Ὀδύσσεια ο 1 - 43: Athene instrueert Telemachos in Sparta |
Boek 15 van de Odyssee van
Homeros 1 - 43: Athene instrueert in Sparta Telemachos. 44 - 181: Vertrek van Telemachos uit Sparta. 182 - 221: Telemachos reist van Sparta naar Pylos. 222 - 300: Telemachos neemt Theoklymenos mee. 301 - 402: Eumaios over Odysseus'ouders. 403 - 492: Eumaios vertelt zijn geschiedenis. 493 - 557: Telemachos arriveert. |
|
ἡ δ᾽ εἰς εὐρύχορον Λακεδαίμονα Παλλὰς
Ἀθήνη ᾤχετ᾽, Ὀδυσσῆος μεγαθύμου φαίδιμον υἱὸν νόστου ὑπομνήσουσα καὶ ὀτρυνέουσα νέεσθαι. εὗρε δὲ Τηλέμαχον καὶ Νέστορος ἀγλαὸν υἱὸν εὕδοντ᾽ ἐν προδόμῳ Μενελάου κυδαλίμοιο, |
5 |
- Pallas Athene nu ging naar Sparta met de brede
dansplaatsen om de krachtige zoon van de fiere Odysseus te vermanen tot de terugreis en hem aan te sporen te gaan. Telemachos en de schitterende zoon van Nestor trof ze aan, liggend in de galerij van de roemrijke Menelaos, |
ἦ τοι Νεστορίδην μαλακῷ δεδμημένον ὕπνῳ· Τηλέμαχον δ᾽ οὐχ ὕπνος ἔχε γλυκύς, ἀλλ᾽ ἐνὶ θυμῷ νύκτα δι᾽ ἀμβροσίην μελεδήματα πατρὸς ἔγειρεν. ἀγχοῦ δ᾽ ἱσταμένη προσέφη γλαυκῶπις Ἀθήνη· "Τηλέμαχ᾽, οὐκέτι καλὰ δόμων ἄπο τῆλ᾽ ἀλάλησαι, |
10 |
Nestors zoon, ondergedompeld in een aangename slaap, maar Telemachos kon de zoete slaap niet vatten, want zorg om zijn vader hield hem heel de goddelijke nacht wakker. Zij, de helogige Athene, ging bij hem staan en zei tot hem: "Telemachos, je moet niet meer ver van je huis rondzwerven, |
κτήματά τε προλιπὼν ἄνδρας τ᾽ ἐν σοῖσι
δόμοισιν οὕτω ὑπερφιάλους· μή τοι κατὰ πάντα φάγωσι κτήματα δασσάμενοι, σὺ δὲ τηϋσίην ὁδὸν ἔλθῃς. ἀλλ᾽ ὄτρυνε τάχιστα βοὴν ἀγαθὸν Μενέλαον πεμπέμεν, ὄφρ᾽ ἔτι οἴκοι ἀμύμονα μητέρα τέτμῃς. |
15 |
met achterlating van je bezit bij zo arrogante lieden in je huis: laten zij niet alles opeten en je bezit verdelen, zodat jouw reis tevergeefs is. Maar vraag zo gauw mogelijk de hulpvaardige Menelaos, om een geleide, opdat je je hooggeëerde moeder nog thuis treft. |
ἤδη γάρ ῥα πατήρ τε κασίγνητοί τε κέλονται Εὐρυμάχῳ γήμασθαι· ὁ γὰρ περιβάλλει ἅπαντας μνηστῆρας δώροισι καὶ ἐξώφελλεν ἔεδνα· μή νύ τι σεῦ ἀέκητι δόμων ἐκ κτῆμα φέρηται. οἶσθα γὰρ οἷος θυμὸς ἐνὶ στήθεσσι γυναικός· |
20 |
Want haar vader en broers dringen er al op aan dat zij trouwt met Eurymachos. Die overtreft immers alle vrijers met geschenken en biedt ook meer bruidschat; Pas maar op dat ze niet tegen jouw zin je huis leeghaalt, want je weet hoe de aard van een vrouw is: |
κείνου βούλεται οἶκον ὀφέλλειν ὅς κεν
ὀπυίῃ, παίδων δὲ προτέρων καὶ κουριδίοιο φίλοιο οὐκέτι μέμνηται τεθνηκότος οὐδὲ μεταλλᾷ. ἀλλὰ σύ γ᾽ ἐλθὼν αὐτὸς ἐπιτρέψειας ἕκαστα δμῳάων ἥ τίς τοι ἀρίστη φαίνεται εἶναι, |
25 |
Zij wil liever het huis verrijken van hem die haar huwt, en is niet meer bekommerd om haar kinderen van vroeger en haar gestorven echtgenoot en is ook niet meer in hen geïnteresseerd. Ga jij dus terug en vertrouw liever al het jouwe toe aan wie je het meest geschikt acht van je dienaressen, |
εἰς ὅ κέ τοι φήνωσι θεοὶ κυδρὴν
παράκοιτιν. ἄλλο δέ τοί τι ἔπος ἐρέω, σὺ δὲ σύνθεο θυμῷ. μνηστήρων σ᾽ ἐπιτηδὲς ἀριστῆες λοχόωσιν ἐν πορθμῷ Ἰθάκης τε Σάμοιό τε παιπαλοέσσης. ἱέμενοι κτεῖναι, πρὶν πατρίδα γαῖαν ἱκέσθαι. |
30 |
totdat de goden jou een een waardige echtgenote zenden. Ik wil je nog iets anders vertellen, neem dat ter harte: van de vrijers liggen de voornaamsten op de loer in een hinderlaag in de engte tussen Ithaka en het rotsachtige Samos, van plan je te doden voordat je je vaderland kunt bereiken. |
ἀλλὰ τά γ᾽ οὐκ ὀΐω· πρὶν καί τινα γαῖα
καθέξει ἀνδρῶν μνηστήρων, οἵ τοι βίοτον κατέδουσιν. ἀλλὰ ἑκὰς νήσων ἀπέχειν εὐεργέα νῆα, νυκτὶ δ᾽ ὁμῶς πλείειν· πέμψει δέ τοι οὖρον ὄπισθεν ἀθανάτων ὅς τίς σε φυλάσσει τε ῥύεταί τε. |
35 |
Maar ik denk niet dat dat lukt! Eerder nog zal de aarde
bedekken menigeen van de vrijers, die nu jouw rijkdom verkwisten. Houd in ieder geval je goedgebouwde schip uit de buurt van de eilanden en vaar 's nachts door: wie maar van de onsterfelijken jou beschermt en behoedt zal jou een gunstige wind in de rug sturen. |
αὐτὰρ ἐπὴν πρώτην ἀκτὴν Ἰθάκης ἀφίκηαι, νῆα μὲν ἐς πόλιν ὀτρῦναι καὶ πάντας ἑταίρους, αὐτὸς δὲ πρώτιστα συβώτην εἰσαφικέσθαι, ὅς τοι ὑῶν ἐπίουρος, ὁμῶς δέ τοι ἤπια οἶδεν. ἔνθα δὲ νύκτ᾽ ἀέσαι· τὸν δ᾽ ὀτρῦναι πόλιν εἴσω |
40 |
Zodra je nu het voorgebergte van Ithaka bereikt hebt, stuur dan je schip en heel de bemanning door naar de stad, maar ga zelf eerst naar de zwijnhoeder toe, die waakt over jouw varkens en je erg is toegedaan. Breng daar de nacht door en zend hem naar de stad |
ἀγγελίην ἐρέοντα περίφρονι Πηνελοπείῃ, οὕνεκά οἱ σῶς ἐσσὶ καὶ ἐκ Πύλου εἰλήλουθας." ἡ μὲν ἄρ᾽ ὣς εἰποῦσ᾽ ἀπέβη πρὸς μακρὸν Ὄλυμπον. |
|
om de wijze Penelope de tijding te brengen dat je veilig uit Pylos bent teruggekeerd". - Na deze woorden ging ze heen naar de grote Olympos. |
44 - 181: Vertrek van Telemachos uit Sparta |
||
αὐτὰρ ὁ Νεστορίδην ἐξ ἡδέος ὕπνου ἔγειρεν λὰξ ποδὶ κινήσας, καί μιν πρὸς μῦθον ἔειπεν· |
45 |
- Telemachos wekte Nestors zoon uit zijn zoete slaap door met zijn voet diens hiel aan te stoten, en hij zei tegen hem: |
"ἔγρεο, Νεστορίδη Πεισίστρατε, μώνυχας
ἵππους ζεῦξον ὑφ᾽ ἅρματ᾽ ἄγων, ὄφρα πρήσσωμεν ὁδοῖο." τὸν δ᾽ αὖ Νεστορίδης Πεισίστρατος ἀντίον ηὔδα· "Τηλέμαχ᾽, οὔ πως ἔστιν ἐπειγομένους περ ὁδοῖο νύκτα διὰ δνοφερὴν ἐλάαν· τάχα δ᾽ ἔσσεται ἠώς. |
50 |
"Word wakker, Peisistratos, zoon van Nestor, haal de
eenhoevige paarden en span ze voor de wagen, dan kunnen we vertrekken." En hem antwoordde Peisistratos, zoon van Nestor: "Telemachos, het is niet mogelijk om door het nachtelijk duister te rijden, al hebben we haast, maar het wordt al gauw dag. |
ἀλλὰ μέν᾽ εἰς ὅ κε δῶρα φέρων ἐπιδίφρια
θήῃ ἥρως Ἀτρείδης, δουρικλειτὸς Μενέλαος, καὶ μύθοις ἀγανοῖσι παραυδήσας ἀποπέμψῃ. τοῦ γάρ τε ξεῖνος μιμνήσκεται ἤματα πάντα ἀνδρὸς ξεινοδόκου, ὅς κεν φιλότητα παράσχῃ." |
55 |
Nee, wacht in ieder geval tot de zoon van Atreus,
Menelaos, beroemd om zijn lans, zijn geschenken legt op de wagen en met vriendelijke woorden afscheid neemt en ons uitgeleide doet; een gast blijft immers heel zijn leven zijn gastheer indachtig wanneer die hem gastvrijheid verleent heeft". |
ὣς ἔφατ᾽, αὐτίκα δὲ χρυσόθρονος ἤλυθεν
Ἠώς. ἀγχίμολον δέ σφ᾽ ἦλθε βοὴν ἀγαθὸς Μενέλαος, ἀνστὰς ἐξ εὐνῆς, Ἑλένης πάρα καλλικόμοιο. τὸν δ᾽ ὡς οὖν ἐνόησεν Ὀδυσσῆος φίλος υἱός, σπερχόμενός ῥα χιτῶνα περὶ χροῒ σιγαλόεντα |
60 |
Dat zei hij, en daarop brak de dageraad aan, op gouden
troon gezeten, en naar hen beiden kwam de hulpvaardige Menelaos, opgestaan uit het bed dat hij deelde met Helena met mooie vlecht. Toen hem nu de zoon van Odysseus bemerkt had, trok hij haastig zijn glanzende hemd aan |
δῦνεν, καὶ μέγα φᾶρος ἐπὶ στιβαροῖς βάλετ᾽
ὤμοις ἥρως, βῆ δὲ θύραζε, παριστάμενος δὲ προσηύδα Τηλέμαχος, φίλος υἱὸς Ὀδυσσῆος θείοιο· "Ἀτρεΐδη Μενέλαε διοτρεφές, ὄρχαμε λαῶν, ἤδη νῦν μ᾽ ἀπόπεμπε φίλην ἐς πατρίδα γαῖαν· |
65 |
en drapeerde een grote mantel om zijn stevige schouders, de held Telemachos, de zoon van de goddelijke Odysseus, en ging naar buiten, stapte op hem af en zei tot hem: "Zoon van Atreus, van godgeboren Menelaos, aanvoerder, geef me nu een geleide naar mijn vaderland, |
ἤδη γάρ μοι θυμὸς ἐέλδεται οἴκαδ᾽
ἱκέσθαι." τὸν δ᾽ ἠμείβετ᾽ ἔπειτα βοὴν ἀγαθὸς Μενέλαος· "Τηλέμαχ᾽, οὔ τί σ᾽ ἐγώ γε πολὺν χρόνον ἐνθάδ᾽ ἐρύξω ἱέμενον νόστοιο· νεμεσσῶμαι δὲ καὶ ἄλλῳ ἀνδρὶ ξεινοδόκῳ, ὅς κ᾽ ἔξοχα μὲν φιλέῃσιν, |
70 |
want nu verlang ik vurig terug te keren naar huis". Hem antwoordde daarop de hulpvaardige Menelaos: "Telemachos, helemaal niet zal ik je langer hier houden, wanneer je verlangt naar de thuisreis; ja, ik keur het ook af in een andere gastheer, wanneer hij al te gastvrij is |
ἔξοχα δ᾽ ἐχθαίρῃσιν· ἀμείνω δ᾽ αἴσιμα
πάντα. ἶσόν τοι κακόν ἐσθ᾽, ὅς τ᾽ οὐκ ἐθέλοντα νέεσθαι ξεῖνον ἐποτρύνει καὶ ὃς ἐσσύμενον κατερύκει. χρὴ ξεῖνον παρεόντα φιλεῖν, ἐθέλοντα δὲ πέμπειν. ἀλλὰ μέν᾽ εἰς ὅ κε δῶρα φέρων ἐπιδίφρια θείω |
75 |
net als bij vijandschap: alles met mate is het beste! Een even groot kwaad vormt wie zijn gast tegen zijn wens ertoe aanspoort te vertrekken als wie hem tegenhoudt bij zijn vertrek. Nee, een gast moet je koesteren zolang hij er is, maar loslaten als hij dat wil. Maar wacht nog totdat ik geschenken op de kar plaats, |
καλά, σὺ δ᾽ ὀφθαλμοῖσιν ἴδῃς, εἴπω δὲ
γυναιξὶ δεῖπνον ἐνὶ μεγάροις τετυκεῖν ἅλις ἔνδον ἐόντων. ἀμφότερον, κῦδός τε καὶ ἀγλαΐη, καὶ ὄνειαρ δειπνήσαντας ἴμεν πολλὴν ἐπ᾽ ἀπείρονα γαῖαν. εἰ δ᾽ ἐθέλεις τραφθῆναι ἀν᾽ Ἑλλάδα καὶ μέσον Ἄργος, |
80 |
mooie, dat zul je zelf zien, en de vrouwen gelast een maaltijd te bereiden, er is voldoende in huis. Dit heeft twee kanten: roem en voordeel brengt het jullie om op weg te gaan over het grenzeloze land, maar dan wel goed gevoed. Als je door heel Noord en Zuid-Griekenland rond wil gaan reizen, |
ὄφρα τοι αὐτὸς ἕπωμαι, ὑποζεύξω δέ τοι
ἵππους, ἄστεα δ᾽ ἀνθρώπων ἡγήσομαι· οὐδέ τις ἡμέας αὔτως ἀππέμψει, δώσει δέ τι ἕν γε φέρεσθαι, ἠέ τινα τριπόδων εὐχάλκων ἠὲ λεβήτων, ἠὲ δύ᾽ ἡμιόνους ἠὲ χρύσειον ἄλεισον." |
85 |
dan zal ik zelf met je meegaan en paarden laten inspannen, en je voorgaan langs de steden van de bewoners: zeker zal niemand ons zomaar laten vertrekken, maar zeker iets meegeven, ofwel een drievoet van mooi bewerkt brons ofwel een bekken, ofwel een span muildieren of een gouden beker". |
τὸν δ᾽ αὖ Τηλέμαχος πεπνυμένος ἀντίον
ηὔδα· "Ἀτρεΐδη Μενέλαε διοτρεφές, ὄρχαμε λαῶν, βούλομαι ἤδη νεῖσθαι ἐφ᾽ ἡμέτερ᾽· οὐ γὰρ ὄπισθεν οὖρον ἰὼν κατέλειπον ἐπὶ κτεάτεσσιν ἐμοῖσιν· μὴ πατέρ᾽ ἀντίθεον διζήμενος αὐτὸς ὄλωμαι, |
90 |
Hem antwoordde nu de verstandige Telemachos: "Van goden stammende zoon van Atreus, leider van het volk, ik wil liever direct naar onze woonplaats terug. Ik heb namelijk bij mijn vertrek geen wachter achtergelaten bij mijn bezittingen. Als ik nou maar niet, op zoek naar mijn godgelijke vader, zelf omkom, |
ἤ τί μοι ἐκ μεγάρων κειμήλιον ἐσθλὸν
ὄληται." αὐτὰρ ἐπεὶ τό γ᾽ ἄκουσε βοὴν ἀγαθὸς Μενέλαος, αὐτίκ᾽ ἄρ᾽ ᾗ ἀλόχῳ ἠδὲ δμῳῇσι κέλευσε δεῖπνον ἐνὶ μεγάροις τετυκεῖν ἅλις ἔνδον ἐόντων. ἀγχίμολον δέ οἱ ἦλθε Βοηθοΐδης Ἐτεωνεύς, |
95 |
of er uit mijn paleis iets kostbaars verloren gaat". Toen de hulpvaardige Menelaos dat nu gehoord had, gaf hij direct aan zijn vrouw en haar dienaressen opdracht een maaltijd in het paleis te bereiden van wat voldoende voorhanden was. En uit de buurt kwam Eteoneus, de zoon van Boëthoös, |
ἀνστὰς ἐξ εὐνῆς, ἐπεὶ οὐ πολὺ ναῖεν ἀπ᾽
αὐτοῦ· τὸν πῦρ κῆαι ἄνωγε βοὴν ἀγαθὸς Μενέλαος ὀπτῆσαί τε κρεῶν· ὁ δ᾽ ἄρ᾽ οὐκ ἀπίθησεν ἀκούσας. αὐτὸς δ᾽ ἐς θάλαμον κατεβήσετο κηώεντα, οὐκ οἶος, ἅμα τῷ γ᾽ Ἑλένη κίε καὶ Μεγαπένθης. |
100 |
al present, want hij woonde niet ver daarvandaan. Hem vroeg de hulpvaardige Menelaos een vuur aan te maken en wat vlees te braden, en die gaf graag gehoor aan de opdracht. Zelf daalde hij af naar een voorraadkamer, heerlijk geurend, niet alleen: met hem ging Helena mee en Megapenthes. |
ἀλλ᾽ ὅτε δή ῥ᾽ ἵκανον ὅθι κειμήλια κεῖτο, Ἀτρεΐδης μὲν ἔπειτα δέπας λάβεν ἀμφικύπελλον, υἱὸν δὲ κρητῆρα φέρειν Μεγαπένθε᾽ ἄνωγεν ἀργύρεον· Ἑλένη δὲ παρίστατο φωριαμοῖσιν, ἔνθ᾽ ἔσαν οἱ πέπλοι παμποίκιλοι, οὓς κάμεν αὐτή. |
105 |
Toen zij nu in hun schatkamer kwamen, nam Atreus' zoon een beker met twee oren en droeg zijn zoon Megapenthes op een zilveren mengvat mee te nemen; Helena ging intussen staan bij de kisten, waarin de geborduurde gewaden lagen, die zij zelf had gemaakt. |
τῶν ἕν᾽ ἀειραμένη Ἑλένη φέρε, δῖα
γυναικῶν, ὃς κάλλιστος ἔην ποικίλμασιν ἠδὲ μέγιστος, ἀστὴρ δ᾽ ὣς ἀπέλαμπεν· ἔκειτο δὲ νείατος ἄλλων. βὰν δ᾽ ἰέναι προτέρω διὰ δώματος, ἧος ἵκοντο Τηλέμαχον· τὸν δὲ προσέφη ξανθὸς Μενέλαος· |
110 |
Eén ervan nam Helena, de goddelijke vrouw, op en nam die
mee, dat was het mooist geborduurd en het grootste, en het schitterde als een ster, het lag helemaal onderaan. Daarmee gingen ze voort door het huis, totdat ze weer bij Telemachos kwamen. Tot hem sprak de blonde Menelaos: |
"Τηλέμαχ᾽, ἦ τοι νόστον, ὅπως φρεσὶ σῇσι
μενοινᾷς, ὥς τοι Ζεὺς τελέσειεν, ἐρίγδουπος πόσις Ἥρης. δώρων δ᾽, ὅσσ᾽ ἐν ἐμῷ οἴκῳ κειμήλια κεῖται, δώσω ὃ κάλλιστον καὶ τιμηέστατόν ἐστι. δώσω τοι κρητῆρα τετυγμένον· ἀργύρεος δὲ |
115 |
"Telemachos, waarlijk, moge Zeus, de luiddonderende
echtgenoot van Hera, jouw terugkeer vervullen, zoals jij dat het liefste wilt; van alle kostbare geschenken die ik heb liggen in mijn paleis geef ik je wat het mooist is en het kostbaarst. Ik schenk je een mooi vervaardigd mengvat: hij is van |
ἐστὶν ἅπας, χρυσῷ δ᾽ ἐπὶ χείλεα
κεκράανται, ἔργον δ᾽ Ἡφαίστοιο· πόρεν δέ ἑ Φαίδιμος ἥρως, Σιδονίων βασιλεύς, ὅθ᾽ ἑὸς δόμος ἀμφεκάλυψε κεῖσέ με νοστήσαντα· τεῒν δ᾽ ἐθέλω τόδ᾽ ὀπάσσαι." ὣς εἰπὼν ἐν χειρὶ τίθει δέπας ἀμφικύπελλον |
120 |
zilver, maar er is een rand op gelegd van goud, een werkstuk van Hefaistos; ik kreeg hem cadeau van Faidimos de dappere koning van Sidon, toen hij mij in zijn huis ontving bij mijn terugtocht; die wil ik jou schenken". Met deze woorden overhandigde de dappere zoon van Atreus |
ἥρως Ἀτρεΐδης· ὁ δ᾽ ἄρα κρητῆρα φαεινὸν θῆκ᾽ αὐτοῦ προπάροιθε φέρων κρατερὸς Μεγαπένθης, ἀργύρεον· Ἑλένη δὲ παρίστατο καλλιπάρῃος πέπλον ἔχουσ᾽ ἐν χερσίν, ἔπος τ᾽ ἔφατ᾽ ἔκ τ᾽ ὀνόμαζε· "δῶρόν τοι καὶ ἐγώ, τέκνον φίλε, τοῦτο δίδωμι, |
125 |
de dubbelorige beker: en de krachtige Megapenthes zette het glanzende mengvat van zilver voor hem neer; en Helena met mooie wangen kwam bij hem met het kleed in haar handen en ze sprak met duidelijke woorden: "Dit geef ook ik jou cadeau, m'n jongen, |
μνῆμ᾽ Ἑλένης χειρῶν, πολυηράτου ἐς γάμου
ὥρην, σῇ ἀλόχῳ φορέειν· τῆος δὲ φίλῃ παρὰ μητρὶ κείσθω ἐνὶ μεγάρῳ. σὺ δέ μοι χαίρων ἀφίκοιο οἶκον ἐϋκτίμενον καὶ σὴν ἐς πατρίδα γαῖαν." ὣς εἰποῦσ᾽ ἐν χερσὶ τίθει, ὁ δ᾽ ἐδέξατο χαίρων. |
130 |
als souvenir van Helena's handen, voor de dag van je
vurigverlangde bruiloft, voor je bruid om die te dragen; laat tot die tijd je moeder hem thuis bewaren; en moge jij me behouden bereiken je huis en je vaderland". Met deze woorden overhandigde ze het, hij nam het verheugd aan. |
καὶ τὰ μὲν ἐς πείρινθα τίθει Πεισίστρατος
ἥρως δεξάμενος, καὶ πάντα ἑῷ θηήσατο θυμῷ· τοὺς δ᾽ ἦγε πρὸς δῶμα κάρη ξανθὸς Μενέλαος. ἑζέσθην δ᾽ ἄρ᾽ ἔπειτα κατὰ κλισμούς τε θρόνους τε. χέρνιβα δ᾽ ἀμφίπολος προχόῳ ἐπέχευε φέρουσα |
135 |
De dappere Peisistratos nam het aan en plaatste het in een reismand en bekeek alles met bewondering. De blonde Menelaos bracht hen naar zijn huis en deed hen vervolgens plaatsnemen op leunstoelen en zetels, een dienares bracht waswater aan in een mooie schenkkan van goud |
καλῇ χρυσείῃ, ὑπὲρ ἀργυρέοιο λέβητος, νίψασθαι· παρὰ δὲ ξεστὴν ἐτάνυσσε τράπεζαν. σῖτον δ᾽ αἰδοίη ταμίη παρέθηκε φέρουσα· εἴδατα πόλλ᾽ ἐπιθεῖσα, χαριζομένη παρεόντων· πὰρ δὲ Βοηθοΐδης κρέα δαίετο καὶ νέμε μοίρας· |
140 |
en goot het uit over hun handen boven een zilveren bekken om zich te wassen; toen schoof ze een gladgeschaafde tafel aan. Een respectabele huismin bracht voedsel en zette het hen voor, veel spijzen erbij plaatsend, met plezier van de voorraad gevend. Daarbij sneed Boëthoös' zoon het vlees en deelde het in porties uit, |
οἰνοχόει δ᾽ υἱὸς Μενελάου κυδαλίμοιο. οἱ δ᾽ ἐπ᾽ ὀνείαθ᾽ ἑτοῖμα προκείμενα χεῖρας ἴαλλον. αὐτὰρ ἐπεὶ πόσιος καὶ ἐδητύος ἐξ ἔρον ἕντο, δὴ τότε Τηλέμαχος καὶ Νέστορος ἀγλαὸς υἱὸς ἵππους τε ζεύγνυντ᾽ ἀνά θ᾽ ἅρματα ποικίλ᾽ ἔβαινον, |
145 |
en de zoon van de roemruchte Menelaos schonk wijn in; zij strekten gretig de hand uit naar de voor hen gereed liggende spijzen. Maar toen zij zich verzadigd hadden aan drank en aan spijzen, spanden Telemachos en de edele zoon van Nestor de paarden in en bestegen de bontgekleurde wagen. |
ἐκ δ᾽ ἔλασαν προθύροιο καὶ αἰθούσης
ἐριδούπου. τοὺς δὲ μετ᾽ Ἀτρεΐδης ἔκιε ξανθὸς Μενέλαος, οἶνον ἔχων ἐν χειρὶ μελίφρονα δεξιτερῆφι, ἐν δέπαϊ χρυσέῳ, ὄφρα λείψαντε κιοίτην. στῆ δ᾽ ἵππων προπάροιθε, δεδισκόμενος δὲ προσηύδα· |
150 |
En zij dreven het span al de voorhof uit en de
weergalmende galerij, toen Atreus' zoon, de blonde Menelaos, op hen af kwam, met in zijn rechterhand honingzoete wijn in een gouden bokaal, opdat zij vóór hun vertrek zouden plengen. Hij stelde zich op vóór de wagen, stak zijn hand op en sprak tot hen: |
"χαίρετον, ὦ κούρω, καὶ Νέστορι ποιμένι
λαῶν εἰπεῖν· ἦ γὰρ ἐμοί γε πατὴρ ὣς ἤπιος ἦεν, ἧος ἐνὶ Τροίῃ πολεμίζομεν υἷες Ἀχαιῶν." τὸν δ᾽ αὖ Τηλέμαχος πεπνυμένος ἀντίον ηὔδα· "καὶ λίην κείνῳ γε, διοτρεφές, ὡς ἀγορεύεις, |
155 |
"Vaarwel, knapen, en groet Nestor, de aanvoerder der
krijgers, van mij: werkelijk was hij voor mij als een zorgzame vader, toen wij, zonen der Grieken, oorlog voerden voor Troje". Hem antwoordde daarop de verstandige Telemachos: "Zeker wel, doorluchtige koning, zullen we hem dit alles berichten |
πάντα τάδ᾽ ἐλθόντες καταλέξομεν· αἲ γὰρ
ἐγὼν ὣς νοστήσας Ἰθάκηνδε, κιχὼν Ὀδυσῆ᾽ ἐνὶ οἴκῳ, εἴποιμ᾽ ὡς παρὰ σεῖο τυχὼν φιλότητος ἁπάσης ἔρχομαι, αὐτὰρ ἄγω κειμήλια πολλὰ καὶ ἐσθλά." ὣς ἄρα οἱ εἰπόντι ἐπέπτατο δεξιὸς ὄρνις, |
160 |
bij aankomst. Ach, mocht ik toch zo ook, bij terugkeer op
Ithaka Odysseus aantreffen in mijn woning, en dan in staat zijn hem te vertellen wat voor ontvangst ik allemaal van uw kant ondervond, en met hoeveel prachtige geschenken ik vertrok". Bij deze woorden vloog er van rechts voor hem een vogel |
αἰετὸς ἀργὴν χῆνα φέρων ὀνύχεσσι πέλωρον, ἥμερον ἐξ αὐλῆς· οἱ δ᾽ ἰΰζοντες ἕποντο ἀνέρες ἠδὲ γυναῖκες· ὁ δέ σφισιν ἐγγύθεν ἐλθὼν δεξιὸς ἤϊξε πρόσθ᾽ ἵππων· οἱ δὲ ἰδόντες γήθησαν, καὶ πᾶσιν ἐνὶ φρεσὶ θυμὸς ἰάνθη. |
165 |
een adelaar met een witte gans in zijn klauwen, een tamme uit de hof; en er achter renden, luid schreeuwend, mannen en vrouwen. Maar de arend vloog van rechts vlak voor de paarden langs; en zij werden verheugd bij het zien hiervan en bij allen sprong het hart op van vreugde. |
τοῖσι δὲ Νεστορίδης Πεισίστρατος ἤρχετο
μύθων· "φράζεο δή, Μενέλαε διοτρεφές, ὄρχαμε λαῶν, ἢ νῶϊν τόδ᾽ ἔφηνε θεὸς τέρας ἦε σοὶ αὐτῷ." ὣς φάτο, μερμήριξε δ᾽ ἀρηΐφιλος Μενέλαος, ὅππως οἱ κατὰ μοῖραν ὑποκρίναιτο νοήσας. |
170 |
In hun midden sprak Nestor's zoon Peisistratos als eerste: "Zeg eens, doorluchtige Menelaos, aanvoerder van krijgsvolk, toonde de godheid dit teken voor u of voor ons?" Dat zei hij; Menelaos, dierbaar aan Ares, overwoog hoe hij, na rijp beraad, passend antwoord zou geven. |
τὸν δ᾽ Ἑλένη τανύπεπλος ὑποφθαμένη φάτο
μῦθον· "κλῦτέ μευ· αὐτὰρ ἐγὼ μαντεύσομαι, ὡς ἐνὶ θυμῷ ἀθάνατοι βάλλουσι καὶ ὡς τελέεσθαι ὀΐω. ὡς ὅδε χῆν᾽ ἥρπαξ᾽ ἀτιταλλομένην ἐνὶ οἴκῳ ἐλθὼν ἐξ ὄρεος, ὅθι οἱ γενεή τε τόκος τε, |
175 |
Maar vóór hem sprak Helena met zwierige peplos ten
antwoord: "Luister eens hier: ik zal je een duiding geven, zoals de onsterfelijken mij ingeven en zoals ik meen dat het in vervulling zal gaan: zoals deze arend, gekomen vanuit het gebergte, waar hij opgroeide bij zijn ouders, deze gans, vetgemest in huis, roofde, |
ὣς Ὀδυσεὺς κακὰ πολλὰ παθὼν καὶ πόλλ᾽
ἐπαληθεὶς οἴκαδε νοστήσει καὶ τίσεται· ἠὲ καὶ ἤδη οἴκοι, ἀτὰρ μνηστῆρσι κακὸν πάντεσσι φυτεύει." τὴν δ᾽ αὖ Τηλέμαχος πεπνυμένος ἀντίον ηὔδα· "οὕτω νῦν Ζεὺς θείη, ἐρίγδουπος πόσις Ἥρης· τῷ κέν τοι καὶ κεῖθι θεῷ ὣς εὐχετοῴμην." |
180 |
zó zal Odysseus na veel ontberingen en vele omzwervingen terugkeren naar huis en zich wreken: of misschien ís hij al thuis en broedt hij op kwaad voor al die vrijers". Haar gaf de verstandige Telemachos het volgende antwoord: "Mocht Zeus toch, de wijddonderende echtgenoot van Hera, het zo regelen! Dan zal ik ook ginds als een godin u loven". |
182 - 221: Telemachos reist van Sparta naar Pylos |
||
ἦ καὶ ἐφ᾽ ἵπποιϊν μάστιν βάλεν· οἱ δὲ μάλ᾽
ὦκα ἤϊξαν πεδίονδε διὰ πτόλιος μεμαῶτες. οἱ δὲ πανημέριοι σεῖον ζυγὸν ἀμφὶς ἔχοντες. δύσετό τ᾽ ἠέλιος σκιόωντό τε πᾶσαι ἀγυιαί· |
185 |
- Na deze woorden legde hij de zweep over de paarden: die galoppeerden vurig en snel door de stad en de vlakte en lieten de de hele dag door het juk dansen aan weerszijden. Toen de zon onderging en alle straten in duister gehuld werden, |
ἐς Φηρὰς δ᾽ ἵκοντο Διοκλῆος ποτὶ δῶμα, υἱέος Ὀρτιλόχοιο, τὸν Ἀλφειὸς τέκε παῖδα. ἔνθα δὲ νύκτ᾽ ἄεσαν ὁ δὲ τοῖς πὰρ ξείνια θῆκεν. ἦμος δ᾽ ἠριγένεια φάνη ῥοδοδάκτυλος Ἠώς, ἵππους τε ζεύγνυντ᾽ ἀνά θ᾽ ἅρματα ποικίλ᾽ ἔβαινον, |
190 |
bereikten zij Pherai en het huis van Diokles, zoon van Ortilochos, de kleinzoon van Alfeios. Daar overnachtten zij en hij gaf hen zijn gastgeschenken. Maar toen de vroeggeboren, rozevingerige dageraad aanbrak, spanden zij de paarden weer in en klommen op de bontgeschilderde wagen, |
ἐκ δ᾽ ἔλασαν προθύροιο καὶ αἰθούσης
ἐριδούπου· μάστιξεν δ᾽ ἐλάαν, τὼ δ᾽ οὐκ ἄκοντε πετέσθην. αἶψα δ᾽ ἔπειθ᾽ ἵκοντο Πύλου αἰπὺ πτολίεθρον· καὶ τότε Τηλέμαχος προσεφώνεε Νέστορος υἱόν· "Νεστορίδη, πῶς κέν μοι ὑποσχόμενος τελέσειας |
195 |
en zij menden de voorhof uit via de luiddreunende galerij. En hij zweepte de paarden op tot spoed, en die renden gewillig. Snel bereikten zij daarop de steile burcht van Pylos; Toen richtte zich Telemachos tot de zoon van Nestor: "Zoon van Nestor, zou je iets voor mij op je willen nemen en |
μῦθον ἐμόν; ξεῖνοι δὲ διαμπερὲς εὐχόμεθ᾽
εἶναι ἐκ πατέρων φιλότητος, ἀτὰρ καὶ ὁμήλικές εἰμεν· ἥδε δ᾽ ὁδὸς καὶ μᾶλλον ὁμοφροσύνῃσιν ἐνήσει. μή με παρὲξ ἄγε νῆα, διοτρεφές, ἀλλὰ λίπ᾽ αὐτοῦ, μή μ᾽ ὁ γέρων ἀέκοντα κατάσχῃ ᾧ ἐνὶ οἴκῳ |
200 |
willen regelen? Wij kunnen toch wel stellen gastvrienden
te zijn voor elkaar, al door de vriendschap van onze vaders en wij zijn ook nog leeftijdgenoten en deze tocht zal ons nog meer verknocht maken; laat me niet mijn schip voorbij rijden, vriend, maar zet me daar af, opdat niet jouw vader mij tegen mijn wens in zijn huis houdt |
ἱέμενος φιλέειν· ἐμὲ δὲ χρεὼ θᾶσσον
ἱκέσθαι." ὣς φάτο, Νεστορίδης δ᾽ ἄρ᾽ ἑῷ συμφράσσατο θυμῷ, ὅππως οἱ κατὰ μοῖραν ὑποσχόμενος τελέσειεν. ὧδε δέ οἱ φρονέοντι δοάσσατο κέρδιον εἶναι· στρέψ᾽ ἵππους ἐπὶ νῆα θοὴν καὶ θῖνα θαλάσσης, |
205 |
in zijn verlangen mij te ontvangen: ik moet nu echt
voortmaken". Dat zei hij en Nestors zoon overlegde in stilte hoe hij op een elegante manier zo'n belofte zou kunnen volbrengen. En als volgt scheen het hem toe het 't beste te zijn: de paarden de kant van het snelle schip en het zeestrand uit te sturen, |
νηῒ δ᾽ ἐνὶ πρύμνῃ ἐξαίνυτο κάλλιμα δῶρα, ἐσθῆτα χρυσόν τε, τά οἱ Μενέλαος ἔδωκε· καί μιν ἐποτρύνων ἔπεα πτερόεντα προσηύδα· "σπουδῇ νῦν ἀνάβαινε κέλευέ τε πάντας ἑταίρους, πρὶν ἐμὲ οἴκαδ᾽ ἱκέσθαι ἀπαγγεῖλαί τε γέροντι. |
210 |
en bij het achterschip laadde hij de prachtige geschenken
uit, de kleding en het goud, dat Menelaos hem had geschonken. En hij zei tegen hem met een aansporing de duidelijke woorden: "Ga nu haastig aan boord en laat al je mannen dat ook doen, voordat ik thuis ben gekomen en mijn vader dit verteld heb; |
εὖ γὰρ ἐγὼ τόδε οἶδα κατὰ φρένα καὶ κατὰ
θυμόν· οἷος κείνου θυμὸς ὑπέρβιος, οὔ σε μεθήσει, ἀλλ᾽ αὐτὸς καλέων δεῦρ᾽ εἴσεται, οὐδέ ἕ φημι ἂψ ἰέναι κενεόν· μάλα γὰρ κεχολώσεται ἔμπης." ὣς ἄρα φωνήσας ἔλασεν καλλίτριχας ἵππους |
215 |
want dit weet ik maar al te goed, hoe koppig hij is en je niet zal laten vertrekken, nee, hij zal zelf hierheen komen en ik weet van te voren dat hij niet zonder jou terug zal keren: hij zal erg kwaad zijn". Na deze woorden dreef hij zijn paarden met mooie manen |
ἂψ Πυλίων εἰς ἄστυ, θοῶς δ᾽ ἄρα δώμαθ᾽
ἵκανε. Τηλέμαχος δ᾽ ἑτάροισιν ἐποτρύνων ἐκέλευσεν· "ἐγκοσμεῖτε τὰ τεύχε᾽, ἑταῖροι, νηῒ μελαίνῃ, αὐτοί τ᾽ ἀμβαίνωμεν, ἵνα πρήσσωμεν ὁδοῖο." ὣς ἔφαθ᾽, οἱ δ᾽ ἄρα τοῦ μάλα μὲν κλύον ἠδ᾽ ἐπίθοντο, |
220 |
weer in de richting van Pylos' stad, en al gauw kwam hij
thuis aan. Telemachos gaf zijn mannen bevelen: "Mannen, maak alle tuigage op het donkere schip in gereedheid en laten wij zelf aan boord gaan, dan kunnen we op weg". Dat waren zijn woorden, en zij gaven snel gehoor aan zijn bevelen |
αἶψα δ᾽ ἄρ᾽ εἴσβαινον καὶ ἐπὶ κληῖσι καθῖζον. | |
en gingen snel aan boord en zetten zich aan de riemen. |
222 - 300: Telemachos neemt Theoklymenos mee |
||
ἦ τοι ὁ μὲν τὰ πονεῖτο καὶ εὔχετο, θῦε δ᾽
Ἀθήνῃ νηῒ πάρα πρυμνῇ· σχεδόθεν δέ οἱ ἤλυθεν ἀνὴρ τηλεδαπός, φεύγων ἐξ Ἄργεος ἄνδρα κατακτάς, μάντις· ἀτὰρ γενεήν γε Μελάμποδος ἔκγονος ἦεν, |
225 |
- Terwijl hij nu hiermee bezig was en bad en offerde aan
Athene op het achterdek van het schip kwam een man op hem af, een vreemdeling, op de vlucht vanuit Argos na iemand gedood te hebben, een ziener, een afstammeling van Melampos. |
ὃς πρὶν μέν ποτ᾽ ἔναιε Πύλῳ ἔνι, μητέρι
μήλων, ἀφνειὸς Πυλίοισι μέγ᾽ ἔξοχα δώματα ναίων· δὴ τότε γ᾽ ἄλλων δῆμον ἀφίκετο, πατρίδα φεύγων Νηλέα τε μεγάθυμον, ἀγαυότατον ζωόντων, ὅς οἱ χρήματα πολλὰ τελεσφόρον εἰς ἐνιαυτὸν |
230 |
Die woonde voorheen in Pylos, 'de moeder der schapen', een rijk man die in Pylos een zeer groot paleis bewoonde; maar later trok hij naar een andere streek, weg uit zijn vaderstreek en wijkend voor de trotse Neleus, een zeer fier heerschap, die hem met geweld een groot vermogen aftroggelde en dat |
εἶχε βίῃ. ὁ δὲ τῆος ἐνὶ μεγάροις Φυλάκοιο δεσμῷ ἐν ἀργαλέῳ δέδετο, κρατέρ᾽ ἄλγεα πάσχων εἵνεκα Νηλῆος κούρης ἄτης τε βαρείης, τήν οἱ ἐπὶ φρεσὶ θῆκε θεὰ δασπλῆτις Ἐρινύς. ἀλλ᾽ ὁ μὲν ἔκφυγε κῆρα καὶ ἤλασε βοῦς ἐριμύκους |
235 |
een jaar lang behield. Intussen zat hij in het huis van
Fylakos wreed gevangen, het was een pijnlijke gijzeling, wegens de dochter van Neleus en de zware verblinding die de dreigende wraakgodin hem ingaf. Maar hij wist de dood te ontsnappen en dreef de luidloeiende koeien |
ἐς Πύλον ἐκ Φυλάκης καὶ ἐτίσατο ἔργον
ἀεικὲς ἀντίθεον Νηλῆα, κασιγνήτῳ δὲ γυναῖκα ἠγάγετο πρὸς δώμαθ᾽. ὁ δ᾽ ἄλλων ἵκετο δῆμον, Ἄργος ἐς ἱππόβοτον· τόθι γάρ νύ οἱ αἴσιμον ἦεν ναιέμεναι πολλοῖσιν ἀνάσσοντ᾽ Ἀργείοισιν. |
240 |
vanuit Fylake naar Pylos en nam gruwelijk wraak op koning Neleus want hij huwelijkte haar uit aan zijn broer. Maar zelf trok hij weg uit de streek naar het paardenrijke Argos. Daar was het hem beschoren als heerser over vele Argeiers te heersen. |
ἔνθα δ᾽ ἔγημε γυναῖκα καὶ ὑψερεφὲς θέτο
δῶμα, γείνατο δ᾽ Ἀντιφάτην καὶ Μάντιον, υἷε κραταιώ. Ἀντιφάτης μὲν ἔτικτεν Ὀϊκλῆα μεγάθυμον, αὐτὰρ Ὀϊκλείης λαοσσόον Ἀμφιάραον, ὃν περὶ κῆρι φίλει Ζεύς τ᾽ αἰγίοχος καὶ Ἀπόλλων |
245 |
Daar huwde hij en liet een hooggedakt huis bouwen, en kreeg twee krachtige zonen, Antifates en Mantios. Antifates verwekte de dappere Oïkles, en Oïkles weer de krijgshaftige Amfiaraos, de lieveling en begunstigde van de Aigisvoerende Zeus en Apolloon |
παντοίην φιλότητ᾽· οὐδ᾽ ἵκετο γήραος
οὐδόν, ἀλλ᾽ ὄλετ᾽ ἐν Θήβῃσι γυναίων εἵνεκα δώρων. τοῦ δ᾽ υἱεῖς ἐγένοντ᾽ Ἀλκμαίων Ἀμφίλοχός τε. Μάντιος αὖ τέκετο Πολυφείδεά τε Κλεῖτόν τε· ἀλλ᾽ ἦ τοι Κλεῖτον χρυσόθρονος ἥρπασεν Ἠὼς |
250 |
in allerlei vormen van liefde: maar oud werd hij niet, neen in Thebe kwam hij om door geschenken aan een vrouw. Zijn zonen waren weer Alkmaion en Amfilochos; zijn broer Mantios verwekte Polyfeides en Kleitos: om zijn schoonheid roofde de Dageraad, op gouden troon gezeten, |
κάλλεος εἵνεκα οἷο, ἵν᾽ ἀθανάτοισι μετείη· αὐτὰρ ὑπέρθυμον Πολυφείδεα μάντιν Ἀπόλλων θῆκε βροτῶν ὄχ᾽ ἄριστον, ἐπεὶ θάνεν Ἀμφιάραος· ὅς ῥ᾽ Ὑπερησίηνδ᾽ ἀπενάσσατο πατρὶ χολωθείς, ἔνθ᾽ ὅ γε ναιετάων μαντεύετο πᾶσι βροτοῖσιν. |
255 |
deze Kleitos om hem een leven te schenken bij de
onsterfelijken. Maar Apolloon maakte de edelmoedige Polypheides tot verre de beste ziener onder stervelingen, toen Amfiaraos stierf. Hij verhuisde naar Hyperesia uit woede jegens zijn vader en, daar wonend, praktiseerde hij zijn zienerkunst voor alle stervelingen. |
τοῦ μὲν ἄρ᾽ υἱὸς ἐπῆλθε, Θεοκλύμενος δ᾽
ὄνομ᾽ ἦεν, ὃς τότε Τηλεμάχου πέλας ἵστατο· τὸν δ᾽ ἐκίχανεν σπένδοντ᾽ εὐχόμενόν τε θοῇ παρὰ νηῒ μελαίνῃ, καί μιν φωνήσας ἔπεα πτερόεντα προσηύδα· "ὦ φίλ᾽, ἐπεί σε θύοντα κιχάνω τῷδ᾽ ἐνὶ χώρῳ, |
260 |
Van hem kwam de zoon eraan, Theoklymenos genaamd, hij kwam staan bij Telemachos; hij trof hem terwijl hij plengde en bad op het snelle, donkere schip, en hij zei tegen hem de duidelijke woorden: "M'n vriend, nu ik u tref bij het offeren in dit land |
λίσσομ᾽ ὑπὲρ θυέων καὶ δαίμονος, αὐτὰρ
ἔπειτα σῆς τ᾽ αὐτοῦ κεφαλῆς καὶ ἑταίρων, οἵ τοι ἕπονται, εἰπέ μοι εἰρομένῳ νημερτέα μηδ᾽ ἐπικεύσῃς· τίς πόθεν εἶς ἀνδρῶν; πόθι τοι πόλις ἠδὲ τοκῆες;" τὸν δ᾽ αὖ Τηλέμαχος πεπνυμένος ἀντίον ηὔδα· |
265 |
smeek ik u bij deze offers en de godheid, maar voorts ook bij uw eigen leven en dat van de mannen die u vergezellen, beantwoord mijn vraag naar waarheid en verzwijg het niet: wie bent u en vanwaar? Waar ligt uw stad en wonen uw ouders". Hem antwoordde daarop de verstandige Telemachos: |
"τοιγὰρ ἐγώ τοι, ξεῖνε, μάλ᾽ ἀτρεκέως
ἀγορεύσω. ἐξ Ἰθάκης γένος εἰμί, πατὴρ δέ μοί ἐστιν Ὀδυσσεύς, εἴ ποτ᾽ ἔην· νῦν δ᾽ ἤδη ἀπέφθιτο λυγρῷ ὀλέθρῳ. τοὔνεκα νῦν ἑτάρους τε λαβὼν καὶ νῆα μέλαιναν ἦλθον πευσόμενος πατρὸς δὴν οἰχομένοιο." |
270 |
"Wel, vreemdeling, dat zal ik jou eerlijk vertellen: van Ithaka ben ik afkomstig, mijn vader is Odysseus, tenminste dat was hij; nu is hij gestorven in een smartelijk einde. Daarom kwam ik nu met mijn mannen op mijn donkere schip om te zoeken naar nieuws over vader die al zo lang weg is". |
τὸν δ᾽ αὖτε προσέειπε Θεοκλύμενος
θεοειδής· "οὕτω τοι καὶ ἐγὼν ἐκ πατρίδος, ἄνδρα κατακτὰς ἔμφυλον· πολλοὶ δὲ κασίγνητοί τε ἔται τε Ἄργος ἀν᾽ ἱππόβοτον, μέγα δὲ κρατέουσιν Ἀχαιῶν. τῶν ὑπαλευάμενος θάνατον καὶ κῆρα μέλαιναν |
275 |
Van zijn kant sprak daarop de godgelijke Theoklymenos: "Zoals u ben ook ik ver van mijn land, ik doodde een man van eigen stam; en veel broers en verwanten wonen in het paardenvoedende Argos met veel macht over de Grieken. Om de dood door hen en het zwarte noodlot te mijden |
φεύγω, ἐπεί νύ μοι αἶσα κατ᾽ ἀνθρώπους
ἀλάλησθαι. ἀλλά με νηὸς ἔφεσσαι, ἐπεί σε φυγὼν ἱκέτευσα, μή με κατακτείνωσι· διωκέμεναι γὰρ ὀΐω." τὸν δ᾽ αὖ Τηλέμαχος πεπνυμένος ἀντίον ηὔδα· "οὐ μὲν δή σ᾽ ἐθέλοντά γ᾽ ἀπώσω νηὸς ἐΐσης, |
280 |
ben ik op de vlucht, want nu ben ik gedoemd overal rond te
zwerven. Maar geef me een plaats op uw schip, nu ik op mijn vlucht me tot u wend, opdat ze me niet kunnen doden, want ik weet dat ze op me jagen". Hem gaf de verstandige Telemachos ten antwoord: "Als je dat wilt: ik zal je niet van mijn evenwichtige schip weren, |
ἀλλ᾽ ἕπευ· αὐτὰρ κεῖθι φιλήσεαι, οἷά κ᾽
ἔχωμεν." ὣς ἄρα φωνήσας οἱ ἐδέξατο χάλκεον ἔγχος, καὶ τό γ᾽ ἐπ᾽ ἰκριόφιν τάνυσεν νεὸς ἀμφιελίσσης· ἂν δὲ καὶ αὐτὸς νηὸς ἐβήσετο ποντοπόροιο. ἐν πρύμνῃ δ᾽ ἄρ᾽ ἔπειτα καθέζετο, πὰρ δὲ οἷ αὐτῷ |
285 |
nee, ga maar mee. Ginds zul je onthaald worden, zoveel als
we kunnen". Met deze woorden nam hij de bronsgepunte speer aan en legde die op het dek van het gebogen schip; ook zelf stapte hij aan boord van het zeedoorklievende schip en zette zich toen neer op de achterdek, en bij hem |
εἷσε Θεοκλύμενον· τοὶ δὲ πρυμνήσι᾽ ἔλυσαν. Τηλέμαχος δ᾽ ἑτάροισιν ἐποτρύνας ἐκέλευσεν ὅπλων ἅπτεσθαι· τοὶ δ᾽ ἐσσυμένως ἐπίθοντο. ἱστὸν δ᾽ εἰλάτινον κοίλης ἔντοσθε μεσόδμης στῆσαν ἀείραντες, κατὰ δὲ προτόνοισιν ἔδησαν, |
290 |
liet hij Theoklymenos plaatsnemen; en zij wierpen de
achterkabels los. Telemachos spoorde zijn mannen aan en beval de tuigage in gereedheid te brengen en zij gaven snel gehoor. Zij tilden de dennenhouten mast op en zetten hem in de mastvoet en spanden hem vast met de stagen, |
ἕλκον δ᾽ ἱστία λευκὰ ἐϋστρέπτοισι βοεῦσι. τοῖσιν δ᾽ ἴκμενον οὖρον ἵει γλαυκῶπις Ἀθήνη, λάβρον ἐπαιγίζοντα δι᾽ αἰθέρος, ὄφρα τάχιστα νηῦς ἀνύσειε θέουσα θαλάσσης ἁλμυρὸν ὕδωρ. βὰν δὲ παρὰ Κρουνοὺς καὶ Χαλκίδα καλλιρέεθρον. |
295 |
en ze trokken de witte zeilen omhoog met goedgevlochten
riemen. Hen zond de helogige Athene een gunstige wind toe, stevig waaiend onder heldere hemel, opdat het schip snel zou vorderen over het zilte water van de zee. Zij koersten langs Krounoi en Chalkis met zijn mooie stromen. |
δύσετό τ᾽ ἠέλιος σκιόωντό τε πᾶσαι ἀγυιαί· ἡ δὲ Φεὰς ἐπέβαλλεν ἐπειγομένη Διὸς οὔρῳ ἠδὲ παρ᾽ Ἤλιδα δῖαν, ὅθι κρατέουσιν Ἐπειοί. ἔνθεν δ᾽ αὖ νήσοισιν ἐπιπροέηκε θοῇσιν, ὁρμαίνων ἤ κεν θάνατον φύγοι ἦ κεν ἁλώῃ. |
300 |
En toen de zon onderging en alle straten in duisternis
verdwenen, kwam het bij Pheai, voortgestuwd door de wind van Zeus en langs het stralende Elis, waar de Epeiers regeren. Vandaar zette hij koers naar de puntige eilanden, zich afvragend of hij de dood zou ontkomen of gevangen zou worden. |
301 - 402: Eumaios over Odysseus' ouders |
||
τὼ δ᾽ αὖτ᾽ ἐν κλισίῃ Ὀδυσεὺς καὶ δῖος
ὑφορβὸς δορπείτην· παρὰ δέ σφιν ἐδόρπεον ἀνέρες ἄλλοι. αὐτὰρ ἐπεὶ πόσιος καὶ ἐδητύος ἐξ ἔρον ἕντο, τοῖς δ᾽ Ὀδυσεὺς μετέειπε, συβώτεω πειρητίζων, ἤ μιν ἔτ᾽ ἐνδυκέως φιλέοι μεῖναί τε κελεύοι |
305 |
- Intussen zaten Odysseus en de trouwe zwijnenhoeder in de
hut aan de maaltijd; en met hen zaten ook de andere mannen te eten. Toen zij nu verzadigd waren met drank en met voedsel, nam Odysseus het woord om van de zwijnhoeder te weten te komen of hij hem nog langer gastvrijheid zou gunnen en hem zou noden |
αὐτοῦ ἐνὶ σταθμῷ, ἦ ὀτρύνειε πόλινδε· "κέκλυθι νῦν, Εὔμαιε, καὶ ἄλλοι πάντες ἑταῖροι· ἠῶθεν προτὶ ἄστυ λιλαίομαι ἀπονέεσθαι πτωχεύσων, ἵνα μή σε κατατρύχω καὶ ἑταίρους. ἀλλά μοι εὖ θ᾽ ὑπόθευ καὶ ἅμ᾽ ἡγεμόν᾽ ἐσθλὸν ὄπασσον |
310 |
daar in de hut te blijven, of hem zou aansporen naar de
stad toe te gaan: "Luister nu, Eumaios, en ook alle anderen: morgenochtend wil ik weggaan naar de stad om te bedelen, want ik wil jou en je mannen niet kaalplukken. Maar geef mij advies en een betrouwbare gids |
ὅς κέ με κεῖσ᾽ ἀγάγῃ· κατὰ δὲ πτόλιν αὐτὸς
ἀνάγκῃ πλάγξομαι, αἴ κέν τις κοτύλην καὶ πύρνον ὀρέξῃ. καί κ᾽ ἐλθὼν πρὸς δώματ᾽ Ὀδυσσῆος θείοιο ἀγγελίην εἴποιμι περίφρονι Πηνελοπείῃ, καί κε μνηστήρεσσιν ὑπερφιάλοισι μιγείην, |
315 |
om mij daarheen wegwijs te maken; in de stad zal
noodzakelijkerwijs ik zelf wel mijn weg zoeken, in de hoop dat iemand mij een dronk en brood zal geven. Ook wil ik naar het paleis gaan van de goddelijke Odysseus om de wijze Penelope mijn boodschap over te brengen en mij mengen onder de arrogante vrijers |
εἴ μοι δεῖπνον δοῖεν ὀνείατα μυρί᾽
ἔχοντες. αἶψά κεν εὖ δρώοιμι μετὰ σφίσιν ἅσσ᾽ ἐθέλοιεν. ἐκ γάρ τοι ἐρέω, σὺ δὲ σύνθεο καί μευ ἄκουσον· Ἑρμείαο ἕκητι διακτόρου, ὅς ῥά τε πάντων ἀνθρώπων ἔργοισι χάριν καὶ κῦδος ὀπάζει, |
320 |
om te zien of zij mij een maaltijd gunnen, zij hebben toch
grote voorraad. Dan zal ik ook wel wat voor hen klussen, wat zij maar willen; want ik verzeker je, let op mijn woorden, door de wens van Hermes, de geleider, die toch aan het werk van alle mensen bekoring verleent en succes, |
δρηστοσύνῃ οὐκ ἄν μοι ἐρίσσειε βροτὸς
ἄλλος, πῦρ τ᾽ εὖ νηῆσαι διά τε ξύλα δανὰ κεάσσαι, δαιτρεῦσαί τε καὶ ὀπτῆσαι καὶ οἰνοχοῆσαι, οἷά τε τοῖς ἀγαθοῖσι παραδρώωσι χέρηες." τὸν δὲ μέγ᾽ ὀχθήσας προσέφης, Εὔμαιε συβῶτα· |
325 |
zal geen andere sterveling mij in handigheid kunnen
overtreffen, een houtvuur goed inrichten en het droge hout kloven, vlees snijden en braden en wijn uitschenken, van die werkjes die minderen doen voor de edelen". - Maar in heilige verontwaardiging zei jij, zwijnhoeder Eumaios: |
"ὤ μοι, ξεῖνε, τίη τοι ἐνὶ φρεσὶ τοῦτο
νόημα ἔπλετο; ἦ σύ γε πάγχυ λιλαίεαι αὐτόθ᾽ ὀλέσθαι. εἰ δὴ μνηστήρων ἐθέλεις καταδῦναι ὅμιλον, τῶν ὕβρις τε βίη τε σιδήρεον οὐρανὸν ἵκει. οὔ τοι τοιοίδ᾽ εἰσὶν ὑποδρηστῆρες ἐκείνων, |
330 |
"Ach, beste vriend, hoe kwam je toch op deze gedachte? Verlang je er soms naar je in het verderf te storten, als je je tenminste onder die bende vrijers wilt mengen, van wie de gewelddadige arrogantie ten hemel schreit! Niet zijn hun dienaren zoals jij en ik, |
ἀλλὰ νέοι, χλαίνας εὖ εἱμένοι ἠδὲ χιτῶνας, αἰεὶ δὲ λιπαροὶ κεφαλὰς καὶ καλὰ πρόσωπα, οἵ σφιν ὑποδρώωσιν· ἐΰξεστοι δὲ τράπεζαι σίτου καὶ κρειῶν ἠδ᾽ οἴνου βεβρίθασιν. ἀλλὰ μέν᾽· οὐ γάρ τίς τοι ἀνιᾶται παρεόντι, |
335 |
maar jongelieden, goed in de kleren met mantels en
tunieken, altijd gezalfd zijn hun hoofden en mooie gezichten; die bedienen hen aan gladgepolijste tafels, die zwaar zijn beladen met brood, vlees en wijn. Nee, blijf maar hier, je zit hier niemand in de weg, |
οὔτ᾽ ἐγὼ οὔτε τις ἄλλος ἑταίρων, οἵ μοι
ἔασιν. αὐτὰρ ἐπὴν ἔλθῃσιν Ὀδυσσῆος φίλος υἱός, κεῖνός σε χλαῖνάν τε χιτῶνά τε εἵματα ἕσσει, πέμψει δ᾽ ὅππῃ σε κραδίη θυμός τε κελεύει." τὸν δ᾽ ἠμείβετ᾽ ἔπειτα πολύτλας δῖος Ὀδυσσεύς· |
340 |
mij niet noch een ander van mijn mannen. Wanneer de zoon van Odysseus teruggekomen zal zijn, dan zal die je een mantel en tuniek ter bekleding verschaffen, en je een geleide geven waarheen je maar wil". Hem gaf vervolgens ten antwoord de onversaagde Odysseus: |
"αἴθ᾽ οὕτως, Εὔμαιε, φίλος Διὶ πατρὶ
γένοιο ὡς ἐμοί, ὅττι μ᾽ ἔπαυσας ἄλης καὶ ὀϊζύος αἰνῆς. πλαγκτοσύνης δ᾽ οὐκ ἔστι κακώτερον ἄλλο βροτοῖσιν· ἀλλ᾽ ἕνεκ᾽ οὐλομένης γαστρὸς κακὰ κήδε᾽ ἔχουσιν ἀνέρες, ὅν τιν᾽ ἵκηται ἄλη καὶ πῆμα καὶ ἄλγος. |
345 |
"Wel, Eumaios, moge je net zo geliefd zijn aan vader
Zeus,als je dat bent aan mij, omdat je een einde maakt aan mijn zwerven en bittere ellende. Geen groter kwaad dan een zwerversleven is er voor de stervelingen, maar om die verwenste maag zitten mensen steeds in de zorgen wanneer zij op een smartelijk zwerversleven zijn aangewezen. |
νῦν δ᾽ ἐπεὶ ἰσχανάᾳς μεῖναι τέ με κεῖνον
ἄνωγας, εἴπ᾽ ἄγε μοι περὶ μητρὸς Ὀδυσσῆος θείοιο πατρός θ᾽, ὃν κατέλειπεν ἰὼν ἐπὶ γήραος οὐδῷ, ἤ που ἔτι ζώουσιν ὑπ᾽ αὐγὰς ἠελίοιο, ἦ ἤδη τεθνᾶσι καὶ εἰν Ἀΐδαο δόμοισι." |
350 |
Maar nu je me tegenhoudt en me raadt op Telemachos te
wachten, kom, vertel me dan over de moeder van de goddelijke Odysseus en over zijn vader, die hij achterliet op de drempel der ouderdom: leven zij nog wel onder de stralen van de zon, of zijn ze al gestorven en in de woning van Hades". |
τὸν δ᾽ αὖτε προσέειπε συβώτης, ὄρχαμος
ἀνδρὼν· "τοιγὰρ ἐγώ τοι, ξεῖνε, μάλ᾽ ἀτρεκέως ἀγορεύσω. Λαέρτης μὲν ἔτι ζώει, Διὶ δ᾽ εὔχεται αἰεὶ θυμὸν ἀπὸ μελέων φθίσθαι οἷς ἐν μεγάροισιν· ἐκπάγλως γὰρ παιδὸς ὀδύρεται οἰχομένοιο |
355 |
Tot hem sprak daarop de zwijnhoeder, de baas van de
mannen: "Wel, dat zal ik, m'n vriend, je naar waarheid vertellen. Laërtes is nog in leven, maar voortdurend bidt hij Zeus het leven uit zijn lichaam weg te nemen in zijn huis; want hij treurt bitter om zijn zoon, die maar wegblijft, |
κουριδίης τ᾽ ἀλόχοιο δαΐφρονος, ἥ ἑ
μάλιστα ἤκαχ᾽ ἀποφθιμένη καὶ ἐν ὠμῷ γήραϊ θῆκεν. ἡ δ᾽ ἄχεϊ οὗ παιδὸς ἀπέφθιτο κυδαλίμοιο, λευγαλέῳ θανάτῳ, ὡς μὴ θάνοι ὅς τις ἐμοί γε ἐνθάδε ναιετάων φίλος εἴη καὶ φίλα ἔρδοι. |
360 |
en om zijn verstandige vrouw, die hem werd ontrukt: dat heeft hem vroeg oud gemaakt. Zij kwijnde weg door smart om haar roemruchte zoon, een jammerlijke dood, zoals ik niemand toewens die hier woont en mij dierbaar is en als vriend mij behandelt. |
ὄφρα μὲν οὖν δὴ κείνη ἔην, ἀχέουσά περ
ἔμπης, τόφρα τί μοι φίλον ἔσκε μεταλλῆσαι καὶ ἐρέσθαι, οὕνεκά μ᾽ αὐτὴ θρέψεν ἅμα Κτιμένῃ τανυπέπλῳ, θυγατέρ᾽ ἰφθίμῃ, τὴν ὁπλοτάτην τέκε παίδων· τῇ ὁμοῦ ἐτρεφόμην, ὀλίγον δέ τί μ᾽ ἧσσον ἐτίμα. |
365 |
Zolang zij nog leefde, al was het in treurnis, hield ik ervan haar op te zoeken en nieuws uit te wisselen, want zij bracht mij groot samen met de mooi geklede Ktimene, haar struise dochter, de jongste; gelijk met haar groeide ik op, en zij koesterde mij bijna even veel. |
αὐτὰρ ἐπεί ῥ᾽ ἥβην πολυήρατον ἱκόμεθ᾽
ἄμφω, τὴν μὲν ἔπειτα Σάμηνδ᾽ ἔδοσαν καὶ μυρί᾽ ἕλοντο, αὐτὰρ ἐμὲ χλαῖνάν τε χιτῶνά τε εἵματ᾽ ἐκείνη καλὰ μάλ᾽ ἀμφιέσασα, ποσὶν δ᾽ ὑποδήματα δοῦσα ἀγρόνδε προΐαλλε· φίλει δέ με κηρόθι μᾶλλον. |
370 |
Toen wij beiden de volwassen leeftijd bereikten, huwelijkten zij haar uit aan een Samiër en kregen veel bruidsgeschenken, Mij stak zij in een mantel en tuniek ter bekleding, mooie kleren, en voor mijn voeten gaf zij sandalen, en zij gaf mij werk op het land en was nog meer op mij gesteld. |
νῦν δ᾽ ἤδη τούτων ἐπιδεύομαι· ἀλλά μοι
αὐτῷ ἔργον ἀέξουσιν μάκαρες θεοὶ ᾧ ἐπιμίμνω· τῶν ἔφαγόν τ᾽ ἔπιόν τε καὶ αἰδοίοισιν ἔδωκα. ἐκ δ᾽ ἄρα δεσποίνης οὐ μείλιχον ἔστιν ἀκοῦσαι οὔτ᾽ ἔπος οὔτε τι ἔργον, ἐπεὶ κακὸν ἔμπεσεν οἴκῳ, |
375 |
Maar nu moet ik dat missen: gelukkig zegenen de
gelukzalige goden het werk waarover ik ben aangesteld. Daarvan kon ik eten en drinken en schenken aan wie het verdienen. Maar van mijn meesteres kan ik niets vriendelijks meer verwachten noch een woord, noch een daad, want een ramp trof haar huis: |
ἄνδρες ὑπερφίαλοι· μέγα δὲ δμῶες χατέουσιν ἀντία δεσποίνης φάσθαι καὶ ἕκαστα πυθέσθαι καὶ φαγέμεν πιέμεν τε, ἔπειτα δὲ καί τι φέρεσθαι ἀγρόνδ᾽, οἷά τε θυμὸν ἀεὶ δμώεσσιν ἰαίνει." τὸν δ᾽ ἀπαμειβόμενος προσέφη πολύμητις Ὀδυσσεύς· |
380 |
arrogante kerels. Dienaren missen het erg in het bijzijn
van hun meesteres te kunnen spreken en van alles te horen, te eten en drinken en dan ook nog wat mee te nemen naar hun boerderij, zaken die altijd het hart van de knechten verwarmen". Tot hem sprak de listige Odysseus ten antwoord: |
"ὢ πόποι, ὡς ἄρα τυτθὸς ἐών, Εὔμαιε
συβῶτα, πολλὸν ἀπεπλάγχθης σῆς πατρίδος ἠδὲ τοκήων. ἀλλ᾽ ἄγε μοι τόδε εἰπὲ καὶ ἀτρεκέως κατάλεξον, ἠὲ διεπράθετο πτόλις ἀνδρῶν εὐρυάγυια, ᾗ ἔνι ναιετάασκε πατὴρ καὶ πότνια μήτηρ, |
385 |
"Ach, zwijnhoeder Eumaios, je was zeker nog maar klein, toen je verweesd raakte van je vaderland en je ouders. Maar kom,vertel me dit nu ook eens precies: werd je stad met brede straten, waar je vader en achtenswaardige moeder woonden, door krijgers verwoest |
ἦ σέ γε μουνωθέντα παρ᾽ οἴεσιν ἢ παρὰ
βουσὶν ἄνδρες δυσμενέες νηυσὶν λάβον ἠδ᾽ ἐπέρασσαν τοῦδ᾽ ἀνδρὸς πρὸς δώμαθ᾽, ὁ δ᾽ ἄξιον ὦνον ἔδωκε." τὸν δ᾽ αὖτε προσέειπε συβώτης, ὄρχαμος ἀνδρῶν· "ξεῖν᾽, ἐπεὶ ἂρ δὴ ταῦτά μ᾽ ἀνείρεαι ἠδὲ μεταλλᾷς, |
390 |
of kidnapten jou, alleen gelaten bij schapen of runderen, bandieten op schepen en verkochten je aan het huis van de bewoner hier, en gaf die een koopprijs naar waarde?" Tot hem sprak daarop de zwijnhoeder, baas over knechten: "M'n vriend, nu je dat zo vraagt en belangstelling toont, |
σιγῇ νῦν ξυνίει καὶ τέρπεο, πῖνέ τε οἶνον ἥμενος. αἵδε δὲ νύκτες ἀθέσφατοι· ἔστι μὲν εὕδειν, ἔστι δὲ τερπομένοισιν ἀκούειν· οὐδέ τί σε χρή, πρὶν ὥρη, καταλέχθαι· ἀνίη καὶ πολὺς ὕπνος. τῶν δ᾽ ἄλλων ὅτινα κραδίη καὶ θυμὸς ἀνώγει, |
395 |
luister in stilte en naar hartelust, en drink rustig je
wijn. Deze nachten zijn eindeloos: je kunt zowel gaan slapen, als ook luisteren als je dat graag doet; je hoeft heus niet vroeg naar bed: veel slaap is niks gedaan. Maar wie van de anderen daartoe lust voelt |
εὑδέτω ἐξελθών· ἅμα δ᾽ ἠοῖ φαινομένηφι δειπνήσας ἅμ᾽ ὕεσσιν ἀνακτορίῃσιν ἑπέσθω. νῶϊ δ᾽ ἐνὶ κλισίῃ πίνοντέ τε δαινυμένω τε κήδεσιν ἀλλήλων τερπώμεθα λευγαλέοισι, μνωομένω· μετὰ γάρ τε καὶ ἄλγεσι τέρπεται ἀνήρ, |
400 |
die moet maar weggaan naar bed, en bij het gloren van de
dageraad na het ontbijt, de zwijnen van onze meester gaan hoeden. Laten wij beiden in de hut, onder genot van een drankje en wat eten ons laven aan de herinnering aan ons beider moeilijke zorgen. Achteraf immers schept iemand zelfs in leed nog behagen, |
ὅς τις δὴ μάλα πολλὰ πάθῃ καὶ πόλλ᾽
ἐπαληθῇ. τοῦτο δέ τοι ἐρέω ὅ μ᾽ ἀνείρεαι ἠδὲ μεταλλᾷς. |
|
die erg veel heeft doorstaan en veel heeft gezworven. Dát zal ik je zeker vertellen, waarover je belangstellend vraagt. |
403 - 492: Eumaios vertelt zijn geschiedenis |
||
"νῆσός τις Συρίη κικλήσκεται, εἴ που
ἀκούεις, Ὀρτυγίης καθύπερθεν, ὅθι τροπαὶ ἠελίοιο, οὔ τι περιπληθὴς λίην τόσον, ἀλλ᾽ ἀγαθὴ μέν, |
405 |
- Er is een eiland 'Syrië' geheten - je hebt er misschien
van gehoord - boven Orthygia, het keerpunt van de zon, niet buitengewoon dicht bevolkt, maar vruchtbaar, |
εὔβοτος, εὔμηλος, οἰνοπληθής, πολύπυρος. πείνη δ᾽ οὔ ποτε δῆμον ἐσέρχεται, οὐδέ τις ἄλλη νοῦσος ἐπὶ στυγερὴ πέλεται δειλοῖσι βροτοῖσιν· ἀλλ᾽ ὅτε γηράσκωσι πόλιν κάτα φῦλ᾽ ἀνθρώπων, ἐλθὼν ἀργυρότοξος Ἀπόλλων Ἀρτέμιδι ξὺν |
410 |
rijk aan runderen en schapen, aan wijn en tarwe. Hongersood treft het volk nooit, noch woedt een andere smartelijke beproeving ondere de stervelingen. Nee, als in die staat de geslachten der mensen oud worden komen Apolloon en Artemis met hun zilveren boog naar hen toe |
οἷς ἀγανοῖς βελέεσσιν ἐποιχόμενος
κατέπεφνεν. ἔνθα δύω πόλιες, δίχα δέ σφισι πάντα δέδασται· τῇσιν δ᾽ ἀμφοτέρῃσι πατὴρ ἐμὸς ἐμβασίλευε, Κτήσιος Ὀρμενίδης, ἐπιείκελος ἀθανάτοισιν. "ἔνθα δὲ Φοίνικες ναυσίκλυτοι ἤλυθον ἄνδρες, |
415 |
en doden hen met hun zachtaardige pijlen. Daar liggen twee steden en alles is onder hun tweeën verdeeld; over die beide was mijn vader koning, Ktesios, zoon van Ormenos, gelijk aan de onsterfelijken. - Daar kwamen ooit Foinikische zeelieden heen, |
τρῶκται, μυρί᾽ ἄγοντες ἀθύρματα νηῒ
μελαίνῃ. ἔσκε δὲ πατρὸς ἐμοῖο γυνὴ Φοίνισσ᾽ ἐνὶ οἴκῳ, καλή τε μεγάλη τε καὶ ἀγλαὰ ἔργα ἰδυῖα· τὴν δ᾽ ἄρα Φοίνικες πολυπαίπαλοι ἠπερόπευον. πλυνούσῃ τις πρῶτα μίγη κοίλῃ παρὰ νηῒ |
420 |
oplichters, met veel snuisterijen op hun donkere schip. Er leefde in het huis van mijn vader een Foinikische vrouw, mooi en groot, bedreven in prachtige handwerken; haar brachten de sluwe Foinikiërs van de wijs: eentje flirtte met haar toen zij de was deed bij het holle schip, |
εὐνῇ καὶ φιλότητι, τά τε φρένας ἠπεροπεύει θηλυτέρῃσι γυναιξί, καὶ ἥ κ᾽ εὐεργὸς ἔῃσιν. εἰρώτα δὴ ἔπειτα τίς εἴη καὶ πόθεν ἔλθοι· ἡ δὲ μάλ᾽ αὐτίκα πατρὸς ἐπέφραδεν ὑψερεφὲς δῶ· "ἐκ μὲν Σιδῶνος πολυχάλκου εὔχομαι εἶναι, |
425 |
palmde haar in en besliep haar: niets verdwaast erger de geest van een vrouw, al is zij nog zo onbesproken. Toen vroeg hij wie zij wel was en waar ze vandaan kwam. Zij wees direct naar het hoogoverdakte huis van mijn vader: "Uit het bronsrijke Sidon beroem ik mij te zijn, |
κούρη δ᾽ εἴμ᾽ Ἀρύβαντος ἐγὼ ῥυδὸν
ἀφνειοῖο· ἀλλά μ᾽ ἀνήρπαξαν Τάφιοι ληΐστορες ἄνδρες ἀγρόθεν ἐρχομένην, πέρασαν δέ τε δεῦρ᾽ ἀγαγόντες τοῦδ᾽ ἀνδρὸς πρὸς δώμαθ᾽· ὁ δ᾽ ἄξιον ὦνον ἔδωκε." "τὴν δ᾽ αὖτε προσέειπεν ἀνήρ, ὃς ἐμίσγετο λάθρῃ· |
430 |
en ik ben de dochter van de schatrijke Arybas, maar Tafische piraten roofden mij toen ik op weg was naar huis van mijn werk op het land en zij brachten me hier en verkochten mij aan de man die hier woont, die gaf een behoorlijke koopprijs". Tot haar sprak dan weer de man die haar heimelijk verleid had: |
᾽ἦ ῥά κε νῦν πάλιν αὖτις ἅμ᾽ ἡμῖν οἴκαδ᾽
ἕποιο, ὄφρα ἴδῃ πατρὸς καὶ μητέρος ὑψερεφὲς δῶ αὐτούς τ᾽; ἦ γὰρ ἔτ᾽ εἰσὶ καὶ ἀφνειοὶ καλέονται.᾽ "τὸν δ᾽ αὖτε προσέειπε γυνὴ καὶ ἀμείβετο μύθῳ· ᾽εἴη κεν καὶ τοῦτ᾽, εἴ μοι ἐθέλοιτέ γε, ναῦται, |
435 |
"Zou je dan nu niet weer meegaan met ons naar jouw thuis, om het hooggedakt huis weer te zien van je vader en moeder, en ook henzelf? Want zij leven nog en staan als vermogend bekend". En op hem reageerde de vrouw met het volgende antwoord: "Ja, mocht dat maar gebeuren, als jullie, schippers, mij zouden willen |
ὅρκῳ πιστωθῆναι ἀπήμονά μ᾽ οἴκαδ᾽
ἀπάξειν.᾽ "ὣς ἔφαθ᾽, οἱ δ᾽ ἄρα πάντες ἐπώμνυον ὡς ἐκέλευεν. αὐτὰρ ἐπεί ῥ᾽ ὄμοσάν τε τελεύτησάν τε τὸν ὅρκον, τοῖς δ᾽ αὖτις μετέειπε γυνὴ καὶ ἀμείβετο μύθῳ· "σιγῇ νῦν, μή τίς με προσαυδάτω ἐπέεσσιν |
440 |
bezweren mij ongedeerd naar mijn huis te zullen brengen". Dat zei zij, en zij legden allen de eed af waar ze op aandrong. Maar toen zij de eed dan voltooid hadden sprak de vrouw van haar kant tot hen de woorden: "Zwijg nu verder, laat niemand van jullie, mannen, mij aanspreken |
ὑμετέρων ἑτάρων, ξυμβλήμενος ἢ ἐν ἀγυιῇ, ἤ που ἐπὶ κρήνῃ· μή τις ποτὶ δῶμα γέροντι ἐλθὼν ἐξείπῃ, ὁ δ᾽ ὀϊσάμενος καταδήσῃ δεσμῷ ἐν ἀργαλέῳ, ὑμῖν δ᾽ ἐπιφράσσετ᾽ ὄλεθρον. ἀλλ᾽ ἔχετ᾽ ἐν φρεσὶ μῦθον, ἐπείγετε δ᾽ ὦνον ὁδαίων. |
445 |
als hij mij bij toeval op straat ontmoet of bij de bron. Want niemand mag naar het huis gaan om het de grijsaard te vertellen, want die zal, als hij iets vermoedt, mij in knellende boeien slaan en voor jullie zint hij dan op de dood. Houd dus onze afspraak in ere en maak haast met de koop van je waren. |
ἀλλ᾽ ὅτε κεν δὴ νηῦς πλείη βιότοιο
γένηται, ἀγγελίη μοι ἔπειτα θοῶς ἐς δώμαθ᾽ ἱκέσθω· οἴσω γὰρ καὶ χρυσόν, ὅτις χ᾽ ὑποχείριος ἔλθῃ· καὶ δέ κεν ἄλλ᾽ ἐπίβαθρον ἐγὼν ἐθέλουσά γε δοίην. παῖδα γὰρ ἀνδρὸς ἑῆος ἐνὶ μεγάροις ἀτιτάλλω, |
450 |
Wanneer dan het schip volgestouwd is met lading, laat dan dadelijk een boodschap naar het huis komen: ik zal dan goud aandragen, zoveel me voor handen komt en ook nog zal ik verder mijn reisgeld vrijwillig betalen. Want ik breng het zoontje van mijn meester in het paleis groot, |
κερδαλέον δὴ τοῖον, ἅμα τροχόωντα θύραζε· τόν κεν ἄγοιμ᾽ ἐπὶ νηός, ὁ δ᾽ ὑμῖν μυρίον ὦνον ἄλφοι, ὅπῃ περάσητε κατ᾽ ἀλλοθρόους ἀνθρώπους." "ἡ μὲν ἄρ᾽ ὣς εἰποῦσ᾽ ἀπέβη πρὸς δώματα καλά, οἱ δ᾽ ἐνιαυτὸν ἅπαντα παρ᾽ ἡμῖν αὖθι μένοντες |
455 |
een schrander baasje, dat in mijn gezelschap naar buiten
gaat; hem zal ik meenemen op het schip en hij zal jullie een goudmijntje zijn, waar jullie hem maar bij vreemden zullen verkopen". - Na deze woorden liep zij weg naar het mooie huis, de Foinikiërs bleven bij ons daar een heel jaar nog over |
ἐν νηῒ γλαφυρῇ βίοτον πολὺν ἐμπολόωντο. ἀλλ᾽ ὅτε δὴ κοίλη νηῦς ἤχθετο τοῖσι νέεσθαι, καὶ τότ᾽ ἄρ᾽ ἄγγελον ἧκαν, ὃς ἀγγείλειε γυναικί. ἤλυθ᾽ ἀνὴρ πολύϊδρις ἐμοῦ πρὸς δώματα πατρὸς χρύσεον ὅρμον ἔχων, μετὰ δ᾽ ἠλέκτροισιν ἔερτο. |
460 |
en kochten veel in aan bezit op het gewelfde schip. Maar toen het ruime schip hen vol genoeg was om terug te gaan, zonden zij, volgens afspraak, een bode uit om het te melden aan die vrouw. Een sluwe vent kwam naar het huis van mijn vader met een halsketting van goud, waaraan barnsteen was geregen. |
τὸν μὲν ἄρ᾽ ἐν μεγάρῳ δμῳαὶ καὶ πότνια
μήτηρ χερσίν τ᾽ ἀμφαφόωντο καὶ ὀφθαλμοῖσιν ὁρῶντο, ὦνον ὑπισχόμεναι· ὁ δὲ τῇ κατένευσε σιωπῇ. ἦ τοι ὁ καννεύσας κοίλην ἐπὶ νῆα βεβήκει, ἡ δ᾽ ἐμὲ χειρὸς ἑλοῦσα δόμων ἐξῆγε θύραζε. |
465 |
Die bekeken in de zaal de slavinnen en mijn dierbare
moeder, en zij gaven hem door aan elkaar en keken hun ogen uit, en zegden een koopprijs toe. Hij gaf haar stil een wenk.... Toen hij haar toegeknikt had, ging hij terug naar het schip, en zij nam mij bij de hand en voerde me mee het paleis uit. |
εὗρε δ᾽ ἐνὶ προδόμῳ ἠμὲν δέπα ἠδὲ τραπέζας ἀνδρῶν δαιτυμόνων, οἵ μευ πατέρ᾽ ἀμφεπένοντο. οἱ μὲν ἄρ᾽ ἐς θῶκον πρόμολον, δήμοιό τε φῆμιν, ἡ δ᾽ αἶψα τρί᾽ ἄλεισα κατακρύψασ᾽ ὑπὸ κόλπῳ ἔκφερεν· αὐτὰρ ἐγὼν ἑπόμην ἀεσιφροσύνῃσι. |
470 |
In de voorhof trof ze bekers aan op de tafels van gasten die bij hun bezoek aan mijn vader onthaald werden. Die waren nu weggegaan voor een zitting op de verzamelplaats van het volk en zij verborg snel drie bekers onder haar plooien en nam ze mee; ik ging met haar mee zonder iets te vermoeden. |
δύσετό τ᾽ ἠέλιος, σκιόωντό τε πᾶσαι
ἀγυιαί· ἡμεῖς δ᾽ ἐς λιμένα κλυτὸν ἤλθομεν ὦκα κιόντες, ἔνθ᾽ ἄρα Φοινίκων ἀνδρῶν ἦν ὠκύαλος νηῦς. οἱ μὲν ἔπειτ᾽ ἀναβάντες ἐπέπλεον ὑγρὰ κέλευθα, νὼ ἀναβησάμενοι· ἐπὶ δὲ Ζεὺς οὖρον ἴαλλεν. |
475 |
Toen de zon onderging en alle straten in duister gehuld
werden, kwamen wij, stevig doorstappend, bij de grote haven, waar het snelvarende schip van de Foinikiërs lag. Die gingen direct aan boord en bevoeren de stromende paden, nadat zij ons beiden ingescheept hadden; Zeus zond een gunstige wind. |
ἑξῆμαρ μὲν ὁμῶς πλέομεν νύκτας τε καὶ
ἦμαρ· ἀλλ᾽ ὅτε δὴ ἕβδομον ἦμαρ ἐπὶ Ζεὺς θῆκε Κρονίων, τὴν μὲν ἔπειτα γυναῖκα βάλ᾽ Ἄρτεμις ἰοχέαιρα, ἄντλῳ δ᾽ ἐνδούπησε πεσοῦσ᾽ ὡς εἰναλίη κήξ. καὶ τὴν μὲν φώκῃσι καὶ ἰχθύσι κύρμα γενέσθαι |
480 |
Zes etmalen voeren wij dag en nacht door, maar toen Kronos' zoon Zeus de zevende dag aan liet breken, werd die vrouw getroffen door de pijlenomklemmende Artemis en zij stortte neer in het kielwater, gelijkend een meeuw. Haar wierpen zij overboord, een prooi voor robben en vissen, |
ἔκβαλον· αὐτὰρ ἐγὼ λιπόμην ἀκαχήμενος
ἦτορ· τοὺς δ᾽ Ἰθάκῃ ἐπέλασσε φέρων ἄνεμός τε καὶ ὕδωρ, ἔνθα με Λαέρτης πρίατο κτεάτεσσιν ἑοῖσιν. οὕτω τήνδε τε γαῖαν ἐγὼν ἴδον ὀφθαλμοῖσι." τὸν δ᾽ αὖ διογενὴς Ὀδυσεὺς ἠμείβετο μύθῳ· |
485 |
maar ik bleef daar achter, bedroefd in mijn hart. De wind en de stromen dreven hen af op Ithaka, daar kocht Laërtes mij toen voor zijn bezittingen. Zo leerde ik dit land te zien met mijn ogen". Hem antwoordde de van goden stammende Odysseus als volgt: |
"Εὔμαι᾽, ἦ μάλα δή μοι ἐνὶ φρεσὶ θυμὸν
ὄρινας ταῦτα ἕκαστα λέγων, ὅσα δὴ πάθες ἄλγεα θυμῷ. ἀλλ᾽ ἦ τοι σοὶ μὲν παρὰ καὶ κακῷ ἐσθλὸν ἔθηκε Ζεύς, ἐπεὶ ἀνδρὸς δώματ᾽ ἀφίκεο πολλὰ μογήσας ἠπίου, ὃς δή τοι παρέχει βρῶσίν τε πόσιν τε |
490 |
"Eumaios, heus, je hebt mijn hart diep geroerd door dit alles te vertellen, wat je meemaakte. Maar toch heeft Zeus je ook iets moois gegeven naast al die ellende: je kwam na je ongeluk terecht in het huis van een toegewijd man, die je ruimschoots te eten |
ἐνδυκέως, ζώεις δ᾽ ἀγαθὸν βίον· αὐτὰρ ἐγώ
γε πολλὰ βροτῶν ἐπὶ ἄστε᾽ ἀλώμενος ἐνθάδ᾽ ἱκάνω." |
|
en drinken geeft; je hebt een goed leven. Ik daarentegen moet al zwervend gaan van de ene stad naar de ander". |
493 - 557: Telemachos arriveert |
||
ὣς οἱ μὲν τοιαῦτα πρὸς ἀλλήλους ἀγόρευον, καδδραθέτην δ᾽ οὐ πολλὸν ἐπὶ χρόνον, ἀλλὰ μίνυνθα· αἶψα γὰρ Ἠὼς ἦλθεν ἐΰθρονος. οἱ δ᾽ ἐπὶ χέρσου |
495 |
- Zo bespraken zij dat met elkaar en legden zich voor slechts een korte slaap te ruste, want al spoedig brak de Dageraad aan, op gouden troon gezeten. |
Τηλεμάχου ἕταροι λύον ἱστία, κὰδ δ᾽ ἕλον
ἱστὸν καρπαλίμως, τὴν δ᾽ εἰς ὅρμον προέρυσσαν ἐρετμοῖς· ἐκ δ᾽ εὐνὰς ἔβαλον, κατὰ δὲ πρυμνήσι᾽ ἔδησαν· ἐκ δὲ καὶ αὐτοὶ βαῖνον ἐπὶ ῥηγμῖνι θαλάσσης, δεῖπνόν τ᾽ ἐντύνοντο κερῶντό τε αἴθοπα οἶνον. |
500 |
- Telemachos' mannen streken bij de kust de zeilen en
lieten de mast neer, snel, en zij roeiden het schip met de riemen naar zijn ligplaats. Zij wierpen de ankerstenen uit en legden de achterstevenkabels vast. Zelf stapten zij van boord in de branding van de zee, maakten een maaltijd klaar en mengden fonkelende wijn. |
αὐτὰρ ἐπεὶ πόσιος καὶ ἐδητύος ἐξ ἔρον
ἕντο, τοῖσι δὲ Τηλέμαχος πεπνυμένος ἤρχετο μύθων· "ὑμεῖς μὲν νῦν ἄστυδ᾽ ἐλαύνετε νῆα μέλαιναν, αὐτὰρ ἐγὼν ἀγροὺς ἐπιείσομαι ἠδὲ βοτῆρας· ἑσπέριος δ᾽ εἰς ἄστυ ἰδὼν ἐμὰ ἔργα κάτειμι. |
505 |
Toen zij nu naar hartelust gedronken en gegeten hadden, sprak de verstandige Telemachos tot hen: "Brengen jullie nu het donkere schip naar de stad, ik ga dan naar de akkers en de herders; vanavond kom ik, na een inspectie van mijn landerijen, ook naar de stad. |
ἠῶθεν δέ κεν ὔμμιν ὁδοιπόριον παραθείμην, δαῖτ᾽ ἀγαθὴν κρειῶν τε καὶ οἴνου ἡδυπότοιο." τὸν δ᾽ αὖτε προσέειπε Θεοκλύμενος θεοειδής· "πῇ γὰρ ἐγώ, φίλε τέκνον, ἴω; τεῦ δώμαθ᾽ ἵκωμαι ἀνδρῶν οἳ κραναὴν Ἰθάκην κάτα κοιρανέουσιν; |
510 |
Morgenochtend zal ik jullie je gage betalen, een goede maaltijd van vlees en zoete wijn". Tot hem, nu, sprak de edele Theoklymenos: "Waar moet ik heen, mijn beste jongen? Naar het huis van welke man, die hier op het rotsachtige Ithaka een landgoed beheert? |
ἦ ἰθὺς σῆς μητρὸς ἴω καὶ σοῖο δόμοιο;" τὸν δ᾽ αὖ Τηλέμαχος πεπνυμένος ἀντίον ηὔδα· "ἄλλως μέν σ᾽ ἂν ἐγώ γε καὶ ἡμέτερόνδε κελοίμην ἔρχεσθ᾽· οὐ γάρ τι ξενίων ποθή· ἀλλὰ σοὶ αὐτῷ χεῖρον, ἐπεί τοι ἐγὼ μὲν ἀπέσσομαι, οὐδέ σε μήτηρ |
515 |
Moet ik soms rechtstreeks gaan naar het huis van je moeder
en jou?". Tot hem sprak de verstandige Telemachos ten antwoord: "Anders zou ik je aanbevelen naar ons huis te gaan, want aan gastvrijheid mankeert het daar niet; maar voor jouzelf pakt dat niet goed uit, immers ik ben er al niet en mijn moeder |
ὄψεται· οὐ μὲν γάρ τι θαμὰ μνηστῆρσ᾽ ἐνὶ
οἴκῳ φαίνεται, ἀλλ᾽ ἀπὸ τῶν ὑπερωΐῳ ἱστὸν ὑφαίνει. ἀλλά τοι ἄλλον φῶτα πιφαύσκομαι ὅν κεν ἵκοιο, Εὐρύμαχον, Πολύβοιο δαΐφρονος ἀγλαὸν υἱόν, τὸν νῦν ἶσα θεῷ Ἰθακήσιοι εἰσορόωσι· |
520 |
zal je ook niet zien, want zij vertoont zich slechts
zelden tussen de vrijers in haar huis, nee, afgezonderd werkt ze boven aan een weefsel. Maar ik geef je de naam van een ander man naar wie je kunt gaan: Eurymachos, de fiere zoon van de schrandere Polybos, tegen hem zien de Ithakiërs op als tegen een god: |
καὶ γὰρ πολλὸν ἄριστος ἀνὴρ μέμονέν τε
μάλιστα μητέρ᾽ ἐμὴν γαμέειν καὶ Ὀδυσσῆος γέρας ἕξειν. ἀλλὰ τά γε Ζεὺς οἶδεν Ὀλύμπιος, αἰθέρι ναίων, εἴ κέ σφι πρὸ γάμοιο τελευτήσει κακὸν ἦμαρ." ὣς ἄρα οἱ εἰπόντι ἐπέπτατο δεξιὸς ὄρνις, |
525 |
hij is namelijk verreweg de voornaamste en is er het meest
op gebrand met mijn moeder te huwen en Odysseus' positie te verwerven. Maar de Olympiër Zeus, met zijn woonst in de hemel, weet alleen of, vóór een huwelijk, een noodlottige dag op hen wacht". Na deze woorden vloog voor hem van rechts een vogel aan, |
κίρκος, Ἀπόλλωνος ταχὺς ἄγγελος· ἐν δὲ
πόδεσσι τίλλε πέλειαν ἔχων, κατὰ δὲ πτερὰ χεῦεν ἔραζε μεσσηγὺς νηός τε καὶ αὐτοῦ Τηλεμάχοιο. τὸν δὲ Θεοκλύμενος ἑτάρων ἀπονόσφι καλέσσας ἔν τ᾽ ἄρα οἱ φῦ χειρὶ ἔπος τ᾽ ἔφατ᾽ ἔκ τ᾽ ὀνόμαζε· |
530 |
een havik, de snelle bode van Apolloon; in zijn klauwen hield hij een duif vast die hij plukte, en hij strooide de veren op de grond tussen het schip en Telemachos zelf in. Theoklymenos nam hem terzijde, weg van de mannen en drukte hem de hand en sprak met nadruk: |
"Τηλέμαχ᾽, οὔ τοι ἄνευ θεοῦ ἔπτατο δεξιὸς
ὄρνις ἔγνων γάρ μιν ἐσάντα ἰδὼν οἰωνὸν ἐόντα. ὑμετέρου δ᾽ οὐκ ἔστι γένος βασιλεύτερον ἄλλο ἐν δήμῳ Ἰθάκης, ἀλλ᾽ ὑμεῖς καρτεροὶ αἰεί." τὸν δ᾽ αὖ Τηλέμαχος πεπνυμένος ἀντίον ηὔδα· |
535 |
"Telemachos, niet zonder ingrijpen van een god vloog die
vogel gunstig voor jou, ik herkende daarin een voorteken te zien. Geen geslacht is koninklijker dan dat van jullie in het land van Ithaka, nee jullie zijn voor altijd het machtigst". Hem sprak de verstandige Telemachos ten antwoord: |
"αἲ γὰρ τοῦτο, ξεῖνε, ἔπος τετελεσμένον
εἴη· τῷ κε τάχα γνοίης φιλότητά τε πολλά τε δῶρα ἐξ ἐμεῦ, ὡς ἄν τίς σε συναντόμενος μακαρίζοι." ἦ καὶ Πείραιον προσεφώνεε, πιστὸν ἑταῖρον· "Πείραιε Κλυτίδη, σὺ δέ μοι τά περ ἄλλα μάλιστα |
540 |
"Ach, vriend, mag dit woord in vervulling gaan! Dan zul je zeker van mij gastvrijheid ondervinden en vele geschenken, zodat ieder die je ontmoet je gelukkig prijst". Na deze woorden zei hij tegen Peiraios, zijn vertrouweling: "Peiraios, zoon van Klytios, jij was toch altijd het meest mij ter wille |
πείθῃ ἐμῶν ἑτάρων, οἵ μοι Πύλον εἰς ἅμ᾽
ἕποντο· καὶ νῦν μοι τὸν ξεῖνον ἄγων ἐν δώμασι σοῖσιν ἐνδυκέως φιλέειν καὶ τιέμεν, εἰς ὅ κεν ἔλθω." τὸν δ᾽ αὖ Πείραιος δουρικλυτὸς ἀντίον ηὔδα· "Τηλέμαχ᾽, εἰ γάρ κεν σὺ πολὺν χρόνον ἐνθάδε μίμνοις, |
545 |
van de mannen die naar Pylos met mij meegingen; neem nu dan ook voor mij deze vreemdeling op in je woning en onthaal hem met veel respect, totdat ik terugkom". Hem antwoordde daarop Peiraios, beroemd om zijn lans: "Telemachos, ook al blijf je lang weg, ik blijf op mijn post |
τόνδε τ᾽ ἐγὼ κομιῶ, ξενίων δέ οἱ οὐ ποθὴ
ἔσται." ὣς εἰπὼν ἐπὶ νηὸς ἔβη, ἐκέλευσε δ᾽ ἑταίρους αὐτούς τ᾽ ἀμβαίνειν ἀνά τε πρυμνήσια λῦσαι. οἱ δ᾽ αἶψ᾽ εἴσβαινον καὶ ἐπὶ κληῖσι καθῖζον. Τηλέμαχος δ᾽ ὑπὸ ποσσὶν ἐδήσατο καλὰ πέδιλα, |
550 |
en zal voor hem zorgen, aan niets zal het hem ontbreken".
Met deze woorden stapte hij aan boord en riep zijn mannen op ook in te stappen en de achterkabels te lossen. Zij gingen rap aan boord en zetten zich aan de dollen; Telemachos echter bond zich de mooie sandalen aan de voeten |
εἵλετο δ᾽ ἄλκιμον ἔγχος, ἀκαχμένον ὀξέϊ
χαλκῷ, νηὸς ἀπ᾽ ἰκριόφιν· τοὶ δὲ πρυμνήσι᾽ ἔλυσαν. οἱ μὲν ἀνώσαντες πλέον ἐς πόλιν, ὡς ἐκέλευσε Τηλέμαχος, φίλος υἱὸς Ὀδυσσῆος θείοιο· τὸν δ᾽ ὦκα προβιβάντα πόδες φέρον, ὄφρ᾽ ἵκετ᾽ αὐλήν, |
555 |
en nam zijn stevige lans, gepunt met scherp brons, van het scheepsdek. Zij gooiden de trossen los. En terwijl zij afstootten en naar de stad voeren, volgens de opdracht van Telemachos, de zoon van hun dierbare Odysseus, brachten zijn voeten hem, snel voortstappend, verder tot waar hij kwam |
ἔνθα οἱ ἦσαν ὕες μάλα μυρίαι, ᾗσι συβώτης ἐσθλὸς ἐὼν ἐνίαυεν, ἀνάκτεσιν ἤπια εἰδώς. |
|
bij de hof waar zijn enorme hoeveelheid zwijnen leefde,
waarbij de zwijnhoeder placht te slapen, toegewijd aan zijn meesters. |
Lees verder in Boek 16 Terug naar het overzicht van de inhoud van de Odyssee |