie vette zwijnen: de beste van alle die hij had.
Hij liet ze rondsnuffelen binnen de solide omheining
en sprak Odysseus aan met vriendelijke woorden:
"ξεῖν᾽, ἦ ἄρ τί σε μᾶλλον Ἀχαιοὶ εἰσορόωσιν,
ἦέ σ᾽ ἀτιμάζουσι κατὰ μέγαρ᾽, ὡς τὸ πάρος περ;"
τὸν δ᾽ ἀπαμειβόμενος προσέφη πολυμήτις Ὀδυσσεύς·
"αἲ γὰρ δή, Εὔμαιε, θεοὶ τισαίατο λώβην,
ἣν οἵδ᾽ ὑβρίζοντες ἀτάσθαλα μηχανόωνται




170
"Vriend, kijken de Grieken al meer naar je om of
verwaarlozen ze je hier in huis, zoals voorheen?"
Tot hem sprak de listenrijke Odysseus ten antwoord:
"Ach, Eumaios, de goden mogen hen straffen voor de hoon
die deze lieden op zich laden met hun balorige wandaden
οἴκῳ ἐν ἀλλοτρίῳ, οὐδ᾽ αἰδοῦς μοῖραν ἔχουσιν."
ὣς οἱ μὲν τοιαῦτα πρὸς ἀλλήλους ἀγόρευον,
ἀγχίμολον δέ σφ᾽ ἦλθε Μελάνθιος, αἰπόλος αἰγῶν.
αἶγας ἄγων αἳ πᾶσι μετέρεπον αἰπολίοισι,
δεῖπνον μνηστήρεσσι. δύω δ᾽ ἅμ᾽ ἕποντο νομῆες.




175
in andermans huis: zij kennen geen greintje terughoudendheid".
Zo bespraken zij dergelijke zaken,
toen de geitenhoeder Melanthios op hen af kwam,
geiten voortdrijvend die de beste waren van de kudden,
een maaltijd voor de vrijers; twee herdersjongens had hij bij zich.
καὶ τὰς μὲν κατέδησεν ὑπ᾽ αἰθούσῃ ἐριδούπῳ,
αὐτὸς δ᾽ αὖτ᾽ Ὀδυσῆα προσηύδα κερτομίοισι·
"ξεῖν᾽, ἔτι καὶ νῦν ἐνθάδ᾽ ἀνιήσεις κατὰ δῶμα
ἀνέρας αἰτίζων, ἀτὰρ οὐκ ἔξεισθα θύραζε;
πάντως οὐκέτι νῶϊ διακρινέεσθαι ὀΐω




180
Hij bond ze vast onder de weergalmende gaanderij
en wendde zich toen meesmuilend tot Odysseus:
"Zo vriend, loop je nou nog steeds hier in huis rond,
schooiend bij de mensen en ben je nog niet de deur uit?
Ik geloof dat wij tweeën niet uit elkaar zullen gaan
πρὶν χειρῶν γεύσασθαι, ἐπεὶ σύ περ οὐ κατὰ κόσμον
αἰτίζεις· εἰσὶν δὲ καὶ ἄλλαι δαῖτες Ἀχαιῶν."
ὣς φάτο, τὸν δ᾽ οὔ τι προσέφη πολύμητις Ὀδυσσεύς,
ἀλλ᾽ ἀκέων κίνησε κάρη, κακὰ βυσσοδομεύων.
τοῖσι δ᾽ ἐπὶ τρίτος ἦλθε Φιλοίτιος, ὄρχαμος ἀνδρῶν,




185
alvorens handtastelijk te worden, want jouw gebedel is
onbehoorlijk: er zijn nog wel andere feestmalen bij Grieken".
Dat zei hij, maar de listige Odysseus gaf hem geen antwoord,
maar zwijgend schudde hij zijn hoofd, broedend op wraak.
Bij hen voegde zich een derde: Philoitios, een opperbaas,
βοῦν στεῖραν μνηστῆρσιν ἄγων καὶ πίονας αἶγας.
πορθμῆες δ᾽ ἄρα τούς γε διήγαγον, οἵ τε καὶ ἄλλους
ἀνθρώπους πέμπουσιν, ὅτις σφέας εἰσαφίκηται.
καὶ τὰ μὲν εὖ κατέδησεν ὑπ᾽ αἰθούσῃ ἐριδούπῳ,
αὐτὸς δ᾽ αὖτ᾽ ἐρέεινε συβώτην ἄγχι παραστάς·




190
met een vaars voor de vrijers en vette geiten.
Veerlieden hadden hen overgezet, die ook andere
mensen bedienen, die naar hen onderweg zijn.
Hij bond ze stevig vast onder de weergalmende gaanderij
en liep naar de zwijnhoeder en vroeg hem:
"τίς δὴ ὅδε ξεῖνος νέον εἰλήλουθε, συβῶτα,
ἡμέτερον πρὸς δῶμα; τέων δ᾽ ἐξ εὔχεται εἶναι
ἀνδρῶν; ποῦ δέ νύ οἱ γενεὴ καὶ πατρὶς ἄρουρα;
δύσμορος, ἦ τε ἔοικε δέμας βασιλῆϊ ἄνακτι·
ἀλλὰ θεοὶ δυόωσι πολυπλάγκτους ἀνθρώπους,




195
"Zwijnhoeder, wie is toch deze vreemdeling die onlangs gekomen is
in ons huis? Van welke mensen zegt hij afkomstig te zijn?
Waar ligt zijn afkomst en zijn vadergrond?
Wat een pechvogel! In voorkomen lijkt hij op een koning,
maar de goden dompelen rondtrekkenden diep in de ellende
ὁππότε καὶ βασιλεῦσιν ἐπικλώσωνται ὀϊζύν."
ἦ καὶ δεξιτερῇ δειδίσκετο χειρὶ παραστάς,
καί μιν φωνήσας ἔπεα πτερόεντα προσηύδα·
"χαῖρε, πάτερ ὦ ξεῖνε· γένοιτό τοι ἔς περ ὀπίσσω
ὄλβος· ἀτὰρ μὲν νῦν γε κακοῖς ἔχεαι πολέεσσι.




200
wanneer zij hen, ook al zijn het koningen, leed toedelen".
Dat zei hij en hij ging naar hem toe en stak hem zijn hand toe,
en hij voegde hem luid en duidelijk toe:
"Gegroet, vadertje; ik wens je voorspoed toe in de toekomst,
maar nu zit je wel diep in de ellende.
Ζεῦ πάτερ, οὔ τις σεῖο θεῶν ὀλοώτερος ἄλλος·
οὐκ ἐλεαίρεις ἄνδρας, ἐπὴν δὴ γείνεαι αὐτός,
μισγέμεναι κακότητι καὶ ἄλγεσι λευγαλέοισιν.
ἴδιον, ὡς ἐνόησα, δεδάκρυνται δέ μοι ὄσσε
μνησαμένῳ Ὀδυσῆος, ἐπεὶ καὶ κεῖνον ὀΐω




205
Vader Zeus, geen van de goden is wreder dan gij:
je ziet geen bezwaar de mensen, nadat je ze zelf voortbracht,
in ellende en bittere smarten te storten. Het zweet brak mij uit,
toen ik je zag, en ik kreeg tranen in m'n ogen
omdat ik aan Odysseus moest denken, want ik geloof
τοιάδε λαίφε᾽ ἔχοντα κατ᾽ ἀνθρώπους ἀλάλησθαι,
εἴ που ἔτι ζώει καὶ ὁρᾷ φάος ἠελίοιο.
εἰ δ᾽ ἤδη τέθνηκε καὶ εἰν Ἀΐδαο δόμοισιν,
ὤ μοι ἔπειτ᾽ Ὀδυσῆος ἀμύμονος, ὅς μ᾽ ἐπὶ βουσὶν
εἷσ᾽ ἔτι τυτθὸν ἐόντα Κεφαλλήνων ἐνὶ δήμῳ.




210
dat ook hij in dit soort lompen rondzwerft onder de mensen,
als hij tenminste nog leeft, de zon nog ziet schijnen.
Maar als hij al dood is en in de woning van Hades,
dan - ach nobele Odysseus, die mij, toen ik nog klein was,
op de runderen liet passen in het Kefallenische land.
νῦν δ᾽ αἱ μὲν γίγνονται ἀθέσφατοι, οὐδέ κεν ἄλλως
ἀνδρί γ᾽ ὑποσταχύοιτο βοῶν γένος εὐρυμετώπων·
τὰς δ᾽ ἄλλοι με κέλονται ἀγινέμεναί σφισιν αὐτοῖς
ἔδμεναι· οὐδέ τι παιδὸς ἐνὶ μεγάροις ἀλέγουσιν,
οὐδ᾽ ὄπιδα τρομέουσι θεῶν· μεμάασι γὰρ ἤδη




215
Nu zijn die kudden onafzienbaar en zeker groeit voor niemand
zijn voorraad breedkoppige runderen zo aan;
Anderen dringen erop aan ze naar hen toe te brengen
om ze op te eten, zonder zich te bekommeren om zijn zoon
in het paleis, ze vrezen geen wraak van de goden, nee, ze azen
κτήματα δάσσασθαι δὴν οἰχομένοιο ἄνακτος.
αὐτὰρ ἐμοὶ τόδε θυμὸς ἐνὶ στήθεσσι φίλοισι
πόλλ᾽ ἐπιδινεῖται· μάλα μὲν κακὸν υἷος ἐόντος
ἄλλων δῆμον ἱκέσθαι ἰόντ᾽ αὐτῇσι βόεσσιν,
ἄνδρας ἐς ἀλλοδαπούς· τὸ δὲ ῥίγιον, αὖθι μένοντα




220
er al lang op het bezit van de vorst te verdelen, nu hij zo lang wegblijft.
Vaak loop ik hierover te piekeren,
zolang zijn zoon er is zou het misdadig zijn
om met runderen en al naar andermans land te trekken,
naar heren over de grens; maar dit is nog erger, hier blijven
βουσὶν ἐπ᾽ ἀλλοτρίῃσι καθήμενον ἄλγεα πάσχειν.
καί κεν δὴ πάλαι ἄλλον ὑπερμενέων βασιλήων
ἐξικόμην φεύγων, ἐπεὶ οὐκέτ᾽ ἀνεκτὰ πέλονται·
ἀλλ᾽ ἔτι τὸν δύστηνον ὀΐομαι, εἴ ποθεν ἐλθὼν
ἀνδρῶν μνηστήρων σκέδασιν κατὰ δώματα θείῃ."




225
en vol ergernis kudden hoeden, die anderen zich toeëigenen.
Ik zou al lang naar een andere machtige koning gevlucht zijn,
- want deze toestand is onverdragelijk -
maar nog steeds hoop ik op mijn ongelukkige meester,
dat hij opduikt en een slachting aanricht onder de vrijers in zijn paleis".
τὸν δ᾽ ἀπαμειβόμενος προσέφη πολύμητις Ὀδυσσεύς·
"βουκόλ᾽, ἐπεὶ οὔτε κακῷ οὔτ᾽ ἄφρονι φωτὶ ἔοικας,
γιγνώσκω δὲ καὶ αὐτὸς ὅ τοι πινυτὴ φρένας ἵκει,
τοὔνεκά τοι ἐρέω καὶ ἐπὶ μέγαν ὅρκον ὀμοῦμαι·
ἴστω νῦν Ζεὺς πρῶτα θεῶν ξενίη τε τράπεζα




230
Hem antwoordde daarop de listenrijke Odysseus:
"Koeherder, je lijkt me geen slechte en dwaze kerel,
en ik heb wel in de gaten dat je verstandig bent,
daarom zeg ik je dit en ik doe daar een zware eed op:
ik zweer je eerstens bij Zeus en de gastvrije tafel
ἱστίη τ᾽ Ὀδυσῆος ἀμύμονος, ἣν ἀφικάνω,
ἦ σέθεν ἐνθάδ᾽ ἐόντος ἐλεύσεται οἴκαδ᾽ Ὀδυσσεύς·
σοῖσιν δ᾽ ὀφθαλμοῖσιν ἐπόψεαι, αἴ κ᾽ ἐθέλῃσθα,
κτεινομένους μνηστῆρας, οἳ ἐνθάδε κοιρανέουσιν."
τὸν δ᾽ αὖτε προσέειπε βοῶν ἐπιβουκόλος ἀνήρ·




235
en de haard van de nobele Odysseus, waar ik ben aangeland:
nog in jouw aanwezigheid hier komt Odysseus weer thuis.
als je wilt zul je met eigen ogen aanschouwen
hoe deze vrijers, die de boel hier tyranniseren, omkomen".
Tot hem nu sprak weer de koeherder:
"αἲ γὰρ τοῦτο, ξεῖνε, ἔπος τελέσειε Κρονίων·
γνοίης χ᾽ οἵη ἐμὴ δύναμις καὶ χεῖρες ἕπονται."
ὣς δ᾽ αὔτως Εὔμαιος ἐπεύξατο πᾶσι θεοῖσι
νοστῆσαι Ὀδυσῆα πολύφρονα ὅνδε δόμονδε.


"Ach, vriend, mocht Kronos' zoon dit woord in vervulling doen gaan;
dan zou je mijn kracht eens zien en wat mijn handen nog kunnen".
Evenzo viel Eumaios hen bij in een oproep tot alle goden
dat de schrandere Odysseus terugkeren zou naar zijn huis.

240 - 283: De vrijers in hun maag met Telemachos



ὣς οἱ μὲν τοιαῦτα πρὸς ἀλλήλους ἀγόρευον,
μνηστῆρες δ᾽ ἄρα Τηλεμάχῳ θάνατόν τε μόρον τε
ἤρτυον· αὐτὰρ ὁ τοῖσιν ἀριστερὸς ἤλυθεν ὄρνις,
αἰετὸς ὑψιπέτης, ἔχε δὲ τρήρωνα πέλειαν.
τοῖσιν δ᾽ Ἀμφίνομος ἀγορήσατο καὶ μετέειπεν·
"ὦ φίλοι, οὐχ ἡμῖν συνθεύσεται ἥδε γε βουλή,
240




245
- Zo nu bespraken zij dit met elkaar,
maar de vrijers beraamden intussen het doodslot voor Telemachos.
Maar links van hen kwam een vogel gevlogen,
een arend hoog in de lucht die een een angstige duif vasthad.
Daarop nam Amfinomos het woord en sprak tot hen:
"Mannen, dit plan van ons, een moord op Telemachos,
Τηλεμάχοιο φόνος· ἀλλὰ μνησώμεθα δαιτός."
ὣς ἔφατ᾽ Ἀμφίνομος, τοῖσιν δ᾽ ἐπιήνδανε μῦθος.
ἐλθόντες δ᾽ ἐς δώματ᾽ Ὀδυσσῆος θείοιο
χλαίνας μὲν κατέθεντο κατὰ κλισμούς τε θρόνους τε,
οἱ δ᾽ ἱέρευον ὄϊς μεγάλους καὶ πίονας αἶγας,




250
zal niet lukken: laten we ons liever om eten bekommeren".
Zo sprak Amfinomos, zijn advies leek hen ter zake.
Eenmaal binnen het paleis van de machtige Odysseus,
legden zij hun mantels over leunstoelen en zetels
en slachtten grote schapen en vette geiten,
ἵρευον δὲ σύας σιάλους καὶ βοῦν ἀγελαίην·
σπλάγχνα δ᾽ ἄρ᾽ ὀπτήσαντες ἐνώμων, ἐν δέ τε οἶνον
κρητῆρσιν κερόωντο· κύπελλα δὲ νεῖμε συβώτης.
σῖτον δέ σφ᾽ ἐπένειμε Φιλοίτιος, ὄρχαμος ἀνδρῶν,
καλοῖς ἐν κανέοισιν, ἐῳνοχόει δὲ Μελανθεύς.




255
en ook slachtten zij vette zwijnen en een rund uit de kudde.
Zij roosterden de ingewanden en deelden ze uit en in de
mengvaten mengden zij: de zwijnhoeder deelde de bekers uit.
Filoitos, de voorman, deelde hen het voedsel toe
in mooie mandjes en Melantheus schonk wijn.
οἱ δ᾽ ἐπ᾽ ὀνείαθ᾽ ἑτοῖμα προκείμενα χεῖρας ἴαλλον.
Τηλέμαχος δ᾽ Ὀδυσῆα καθίδρυε, κέρδεα νωμῶν,
ἐντὸς ἐϋσταθέος μεγάρου, παρὰ λάϊνον οὐδόν,
δίφρον ἀεικέλιον καταθεὶς ὀλίγην τε τράπεζαν·
πὰρ δ᾽ ἐτίθει σπλάγχνων μοίρας, ἐν δ᾽ οἶνον ἔχευεν




260
Zij nu strekten gretig de handen uit naar de gereedliggende spijzen.
Telemachos gaf Odysseus een plaats, zo goed mogelijk,
binnen de steviggebouwde zaal, vlak bij de stenen drempel,
zette daar een lelijk bankje neer en een tafeltje;
en zette hem een portie ingewanden voor en goot
ἐν δέπαϊ χρυσέῳ, καί μιν πρὸς μῦθον ἔειπεν·
"ἐνταυθοῖ νῦν ἧσο μετ᾽ ἀνδράσιν οἰνοποτάζων·
κερτομίας δέ τοι αὐτὸς ἐγὼ καὶ χεῖρας ἀφέξω
πάντων μνηστήρων, ἐπεὶ οὔ τοι δήμιός ἐστιν
οἶκος ὅδ᾽, ἀλλ᾽ Ὀδυσῆος, ἐμοὶ δ᾽ ἐκτήσατο κεῖνος.




265
wijn in een gouden beker; daarop sprak hij tot hem:
"Ga daar nu maar zitten en drink wijn met de heren;
zelf zal ik de hoon en handtastelijkheid afweren
van alle vrijers want het is hier geen openbare herberg
maar het huis van Odysseus, die het verwierf voor mij;
ὑμεῖς δέ, μνηστῆρες, ἐπίσχετε θυμὸν ἐνιπῆς
καὶ χειρῶν, ἵνα μή τις ἔρις καὶ νεῖκος ὄρηται."
ὣς ἔφαθ᾽, οἱ δ᾽ ἄρα πάντες ὀδὰξ ἐν χείλεσι φύντες
Τηλέμαχον θαύμαζον, ὃ θαρσαλέως ἀγόρευε.
τοῖσιν δ᾽ Ἀντίνοος μετέφη, Εὐπείθεος υἱός·




270
en jullie, vrijers, geen gescheld en handen thuis,
zodat er geen gevecht en geruzie van komt".
Dat zei hij, en zij beten met de tanden op hun lippen
en verbaasden zich over Telemachos, dat hij zo assertief sprak.
Antinoös sprak namens hen, de zoon van Eupeithes:
"καὶ χαλεπόν περ ἐόντα δεχώμεθα μῦθον, Ἀχαιοί,
Τηλεμάχου· μάλα δ᾽ ἧμιν ἀπειλήσας ἀγορεύει.
οὐ γὰρ Ζεὺς εἴασε Κρονίων· τῷ κέ μιν ἤδη
παύσαμεν ἐν μεγάροισι, λιγύν περ ἐόντ᾽ ἀγορητήν."
ὣς ἔφατ᾽ Ἀντίνοος· ὁ δ᾽ ἄρ᾽ οὐκ ἐμπάζετο μύθων.




275
"Laten wij, Grieken, die woorden van Telemachos maar slikken,
ook al zijn ze onaangenaam: hij spreekt nogal dreigend.
Kronos' zoon Zeus laat het niet toe, anders hadden we hem
hier het zwijgen opgelegd, al heeft hij nog zulke praatjes".
Dat zei Antinoös; maar hij bekommerde zich niet om die woorden.
κήρυκες δ᾽ ἀνὰ ἄστυ θεῶν ἱερὴν ἑκατόμβην
ἦγον· τοὶ δ᾽ ἀγέροντο κάρη κομόωντες Ἀχαιοὶ
ἄλσος ὕπο σκιερὸν ἑκατηβόλου Ἀπόλλωνος.
οἱ δ᾽ ἐπεὶ ὤπτησαν κρέ᾽ ὑπέρτερα καὶ ἐρύσαντο,
μοίρας δασσάμενοι δαίνυντ᾽ ἐρικυδέα δαῖτα·




280
Herauten brachten vanuit de stad de offers aan voor de goden;
en zij, de langharige Grieken, verzamelden zich
in het schaduwrijke bos van Apolloon die van ver treft.
Maar zij braadden het vlees en trokken het van de speten,
deelden de porties uit en richtten een voortreffelijk maal aan.
πὰρ δ᾽ ἄρ᾽ Ὀδυσσῆϊ μοῖραν θέσαν οἳ πονέοντο
ἴσην, ὡς αὐτοί περ ἐλάγχανον· ὣς γὰρ ἀνώγει
Τηλέμαχος, φίλος υἱὸς Ὀδυσσῆος θείοιο.

Odysseus legde men met zorg een gelijke portie voor,
als zij zelf als aandeel ontvingen, want zo beval het
Telemachos, de dierbare zoon van de machtige Odysseus.

284 - 344: De vrijers in conflict met Odysseus en Telemachos



μνηστῆρας δ᾽ οὐ πάμπαν ἀγήνορας εἴα Ἀθήνη
λώβης ἴσχεσθαι θυμαλγέος, ὄφρ᾽ ἔτι μᾶλλον

285
- Maar Athene liet de vrijers niet helemaal stoppen
met hun grievende smaad, om zo het hart van Odysseus,
δύη ἄχος κραδίην Λαερτιάδην Ὀδυσῆα.
ἦν δέ τις ἐν μνηστῆρσιν ἀνὴρ ἀθεμίστια εἰδώς,
Κτήσιππος δ᾽ ὄνομ᾽ ἔσκε, Σάμῃ δ᾽ ἐνὶ οἰκία ναῖεν·
ὃς δή τοι κτεάτεσσι πεποιθὼς θεσπεσίοισι
μνάσκετ᾽ Ὀδυσσῆος δὴν οἰχομένοιο δάμαρτα.




290
de zoon van Laërtes, nog meer te verbitteren.
Onder de vrijers bevond zich een schurk van een man,
Ktesippos geheten, hij woonde op Same;
die dong, vertrouwend op zijn onmetelijke bezittingen,
naar de hand van de vrouw van Odysseus, die toch zo lang wegbleef.
ὅς ῥα τότε μνηστῆρσιν ὑπερφιάλοισι μετηύδα·
"κέκλυτέ μευ, μνηστῆρες ἀγήνορες, ὄφρα τι εἴπω·
μοῖραν μὲν δὴ ξεῖνος ἔχει πάλαι, ὡς ἐπέοικεν,
ἴσην· οὐ γὰρ καλὸν ἀτέμβειν οὐδὲ δίκαιον
ξείνους Τηλεμάχου, ὅς κεν τάδε δώμαθ᾽ ἵκηται.




295
Die sprak toen tot de overmoedige vrijers:
"Luister naar mij, fiere vrijers, naar wat ik ga zeggen:
onze gast heeft al lang zijn gelijk aandeel te pakken, zo hoort het,
want het zou niet fraai en rechtmatig zijn de gasten
van Telemachos die dit huis bezoeken te kort te doen.
ἀλλ᾽ ἄγε οἱ καὶ ἐγὼ δῶ ξείνιον, ὄφρα καὶ αὐτὸς
ἠὲ λοετροχόῳ δώῃ γέρας ἠέ τῳ ἄλλῳ
δμώων, οἳ κατὰ δώματ᾽ Ὀδυσσῆος θείοιο."
ὣς εἰπὼν ἔρριψε βοὸς πόδα χειρὶ παχείῃ.
κείμενον ἐκ κανέοιο λαβών· ὁ δ᾽ ἀλεύατ᾽ Ὀδυσσεὺς




300
Maar kom, ook ik zal hem op iets trakteren, dan kan hij dat
aan een badknecht cadeau doen of iemand anders
van de slaven in het paleis van koning Odysseus".
Na deze woorden greep hij met zijn forse hand een runderpoot
uit een mandje en smeet die, maar Odysseus ontweek hem door even
ἦκα παρακλίνας κεφαλήν, μείδησε δὲ θυμῷ
σαρδάνιον μάλα τοῖον· ὁ δ᾽ εὔδμητον βάλε τοῖχον.
Κτήσιππον δ᾽ ἄρα Τηλέμαχος ἠνίπαπε μύθῳ·
"Κτήσιππ᾽, ἦ μάλα τοι τόδε κέρδιον ἔπλετο θυμῷ·
οὐκ ἔβαλες τὸν ξεῖνον· ἀλεύατο γὰρ βέλος αὐτός.




305
zijn hoofd naar achteren te buigen en hij lachte in zijn vuistje
want hij trof slechts de stevige muur.
Maar Telemachos voer uit tegen Ktesippos met de woorden:
"Ktesippos, werkelijk, zo is dit voor jou goed afgelopen:
dat je de gastvriend niet raakte doordat hij jouw worp ontweek.
ἦ γάρ κέν σε μέσον βάλον ἔγχεϊ ὀξυόεντι,
καί κέ τοι ἀντὶ γάμοιο πατὴρ τάφον ἀμφεπονεῖτο
ἐνθάδε. τῷ μή τίς μοι ἀεικείας ἐνὶ οἴκῳ
φαινέτω· ἤδη γὰρ νοέω καὶ οἶδα ἕκαστα,
ἐσθλά τε καὶ τὰ χέρηα· πάρος δ᾽ ἔτι νήπιος ἦα.




310
Reken maar dat ik je anders met een scherpe lans frontaal had getroffen,
en in plaats van een bruiloft had je pa een begrafenis voor je geregeld,
hier en nu. Laat dus niemand hier in mijn huis zich onfatsoenlijk
gedragen: nu zie ik alles en begrijp het,
goed en kwaad; voorheen was ik daar nog te jong voor.
ἀλλ᾽ ἔμπης τάδε μὲν καὶ τέτλαμεν εἰσορόωντες,
μήλων σφαζομένων οἴνοιό τε πινομένοιο
καὶ σίτου· χαλεπὸν γὰρ ἐρυκακέειν ἕνα πολλούς.
ἀλλ᾽ ἄγε μηκέτι μοι κακὰ ῥέζετε δυσμενέοντες·
εἰ δ᾽ ἤδη μ᾽ αὐτὸν κτεῖναι μενεαίνετε χαλκῷ,




315
Niettemin zullen we lijdelijk moeten toezien hoe onze schapen
worden geslacht en onze wijn en ander voedsel verspild,
want als eenling een meute in toom houden is niet te doen.
Maar staak me dan verder jullie vijandige daden:
als jullie mij nu met wapengeweld wensen te doden,
καί κε τὸ βουλοίμην, καί κεν πολὺ κέρδιον εἴη
τεθνάμεν ἢ τάδε γ᾽ αἰὲν ἀεικέα ἔργ᾽ ὁράασθαι,
ξείνους τε στυφελιζομένους δμῳάς τε γυναῖκας
ῥυστάζοντας ἀεικελίως κατὰ δώματα καλά."
ὣς ἔφαθ᾽, οἱ δ᾽ ἄρα πάντες ἀκὴν ἐγένοντο σιωπῇ·




320
nou, mijn zegen heb je; het zou werkelijk beter zijn
te sterven dan deze schurkenstreken aan te zien:
gasten die worden mishandeld en slavinnen
schandelijk aangerand in dit mooie paleis".
Dat zei hij, en zij allen zwegen in stilte,
ὀψὲ δὲ δὴ μετέειπε Δαμαστορίδης Ἀγέλαος·
"ὦ φίλοι, οὐκ ἂν δή τις ἐπὶ ῥηθέντι δικαίῳ
ἀντιβίοις ἐπέεσσι καθαπτόμενος χαλεπαίνοι·
μήτε τι τὸν ξεῖνον στυφελίζετε μήτε τιν᾽ ἄλλον
δμώων, οἳ κατὰ δώματ᾽ Ὀδυσσῆος θείοιο.




325
maar na enige tijd sprak tot hen Damastors zoon Agelaos:
"Beste mensen, laat niemand nu moeilijk doen
door te bestrijden wat terecht is gesproken;
laat niemand de vreemdeling nog kwaad doen of
één van de slaven in het huis van koning Odysseus.
Τηλεμάχῳ δέ κε μῦθον ἐγὼ καὶ μητέρι φαίην
ἤπιον, εἴ σφωϊν κραδίῃ ἅδοι ἀμφοτέροιϊν.
ὄφρα μὲν ὑμῖν θυμὸς ἐνὶ στήθεσσιν ἐώλπει
νοστήσειν Ὀδυσῆα πολύφρονα ὅνδε δόμονδε,
τόφρ᾽ οὔ τις νέμεσις μενέμεν τ᾽ ἦν ἰσχέμεναί τε




330
Maar ik zou tot Telemachos en zijn moeder op zijn minst
dit willen zeggen - hopelijk valt het bij hen in goede aarde -:
zolang jullie nog de hoop konden koesteren
dat de scherpzinnige Odysseus terugkeren zou naar zijn huis,
zólang nam niemand het kwalijk dat jullie afwachtten en ook
μνηστῆρας κατὰ δώματ᾽, ἐπεὶ τόδε κέρδιον ἦεν,
εἰ νόστησ᾽ Ὀδυσεὺς καὶ ὑπότροπος ἵκετο δῶμα·
νῦν δ᾽ ἤδη τόδε δῆλον, ὅ τ᾽ οὐκέτι νόστιμός ἐστιν.
ἀλλ᾽ ἄγε, σῇ τάδε μητρὶ παρεζόμενος κατάλεξον,
γήμασθ᾽ ὅς τις ἄριστος ἀνὴρ καὶ πλεῖστα πόρῃσιν,




335
de vrijers in huis op een afstand hielden, want dat was het beste
ingeval Odysseus inderdaad naar zijn huis terug zou keren;
maar nu is wel duidelijk dat van zijn terugkeer geen sprake meer is.
Komaan dus, ga naar je moeder en zeg haar het volgende,
zij moet trouwen met wie de beste is en die het meest heeft te bieden,
ὄφρα σὺ μὲν χαίρων πατρώϊα πάντα νέμηαι,
ἔσθων καὶ πίνων, ἡ δ᾽ ἄλλου δῶμα κομίζῃ."
τὸν δ᾽ αὖ Τηλέμαχος πεπνυμένος ἀντίον ηὔδα·
"οὐ μὰ Ζῆν᾽, Ἀγέλαε, καὶ ἄλγεα πατρὸς ἐμοῖο,
ὅς που τῆλ᾽ Ἰθάκης ἢ ἔφθιται ἢ ἀλάληται,




340
zodat jij in vrede heel je erfdeel beheren, eten en drinken kunt,
zij kan dan het huis van een ander bestieren".
Hem antwoordde daarop de verstandige Telemachos:
"Bij Zeus, Agelaos, en de ellende van mijn vader,
die wel ver van Ithaka ofwel is omgekomen of er nog ronddoolt,
οὔ τι διατρίβω μητρὸς γάμον, ἀλλὰ κελεύω
γήμασθ᾽ ᾧ κ᾽ ἐθέλῃ, ποτὶ δ᾽ ἄσπετα δῶρα δίδωμι.
αἰδέομαι δ᾽ ἀέκουσαν ἀπὸ μεγάροιο δίεσθαι
μύθῳ ἀναγκαίῳ· μὴ τοῦτο θεὸς τελέσειεν."


ik traineer volstrekt niet een huwelijk van mijn moeder, nee,
ik dring er op aan dat zij huwt wie zij wil en zeg grote geschenken toe.
Maar wel deins ik ervoor terug haar tegen haar zin uit huis
te verjagen met een bevel: moge de god dat verhoeden!"

345 - 394: Athene misleidt de vrijers



ὣς φάτο Τηλέμαχος· μνηστῆρσι δὲ Παλλὰς Ἀθήνη
ἄσβεστον γέλω ὦρσε, παρέπλαγξεν δὲ νόημα.
οἱ δ᾽ ἤδη γναθμοῖσι γελοίων ἀλλοτρίοισιν,
αἱμοφόρυκτα δὲ δὴ κρέα ἤσθιον· ὄσσε δ᾽ ἄρα σφέων
δακρυόφιν πίμπλαντο, γόον δ᾽ ὠΐετο θυμός.
τοῖσι δὲ καὶ μετέειπε Θεοκλύμενος θεοειδής·
345




350
- Dat zei Telemachos. Maar Pallas Athene wekte bij de vrijers
een onbedaarlijk gelach op, en zij vertroebelde hun denken;
enerzijds lachten zij met een verkrampte grijns,
maar ook aten zij vlees waar het bloed nog vanaf droop,
en hun ogen vulden zich met tranen en zij verwachtten te jammeren.
De ziener Theoklumenes sprak in hun midden:
"ἆ δειλοί, τί κακὸν τόδε πάσχετε; νυκτὶ μὲν ὑμέων
εἰλύαται κεφαλαί τε πρόσωπά τε νέρθε τε γοῦνα.
οἰμωγὴ δὲ δέδηε, δεδάκρυνται δὲ παρειαί,
αἵματι δ᾽ ἐρράδαται τοῖχοι καλαί τε μεσόδμαι·
εἰδώλων δὲ πλέον πρόθυρον, πλείη δὲ καὶ αὐλή,




355
"Ach, rampzaligen, wat voor ellende overkomt u nu? In nacht
zijn uw hoofden gehuld en uw gezichten en knieën.
Gejammer brandt los en uw wangen zijn betraand,
de wanden en mooie balken druipen van bloed;
en het voorhuis is vol schimmen, ook de hof is er vol van,
ἱεμένων Ἔρεβόσδε ὑπὸ ζόφον· ἠέλιος δὲ
οὐρανοῦ ἐξαπόλωλε, κακὴ δ᾽ ἐπιδέδρομεν ἀχλύς."
ὣς ἔφαθ᾽, οἱ δ᾽ ἄρα πάντες ἐπ᾽ αὐτῷ ἡδὺ γέλασσαν.
τοῖσιν δ᾽ Εὐρύμαχος, Πολύβου πάϊς, ἦρχ᾽ ἀγορεύειν·
"ἀφραίνει ξεῖνος νέον ἄλλοθεν εἰληλουθώς.




360
zij haasten zich naar het duistere dodenrijk; de zon
is weg van de hemel en een gruwelijke nevel hangt rondom".
Dat zei hij, maar zij allen lachten hem vrolijk uit,
en Eurymachos, Polybos' zoon, nam als volgt het woord:
"Hij is gek, die zwerver die hier pas is aangekomen,
ἀλλά μιν αἶψα, νέοι, δόμου ἐκπέμψασθε θύραζε
εἰς ἀγορὴν ἔρχεσθαι, ἐπεὶ τάδε νυκτὶ ἐΐσκει."
τὸν δ᾽ αὖτε προσέειπε Θεοκλύμενος θεοειδής·
"Εὐρύμαχ᾽, οὔ τί σ᾽ ἄνωγα ἐμοὶ πομπῆας ὀπάζειν·
εἰσί μοι ὀφθαλμοί τε καὶ οὔατα καὶ πόδες ἄμφω




365
maar, knapen, breng hem snel naar buiten toe
om naar de markt te gaan, want hij vindt het hier nacht".
Maar tot hem sprak toen weer de ziener Theoklymenes:
"Eurymachos, je hoeft me geen begeleiders mee te geven;
ik heb ogen en oren en allebei mijn voeten
καὶ νόος ἐν στήθεσσι τετυγμένος οὐδὲν ἀεικής.
τοῖς ἔξειμι θύραζε, ἐπεὶ νοέω κακὸν ὔμμιν
ἐρχόμενον, τό κεν οὔ τις ὑπεκφύγοι οὐδ᾽ ἀλέαιτο
μνηστήρων, οἳ δῶμα κάτ᾽ ἀντιθέου Ὀδυσῆος
ἀνέρας ὑβρίζοντες ἀτάσθαλα μηχανάασθε."




370
en ook een gezond stel hersens, daar is niets mis mee.
Daarmee kom ik wel weg, want ik begrijp dat een ramp
jullie gaat treffen die niemand ontkomt of kan afweren
van jullie, vrijers, die in het paleis van koning Odysseus
de mensen schandalige overlast aandoet!".
ὣς εἰπὼν ἐξῆλθε δόμων εὖ ναιεταόντων,
ἵκετο δ᾽ ἐς Πείραιον, ὅ μιν πρόφρων ὑπέδεκτο.
μνηστῆρες δ᾽ ἄρα πάντες ἐς ἀλλήλους ὁρόωντες
Τηλέμαχον ἐρέθιζον, ἐπὶ ξείνοις γελόωντες·
ὧδε δέ τις εἴπεσκε νέων ὑπερηνορεόντων·




375
Met deze uitspraak verliet hij het mooi gelegen paleis
en hij ging naar Peiraios, die hem vriendelijk ontving.
Maar de vrijers keken allen elkaar aan en probeerden
Telemachos te sarren door met zijn gasten te spotten;
en in hun jeugdige overmoed zeiden ze:
"Τηλέμαχ᾽, οὔ τις σεῖο κακοξεινώτερος ἄλλος·
οἷον μέν τινα τοῦτον ἔχεις ἐπίμαστον ἀλήτην,
σίτου καὶ οἴνου κεχρημένον, οὐδέ τι ἔργων
ἔμπαιον οὐδὲ βίης, ἀλλ᾽ αὔτως ἄχθος ἀρούρης.
ἄλλος δ᾽ αὖτέ τις οὗτος ἀνέστη μαντεύεσθαι.




380
"Telemachos, niemand treft het slechter met gasten dan jij,
bijvoorbeeld ontvang je daar zo'n schrokkerige zwerver,
verlegen om voedsel en drank, maar ongeschikt voor werk
en voor strijd, nee, domweg een overlast voor de grond.
En die ander speelt weer voor waarzegger!
ἀλλ᾽ εἴ μοί τι πίθοιο, τό κεν πολὺ κέρδιον εἴη·
τοὺς ξείνους ἐν νηῒ πολυκληῖδι βαλόντες
ἐς Σικελοὺς πέμψωμεν, ὅθεν κέ τοι ἄξιον ἄλφοι."
ὣς ἔφασαν μνηστῆρες· ὁ δ᾽ οὐκ ἐμπάζετο μύθων,
ἀλλ᾽ ἀκέων πατέρα προσεδέρκετο, δέγμενος αἰεί,




385
Nee, als je naar mij zou luisteren, zou dat veel beter zijn:
laten we die gasten op een schip met veel roeistroppen droppen
en naar Sicilië deporteren, daar kun je een mooi prijsje voor hen maken".
Dat zeiden de vrijers; maar hij trok zch niets aan van hun woorden,
nee, zwijgend hield hij zijn blik op zijn vader gericht, steeds afwachtend
ὁππότε δὴ μνηστῆρσιν ἀναιδέσι χεῖρας ἐφήσει.
ἡ δὲ κατ᾽ ἄντηστιν θεμένη περικαλλέα δίφρον
κούρη Ἰκαρίοιο, περίφρων Πηνελόπεια,
ἀνδρῶν ἐν μεγάροισιν ἑκάστου μῦθον ἄκουεν.
δεῖπνον μὲν γάρ τοί γε γελοίωντες τετύκοντο




390
wanneer hij de hand aan de arrogante vrijers zou slaan.
Zij, Ikarios' dochter, de wijze Penelope,
had een mooie stoel laten zetten op de overloop
en luisterde naar het woord van elke man in het paleis.
Die hadden zich lachend een maaltijd laten bereiden
ἡδὺ τε καὶ μενοεικές, ἐπεὶ μάλα πόλλ᾽ ἱέρευσαν·
δόρπου δ᾽ οὐκ ἄν πως ἀχαρίστερον ἄλλο γένοιτο,
οἷον δὴ τάχ᾽ ἔμελλε θεὰ καὶ καρτερὸς ἀνὴρ
θησέμεναι· πρότεροι γὰρ ἀεικέα μηχανόωντο.


heerlijk en overvloedig, want zij hadden zeer veel geslacht;
maar geen onaangenamer maal zou hen ten deel kunnen vallen
dan de godin en een sterke man hen spoedig zou voorzetten,
want zíj waren gewetenloos misdaden begonnen.





Lees verder in Boek 21


Terug naar het overzicht van de inhoud van de Odyssee