Ὀδύσσεια μ 1 - 15: Begrafenis van Elpenor op Aia |
Boek 12 van de Odyssee van
Homeros 1 - 15: Begrafenis van Elpenor op Aia. 16 - 141: Kirke voorspelt moeilijkheden onderweg. 142 - 200: De Sirenen. 201 - 221: De Dwaalrotsen. 222 - 259: Skylla en Charybdis. 260 - 373: De Runderen van Helios. 374 - 390: De woede van Helios. 391 - 425: Alleen Odysseus overleeft een schipbreuk. 426 - 453: Met zijn aankomst bij Kalypso is Odysseus' relaas rond. |
|
αὐτὰρ ἐπεὶ ποταμοῖο λίπεν ῥόον Ὠκεανοῖο νηῦς, ἀπὸ δ᾽ ἵκετο κῦμα θαλάσσης εὐρυπόροιο νῆσόν τ᾽ Αἰαίην, ὅθι τ᾽ Ἠοῦς ἠριγενείης οἰκία καὶ χοροί εἰσι καὶ ἀντολαὶ Ἠελίοιο, νῆα μὲν ἔνθ᾽ ἐλθόντες ἐκέλσαμεν ἐν ψαμάθοισιν, |
5 |
- Toen het schip de stroom van Okeanos achter zich liet en wij eerst de golving van de zee met zijn brede paden bereikt hadden, daarna het eiland Aia, waar de woning is van de vroeggeboren Dageraad en dansplaatsen en de opkomst van de Zon, lieten we bij aankomst het schip op het zand lopen |
ἐκ δὲ καὶ αὐτοὶ βῆμεν ἐπὶ ῥηγμῖνι
θαλάσσης· ἔνθα δ᾽ ἀποβρίξαντες ἐμείναμεν Ἠῶ δῖαν. ἦμος δ᾽ ἠριγένεια φάνη ῥοδοδάκτυλος Ἠώς, δὴ τότ᾽ ἐγὼν ἑτάρους προΐειν ἐς δώματα Κίρκης οἰσέμεναι νεκρόν, Ἐλπήνορα τεθνηῶτα. |
10 |
en stapten zelf van boord in de branding van de zee. Daar vielen we in slaap en wachtten zo de stralende dageraad af. - Maar toen de vroeggeboren, rozevingerige dageraad verscheen, zond ik mannen uit naar de woning van Kirke om het lichaam te halen van de gestorven Elpenor. |
φιτροὺς δ᾽ αἶψα ταμόντες, ὅθ᾽ ἀκροτάτη
πρόεχ᾽ ἀκτή, θάπτομεν ἀχνύμενοι θαλερὸν κατὰ δάκρυ χέοντες. αὐτὰρ ἐπεὶ νεκρός τ᾽ ἐκάη καὶ τεύχεα νεκροῦ, τύμβον χεύαντες καὶ ἐπὶ στήλην ἐρύσαντες πήξαμεν ἀκροτάτῳ τύμβῳ ἐυῆρες ἐρετμόν. |
15 |
Snel kloofden wij hakhout en waar een kaap in de zee
uitstak begroeven wij hem, treurend, onder een stroom van tranen. Maar toen het lijk en de werktuigen van de dode waren verbrand, wierpen we een grafheuvel op en groeven daar een grafsteen in en op de top van het graf plantten wij zijn handzame roeispaan. |
16 - 141: Kirke voorspelt moeilijkheden onderweg |
||
ἡμεῖς μὲν τὰ ἕκαστα διείπομεν· οὐδ᾽ ἄρα
Κίρκην ἐξ Ἀίδεω ἐλθόντες ἐλήθομεν, ἀλλὰ μάλ᾽ ὦκα ἦλθ᾽ ἐντυναμένη· ἅμα δ᾽ ἀμφίπολοι φέρον αὐτῇ σῖτον καὶ κρέα πολλὰ καὶ αἴθοπα οἶνον ἐρυθρόν. ἡ δ᾽ ἐν μέσσῳ στᾶσα μετηύδα δῖα θεάων· |
20 |
- Zo waren wij in de weer met dat alles. Kirke was op de
hoogte dat wij terug waren uit de Hades; dadelijk maakte ze zich klaar en kwam naar ons toe. Met haar kwamen dienaressen die voedsel droegen: veel vlees en fonkelende wijn. En de stralende godin kwam in ons midden en zei: |
"σχέτλιοι, οἳ ζώοντες ὑπήλθετε δῶμ᾽ Ἀίδαο, δισθανέες, ὅτε τ᾽ ἄλλοι ἅπαξ θνῄσκουσ᾽ ἄνθρωποι. ἀλλ᾽ ἄγετ᾽ ἐσθίετε βρώμην καὶ πίνετε οἶνον αὖθι πανημέριοι· ἅμα δ᾽ ἠοῖ φαινομένηφι πλεύσεσθ᾽· αὐτὰρ ἐγὼ δείξω ὁδὸν ἠδὲ ἕκαστα |
25 |
"Vermetelen zijn jullie, die levend afdaalden in de woning
van Hades, een dubbele dood, terwijl de andere mensen maar één maal sterven. Wel, eet nu dit voedsel en drink deze wijn, hier tot vanavond, en bij zonsopkomst kunnen jullie dan weer gaan varen. Ik zal een weg wijzen en |
σημανέω, ἵνα μή τι κακορραφίῃ ἀλεγεινῇ ἢ ἁλὸς ἢ ἐπὶ γῆς ἀλγήσετε πῆμα παθόντες". ὣς ἔφαθ᾽, ἡμῖν δ᾽ αὖτ᾽ ἐπεπείθετο θυμὸς ἀγήνωρ. ὣς τότε μὲν πρόπαν ἦμαρ ἐς ἠέλιον καταδύντα ἥμεθα δαινύμενοι κρέα τ᾽ ἄσπετα καὶ μέθυ ἡδύ· |
30 |
alles uitleggen, opdat je niet gedupeerd wordt door
vijandige plannen op zee of op land in kommer en kwel". Dat zei ze en wij lieten ons graag overhalen. Zo zaten we toen de hele dag tot zonsondergang veel vlees soldaat te maken en zoete wijn. |
ἦμος δ᾽ ἠέλιος κατέδυ καὶ ἐπὶ κνέφας
ἦλθεν, οἱ μὲν κοιμήσαντο παρὰ πρυμνήσια νηός, ἡ δ᾽ ἐμὲ χειρὸς ἑλοῦσα φίλων ἀπονόσφιν ἑταίρων εἷσέ τε καὶ προσέλεκτο καὶ ἐξερέεινεν ἕκαστα· αὐτὰρ ἐγὼ τῇ πάντα κατὰ μοῖραν κατέλεξα. |
35 |
En toen de zon onderging en de duisternis inviel, legden mijn mannen zich neer bij de achterkabels van het schip, maar mij nam ze bij de hand, weg bij mijn mannen, liet me plaatsnemen, vleide zich tegen mij aan en vroeg me honderduit. Van mijn kant vertelde ik haar alles wat ik beleefd had. |
καὶ τότε δή μ᾽ ἐπέεσσι προσηύδα πότνια
Κίρκη· "ταῦτα μὲν οὕτω πάντα πεπείρανται, σὺ δ᾽ ἄκουσον, ὥς τοι ἐγὼν ἐρέω, μνήσει δέ σε καὶ θεὸς αὐτός. Σειρῆνας μὲν πρῶτον ἀφίξεαι, αἵ ῥά τε πάντας ἀνθρώπους θέλγουσιν, ὅτις σφεας εἰσαφίκηται. |
40 |
Daarop sprak de eerbiedwaardige Kirke tot mij: "Goed, dat alles is nu voorbij; luister nu goed hoe ik je dit vertel, en een godin het je zelf inprent. Je zult nu eerst bij de Sirenen aankomen, die alle mensen betoveren die in hun buurt komen. |
ὅς τις ἀιδρείῃ πελάσῃ καὶ φθόγγον ἀκούσῃ Σειρήνων, τῷ δ᾽ οὔ τι γυνὴ καὶ νήπια τέκνα οἴκαδε νοστήσαντι παρίσταται οὐδὲ γάνυνται, ἀλλά τε Σειρῆνες λιγυρῇ θέλγουσιν ἀοιδῇ ἥμεναι ἐν λειμῶνι, πολὺς δ᾽ ἀμφ᾽ ὀστεόφιν θὶς |
45 |
Wie uit onwetendheid nadert en het gezang hoort van de Sirenen, die wordt niet meer verwelkomd door vrouw en schattige kinderen bij thuiskomst; nee, de Sirenen, betoveren hem met hun heldere zang, gezeten in een weide met een grote berg botten eromheen |
ἀνδρῶν πυθομένων, περὶ δὲ ῥινοὶ μινύθουσι. ἀλλὰ παρεξελάαν, ἐπὶ δ᾽ οὔατ᾽ ἀλεῖψαι ἑταίρων κηρὸν δεψήσας μελιηδέα, μή τις ἀκούσῃ τῶν ἄλλων· ἀτὰρ αὐτὸς ἀκουέμεν αἴ κ᾽ ἐθέλῃσθα, δησάντων σ᾽ ἐν νηὶ θοῇ χεῖράς τε πόδας τε |
50 |
van mannen in staat van ontbinding: hun huid schrompelt
weg. Vaar daarvoorbij en stop dicht de oren van je mannen met zachtgemaakte was, opdat niemand anders iets opvangt maar zelf kun je hen horen als je dat wilt: laten ze jou dan de handen en voeten vastbinden op je snelle schip |
ὀρθὸν ἐν ἱστοπέδῃ, ἐκ δ᾽ αὐτοῦ πείρατ᾽
ἀνήφθω, ὄφρα κε τερπόμενος ὄπ᾽ ἀκούσῃς Σειρήνοιιν. εἰ δέ κε λίσσηαι ἑτάρους λῦσαί τε κελεύῃς, οἱ δέ σ᾽ ἔτι πλεόνεσσι τότ᾽ ἐν δεσμοῖσι διδέντων. αὐτὰρ ἐπὴν δὴ τάς γε παρὲξ ἐλάσωσιν ἑταῖροι, |
55 |
rechtop aan de mastvoet, daaraan moet het touwwerk
vastgemaakt worden, om te kunnen genieten van het stemgeluid van beide Sirenen. En als je je mannen zult smeken en vragen je te bevrijden, dan moeten ze je juist met nog meer boeien vastmaken. - En als je mannen je dan buiten hun bereik geroeid hebben, |
ἔνθα τοι οὐκέτ᾽ ἔπειτα διηνεκέως ἀγορεύσω, ὁπποτέρη δή τοι ὁδὸς ἔσσεται, ἀλλὰ καὶ αὐτὸς θυμῷ βουλεύειν· ἐρέω δέ τοι ἀμφοτέρωθεν. ἔνθεν μὲν γὰρ πέτραι ἐπηρεφέες, προτὶ δ᾽ αὐτὰς κῦμα μέγα ῥοχθεῖ κυανώπιδος Ἀμφιτρίτης· |
60 |
dan kan ik je verder niet meer uitvoerig vertellen, welke weg de jouwe moet zijn, maar juist zelf moet je je daarop beraden: maar van elk geef ik je het vervolg. De ene route telt overhangende rotsen, daarop breekt de grote golving van de donkerogige Amfitrite: |
Πλαγκτὰς δή τοι τάς γε θεοὶ μάκαρες
καλέουσι. τῇ μέν τ᾽ οὐδὲ ποτητὰ παρέρχεται οὐδὲ πέλειαι τρήρωνες, ταί τ᾽ ἀμβροσίην Διὶ πατρὶ φέρουσιν, ἀλλά τε καὶ τῶν αἰὲν ἀφαιρεῖται λὶς πέτρη· ἀλλ᾽ ἄλλην ἐνίησι πατὴρ ἐναρίθμιον εἶναι. |
65 |
'Dwalers' noemen de gelukzalige goden die rotsen. Daarlangs komt geen vogel, zelfs de schuwe duiven niet, die ambrozijn brengen voor vader Zeus, nee, steeds neemt de glibberige rots van hen er één weg, en de Vader stuurt dan weer een ander om hen voltallig te maken. |
τῇ δ᾽ οὔ πώ τις νηῦς φύγεν ἀνδρῶν, ἥ τις
ἵκηται, ἀλλά θ᾽ ὁμοῦ πίνακάς τε νεῶν καὶ σώματα φωτῶν κύμαθ᾽ ἁλὸς φορέουσι πυρός τ᾽ ὀλοοῖο θύελλαι. οἴη δὴ κείνη γε παρέπλω ποντοπόρος νηῦς, Ἀργὼ πᾶσι μέλουσα, παρ᾽ Αἰήταο πλέουσα. |
70 |
Daar ontkwam nog nooit een schip van de mensen, daar
verzeild geraakt, maar de golven der zee voeren wrakhout mee en lijken van mannen of vlagen vernietigend vuur doen hun werk. Slechts één zeedoorklievend schip wist daarlangs te geraken, de Argo, aan allen geliefd, op de terugreis weg van Aietes. |
καὶ νύ κε τὴν ἔνθ᾽ ὦκα βάλεν μεγάλας ποτὶ
πέτρας, ἀλλ᾽ Ἥρη παρέπεμψεν, ἐπεὶ φίλος ἦεν Ἰήσων. οἱ δὲ δύω σκόπελοι ὁ μὲν οὐρανὸν εὐρὺν ἱκάνει ὀξείῃ κορυφῇ, νεφέλη δέ μιν ἀμφιβέβηκε κυανέη· τὸ μὲν οὔ ποτ᾽ ἐρωεῖ, οὐδέ ποτ᾽ αἴθρη |
75 |
Ook dat schip zouden zij tegen de grote rotsen hebben
geslagen als niet Hera het had behoed, omdat zij gesteld was op Iason. - Aan de andere kant staan twee klippen, één daarvan reikt tot in de wijde hemel met zijn scherpe top, en een wolk hangt somber daaromheen: nooit trekt die weg en nooit baadt die top in een heldere hemel |
κείνου ἔχει κορυφὴν οὔτ᾽ ἐν θέρει οὔτ᾽ ἐν
ὀπώρῃ. οὐδέ κεν ἀμβαίη βροτὸς ἀνὴρ οὐδ᾽ ἐπιβαίη, οὐδ᾽ εἴ οἱ χεῖρές τε ἐείκοσι καὶ πόδες εἶεν· πέτρη γὰρ λίς ἐστι, περιξεστῇ ἐικυῖα. μέσσῳ δ᾽ ἐν σκοπέλῳ ἔστι σπέος ἠεροειδές, |
80 |
noch in de zomer, noch in het najaar. Geen sterveling zou die kunnen beklimmen of bedwingen, al had hij ook twintig handen en voeten; want glad is die rots, als rondom gepolijst. Halverwege die klip is een grot, in nevel gehuld, |
πρὸς ζόφον εἰς Ἔρεβος τετραμμένον, ᾗ περ
ἂν ὑμεῖς νῆα παρὰ γλαφυρὴν ἰθύνετε, φαίδιμ᾽ Ὀδυσσεῦ. οὐδέ κεν ἐκ νηὸς γλαφυρῆς αἰζήιος ἀνὴρ τόξῳ ὀιστεύσας κοῖλον σπέος εἰσαφίκοιτο. ἔνθα δ᾽ ἐνὶ Σκύλλη ναίει δεινὸν λελακυῖα. |
85 |
gekeerd naar het westen en de onderwereld, daarlangs
zullen jullie, dappere Odysseus, je gewelfde schip moeten sturen. Zelfs een krachtige boogschutter zou vanaf het schip mikkend met zijn pijl de grotholte niet kunnen bereiken. Daarin woont de huiveringwekkend blaffende Skylla. |
τῆς ἦ τοι φωνὴ μὲν ὅση σκύλακος νεογιλῆς γίγνεται, αὐτὴ δ᾽ αὖτε πέλωρ κακόν· οὐδέ κέ τίς μιν γηθήσειεν ἰδών, οὐδ᾽ εἰ θεὸς ἀντιάσειεν. τῆς ἦ τοι πόδες εἰσὶ δυώδεκα πάντες ἄωροι, ἓξ δέ τέ οἱ δειραὶ περιμήκεες, ἐν δὲ ἑκάστῃ |
90 |
Wel is haar geluid niet sterker dan van een pup, maar zelf is het een afgrijselijk monster: geen mens zou het voor zijn plezier zien, zelfs een god niet, als hij het ontmoette. Zij heeft twaalf wanordelijke voeten en zes buitengewoon lange halzen en op elk |
σμερδαλέη κεφαλή, ἐν δὲ τρίστοιχοι ὀδόντες πυκνοὶ καὶ θαμέες, πλεῖοι μέλανος θανάτοιο. μέσση μέν τε κατὰ σπείους κοίλοιο δέδυκεν, ἔξω δ᾽ ἐξίσχει κεφαλὰς δεινοῖο βερέθρου, αὐτοῦ δ᾽ ἰχθυάᾳ, σκόπελον περιμαιμώωσα, |
95 |
een afzichtelijke kop, drie rijen tanden daarin dicht opeen en zeer veel, vol zwartdreigende dood. Tot haar middel zit ze verstoken in de holte, maar haar koppen houdt ze buiten die donkere diepte en de klip afspeurend zoekt ze naar buit, |
δελφῖνάς τε κύνας τε, καὶ εἴ ποθι μεῖζον
ἕλῃσι κῆτος, ἃ μυρία βόσκει ἀγάστονος Ἀμφιτρίτη. τῇ δ᾽ οὔ πώ ποτε ναῦται ἀκήριοι εὐχετόωνται παρφυγέειν σὺν νηί· φέρει δέ τε κρατὶ ἑκάστῳ φῶτ᾽ ἐξαρπάξασα νεὸς κυανοπρῴροιο. |
100 |
dolfijnen en honden, en als dat treft nog grotere
monsters, die de luid steunende Amfitrite bij duizenden weidt. Nog niet kunnen zeelui erop bogen heelhuids daar te zijn gepasseerd op hun schip; nee, met elke kop sleurt ze een man van zijn schip met donkere voorplecht. |
τὸν δ᾽ ἕτερον σκόπελον χθαμαλώτερον ὄψει,
Ὀδυσσεῦ. πλησίον ἀλλήλων· καί κεν διοϊστεύσειας. τῷ δ᾽ ἐν ἐρινεὸς ἔστι μέγας, φύλλοισι τεθηλώς· τῷ δ᾽ ὑπὸ δῖα Χάρυβδις ἀναρροιβδεῖ μέλαν ὕδωρ. τρὶς μὲν γάρ τ᾽ ἀνίησιν ἐπ᾽ ἤματι, τρὶς δ᾽ ἀναροιβδεῖ |
105 |
Aan de overkant zul je, Odysseus, de lagere klip zien. Ze staan vlak bij elkaar, je kan er amper een pijl tussen schieten. Daarop staat een reusachtige vijg met een overvloed aan blad; daaronder slorpt de goddelijke Charybdis het donkere water naar binnen. Drie keer per dag braakt ze het uit, en drie keer ook haalt ze het binnen, |
δεινόν· μὴ σύ γε κεῖθι τύχοις, ὅτε
ῥοιβδήσειεν· οὐ γάρ κεν ῥύσαιτό σ᾽ ὑπὲκ κακοῦ οὐδ᾽ ἐνοσίχθων. ἀλλὰ μάλα Σκύλλης σκοπέλῳ πεπλημένος ὦκα νῆα παρὲξ ἐλάαν, ἐπεὶ ἦ πολὺ φέρτερόν ἐστιν ἓξ ἑτάρους ἐν νηὶ ποθήμεναι ἢ ἅμα πάντας". |
110 |
een vreselijk gebeuren; blijf uit de buurt, wanneer ze
opslorpt, want zelfs de aardschudder zou je niet kunnen redden. Maar koers snel langs de klip van de Skylla en breng je boot daarlangs in veiligheid: het is immers beter zes man op je schip te verliezen dan allen". |
ὣς ἔφατ᾽, αὐτὰρ ἐγώ μιν ἀμειβόμενος
προσέειπον· "εἰ δ᾽ ἄγε δή μοι τοῦτο, θεά, νημερτὲς ἐνίσπες, εἴ πως τὴν ὀλοὴν μὲν ὑπεκπροφύγοιμι Χάρυβδιν, τὴν δέ κ᾽ ἀμυναίμην, ὅτε μοι σίνοιτό γ᾽ ἑταίρους". ὣς ἐφάμην, ἡ δ᾽ αὐτίκ᾽ ἀμείβετο δῖα θεάων· |
115 |
- Zo sprak zij me toe, maar ik sprak ten antwoord tot
haar: "Kom nu toch, vertel mij dit zonder omslag, godin, of ik die dodelijke Charybdis ontkomen kan, en de ander weerstaan kan, wanneer zij mijn mannen bedreigt". Dat zei ik, maar daarop antwoordde de godin me: |
"σχέτλιε, καὶ δὴ αὖ τοι πολεμήια ἔργα
μέμηλε καὶ πόνος· οὐδὲ θεοῖσιν ὑπείξεαι ἀθανάτοισιν; ἡ δέ τοι οὐ θνητή, ἀλλ᾽ ἀθάνατον κακόν ἐστι, δεινόν τ᾽ ἀργαλέον τε καὶ ἄγριον οὐδὲ μαχητόν· οὐδέ τις ἔστ᾽ ἀλκή· φυγέειν κάρτιστον ἀπ᾽ αὐτῆς. |
120 |
"Vermetele, ben jij dan weer belust op krijgszuchtige
daden en risico's en ga je niet uit de weg voor onsterfelijke goden? Zij is immers niet sterfelijk, maar een onsterfelijk gevaar, schrikwekkend en vijandig, wild en niet te bevechten: verweer is niet mogelijk, van haar wegvluchten het beste. |
ἢν γὰρ δηθύνῃσθα κορυσσόμενος παρὰ πέτρῃ, δείδω, μή σ᾽ ἐξαῦτις ἐφορμηθεῖσα κίχῃσι τόσσῃσιν κεφαλῇσι, τόσους δ᾽ ἐκ φῶτας ἕληται. ἀλλὰ μάλα σφοδρῶς ἐλάαν, βωστρεῖν δὲ Κράταιιν, μητέρα τῆς Σκύλλης, ἥ μιν τέκε πῆμα βροτοῖσιν· |
125 |
Want ik vrees dat, als je je wat langzaam bewapent bij de
rots, ze een tweede keer op je aanvalt en evenveel mannen grijpt als ze koppen heeft. Nee, maak dat je wegkomt en roep Krataïs aan, de moeder van Skylla, die haar baarde tot smart voor de stervelingen, |
ἥ μιν ἔπειτ᾽ ἀποπαύσει ἐς ὕστερον
ὁρμηθῆναι. Θρινακίην δ᾽ ἐς νῆσον ἀφίξεαι· ἔνθα δὲ πολλαὶ βόσκοντ᾽ Ἠελίοιο βόες καὶ ἴφια μῆλα, ἑπτὰ βοῶν ἀγέλαι, τόσα δ᾽ οἰῶν πώεα καλά, πεντήκοντα δ᾽ ἕκαστα. γόνος δ᾽ οὐ γίγνεται αὐτῶν, |
130 |
die zal haar ervan afhouden opnieuw aan te vallen. - Dan zal je het eiland Thrinakia bereiken; daar grazen de talrijke runderen van Helios en zijn forse schapen: zeven kudden runderen en even veel prachtige kudden schapen, vijftig stuks elk. Zij hebben geen lammeren, |
οὐδέ ποτε φθινύθουσι. θεαὶ δ᾽ ἐπιποιμένες
εἰσίν, νύμφαι ἐυπλόκαμοι, Φαέθουσά τε Λαμπετίη τε, ἃς τέκεν Ἠελίῳ Ὑπερίονι δῖα Νέαιρα. τὰς μὲν ἄρα θρέψασα τεκοῦσά τε πότνια μήτηρ Θρινακίην ἐς νῆσον ἀπῴκισε τηλόθι ναίειν, |
135 |
maar sterven ook nooit. Godinnen zijn hun hoedsters, nimfen met mooie vlecht, Faëthousa en Lampete, die de godin Neaira baarde voor Helios Hyperion. Toen zij hen had grootgebracht na hun geboorte liet die zorgzame moeder hen verhuizen naar het afgelegen eiland Thrinakia |
μῆλα φυλασσέμεναι πατρώια καὶ ἕλικας βοῦς. τὰς εἰ μέν κ᾽ ἀσινέας ἐάᾳς νόστου τε μέδηαι, ἦ τ᾽ ἂν ἔτ᾽ εἰς Ἰθάκην κακά περ πάσχοντες ἵκοισθε· εἰ δέ κε σίνηαι, τότε τοι τεκμαίρομ᾽ ὄλεθρον, νηί τε καὶ ἑτάροις· αὐτὸς δ᾽ εἴ πέρ κεν ἀλύξῃς, ὀψὲ κακῶς νεῖαι, ὀλέσας ἄπο πάντας ἑταίρους.᾽ |
140 |
om de schapen van hun vader te hoeden en de kromhoornige
runderen. Als je die ongedeerd laat en bedacht bent op je thuiskomst, voorwaar, dan zullen jullie nog wel op Ithaka komen, na veel ellende; maar als je ze kwaad doet, dan voorspel ik je ondergang voor je schip en je mannen; en als je zelf al ontkomt, dan zul je vreselijk veel later thuis arriveren met verlies van al je mannen. |
142 - 200: De Sirenen |
||
"ὣς ἔφατ᾽, αὐτίκα δὲ χρυσόθρονος ἤλυθεν
Ἠώς. ἡ μὲν ἔπειτ᾽ ἀνὰ νῆσον ἀπέστιχε δῖα θεάων· αὐτὰρ ἐγὼν ἐπὶ νῆα κιὼν ὤτρυνον ἑταίρους αὐτούς τ᾽ ἀμβαίνειν ἀνά τε πρυμνήσια λῦσαι· |
145 |
- Na deze woorden van haar brak de Dageraad aan, op gouden
troon. Zij ging heen, het eiland op, de stralende godin, maar ik ging naar mijn schip en spoorde mijn mannen aan zelf aan boord te gaan en de trossen los te gooien. |
οἱ δ᾽ αἶψ᾽ εἴσβαινον καὶ ἐπὶ κληῖσι
καθῖζον. ἑξῆς δ᾽ ἑζόμενοι πολιὴν ἅλα τύπτον ἐρετμοῖς. ἡμῖν δ᾽ αὖ κατόπισθε νεὸς κυανοπρῴροιο ἴκμενον οὖρον ἵει πλησίστιον, ἐσθλὸν ἑταῖρον, Κίρκη ἐυπλόκαμος, δεινὴ θεὸς αὐδήεσσα. |
150 |
Zij, nu, gingen snel aan boord en zetten zich aan de
dollen, en, op rij gezeten, sloegen zij de grauwe zee met hun roeispanen. Kirke, de geduchte godin met de mooie vlecht die de mensentaal sprak, zond ons van achter het schip met donkere voorsteven een gunstige wind die het zeil bol deed staan, een kostbare makker. |
αὐτίκα δ᾽ ὅπλα ἕκαστα πονησάμενοι κατὰ νῆα ἥμεθα· τὴν δ᾽ ἄνεμός τε κυβερνήτης τ᾽ ἴθυνε. δὴ τότ᾽ ἐγὼν ἑτάροισι μετηύδων ἀχνύμενος κῆρ· "ὦ φίλοι, οὐ γὰρ χρὴ ἕνα ἴδμεναι οὐδὲ δύ᾽ οἴους θέσφαθ᾽ ἅ μοι Κίρκη μυθήσατο, δῖα θεάων· |
155 |
Eerst verzorgden wij het want; dan, over heel het schip
verspreid, zaten wij neer en hielden de wind en de stuurman haar op koers. Toen dan nam ik, bezwaard van gemoed, het woord tussen mijn mannen: "Vrienden, het is niet nodig dat maar één of slechts twee man de orakels kennen die Kirke, de stralende godin, mij openbaarde. |
ἀλλ᾽ ἐρέω μὲν ἐγών, ἵνα εἰδότες ἤ κε
θάνωμεν ἤ κεν ἀλευάμενοι θάνατον καὶ κῆρα φύγοιμεν. Σειρήνων μὲν πρῶτον ἀνώγει θεσπεσιάων φθόγγον ἀλεύασθαι καὶ λειμῶν᾽ ἀνθεμόεντα. οἶον ἔμ᾽ ἠνώγει ὄπ᾽ ἀκουέμεν· ἀλλά με δεσμῷ |
160 |
Dus zal ik het vertellen, opdat wij op de hoogte zijn als
wij sterven, hetzij wij aan de dood ontkomen en het doodslot omzeilen. Zij drukte ons op het hart vooreerst het gezang van de goddelijke Sirenen te vermijden en hun weide, met bloemen bedekt. Alleen ik, spoorde ze aan, zou het gezang mogen beluisteren; maar bind mij |
δήσατ᾽ ἐν ἀργαλέῳ, ὄφρ᾽ ἔμπεδον αὐτόθι
μίμνω, ὀρθὸν ἐν ἱστοπέδῃ, ἐκ δ᾽ αὐτοῦ πείρατ᾽ ἀνήφθω. εἰ δέ κε λίσσωμαι ὑμέας λῦσαί τε κελεύω, ὑμεῖς δὲ πλεόνεσσι τότ᾽ ἐν δεσμοῖσι πιέζειν". ἦ τοι ἐγὼ τὰ ἕκαστα λέγων ἑτάροισι πίφαυσκον· |
165 |
dan vast in knellende boeien, zodat ik mij niet kan
verroeren, rechtop aan de mastvoet, daaraan moeten de lijnen bevestigd. Als ik jullie nu zal smeken en bevelen mij los te maken, bind mij dan vast met nog meer touwen". Zo dan legde ik alles uit aan mijn mannen. |
τόφρα δὲ καρπαλίμως ἐξίκετο νηῦς ἐυεργὴς νῆσον Σειρήνοιιν· ἔπειγε γὰρ οὖρος ἀπήμων. αὐτίκ᾽ ἔπειτ᾽ ἄνεμος μὲν ἐπαύσατο ἠδὲ γαλήνη ἔπλετο νηνεμίη, κοίμησε δὲ κύματα δαίμων. ἀνστάντες δ᾽ ἕταροι νεὸς ἱστία μηρύσαντο |
170 |
Intussen had het welgebouwde schip al gauw het eiland van de Sirenen bereikt: want voorspoedige wind dreef haar voort. Daarop viel de wind weg en een rimpelloze watervlakte strekte zich uit, een god had de golven doen liggen. Mijn mannen stonden op en streken de zeilen van het schip |
καὶ τὰ μὲν ἐν νηὶ γλαφυρῇ θέσαν, οἱ δ᾽ ἐπ᾽
ἐρετμὰ ἑζόμενοι λεύκαινον ὕδωρ ξεστῇς ἐλάτῃσιν. αὐτὰρ ἐγὼ κηροῖο μέγαν τροχὸν ὀξέι χαλκῷ τυτθὰ διατμήξας χερσὶ στιβαρῇσι πίεζον· αἶψα δ᾽ ἰαίνετο κηρός, ἐπεὶ κέλετο μεγάλη ἲς |
175 |
en borgen ze op in het ruim; en aan de riemen gezeten woelden zij het water witschuimend op met de spanen van pijnhout. Maar ik sneed een grote klomp was met mijn scherpe zwaard in kleine stukjes en kneedde ze met mijn stevige handen; en al gauw werd de was zacht, want mijn grote kracht dreef het daartoe |
Ἠελίου τ᾽ αὐγὴ Ὑπεριονίδαο ἄνακτος· ἑξείης δ᾽ ἑτάροισιν ἐπ᾽ οὔατα πᾶσιν ἄλειψα. οἱ δ᾽ ἐν νηί μ᾽ ἔδησαν ὁμοῦ χεῖράς τε πόδας τε ὀρθὸν ἐν ἱστοπέδῃ, ἐκ δ᾽ αὐτοῦ πείρατ᾽ ἀνῆπτον· αὐτοὶ δ᾽ ἑζόμενοι πολιὴν ἅλα τύπτον ἐρετμοῖς. |
180 |
alsook de gloed van de Zon, vorst Hyperioon. Langs mijn mannen gaand smeerde ik bij allen de oren in. En zij bonden mij vast aan het schip, aan handen en voeten, rechtop aan de mastvoet, en daaraan maakten zij de touwen vast. Terug op hun plaats sloegen zij de grauwgrijze zee met hun riemen. |
ἀλλ᾽ ὅτε τόσσον ἀπῆμεν ὅσον τε γέγωνε
βοήσας, ῥίμφα διώκοντες, τὰς δ᾽ οὐ λάθεν ὠκύαλος νηῦς ἐγγύθεν ὀρνυμένη, λιγυρὴν δ᾽ ἔντυνον ἀοιδήν· "δεῦρ᾽ ἄγ᾽ ἰών, πολύαιν᾽ Ὀδυσεῦ, μέγα κῦδος Ἀχαιῶν, νῆα κατάστησον, ἵνα νωιτέρην ὄπ ἀκούσῃς. |
185 |
Toen wij nu zo ver verwijderd waren als te beroepen is, in snelle vaart, ontging hen toch niet dat een snelvarend schip in hun buurt kwam, en zij hieven een helder gezang aan: "Kom toch hier, vermaarde Odysseus, beroemde held van de Grieken, en leg aan met je schip om ons beider gezang te beluisteren. |
οὐ γάρ πώ τις τῇδε παρήλασε νηὶ μελαίνῃ, πρίν γ᾽ ἡμέων μελίγηρυν ἀπὸ στομάτων ὄπ᾽ ἀκοῦσαι, ἀλλ᾽ ὅ γε τερψάμενος νεῖται καὶ πλείονα εἰδώς. ἴδμεν γάρ τοι πάνθ᾽ ὅσ᾽ ἐνὶ Τροίῃ εὐρείῃ Ἀργεῖοι Τρῶές τε θεῶν ἰότητι μόγησαν, |
190 |
Nog nooit voer hier iemand voorbij op zijn donkere schip,
voordat hij het zoete gezang had gehoord uit onze monden, maar opgemonterd en met grotere kennis vaar je dan verder; wij weten heus al wat de Grieken en Trojanen doorstonden in het wijde Troje door de wil van de goden, |
ἴδμεν δ᾽, ὅσσα γένηται ἐπὶ χθονὶ
πουλυβοτείρῃ". ὣς φάσαν ἱεῖσαι ὄπα κάλλιμον· αὐτὰρ ἐμὸν κῆρ ἤθελ᾽ ἀκουέμεναι, λῦσαί τ᾽ ἐκέλευον ἑταίρους ὀφρύσι νευστάζων· οἱ δὲ προπεσόντες ἔρεσσον. αὐτίκα δ᾽ ἀνστάντες Περιμήδης Εὐρύλοχός τε |
195 |
wij weten ook alles wat er plaatsvindt op de vruchtbare
aarde". Zo zongen zij een wondermooi lied; en ik wilde dolgraag gaan luisteren en probeerde mijn mannen opdracht te geven mij los te maken door te trekken met mijn wenkbrauwen. Maar zij stortten zich op het roeien. Gehaast stonden Perimedes en Eurylochos op, |
πλείοσί μ᾽ ἐν δεσμοῖσι δέον μᾶλλόν τε
πίεζον. αὐτὰρ ἐπεὶ δὴ τάς γε παρήλασαν, οὐδ᾽ ἔτ᾽ ἔπειτα φθογγῆς Σειρήνων ἠκούομεν οὐδέ τ᾽ ἀοιδῆς, αἶψ᾽ ἀπὸ κηρὸν ἕλοντο ἐμοὶ ἐρίηρες ἑταῖροι, ὅν σφιν ἐπ᾽ ὠσὶν ἄλειψ᾽, ἐμέ τ᾽ ἐκ δεσμῶν ἀνέλυσαν. |
200 |
bonden mij met meer touwen vast en knevelden me nog meer. Maar toen we ze gepasseerd waren en wij hun stem en gezang niet meer konden horen, haalden mijn trouwe mannen de was weer uit hun oren, die ik in hun oren gesmeerd had, en mij bevrijdden ze van mijn boeien. |
201 - 221: De Dwaalrotsen |
||
ἀλλ᾽ ὅτε δὴ τὴν νῆσον ἐλείπομεν, αὐτίκ᾽
ἔπειτα καπνὸν καὶ μέγα κῦμα ἴδον καὶ δοῦπον ἄκουσα. τῶν δ᾽ ἄρα δεισάντων ἐκ χειρῶν ἔπτατ᾽ ἐρετμά, βόμβησαν δ᾽ ἄρα πάντα κατὰ ῥόον· ἔσχετο δ᾽ αὐτοῦ νηῦς, ἐπεὶ οὐκέτ᾽ ἐρετμὰ προήκεα χερσὶν ἔπειγον. |
205 |
- Maar toen wij dat eiland achter ons lieten, zag ik al gauw rook en hoge golven en ik hoorde gedreun. Van angst glipten de riemen van mijn mannen uit hun handen, en de uiteinden vielen plat op de stroming; de boot kwam daar tot stilstand, omdat ze de spitse riemen niet meer met handen voortstuwden. |
αὐτὰρ ἐγὼ διὰ νηὸς ἰὼν ὤτρυνον ἑταίρους μειλιχίοις ἐπέεσσι παρασταδὸν ἄνδρα ἕκαστον· " ὦ φίλοι, οὐ γάρ πώ τι κακῶν ἀδαήμονές εἰμεν· οὐ μὲν δὴ τόδε μεῖζον ἕπει κακόν, ἢ ὅτε Κύκλωψ εἴλει ἐνὶ σπῆι γλαφυρῷ κρατερῆφι βίηφιν· |
210 |
Ik maakte een rondgang over het schip en bleef staan bij
elke man en sprak hem bemoedigend toe met vriendelijke woorden: "Vrienden, wij hebben al eerder ellende doorstaan. Dit is geen groter onheil dan toen de Kykloop ons opsloot in zijn gewelfde grot met veel krachtsvertoon: |
ἀλλὰ καὶ ἔνθεν ἐμῇ ἀρετῇ, βουλῇ τε νόῳ τε, ἐκφύγομεν, καί που τῶνδε μνήσεσθαι ὀίω. νῦν δ᾽ ἄγεθ᾽, ὡς ἂν ἐγὼ εἴπω, πειθώμεθα πάντες. ὑμεῖς μὲν κώπῃσιν ἁλὸς ῥηγμῖνα βαθεῖαν τύπτετε κληίδεσσιν ἐφήμενοι, αἴ κέ ποθι Ζεὺς |
215 |
toch zijn we ook daaruit ontsnapt door mijn moedige,
vindingrijke brein, zo denk ik dat we ook aan deze bedreigingen wel eens terugdenken. Kom op nu, laten we allemaal te werk gaan zoals ik ga zeggen. Slaan jullie de diepe zeebranding met jullie riemen en blijf aan de dollen, in de hoop dat Zeus |
δώῃ τόνδε γ᾽ ὄλεθρον ὑπεκφυγέειν καὶ
ἀλύξαι· σοὶ δέ, κυβερνῆθ᾽, ὧδ᾽ ἐπιτέλλομαι· ἀλλ᾽ ἐνὶ θυμῷ βάλλευ, ἐπεὶ νηὸς γλαφυρῆς οἰήια νωμᾷς. τούτου μὲν καπνοῦ καὶ κύματος ἐκτὸς ἔεργε νῆα, σὺ δὲ σκοπέλου ἐπιμαίεο, μή σε λάθῃσι κεῖσ᾽ ἐξορμήσασα καὶ ἐς κακὸν ἄμμε βάλῃσθα. ὣς ἐφάμην, οἱ δ᾽ ὦκα ἐμοῖς ἐπέεσσι πίθοντο. |
220 |
ons vergunt dit gevaar te ontlopen en te ontvluchten. Maar jou, stuurman, draag ik het volgende op: knoop het goed in je oren, want de besturing van ons gewelfde schip ligt in jouw handen. Houd het schip buiten die rook en de golven, en scheer vlak langs de rots, zodat het schip niet ongemerkt naar de andere kant op drift raakt en je ons naar de ondergang drijft". Dat zei ik, en zij gaven gretig gehoor aan mijn woorden. |
222 - 259: Skylla en Charybdis |
||
Σκύλλην δ᾽ οὐκέτ᾽ ἐμυθεόμην, ἄπρηκτον
ἀνίην, μή πώς μοι δείσαντες ἀπολλήξειαν ἑταῖροι εἰρεσίης, ἐντὸς δὲ πυκάζοιεν σφέας αὐτούς. |
225 |
- Van de Skylla, dat onhanteerbare gevaar, zei ik nog
niets, uit angst dat mijn mannen, bang geworden, het roeien erbij zouden laten zitten en in het ruim zouden onderduiken. |
καὶ τότε δὴ Κίρκης μὲν ἐφημοσύνης
ἀλεγεινῆς λανθανόμην, ἐπεὶ οὔ τί μ᾽ ἀνώγει θωρήσσεσθαι· αὐτὰρ ἐγὼ καταδὺς κλυτὰ τεύχεα καὶ δύο δοῦρε μάκρ᾽ ἐν χερσὶν ἑλὼν εἰς ἴκρια νηὸς ἔβαινον πρῴρης· ἔνθεν γάρ μιν ἐδέγμην πρῶτα φανεῖσθαι |
230 |
Toen vergat ik de moeilijke opdracht van Kirke: want zij had mij aangespoord me niet te bewapenen. Ik echter trok nu mijn stralende wapenrusting aan, nam twee fikse lansen ter hand en posteerde me op het dek van het schip aan de voorkant; vanaf dat punt verwachtte ik dat Skylla, het rotsmonster, |
Σκύλλην πετραίην, ἥ μοι φέρε πῆμ᾽
ἑτάροισιν. οὐδέ πῃ ἀθρῆσαι δυνάμην, ἔκαμον δέ μοι ὄσσε πάντῃ παπταίνοντι πρὸς ἠεροειδέα πέτρην. ἡμεῖς μὲν στεινωπὸν ἀνεπλέομεν γοόωντες· ἔνθεν μὲν Σκύλλη, ἑτέρωθι δὲ δῖα Χάρυβδις |
235 |
het eerst zou verschijnen om mijn mannen te molesteren. Maar nergens kon ik haar traceren; ik vermoeide mijn ogen met overal te loeren naar de nevelomhulde rots. Zo voeren wij onder zuchten de zeeëngte binnen, waar aan de ene kant Skylla dreigde, aan de andere kant slorpte |
δεινὸν ἀνερροίβδησε θαλάσσης ἁλμυρὸν ὕδωρ. ἦ τοι ὅτ᾽ ἐξεμέσειε, λέβης ὣς ἐν πυρὶ πολλῷ πᾶσ᾽ ἀναμορμύρεσκε κυκωμένη, ὑψόσε δ᾽ ἄχνη ἄκροισι σκοπέλοισιν ἐπ᾽ ἀμφοτέροισιν ἔπιπτεν· ἀλλ᾽ ὅτ᾽ ἀναβρόξειε θαλάσσης ἁλμυρὸν ὕδωρ, |
240 |
de goddelijke Charybdis onheilspellend het zilte zeewater
binnen. Werkelijk, wanneer ze het weer uitbraakte, ziedde ze kolkend als een ketel op een groot vuur en hoog spatte het schuim op tegen de beide rotsen. Maar wanneer ze het zilte zeewater opslorpte, |
πᾶσ᾽ ἔντοσθε φάνεσκε κυκωμένη, ἀμφὶ δὲ
πέτρη δεινὸν ἐβεβρύχει, ὑπένερθε δὲ γαῖα φάνεσκε ψάμμῳ κυανέη· τοὺς δὲ χλωρὸν δέος ᾕρει. ἡμεῖς μὲν πρὸς τὴν ἴδομεν δείσαντες ὄλεθρον· τόφρα δέ μοι Σκύλλη γλαφυρῆς ἐκ νηὸς ἑταίρους |
245 |
werd ze telkens van binnen helemaal zichtbaar, een
kolking, dan weergalmde de rots ijzingwekkend, en beneden verscheen dan de bodem donkergekleurd door de modder: de vale vrees greep hen aan. Bij het zien van dit monster vreesden wij de ondergang, maar intussen greep de Skylla zes van mijn mannen |
ἓξ ἕλεθ᾽, οἳ χερσίν τε βίηφί τε φέρτατοι
ἦσαν. σκεψάμενος δ᾽ ἐς νῆα θοὴν ἅμα καὶ μεθ᾽ ἑταίρους ἤδη τῶν ἐνόησα πόδας καὶ χεῖρας ὕπερθεν ὑψόσ᾽ ἀειρομένων· ἐμὲ δὲ φθέγγοντο καλεῦντες ἐξονομακλήδην, τότε γ᾽ ὕστατον, ἀχνύμενοι κῆρ. |
250 |
uit het gewelfde schip, de besten in armkracht. Ik keek om naar mijn snelle schip en mijn mannen maar zag hen al spartelen met voeten en handen boven hun hoofd terwijl ze hoog opgetild werden: zij schreeuwden naar mij en riepen mijn naam, toen voor het laatst, in hun doodsangst. |
ὡς δ᾽ ὅτ᾽ ἐπὶ προβόλῳ ἁλιεὺς περιμήκεϊ
ῥάβδῳ ἰχθύσι τοῖς ὀλίγοισι δόλον κατὰ εἴδατα βάλλων ἐς πόντον προΐησι βοὸς κέρας ἀγραύλοιο, ἀσπαίροντα δ᾽ ἔπειτα λαβὼν ἔρριψε θύραζε, ὣς οἵ γ᾽ ἀσπαίροντες ἀείροντο προτὶ πέτρας· |
255 |
Zoals een visser op een kaap met een lange hengel voor visjes listig aas uitwerpt in de zee en zijn dobber van runderhoorn op wacht legt, en ze dan, als hij beet heeft, spartelend opslaat omhoog, zo werden zij spartelend omhoog gerukt naar de rotsen. |
αὐτοῦ δ᾽ εἰνὶ θύρῃσι κατήσθιε κεκληγῶτας χεῖρας ἐμοὶ ὀρέγοντας ἐν αἰνῇ δηιοτῆτι· οἴκτιστον δὴ κεῖνο ἐμοῖς ἴδον ὀφθαλμοῖσι πάντων, ὅσσ᾽ ἐμόγησα πόρους ἁλὸς ἐξερεείνων. |
|
Daar bij de ingang vrat hij hen op, terwijl zij kermden en hun armen uitstrekten naar mij in hun vreselijke doodstrijd: dat was wel het meest deerniswekkende van alles wat ik aan schouwspel meemaakte bij mijn zwerven op zee. |
260 - 373: De runderen van Helios |
||
αὐτὰρ ἐπεὶ πέτρας φύγομεν δεινήν τε
Χάρυβδιν Σκύλλην τ᾽, αὐτίκ᾽ ἔπειτα θεοῦ ἐς ἀμύμονα νῆσον ἱκόμεθ᾽· ἔνθα δ᾽ ἔσαν καλαὶ βόες εὐρυμέτωποι, πολλὰ δὲ ἴφια μῆλ᾽ Ὑπερίονος Ἠελίοιο. δὴ τότ᾽ ἐγὼν ἔτι πόντῳ ἐὼν ἐν νηὶ μελαίνῃ μυκηθμοῦ τ᾽ ἤκουσα βοῶν αὐλιζομενάων |
260 265 |
- Toen wij nu aan de rotsen van de verschrikkelijke
Charybdis en Skylla ontkomen waren, bereikten wij vervolgens het heerlijke eiland van de godheid: daar graasden prachtige runderen met brede koppen en veel vette schapen van Hyperion Helios. Al op zee hoorde ik op mijn donkere schip het geloei van de runderen in hun hof |
οἰῶν τε βληχήν· καί μοι ἔπος ἔμπεσε θυμῷ μάντηος ἀλαοῦ, Θηβαίου Τειρεσίαο, Κίρκης τ᾽ Αἰαίης, ἥ μοι μάλα πόλλ᾽ ἐπέτελλε νῆσον ἀλεύασθαι τερψιμβρότου Ἠελίοιο. δὴ τότ᾽ ἐγὼν ἑτάροισι μετηύδων ἀχνύμενος κῆρ· |
270 |
en het geblaat van de schapen. En toen schoot mij de
waarschuwing weer te binnen van de blinde ziener, de Thebaan Teiresias, en van Kirke op Aia, die mij met nadruk opgedragen hadden het eiland te vermijden van Helios, de vreugde van de mensheid. Daarop sprak ik tot mijn mannen, bedroefd in mijn hart: |
"κέκλυτέ μευ μύθων κακά περ πάσχοντες
ἑταῖροι, ὄφρ᾽ ὑμῖν εἴπω μαντήια Τειρεσίαο Κίρκης τ᾽ Αἰαίης, ἥ μοι μάλα πόλλ᾽ ἐπέτελλε νῆσον ἀλεύασθαι τερψιμβρότου Ἠελίοιο· ἔνθα γὰρ αἰνότατον κακὸν ἔμμεναι ἄμμιν ἔφασκεν. |
275 |
"Luister naar mijn woorden, mannen, hoe zwaar jullie het
ook hebben, opdat ik jullie de voorspellingen bekend maak van Teiresias en van Kirke van Aia, die mij op het hart drukten om het eiland van Helios, vreugde voor de mensheid, te mijden, want daar, zeiden ze, wacht de ernstigste bedreiging ons op. |
ἀλλὰ παρὲξ τὴν νῆσον ἐλαύνετε νῆα
μέλαιναν." ὣς ἐφάμην, τοῖσιν δὲ κατεκλάσθη φίλον ἦτορ. αὐτίκα δ᾽ Εὐρύλοχος στυγερῷ μ᾽ ἠμείβετο μύθῳ· "σχέτλιός εἰς, Ὀδυσεῦ· περί τοι μένος, οὐδέ τι γυῖα κάμνεις· ἦ ῥά νυ σοί γε σιδήρεα πάντα τέτυκται, |
280 |
Stuur dus ons donkere schip uit de buurt van het eiland". Dat zei ik, maar bij hen brak het hart, en direct antwoordde Eurylochos mij met schampere woorden: "Je bent wel hardvochtig, Odysseus, en onvermoeibaar van geest en van lichaam. Bij jou lijkt wel alles van ijzer vervaardigd, |
ὅς ῥ᾽ ἑτάρους καμάτῳ ἁδηκότας ἠδὲ καὶ ὕπνῳ οὐκ ἐάᾳς γαίης ἐπιβήμεναι, ἔνθα κεν αὖτε νήσῳ ἐν ἀμφιρύτῃ λαρὸν τετυκοίμεθα δόρπον, ἀλλ᾽ αὔτως διὰ νύκτα θοὴν ἀλάλησθαι ἄνωγας νήσου ἀποπλαγχθέντας ἐν ἠεροειδέι πόντῳ. |
285 |
dat je je mannen, die helemaal kapot zitten door moeheid
en slaap, niet toestaat aan land te gaan waar wij op dit zee-omstroomd eiland weer eens 'n heerlijke maaltijd zouden kunnen bereiden. Maar jij drijft maar door dat wij zo maar ronddolen door de verraderlijke nacht, weg van het eiland op een mistige zee. |
ἐκ νυκτῶν δ᾽ ἄνεμοι χαλεποί, δηλήματα
νηῶν, γίγνονται· πῇ κέν τις ὑπεκφύγοι αἰπὺν ὄλεθρον, ἤν πως ἐξαπίνης ἔλθῃ ἀνέμοιο θύελλα, ἢ Νότου ἢ Ζεφύροιο δυσαέος, οἵ τε μάλιστα νῆα διαρραίουσι θεῶν ἀέκητι ἀνάκτων. |
290 |
Uit de nacht komen hevige stormen voort, brengers van
schipbreuk. Waar zal men het steile verderf kunnen ontsnappen, als misschien een plotselinge orkaan ons zal overvallen vanuit het zuiden of het verraderlijke westen: die boren het meest toch schepen de grond in, ongeacht de wil van de goden. |
ἀλλ᾽ ἦ τοι νῦν μὲν πειθώμεθα νυκτὶ μελαίνῃ δόρπον θ᾽ ὁπλισόμεσθα θοῇ παρὰ νηὶ μένοντες, ἠῶθεν δ᾽ ἀναβάντες ἐνήσομεν εὐρέι πόντῳ". ὣς ἔφατ᾽ Εὐρύλοχος, ἐπὶ δ᾽ ᾔνεον ἄλλοι ἑταῖροι. καὶ τότε δὴ γίγνωσκον ὃ δὴ κακὰ μήδετο δαίμων, |
295 |
Nee, heus, laten we ons nu maar schikken naar de donkere
nacht en een maaltijd bereiden in de buurt van ons snelle schip, dan gaan we morgenochtend weer aan boord om de brede zee te bevaren". Dat zei Eurylochos en de andere mannen betoonden hun bijval. Toen drong het tot mij door dat een godheid het slecht met ons voorhad |
καί μιν φωνήσας ἔπεα πτερόεντα προσηύδων· "Εὐρύλοχ᾽, ἦ μάλα δή με βιάζετε μοῦνον ἐόντα. ἀλλ᾽ ἄγε νῦν μοι πάντες ὀμόσσατε καρτερὸν ὅρκον· εἴ κέ τιν᾽ ἠὲ βοῶν ἀγέλην ἢ πῶυ μέγ᾽ οἰῶν εὕρωμεν, μή πού τις ἀτασθαλίῃσι κακῇσιν |
300 |
en ik sprak met stemverheffing tot hem in duidelijke taal: "Eurylochos, jullie zetten tesamen mij in mijn eentje onder druk. Maar kom, zweer me nu allen met een bindende eed, dat niemand, als we een kudde runderen of een troep schapen aantreffen, door hopeloze overmoed |
ἢ βοῦν ἠέ τι μῆλον ἀποκτάνῃ· ἀλλὰ ἕκηλοι ἐσθίετε βρώμην, τὴν ἀθανάτη πόρε Κίρκη". ὣς ἐφάμην, οἱ δ᾽ αὐτίκ᾽ ἀπώμνυον, ὡς ἐκέλευον. αὐτὰρ ἐπεί ῥ᾽ ὄμοσάν τε τελεύτησάν τε τὸν ὅρκον, στήσαμεν ἐν λιμένι γλαφυρῷ ἐυεργέα νῆα |
305 |
een rund of een schaap doodt: eet nou tevreden het voedsel dat de onsterfelijke Kirke ons meegaf". Dat waren mijn woorden en zij zwoeren grif zoals ik bevolen had. Toen zij nu hun eed plechtig uitgesproken hadden, meerden wij ons goedgebouwde schip aan in een komvormige haven |
ἄγχ᾽ ὕδατος γλυκεροῖο, καὶ ἐξαπέβησαν
ἑταῖροι νηός, ἔπειτα δὲ δόρπον ἐπισταμένως τετύκοντο. αὐτὰρ ἐπεὶ πόσιος καὶ ἐδητύος ἐξ ἔρον ἕντο, μνησάμενοι δὴ ἔπειτα φίλους ἔκλαιον ἑταίρους, οὓς ἔφαγε Σκύλλη γλαφυρῆς ἐκ νηὸς ἑλοῦσα· |
310 |
dichtbij zoet water, en mijn mannen stapten uit de boot en maakten vakkundig een maaltijd gereed. - En toen zij naar hartelust gegeten hadden, rouwden ze ter nagedachtenis om de dierbare mannen die de Skylla uit het gewelfde schip had weggesleurd en verslonden. |
κλαιόντεσσι δὲ τοῖσιν ἐπήλυθε νήδυμος
ὕπνος. ἦμος δὲ τρίχα νυκτὸς ἔην, μετὰ δ᾽ ἄστρα βεβήκει, ὦρσεν ἔπι ζαῆν ἄνεμον νεφεληγερέτα Ζεὺς λαίλαπι θεσπεσίῃ, σὺν δὲ νεφέεσσι κάλυψε γαῖαν ὁμοῦ καὶ πόντον· ὀρώρει δ᾽ οὐρανόθεν νύξ. |
315 |
Terwijl zij nu jammerden bekroop hen een diepe slaap. Maar toen het derde deel van de nacht was gekomen en de sterren voorbij waren getrokken, wekte de wolkenverzamelaar Zeus een krachtige wind op met onbedaarlijke orkaankracht en met wolken bedekte hij aarde en zee; en uit de hemel daalde duisternis neer. |
ἦμος δ᾽ ἠριγένεια φάνη ῥοδοδάκτυλος Ἠώς, νῆα μὲν ὡρμίσαμεν κοῖλον σπέος εἰσερύσαντες. ἔνθα δ᾽ ἔσαν νυμφέων καλοὶ χοροὶ ἠδὲ θόωκοι· καὶ τότ᾽ ἐγὼν ἀγορὴν θέμενος μετὰ μῦθον ἔειπον· "ὦ φίλοι, ἐν γὰρ νηὶ θοῇ βρῶσίς τε πόσις τε |
320 |
Toen nu de vroeggeboren rozevingerige Dageraad aanbrak, trokken wij ons schip een grotholte binnen; daar waren mooie verblijven en dansplaatsen van de nimfen; en toen belegde ik een bijeenkomst en sprak in hun midden: "Vrienden, in ons snelle schip bevindt zich voedsel en drank. |
ἔστιν, τῶν δὲ βοῶν ἀπεχώμεθα, μή τι
πάθωμεν· δεινοῦ γὰρ θεοῦ αἵδε βόες καὶ ἴφια μῆλα, Ἠελίου, ὃς πάντ᾽ ἐφορᾷ καὶ πάντ᾽ ἐπακούει.᾽ "ὣς ἐφάμην, τοῖσιν δ᾽ ἐπεπείθετο θυμὸς ἀγήνωρ. μῆνα δὲ πάντ᾽ ἄλληκτος ἄη Νότος, οὐδέ τις ἄλλος |
325 |
Laten we dus afblijven van deze runderen, anders gaat het
mis met ons, want deze runderen en vette schapen zijn van een geduchte godheid, Helios, om precies te zijn, die alles ziet en alles hoort". Dat waren mijn woorden, en hun fiere gemoed toonde zich inschikkelijk. Maar een hele maand lang blies onafgebroken de wind uit het zuiden |
γίγνετ᾽ ἔπειτ᾽ ἀνέμων εἰ μὴ Εὖρός τε Νότος
τε. οἱ δ᾽ ἧος μὲν σῖτον ἔχον καὶ οἶνον ἐρυθρόν, τόφρα βοῶν ἀπέχοντο λιλαιόμενοι βιότοιο. ἀλλ᾽ ὅτε δὴ νηὸς ἐξέφθιτο ἤια πάντα, καὶ δὴ ἄγρην ἐφέπεσκον ἀλητεύοντες ἀνάγκῃ, |
330 |
en verder kwam er geen andere wind dan uit oost en uit
zuid. Zolang zij nu voedsel hadden en fonkelende wijn, bleven zij af van de runderen, bezorgd om hun hachje. Maar toen heel de voorraad van het schip opgeraakt was, en zij door honger rondzwierven op zoek naar buit, |
ἰχθῦς ὄρνιθάς τε, φίλας ὅ τι χεῖρας
ἵκοιτο, γναμπτοῖς ἀγκίστροισιν, ἔτειρε δὲ γαστέρα λιμός· δὴ τότ᾽ ἐγὼν ἀνὰ νῆσον ἀπέστιχον, ὄφρα θεοῖσιν εὐξαίμην, εἴ τίς μοι ὁδὸν φήνειε νέεσθαι. ἀλλ᾽ ὅτε δὴ διὰ νήσου ἰὼν ἤλυξα ἑταίρους, |
335 |
vissen en vogels, wat maar voor hun handen kwam, met kromme haken, omdat de honger hen kwelde, toen dan zonderde ik mij af op het eiland, om tot de goden te bidden in de hoop dat er één mij een uitweg zou tonen naar huis. Toen ik, op mijn tocht over het eiland, mijn mannen ontlopen was, |
χεῖρας νιψάμενος, ὅθ᾽ ἐπὶ σκέπας ἦν
ἀνέμοιο, ἠρώμην πάντεσσι θεοῖς οἳ Ὄλυμπον ἔχουσιν· οἱ δ᾽ ἄρα μοι γλυκὺν ὕπνον ἐπὶ βλεφάροισιν ἔχευαν. Εὐρύλοχος δ᾽ ἑτάροισι κακῆς ἐξήρχετο βουλῆς· "κέκλυτέ μευ μύθων κακά περ πάσχοντες ἑταῖροι. |
340 |
bad ik op een plek in de luwte, na mijn handen gewassen te
hebben, tot alle goden die de Olympos bewonen. Die echter strooiden een zoete slaap over mijn oogleden, en Eurylochos nam het initiatief tot een plan, verderfelijk voor mijn mannen: "Let op mijn woorden, vrienden in de ellende: |
πάντες μὲν στυγεροὶ θάνατοι δειλοῖσι
βροτοῖσι, λιμῷ δ᾽ οἴκτιστον θανέειν καὶ πότμον ἐπισπεῖν. ἀλλ᾽ ἄγετ᾽, Ἠελίοιο βοῶν ἐλάσαντες ἀρίστας ῥέξομεν ἀθανάτοισι, τοὶ οὐρανὸν εὐρὺν ἔχουσιν. εἰ δέ κεν εἰς Ἰθάκην ἀφικοίμεθα, πατρίδα γαῖαν, |
345 |
elke dood betekent een smart voor de ongelukkige mensen, maar het jammerlijkst is het door honger tenslotte om te komen. Maar kom, laten we de mooiste runderen van Helios verzamelen en offeren aan de onsterfelijken, die de wijde hemel bewonen. En als we op Ithaka aan zijn gekomen, ons vaderland, |
αἶψά κεν Ἠελίῳ Ὑπερίονι πίονα νηὸν τεύξομεν, ἐν δέ κε θεῖμεν ἀγάλματα πολλὰ καὶ ἐσθλά. εἰ δὲ χολωσάμενός τι βοῶν ὀρθοκραιράων νῆ᾽ ἐθέλῃ ὀλέσαι, ἐπὶ δ᾽ ἕσπωνται θεοὶ ἄλλοι, βούλομ᾽ ἅπαξ πρὸς κῦμα χανὼν ἀπὸ θυμὸν ὀλέσσαι, |
350 |
zullen we terstond voor Helios Hyperion een rijke tempel
oprichten en we zullen er veel mooie geschenken in plaatsen. En als hij in zijn woede om zijn rechtgehoornde runderen ons schip wil verloren doen gaan, en de andere goden daarin meegaan, dan wil ik toch liever ineens met een slok zeewater mijn leven verliezen |
ἢ δηθὰ στρεύγεσθαι ἐὼν ἐν νήσῳ ἐρήμῃ". ὣς ἔφατ᾽ Εὐρύλοχος, ἐπὶ δ᾽ ᾔνεον ἄλλοι ἑταῖροι. αὐτίκα δ᾽ Ἠελίοιο βοῶν ἐλάσαντες ἀρίστας ἐγγύθεν, οὐ γὰρ τῆλε νεὸς κυανοπρῴροιο βοσκέσκονθ᾽ ἕλικες καλαὶ βόες εὐρυμέτωποι· |
355 |
dan langdurig wegteren op een afgelegen eiland". Dat zei Eurylochos, en de anderen vielen hem bij. En prompt dreven ze de beste runderen van Helios bijeen, van vlakbij, want niet ver van het schip met donkere voorsteven graasden mooie runderen, met gedraaide horens op hun brede koppen. |
τὰς δὲ περίστησάν τε καὶ εὐχετόωντο
θεοῖσιν, φύλλα δρεψάμενοι τέρενα δρυὸς ὑψικόμοιο· οὐ γὰρ ἔχον κρῖ λευκὸν ἐυσσέλμου ἐπὶ νηός. αὐτὰρ ἐπεί ῥ᾽ εὔξαντο καὶ ἔσφαξαν καὶ ἔδειραν, μηρούς τ᾽ ἐξέταμον κατά τε κνίσῃ ἐκάλυψαν |
360 |
Daar gingen de mannen omheen staan en baden tot de goden, na het plukken van bloeiende blaadjes van een eik met hoog loof; want zij hadden geen wit offermeel op het schip met goede roeibanken. En toen zij gebeden hadden en geslacht en gevild, sneden zij de schenkels eruit en omwikkelden die met vet |
δίπτυχα ποιήσαντες, ἐπ᾽ αὐτῶν δ᾽
ὠμοθέτησαν. οὐδ᾽ εἶχον μέθυ λεῖψαι ἐπ᾽ αἰθομένοις ἱεροῖσιν, ἀλλ᾽ ὕδατι σπένδοντες ἐπώπτων ἔγκατα πάντα. αὐτὰρ ἐπεὶ κατὰ μῆρ᾽ ἐκάη καὶ σπλάγχνα πάσαντο, μίστυλλόν τ᾽ ἄρα τἆλλα καὶ ἀμφ᾽ ὀβελοῖσιν ἔπειραν. |
365 |
en zij klapten die dubbel en legden er rauwe stukjes vlees
op. Zij hadden geen wijn meer om op de sudderende offergaven te plengen, maar plengend met water roosterden zij alle ingewanden. Toen de schenkels verbrand waren en zij de ingewanden geproefd hadden, hakten zij de rest klein en staken het aan speten. |
καὶ τότε μοι βλεφάρων ἐξέσσυτο νήδυμος
ὕπνος, βῆν δ᾽ ἰέναι ἐπὶ νῆα θοὴν καὶ θῖνα θαλάσσης. ἀλλ᾽ ὅτε δὴ σχεδὸν ἦα κιὼν νεὸς ἀμφιελίσσης, καὶ τότε με κνίσης ἀμφήλυθεν ἡδὺς ἀυτμή. οἰμώξας δὲ θεοῖσι μέγ᾽ ἀθανάτοισι γεγώνευν· |
370 |
- En toen verdween de zoete slaap van mijn oogleden en ging ik op weg naar het snelle schip aan het strand van de zee. Maar toen ik al vlakbij het schip, gekromd aan weerszijden, was gekomen, omgaf mij de heerlijke geur van offerdamp. In gejammer barstte ik uit en ik riep luid tot de onsterfelijke goden: |
"Ζεῦ πάτερ ἠδ᾽ ἄλλοι μάκαρες θεοὶ αἰὲν
ἐόντες, ἦ με μάλ᾽ εἰς ἄτην κοιμήσατε νηλέι ὕπνῳ. οἱ δ᾽ ἕταροι μέγα ἔργον ἐμητίσαντο μένοντες". |
|
"Vader Zeus en andere gelukzalige, eeuwige goden, werkelijk, tot mijn ondergang bracht u mij in onbedwingbare slaap. Want mijn mannen, die achterbleven, bedachten een grote wandaad". |
374 - 390: De woede van Helios |
||
ὠκέα δ᾽ Ἠελίῳ Ὑπερίονι ἄγγελος ἦλθε Λαμπετίη τανύπεπλος, ὅ οἱ βόας ἔκταμεν ἡμεῖς. |
375 |
- Snel bracht Lampetia, in haar fijne gewaad, de
gebeurtenis over aan Helios Hyperion: dat wij zijn runderen geslacht hadden. |
αὐτίκα δ᾽ ἀθανάτοισι μετηύδα χωόμενος κῆρ· "Ζεῦ πάτερ ἠδ᾽ ἄλλοι μάκαρες θεοὶ αἰὲν ἐόντες, τῖσαι δὴ ἑτάρους Λαερτιάδεω Ὀδυσῆος, οἵ μευ βοῦς ἔκτειναν ὑπέρβιον, ᾗσιν ἐγώ γε χαίρεσκον μὲν ἰὼν εἰς οὐρανὸν ἀστερόεντα, |
380 |
En terstond sprak hij ziedend tot de onsterfelijken: "Vader Zeus en de andere gelukzalige, eeuwige goden, straf dan de mannen van Laërtes' zoon Odysseus, die in hun overmoed mijn runderen slachtten, waarover ik steeds mij verheugde als ik naar de sterrenrijke hemel opging |
ἠδ᾽ ὁπότ᾽ ἂψ ἐπὶ γαῖαν ἀπ᾽ οὐρανόθεν
προτραποίμην. εἰ δέ μοι οὐ τίσουσι βοῶν ἐπιεικέ᾽ ἀμοιβήν, δύσομαι εἰς Ἀίδαο καὶ ἐν νεκύεσσι φαείνω". τὸν δ᾽ ἀπαμειβόμενος προσέφη νεφεληγερέτα Ζεύς· "Ἠέλι᾽, ἦ τοι μὲν σὺ μετ᾽ ἀθανάτοισι φάεινε |
385 |
en daarna van de hemel weer terugging naar de aarde. Als zij me niet passend gestraft zullen worden, dan duik ik onder in de Hades en ga daar schijnen voor de schimmen". Tot hem nu ten antwoord sprak de wolkenverzamelaar Zeus: "Mijn beste Zon, blijf schijnen voor de onsterfelijken |
καὶ θνητοῖσι βροτοῖσιν ἐπὶ ζείδωρον
ἄρουραν· τῶν δέ κ᾽ ἐγὼ τάχα νῆα θοὴν ἀργῆτι κεραυνῷ τυτθὰ βαλὼν κεάσαιμι μέσῳ ἐνὶ οἴνοπι πόντῳ. ταῦτα δ᾽ ἐγὼν ἤκουσα Καλυψοῦς ἠυκόμοιο· ἡ δ᾽ ἔφη Ἑρμείαο διακτόρου αὐτὴ ἀκοῦσαι. |
390 |
en op de graanschenkende aarde voor de stervelingen. Ik zal van hen dra het snelle schip treffen met mijn flikkerende bliksem en het kort en klein slaan midden op de wijnkleurige zee". - Dit heb ik zelf gehoord van Kalypso met de mooie vlecht en die zei het vernomen te hebben van Hermes, de begeleider. |
391 - 425: Alleen Odysseus overleeft een schipbreuk |
||
αὐτὰρ ἐπεί ῥ᾽ ἐπὶ νῆα κατήλυθον ἠδὲ
θάλασσαν, νείκεον ἄλλοθεν ἄλλον ἐπισταδόν, οὐδέ τι μῆχος εὑρέμεναι δυνάμεσθα, βόες δ᾽ ἀποτέθνασαν ἤδη. τοῖσιν δ᾽ αὐτίκ᾽ ἔπειτα θεοὶ τέραα προύφαινον· εἷρπον μὲν ῥινοί, κρέα δ᾽ ἀμφ᾽ ὀβελοῖσι μεμύκει, |
395 |
- Toen ik dan bij het schip en de zee teruggekeerd was, schold ik de een na de ander in zijn gezicht uit, maar we konden geen uitweg meer vinden: de runderen waren toch al dood. Daarop toonden de goden hen nog wonderlijke tekens: de huiden kropen leeg voort en het vlees loeide aan het braadspit, |
ὀπταλέα τε καὶ ὠμά, βοῶν δ᾽ ὣς γίγνετο
φωνή. ἑξῆμαρ μὲν ἔπειτα ἐμοὶ ἐρίηρες ἑταῖροι δαίνυντ᾽ Ἠελίοιο βοῶν ἐλάσαντες ἀρίστας· ἀλλ᾽ ὅτε δὴ ἕβδομον ἦμαρ ἐπὶ Ζεὺς θῆκε Κρονίων, καὶ τότ᾽ ἔπειτ᾽ ἄνεμος μὲν ἐπαύσατο λαίλαπι θύων, |
400 |
zowel gebraden als rauw: het geluid klonk als van levende
runderen. Zes dagen lang aten mijn scheepsmaten nog van dit vlees van de mooiste runderen van Helios die zij bijeengebracht hadden. Maar toen Kronos' zoon Zeus de zevende dag eraan toevoegde, toen ging de wind dan toch luwen na het razen van de storm. |
ἡμεῖς δ᾽ αἶψ᾽ ἀναβάντες ἐνήκαμεν εὐρέι
πόντῳ, ἱστὸν στησάμενοι ἀνά θ᾽ ἱστία λεύκ᾽ ἐρύσαντες. ἀλλ᾽ ὅτε δὴ τὴν νῆσον ἐλείπομεν, οὐδέ τις ἄλλη φαίνετο γαιάων, ἀλλ᾽ οὐρανὸς ἠδὲ θάλασσα, δὴ τότε κυανέην νεφέλην ἔστησε Κρονίων |
405 |
Dadelijk gingen we aan boord en stuurden de volle zee op, en na de mast geplaatst te hebben hesen we de witte zeilen omhoog. Maar toen we het eiland achter ons hadden gelaten, en er nergens nog ander land te zien was, alleen maar hemel en zee, toen zond de zoon van Kronos een donkere bewolking |
νηὸς ὕπερ γλαφυρῆς, ἤχλυσε δὲ πόντος ὑπ᾽
αὐτῆς. ἡ δ᾽ ἔθει οὐ μάλα πολλὸν ἐπὶ χρόνον· αἶψα γὰρ ἦλθε κεκληγὼς Ζέφυρος μεγάλῃ σὺν λαίλαπι θύων, ἱστοῦ δὲ προτόνους ἔρρηξ᾽ ἀνέμοιο θύελλα ἀμφοτέρους· ἱστὸς δ᾽ ὀπίσω πέσεν, ὅπλα τε πάντα |
410 |
boven ons gewelfde schip en de zee werd daaronder duister. En ons schip voer een tijdlang niet veel meer, want al snel blies een gierende westerstorm met orkaankracht en het geweld van de storm reet beide maststagen aan flarden; en de mast viel achterover en alle tuigage vloog omlaag |
εἰς ἄντλον κατέχυνθ᾽. ὁ δ᾽ ἄρα πρυμνῇ ἐνὶ
νηὶ πλῆξε κυβερνήτεω κεφαλήν, σὺν δ᾽ ὀστέ᾽ ἄραξε πάντ᾽ ἄμυδις κεφαλῆς· ὁ δ᾽ ἄρ᾽ ἀρνευτῆρι ἐοικὼς κάππεσ᾽ ἀπ᾽ ἰκριόφιν, λίπε δ᾽ ὀστέα θυμὸς ἀγήνωρ. Ζεὺς δ᾽ ἄμυδις βρόντησε καὶ ἔμβαλε νηὶ κεραυνόν· |
415 |
in het ruim. De mast trof op het achterdek het hoofd van de stuurman en verbrijzelde in één klap heel zijn schedeldak; en als een duiker viel hij af van het dek, zijn dappere geest verliet zijn gebeente. Tegelijkertijd donderde Zeus en smeet de bliksem het schip in, |
ἡ δ᾽ ἐλελίχθη πᾶσα Διὸς πληγεῖσα κεραυνῷ, ἐν δὲ θεείου πλῆτο, πέσον δ᾽ ἐκ νηὸς ἑταῖροι. οἱ δὲ κορώνῃσιν ἴκελοι περὶ νῆα μέλαιναν κύμασιν ἐμφορέοντο, θεὸς δ᾽ ἀποαίνυτο νόστον. αὐτὰρ ἐγὼ διὰ νηὸς ἐφοίτων, ὄφρ᾽ ἀπὸ τοίχους |
420 |
en dat trilde in al zijn voegen, getroffen door de bliksem
van Zeus, het werd met zwavel gevuld en de mannen overboord geslingerd. Ze werden als zeemeeuwen door de golven in de buurt van het donkere schip meegevoerd, en een god ontnam hen de thuiskomst. Maar ik kroop snel rond door het schip, totdat een geweldige golf |
λῦσε κλύδων τρόπιος, τὴν δὲ ψιλὴν φέρε
κῦμα, ἐκ δέ οἱ ἱστὸν ἄραξε ποτὶ τρόπιν. αὐτὰρ ἐπ᾽ αὐτῷ ἐπίτονος βέβλητο, βοὸς ῥινοῖο τετευχώς· τῷ ῥ᾽ ἄμφω συνέεργον, ὁμοῦ τρόπιν ἠδὲ καὶ ἱστόν, ἑζόμενος δ᾽ ἐπὶ τοῖς φερόμην ὀλοοῖς ἀνέμοισιν. |
425 |
de kielbalk los had geslagen van de scheepswand zodat de
deining hem kaal ronddreef en hij sloeg ook de mast in de richting van de kielbalk; de stag, vervaardigd van rundleer, zat daar nog aan vast, : daarmee bond ik beide aaneen, de kielbalk samen met de mast, en daarop geklauterd liet ik mij door de dodelijke stormen meevoeren. |
426 - 453: Met zijn aankomst bij Kalypso is Odysseus' relaas rond |
||
ἔνθ᾽ ἦ τοι Ζέφυρος μὲν ἐπαύσατο λαίλαπι
θύων, ἦλθε δ᾽ ἐπὶ Νότος ὦκα, φέρων ἐμῷ ἄλγεα θυμῷ, ὄφρ᾽ ἔτι τὴν ὀλοὴν ἀναμετρήσαιμι Χάρυβδιν. παννύχιος φερόμην, ἅμα δ᾽ ἠελίῳ ἀνιόντι ἦλθον ἐπὶ Σκύλλης σκόπελον δεινήν τε Χάρυβδιν. |
430 |
- Toen luwde wel de westenwind met zijn storm maar er stak al spoedig een zuidenwind op, wat mij vervulde met zorg, dat ik nog eens de heilloze Charybdis trotseren moest. De hele nacht dreef ik verder en bij zonsopgang kwam ik aan bij de rots van de Skylla en de vreselijke Charybdis. |
ἡ μὲν ἀνερροίβδησε θαλάσσης ἁλμυρὸν ὕδωρ· αὐτὰρ ἐγὼ ποτὶ μακρὸν ἐρινεὸν ὑψόσ᾽ ἀερθείς, τῷ προσφὺς ἐχόμην ὡς νυκτερίς. οὐδέ πῃ εἶχον οὔτε στηρίξαι ποσὶν ἔμπεδον οὔτ᾽ ἐπιβῆναι· ῥίζαι γὰρ ἑκὰς εἶχον, ἀπήωροι δ᾽ ἔσαν ὄζοι, |
435 |
Die slurpte net het zoute water van de zee op en ik, omhooggesprongen naar de hoge vijgeboom, klemde mij daaraan vast als een vleermuis. Nergens kon ik ergens op iets stevigs steun krijgen voor mijn voeten of omhoog klimmen; want de wortels waren buiten bereik, en de takken hoog in de lucht, |
μακροί τε μεγάλοι τε, κατεσκίαον δὲ
Χάρυβδιν. νωλεμέως δ᾽ ἐχόμην, ὄφρ᾽ ἐξεμέσειεν ὀπίσσω ἱστὸν καὶ τρόπιν αὖτις· ἐελδομένῳ δέ μοι ἦλθον ὄψ᾽· ἦμος δ᾽ ἐπὶ δόρπον ἀνὴρ ἀγορῆθεν ἀνέστη κρίνων νείκεα πολλὰ δικαζομένων αἰζηῶν, |
440 |
groot en lang, zij beschaduwden de Charybdis. Vasthoudend klemde ik mij vast, totdat zij de mast en de kiel weer uit zou braken: en tot mijn vreugde kwamen ze na een tijd: rond de tijd dat een man van de markt opstaat voor het avondmaal, na beslechting van veel twisten van rechtzoekenden, |
τῆμος δὴ τά γε δοῦρα Χαρύβδιος ἐξεφαάνθη. ἧκα δ᾽ ἐγὼ καθύπερθε πόδας καὶ χεῖρε φέρεσθαι, μέσσῳ δ᾽ ἐνδούπησα παρὲξ περιμήκεα δοῦρα, ἑζόμενος δ᾽ ἐπὶ τοῖσι διήρεσα χερσὶν ἐμῇσι. Σκύλλην δ᾽ οὐκέτ᾽ ἔασε πατὴρ ἀνδρῶν τε θεῶν τε |
445 |
rond die tijd pas verscheen het balkwerk weer uit de
Charybdis. Ik liet handen en voeten los om te springen, en stortte neer vlak naast en tussen de balken, en daarop gezeten roeide ik met mijn handen erlangs. De vader van mensen en goden stond niet toe dat de Skylla |
εἰσιδέειν· οὐ γάρ κεν ὑπέκφυγον αἰπὺν
ὄλεθρον. ἔνθεν δ᾽ ἐννῆμαρ φερόμην, δεκάτῃ δέ με νυκτὶ νῆσον ἐς Ὠγυγίην πέλασαν θεοί, ἔνθα Καλυψὼ ναίει ἐυπλόκαμος, δεινὴ θεὸς αὐδήεσσα, ἥ μ᾽ ἐφίλει τ᾽ ἐκόμει τε. τί τοι τάδε μυθολογεύω; |
450 |
mij zag: ik zou anders het steile verderf niet ontsnapt
zijn. - Vandaar werd ik negen dagen meegesleurd, en in de tiende nacht voerden de goden mij naar het eiland Ogygia, waar Kalypso met mooie vlecht haar woning heeft, geduchte godin die mensentaal spreekt. Zij nam me op en onthaalde me. Maar wat zal ik dit verder nog vertellen? |
ἤδη γάρ τοι χθιζὸς ἐμυθεόμην ἐνὶ οἴκῳ σοί τε καὶ ἰφθίμῃ ἀλόχῳ· ἐχθρὸν δέ μοί ἐστιν αὖτις ἀριζήλως εἰρημένα μυθολογεύειν. |
|
Gisteren vertelde ik dit toch al in uw paleis aan u en uw koninklijke echtgenote. Nee, dit is geen aangename taak wat al duidelijk verteld is nog eens op te dissen. |
Lees verder in Boek 13 Terug naar het overzicht van de inhoud van de Odyssee |