Ὀδύσσεια λ


















1 - 22: Odysseus vaart naar het Dodenrijk


Boek 11 van de Odyssee van Homeros

1 - 22: Odysseus vaart naar het Dodenrijk.
23 - 50: Offers, bloed en schimmen.
51 - 83: Elpenor.
84 - 151: Teiresias.
152 - 224: Antikleia.
225 - 327: Heldinnen.
328 - 384: Intermezzo.
385 - 466: De schim van Agamemnon.
467 - 540: De schim van Achilleus.
541 - 567: De schim van Aias.
568 - 640: Minos, Orion, Tityos, Tantalos, Sisyfos, Herakles.








αὐτὰρ ἐπεί ῥ᾽ ἐπὶ νῆα κατήλθομεν ἠδὲ θάλασσαν,
νῆα μὲν ἂρ πάμπρωτον ἐρύσσαμεν εἰς ἅλα δῖαν,
ἐν δ᾽ ἱστὸν τιθέμεσθα καὶ ἱστία νηὶ μελαίνῃ,
ἐν δὲ τὰ μῆλα λαβόντες ἐβήσαμεν, ἂν δὲ καὶ αὐτοὶ
βαίνομεν ἀχνύμενοι θαλερὸν κατὰ δάκρυ χέοντες.




5
- Toen wij nu naar het schip en de zee waren afgedaald,
trokken we eerst het schip de stralende zee in,
richtten de mast op en hesen het zeil op het donkere schip.
Dan grepen we de schapen en brachten ze aan boord,
tenslotte scheepten we zelf in onder een stortvloed van tranen.
ἡμῖν δ᾽ αὖ κατόπισθε νεὸς κυανοπρῴροιο
ἴκμενον οὖρον ἵει πλησίστιον, ἐσθλὸν ἑταῖρον,
Κίρκη εὐπλόκαμος, δεινὴ θεὸς αὐδήεσσα.
ἡμεῖς δ᾽ ὅπλα ἕκαστα πονησάμενοι κατὰ νῆα
ἥμεθα· τὴν δ᾽ ἄνεμός τε κυβερνήτης τ᾽ ἴθυνε.




10
En van achter het schip met donkere steven zond Kirke met de mooie vlecht,
de godin die spreekt in mensentaal, ons een gunstige wind
die het zeil bolde, een kostbare metgezel.
En wij, ieder op zijn plaats op het schip,
wij deden ons werk; en de wind en de stuurman hielden haar op koers.
τῆς δὲ πανημερίης τέταθ᾽ ἱστία ποντοπορούσης·
δύσετό τ᾽ ἠέλιος σκιόωντό τε πᾶσαι ἀγυιαί.
ἡ δ᾽ ἐς πείραθ᾽ ἵκανε βαθυρρόου Ὠκεανοῖο.
ἔνθα δὲ Κιμμερίων ἀνδρῶν δῆμός τε πόλις τε,
ἠέρι καὶ νεφέλῃ κεκαλυμμένοι· οὐδέ ποτ᾽ αὐτοὺς




15
Haar zeil stond de hele dag strak gespannen, terwijl ze het water doorkliefde;
tenslotte ging de zon onder en alle wegen werden duister.
- Ons schip bereikte de grens van de diepstromende Oceaan.
Daar bevindt zich het volk en de stad der Kimmeriërs,
gehuld in een wolk van mist; want nooit
ἠέλιος φαέθων καταδέρκεται ἀκτίνεσσιν,
οὔθ᾽ ὁπότ᾽ ἂν στείχῃσι πρὸς οὐρανὸν ἀστερόεντα,
οὔθ᾽ ὅτ᾽ ἂν ἂψ ἐπὶ γαῖαν ἀπ᾽ οὐρανόθεν προτράπηται,
ἀλλ᾽ ἐπὶ νὺξ ὀλοὴ τέταται δειλοῖσι βροτοῖσι.
νῆα μὲν ἔνθ᾽ ἐλθόντες ἐκέλσαμεν, ἐκ δὲ τὰ μῆλα




20
bereikt hen de schitterende zon met zijn stralen,
noch als hij opgaat naar de hemel die met sterren bezaaid is,
noch als hij vanuit het zenith weer afdaalt naar de aarde,
een doodse duisternis ligt over de onfortuinlijke stervelingen.
Daar lieten wij ons schip het strand op lopen en we brachten de schapen
εἱλόμεθ᾽· αὐτοὶ δ᾽ αὖτε παρὰ ῥόον Ὠκεανοῖο
ᾔομεν, ὄφρ᾽ ἐς χῶρον ἀφικόμεθ᾽, ὃν φράσε Κίρκη.

aan land; en zelf stapten we voort langs de branding van de Oceaan,
totdat we kwamen bij de plaats die Kirke gewezen had.

23 - 50: Offers, bloed en schimmen



ἔνθ᾽ ἱερήια μὲν Περιμήδης Εὐρύλοχός τε
ἔσχον· ἐγὼ δ᾽ ἄορ ὀξὺ ἐρυσσάμενος παρὰ μηροῦ
βόθρον ὄρυξ᾽ ὅσσον τε πυγούσιον ἔνθα καὶ ἔνθα,


25
- Daar grepen Perimedes en Eurylochos de offerdieren vast,
ik trok mijn scherpe zwaard uit de schede
en groef een kuil van een el lang en breed.
ἀμφ᾽ αὐτῷ δὲ χοὴν χεόμην πᾶσιν νεκύεσσι,
πρῶτα μελικρήτῳ, μετέπειτα δὲ ἡδέι οἴνῳ,
τὸ τρίτον αὖθ᾽ ὕδατι· ἐπὶ δ᾽ ἄλφιτα λευκὰ πάλυνον.
πολλὰ δὲ γουνούμην νεκύων ἀμενηνὰ κάρηνα,
ἐλθὼν εἰς Ἰθάκην στεῖραν βοῦν, ἥ τις ἀρίστη,




30
Daaromheen goot ik een plengoffer uit voor alle doden,
eerst van een honingdrank, daarna van een zoete wijn,
een derde weer van water, en ik strooide daarover wit offermeel uit.
Vurig beloofde ik de bleke schimmengestalten
een koe te slachten bij thuiskomst op Ithaka in mijn paleis,
ῥέξειν ἐν μεγάροισι πυρήν τ᾽ ἐμπλησέμεν ἐσθλῶν,
Τειρεσίῃ δ᾽ ἀπάνευθεν ὄιν ἱερευσέμεν οἴῳ
παμμέλαν᾽, ὃς μήλοισι μεταπρέπει ἡμετέροισι.
τοὺς δ᾽ ἐπεὶ εὐχωλῇσι λιτῇσί τε, ἔθνεα νεκρῶν,
ἐλλισάμην, τὰ δὲ μῆλα λαβὼν ἀπεδειροτόμησα




35
mijn beste, en de brandstapel met prachtige gaven te beladen,
en voor Teiresias afzonderlijk en apart nog een ooi,
een gitzwarte, de beste onder onze schapen.
Toen ik hen, de schimmenstammen, met mijn beloften en smekingen
toe had gesproken, nam ik de schapen en sneed ze de keel door
ἐς βόθρον, ῥέε δ᾽ αἷμα κελαινεφές· αἱ δ᾽ ἀγέροντο
ψυχαὶ ὑπὲξ Ἐρέβευς νεκύων κατατεθνηώτων.
νύμφαι τ᾽ ἠίθεοί τε πολύτλητοί τε γέροντες
παρθενικαί τ᾽ ἀταλαὶ νεοπενθέα θυμὸν ἔχουσαι,
πολλοὶ δ᾽ οὐτάμενοι χαλκήρεσιν ἐγχείῃσιν,




40
boven de kuil, en hun bloed stroomde erin, met donkere dampen.
Daar dromden toen uit de Onderwereld schimmen omheen van overledenen.
Jonge vrouwen en mannen, ook grijsaards bij leven beproefd,
en ook jonge meisjes met smart in hun jonge hart.
Veel krijgslieden ook, gewond door bronzen wapens,
ἄνδρες ἀρηίφατοι βεβροτωμένα τεύχε᾽ ἔχοντες·
οἳ πολλοὶ περὶ βόθρον ἐφοίτων ἄλλοθεν ἄλλος
θεσπεσίῃ ἰαχῇ· ἐμὲ δὲ χλωρὸν δέος ᾕρει.
δὴ τότ᾽ ἔπειθ᾽ ἑτάροισιν ἐποτρύνας ἐκέλευσα
μῆλα, τὰ δὴ κατέκειτ᾽ ἐσφαγμένα νηλέι χαλκῷ,




45
en gedood in de oorlog, gehuld in bloedbesmeurde wapenrusting:
Zij zwierven in grote getale aan alle kanten om de kuil
met erbarmelijk gehuil: een vale vrees bekroop mij.
Maar vervolgens beval ik mijn mannen met aandrang
de schapen die daar lagen, geslacht met meedogenloos brons,
δείραντας κατακῆαι, ἐπεύξασθαι δὲ θεοῖσιν,
ἰφθίμῳ τ᾽ Ἀΐδῃ καὶ ἐπαινῇ Περσεφονείῃ·
αὐτὸς δὲ ξίφος ὀξὺ ἐρυσσάμενος παρὰ μηροῦ
ἥμην, οὐδ᾽ εἴων νεκύων ἀμενηνὰ κάρηνα
αἵματος ἆσσον ἴμεν, πρὶν Τειρεσίαο πυθέσθαι.




50
te villen en te verbranden, en daarbij tot de goden te bidden,
de machtige Hades en de roemruchte Persefone.
Zelf trok ik mijn scherpe zwaard uit de schede
en hurkte neer, en niet liet ik de ijle gestalten der doden
dichterbij het bloed komen, alvorens ik Teiresias ondervraagd had.

51 - 83: Elpenor



πρώτη δὲ ψυχὴ Ἐλπήνορος ἦλθεν ἑταίρου·
οὐ γάρ πω ἐτέθαπτο ὑπὸ χθονὸς εὐρυοδείης·
σῶμα γὰρ ἐν Κίρκης μεγάρῳ κατελείπομεν ἡμεῖς
ἄκλαυτον καὶ ἄθαπτον, ἐπεὶ πόνος ἄλλος ἔπειγε.
τὸν μὲν ἐγὼ δάκρυσα ἰδὼν ἐλέησά τε θυμῷ,




55
- Als eerste kwam op mij toe de schim van Elpenor, mijn scheepsmaat,
nog niet was die namelijk begraven onder de wijde aarde;
want wij hadden hem achtergelaten in Kirke's paleis,
onbeweend en onbegraven, omdat een andere taak ons opjoeg.
Toen ik hem zag, kwamen tranen van deernis bij mij op
καί μιν φωνήσας ἔπεα πτερόεντα προσηύδων·
"Ἐλπῆνορ, πῶς ἦλθες ὑπὸ ζόφον ἠερόεντα;
ἔφθης πεζὸς ἰὼν ἢ ἐγὼ σὺν νηὶ μελαίνῃ".
ὣς ἐφάμην, ὁ δέ μ᾽ οἰμώξας ἠμείβετο μύθῳ·
"διογενὲς Λαερτιάδη, πολυμήχαν᾽ Ὀδυσσεῦ,




60
en ik bereikte hem met duidelijke woorden:
"Elpenor, hoe kwam jij hier beneden terecht in het nevelige duister?
Jij was hier nog eerder te voet dan ik op het donkere schip".
Dat zei ik, maar hij barstte los in gejammer en gaf mij ten antwoord:
"Van Zeus stammende zoon van Laertes, listenrijke Odysseus,
ἆσέ με δαίμονος αἶσα κακὴ καὶ ἀθέσφατος οἶνος.
Κίρκης δ᾽ ἐν μεγάρῳ καταλέγμενος οὐκ ἐνόησα
ἄψορρον καταβῆναι ἰὼν ἐς κλίμακα μακρήν,
ἀλλὰ καταντικρὺ τέγεος πέσον· ἐκ δέ μοι αὐχὴν
ἀστραγάλων ἐάγη, ψυχὴ δ᾽ Ἄϊδόσδε κατῆλθε.




65
met verblinding sloeg mij een daimon en de overvloed aan wijn.
In Kirkes paleis was ik gaan slapen maar lette er niet op
weer langs de grote trap naar beneden te gaan,
en viel regelrecht van het dak; en ik brak mijn nek
uit de wervels, en mijn schim daalde af naar de Hades.
νῦν δέ σε τῶν ὄπιθεν γουνάζομαι, οὐ παρεόντων,
πρός τ᾽ ἀλόχου καὶ πατρός, ὅ σ᾽ ἔτρεφε τυτθὸν ἐόντα,
Τηλεμάχου θ᾽, ὃν μοῦνον ἐνὶ μεγάροισιν ἔλειπες·
οἶδα γὰρ ὡς ἐνθένδε κιὼν δόμου ἐξ Ἀίδαο
νῆσον ἐς Αἰαίην σχήσεις ἐυεργέα νῆα·




70
Nu echter smeek ik je bij hen die we achterlieten en niet hier zijn,
bij je vrouw en je vader, die je grootbracht toen je nog jong was,
en bij Telemachos, die je in je paleis als enige naliet:
ik weet dat je hier weer vandaan komt, weg uit het Hadeshuis
en je goedgemaakte schip naar het eiland Aia zult varen:
ἔνθα σ᾽ ἔπειτα, ἄναξ, κέλομαι μνήσασθαι ἐμεῖο·
μή μ᾽ ἄκλαυτον ἄθαπτον ἰὼν ὄπιθεν καταλείπειν
νοσφισθείς, μή τοί τι θεῶν μήνιμα γένωμαι,
ἀλλά με κακκῆαι σὺν τεύχεσιν, ἅσσα μοι ἔστιν,
σῆμά τέ μοι χεῦαι πολιῆς ἐπὶ θινὶ θαλάσσης,




75
ik vraag je, meester, mij daar te gedenken:
en niet mij, daar teruggekomen, onbeweend en onbegraven te laten
met je rug naar mij toe, opdat ik geen oorzaak van woede word
bij de goden, nee verbrand mij met mijn spullen, al wat ik heb,
en werp voor mij een gedenkteken op aan de kust van de zee
ἀνδρὸς δυστήνοιο καὶ ἐσσομένοισι πυθέσθαι.
ταῦτά τέ μοι τελέσαι πῆξαί τ᾽ ἐπὶ τύμβῳ ἐρετμόν,
τῷ καὶ ζωὸς ἔρεσσον ἐὼν μετ᾽ ἐμοῖς ἑτάροισιν".
ὣς ἔφατ᾽, αὐτὰρ ἐγώ μιν ἀμειβόμενος προσέειπον·
"ταῦτά τοι, ὦ δύστηνε, τελευτήσω τε καὶ ἔρξω".




80
zodat ook de mens in de toekomst hoort van mij, ongelukkige.
Doe dat voor mij en zet op mijn graf ook de stuurriem,
waarmee ik bij leven roeide tussen mijn maats".
Dat zei hij, maar ik gaf hem als antwoord:
"Ongelukkige, dat zal ik regelen en doen".
νῶι μὲν ὣς ἐπέεσσιν ἀμειβομένω στυγεροῖσιν
ἥμεθ᾽, ἐγὼ μὲν ἄνευθεν ἐφ᾽ αἵματι φάσγανον ἴσχων,
εἴδωλον δ᾽ ἑτέρωθεν ἑταίρου πόλλ᾽ ἀγόρευεν·


Zo zaten wij samen te praten in een smartelijk gesprek,
ik aan de ene kant met mijn zwaard bij het bloed,
en de geest van mijn maat tegenover mij met een stortvloed van woorden.

84 - 151: Teiresias



ἦλθε δ᾽ ἐπὶ ψυχὴ μητρὸς κατατεθνηυίης,
Αὐτολύκου θυγάτηρ μεγαλήτορος Ἀντίκλεια,

85
- Op ons af kwam de schim van mijn gestorven moeder,
Antikleia, dochter van de grootmoedige Autolykos,
τὴν ζωὴν κατέλειπον ἰὼν εἰς Ἴλιον ἱρήν.
τὴν μὲν ἐγὼ δάκρυσα ἰδὼν ἐλέησά τε θυμῷ·
ἀλλ᾽ οὐδ᾽ ὣς εἴων προτέρην, πυκινόν περ ἀχεύων,
αἵματος ἆσσον ἴμεν, πρὶν Τειρεσίαο πυθέσθαι.
ἦλθε δ᾽ ἐπὶ ψυχὴ Θηβαίου Τειρεσίαο




90
die nog leefde bij mijn vertrek naar het godgewijde Ilios.
Bij het zien van haar kwamen tranen van deernis bij mij op,
maar toch, al was ik nog zo begaan, ik liet haar niet
dichter bij het bloed komen, voordat ik Teiresias gehoord had.
En daar kwam nu de schim van de Thebaan Teiresias
χρύσεον σκῆπτρον ἔχων, ἐμὲ δ᾽ ἔγνω καὶ προσέειπεν·
"διογενὲς Λαερτιάδη, πολυμήχαν᾽ Ὀδυσσεῦ,
τίπτ᾽ αὖτ᾽, ὦ δύστηνε, λιπὼν φάος ἠελίοιο
ἤλυθες, ὄφρα ἴδῃ νέκυας καὶ ἀτερπέα χῶρον;
ἀλλ᾽ ἀποχάζεο βόθρου, ἄπισχε δὲ φάσγανον ὀξύ,




95
zijn gouden scepter in zijn hand, en hij herkende mij en sprak tot mij:
"Van Zeus stammende zoon van Laërtes, listenrijke Odysseus,
waarom toch, ongelukkige, verliet je het zonlicht en kwam je
naar hier om de doden te zien en dit onverkwikkelijke gebied?
Wel, stap weg van de kuil en houd dat scherpe zwaard uit de buurt,
αἵματος ὄφρα πίω καί τοι νημερτέα εἴπω".
ὣς φάτ᾽, ἐγὼ δ᾽ ἀναχασσάμενος ξίφος ἀργυρόηλον
κουλεῷ ἐγκατέπηξ᾽. ὁ δ᾽ ἐπεὶ πίεν αἷμα κελαινόν,
καὶ τότε δή μ᾽ ἐπέεσσι προσηύδα μάντις ἀμύμων·
"νόστον δίζηαι μελιηδέα, φαίδιμ᾽ Ὀδυσσεῦ·




100
opdat ik bloed kan drinken en je naar waarheid bericht".
Zo sprak hij, en ik week achteruit en stak mijn zilveren zwaard
terug in de schede. Toen hij nu het donkere bloed had gedronken,
sprak de eerbiedwaardige ziener mij toe met de woorden:
"Een heerlijke terugkeer zoek je, schitterende Odysseus:
τὸν δέ τοι ἀργαλέον θήσει θεός· οὐ γὰρ ὀίω
λήσειν ἐννοσίγαιον, ὅ τοι κότον ἔνθετο θυμῷ
χωόμενος ὅτι οἱ υἱὸν φίλον ἐξαλάωσας.
ἀλλ᾽ ἔτι μέν κε καὶ ὣς κακά περ πάσχοντες ἵκοισθε,
αἴ κ᾽ ἐθέλῃς σὸν θυμὸν ἐρυκακέειν καὶ ἑταίρων,




105
maar een god zal je die moeilijk maken. Niet immers denk ik,
dat je aan de aardschudder zult ontkomen, die een wrok tegen jou opvatte,
woedend omdat jij zijn zoon blind hebt gemaakt.
Maar toch zullen jullie, ondanks veel tegenslag, thuis aankomen,
als je je hebzucht en die van je mannen in toom zult houden,
ὁππότε κε πρῶτον πελάσῃς ἐυεργέα νῆα
Θρινακίῃ νήσῳ, προφυγὼν ἰοειδέα πόντον,
βοσκομένας δ᾽ εὕρητε βόας καὶ ἴφια μῆλα
Ἠελίου, ὃς πάντ᾽ ἐφορᾷ καὶ πάντ᾽ ἐπακούει.
τὰς εἰ μέν κ᾽ ἀσινέας ἐάᾳς νόστου τε μέδηαι,




110
wanneer je eerst je goedgebouwd schip zult aanhouden
op het eiland Thrinakia, ontsnapt aan de nevelige zee,
en jullie runderen en schapenkudden zien grazen
van Helios, die toeziet op alles en ook alles beluistert.
Als je die dieren met rust laat en denkt aan je thuiskomst,
καί κεν ἔτ᾽ εἰς Ἰθάκην κακά περ πάσχοντες ἵκοισθε·
εἰ δέ κε σίνηαι, τότε τοι τεκμαίρομ᾽ ὄλεθρον,
νηί τε καὶ ἑτάροις. αὐτὸς δ᾽ εἴ πέρ κεν ἀλύξῃς,
ὀψὲ κακῶς νεῖαι, ὀλέσας ἄπο πάντας ἑταίρους,
νηὸς ἐπ᾽ ἀλλοτρίης· δήεις δ᾽ ἐν πήματα οἴκῳ,




115
dan zullen jullie Ithaka wel bereiken, zij het met veel ellende;
maar als je je aan hen vergrijpt, dan voorspel ik je een zekere ondergang
je schip en je mannen. En ook als je de dans weet te ontspringen,
dan zul je veel later pas terugkeren, erbarmelijk, met verlies van al je mannen,
op een schip van een ander. En ellende zul je aantreffen in je woning,
ἄνδρας ὑπερφιάλους, οἵ τοι βίοτον κατέδουσι
μνώμενοι ἀντιθέην ἄλοχον καὶ ἕδνα διδόντες.
ἀλλ᾽ ἦ τοι κείνων γε βίας ἀποτίσεαι ἐλθών·
αὐτὰρ ἐπὴν μνηστῆρας ἐνὶ μεγάροισι τεοῖσι
κτείνῃς ἠὲ δόλῳ ἢ ἀμφαδὸν ὀξέι χαλκῷ,




120
brutale lieden die je vermogen opmaken,
met bruidschatten dingend naar de hand van je goddelijke echtgenote.
Heus, je zult hun gewelddadig gedrag bij thuiskomst wel wreken.
maar als je die vrijers gedood zult hebben in je paleis,
met een list of openlijk met scherp brons,
ἔρχεσθαι δὴ ἔπειτα λαβὼν ἐυῆρες ἐρετμόν,
εἰς ὅ κε τοὺς ἀφίκηαι οἳ οὐκ ἴσασι θάλασσαν
ἀνέρες, οὐδέ θ᾽ ἅλεσσι μεμιγμένον εἶδαρ ἔδουσιν·
οὐδ᾽ ἄρα τοί γ᾽ ἴσασι νέας φοινικοπαρῄους
οὐδ᾽ ἐυήρε᾽ ἐρετμά, τά τε πτερὰ νηυσὶ πέλονται.




125
neem dan een goed hanteerbare roeispaan en ga op weg,
tot waar je bij mensen komt die de zee niet kennen
en die geen voedsel gebruiken waar zout in gemengd is;
en zij hebben geen weet van schepen met purperen snebben
noch van welgevormde riemen, die voor schepen als vleugels zijn.
σῆμα δέ τοι ἐρέω μάλ᾽ ἀριφραδές, οὐδέ σε λήσει·
ὁππότε κεν δή τοι συμβλήμενος ἄλλος ὁδίτης
φήῃ ἀθηρηλοιγὸν ἔχειν ἀνὰ φαιδίμῳ ὤμῳ,
καὶ τότε δὴ γαίῃ πήξας ἐυῆρες ἐρετμόν,
ῥέξας ἱερὰ καλὰ Ποσειδάωνι ἄνακτι,




130
Ik zal je een duidelijk teken meegeven, dan zal het je niet ontgaan:
wanneer je een andere reiziger ontmoet
die denkt dat je een dorsvlegel draagt op je schouder,
steek dan de goed bruikbare roeiriem in de aarde
en breng passende offers aan heerser Poseidon,
ἀρνειὸν ταῦρόν τε συῶν τ᾽ ἐπιβήτορα κάπρον,
οἴκαδ᾽ ἀποστείχειν ἔρδειν θ᾽ ἱερᾶς ἑκατόμβας
ἀθανάτοισι θεοῖσι, τοὶ οὐρανὸν εὐρὺν ἔχουσι,
πᾶσι μάλ᾽ ἑξείης. θάνατος δέ τοι ἐξ ἁλὸς αὐτῷ
ἀβληχρὸς μάλα τοῖος ἐλεύσεται, ὅς κέ σε πέφνῃ




135
een ram en een stier en een mannetjeszwijn,
en ga dan weer naar huis en breng een groots offer
aan de onsterfelijke goden die de wijde hemel bewonen,
aan allen op rij. Dan zal, waarlijk, jouzelf ver van zee
een zachte dood bereiken, die jouw einde zal brengen
γήραι ὕπο λιπαρῷ ἀρημένον· ἀμφὶ δὲ λαοὶ
ὄλβιοι ἔσσονται. τὰ δέ τοι νημερτέα εἴρω".
ὣς ἔφατ᾽, αὐτὰρ ἐγώ μιν ἀμειβόμενος προσέειπον·
"Τειρεσίη, τὰ μὲν ἄρ που ἐπέκλωσαν θεοὶ αὐτοί.
ἀλλ᾽ ἄγε μοι τόδε εἰπὲ καὶ ἀτρεκέως κατάλεξον·




140
als je verzwakt bent door een rustige ouderdom. En je zult
omringd zijn door vermogende burgers. Dat zeg ik je naar waarheid".
Zo sprak hij, ik gaf hem daarop ten antwoord:
"Teiresias, dat spinnen de goden zelf, dunkt me, toe.
Maar kom, zeg mij dit nu naar waarheid:
μητρὸς τήνδ᾽ ὁρόω ψυχὴν κατατεθνηυίης·
ἡ δ᾽ ἀκέουσ᾽ ἧσται σχεδὸν αἵματος, οὐδ᾽ ἑὸν υἱὸν
ἔτλη ἐσάντα ἰδεῖν οὐδὲ προτιμυθήσασθαι.
εἰπέ, ἄναξ, πῶς κέν με ἀναγνοίη τὸν ἐόντα;"
ὣς ἐφάμην, ὁ δέ μ᾽ αὐτίκ᾽ ἀμειβόμενος προσέειπεν·




145
ik zie hier de schim van mijn overleden moeder;
zij zit daar maar stil vlakbij het bloed en waagt het niet
haar zoon aan te zien of toe te spreken.
Zeg me, meester, hoe zij mij kan herkennen als wie ik ben?"
Dat zei ik, en hij sprak mij ten antwoord:
"ῥηΐδιόν τοι ἔπος ἐρέω καὶ ἐπὶ φρεσὶ θήσω.
ὅν τινα μέν κεν ἐᾷς νεκύων κατατεθνηώτων
αἵματος ἆσσον ἴμεν, ὁ δέ τοι νημερτὲς ἐνίψει·
ᾧ δέ κ᾽ ἐπιφθονέῃς, ὁ δέ τοι πάλιν εἶσιν ὀπίσσω".
ὣς φαμένη ψυχὴ μὲν ἔβη δόμον Ἄϊδος εἴσω
Τειρεσίαο ἄνακτος, ἐπεὶ κατὰ θέσφατ᾽ ἔλεξεν·




150

"Een eenvoudig antwoord zal ik je geven ter overweging:
Alwie je van de overledenen toestaat
dichterbij het bloed te komen, die zal je naar waarheid toespreken,
maar aan wie je het misgunt, die zal weer weggaan".
- Na deze woorden ging hij weer het rijk binnen van Hades,
de schim van meester Teiresias, nadat hij zijn voorspellingen gesproken had.

152 - 224: Antikleia



αὐτὰρ ἐγὼν αὐτοῦ μένον ἔμπεδον, ὄφρ᾽ ἐπὶ μήτηρ
ἤλυθε καὶ πίεν αἷμα κελαινεφές· αὐτίκα δ᾽ ἔγνω,
καί μ᾽ ὀλοφυρομένη ἔπεα πτερόεντα προσηύδα·
"τέκνον ἐμόν, πῶς ἦλθες ὑπὸ ζόφον ἠερόεντα



155
- Maar ik bleef daar op mijn plaats, totdat mijn moeder eraan kwam
en dronk van het donkerdampende bloed; direct herkende ze mij
en op klagende toon sprak ze tot mij de gevleugelde woorden:
"Mijn kind, hoe kon je hier in het nevelige duister geraken,
ζωὸς ἐών; χαλεπὸν δὲ τάδε ζωοῖσιν ὁρᾶσθαι.
μέσσῳ γὰρ μεγάλοι ποταμοὶ καὶ δεινὰ ῥέεθρα,
Ὠκεανὸς μὲν πρῶτα, τὸν οὔ πως ἔστι περῆσαι
πεζὸν ἐόντ᾽, ἢν μή τις ἔχῃ ἐυεργέα νῆα.
ἦ νῦν δὴ Τροίηθεν ἀλώμενος ἐνθάδ᾽ ἱκάνεις




160
terwijl je nog leeft? Het is gevaarlijk voor levenden om dit rijk te bezoeken.
Ertussen lopen toch grote rivieren en machtige stromen,
vooral de Okeanos, die je met geen mogelijkheid te voet
over kunt steken, nee, hoogstens met een goedgemaakt schip.
Kom je hier nu op je langdurige zwerftocht vanuit Troje
νηί τε καὶ ἑτάροισι πολὺν χρόνον; οὐδέ πω ἦλθες
εἰς Ἰθάκην, οὐδ᾽ εἶδες ἐνὶ μεγάροισι γυναῖκα;"
ὣς ἔφατ᾽, αὐτὰρ ἐγώ μιν ἀμειβόμενος προσέειπον·
"μῆτερ ἐμή, χρειώ με κατήγαγεν εἰς Ἀίδαο
ψυχῇ χρησόμενον Θηβαίου Τειρεσίαο·




165
per schip met je mannen? En ben je nog niet teruggeweest
op Ithaka, en heb je je vrouw nog niet gezien in je paleis?"
Zo sprak zij. Ik gaf haar dit als mijn antwoord:
"Mijn lieve moeder, dwang bracht mij naar de Hades beneden
om de schim van de Thebaan Teiresias te raadplegen.
οὐ γάρ πω σχεδὸν ἦλθον Ἀχαιΐδος, οὐδέ πω ἁμῆς
γῆς ἐπέβην, ἀλλ᾽ αἰὲν ἔχων ἀλάλημαι ὀιζύν,
ἐξ οὗ τὰ πρώτισθ᾽ ἑπόμην Ἀγαμέμνονι δίῳ
Ἴλιον εἰς ἐύπωλον, ἵνα Τρώεσσι μαχοίμην.
ἀλλ᾽ ἄγε μοι τόδε εἰπὲ καὶ ἀτρεκέως κατάλεξον·




170
Nee, nog niet kwam ik bij Griekenland aan en nog niet kon ik
voet zetten op ons land, maar tot mijn verdriet zwerf ik nog altijd rond,
sinds ik met de stralende Agamemnon meetrok naar
het paardenrijk Troje om tegen de Trojanen te vechten.
Maar kom, vertel mij dit eens precies en volledig:
τίς νύ σε κὴρ ἐδάμασσε τανηλεγέος θανάτοιο;
ἦ δολιχὴ νοῦσος, ἦ Ἄρτεμις ἰοχέαιρα
οἷς ἀγανοῖς βελέεσσιν ἐποιχομένη κατέπεφνεν;
εἰπὲ δέ μοι πατρός τε καὶ υἱέος, ὃν κατέλειπον,
ἢ ἔτι πὰρ κείνοισιν ἐμὸν γέρας, ἦέ τις ἤδη




175
wat voor meedogenloos doodslot werd u noodlottig?
Een langdurige ziekte? Of bezocht Artemis u, kwistig met pijlen,
en doodde zij u met haar pijnloze schichten?
Vertel me ook over m'n vader en zoon, die ik achter moest laten,
is in hun handen nog mijn bezit, of heeft al iemand anders
ἀνδρῶν ἄλλος ἔχει, ἐμὲ δ᾽ οὐκέτι φασὶ νέεσθαι.
εἰπὲ δέ μοι μνηστῆς ἀλόχου βουλήν τε νόον τε,
ἠὲ μένει παρὰ παιδὶ καὶ ἔμπεδα πάντα φυλάσσει
ἦ ἤδη μιν ἔγημεν Ἀχαιῶν ὅς τις ἄριστος".
ὣς ἐφάμην, ἡ δ᾽ αὐτίκ᾽ ἀμείβετο πότνια μήτηρ·




180
dat in handen, en denkt men dat ik niet meer terugkom?
Vertel mij ook wat er omgaat in mijn wettige vrouw
blijft zij nog bij haar zoon en weet zij alles te regelen,
of huwde haar al 'n andere Griek met de hoogste status".
Dat zei ik; daarop antwoordde mijn vorstelijke moeder:
"καὶ λίην κείνη γε μένει τετληότι θυμῷ
σοῖσιν ἐνὶ μεγάροισιν· ὀιζυραὶ δέ οἱ αἰεὶ
φθίνουσιν νύκτες τε καὶ ἤματα δάκρυ χεούσῃ.
σὸν δ᾽ οὔ πώ τις ἔχει καλὸν γέρας, ἀλλὰ ἕκηλος
Τηλέμαχος τεμένεα νέμεται καὶ δαῖτας ἐίσας




185
"Zeer zeker verblijft zij nog met een verdraagzaam gemoed
in je paleis; maar altijd verlopen haar dagen en nachten
in verdriet terwijl ze bittere tranen vergiet.
Maar jouw prachtig vermogen is nog niet in vreemde handen,
maar hardnekkig weet Telemachos jouw domein te beheren
δαίνυται, ἃς ἐπέοικε δικασπόλον ἄνδρ᾽ ἀλεγύνειν·
πάντες γὰρ καλέουσι. πατὴρ δὲ σὸς αὐτόθι μίμνει
ἀγρῷ, οὐδὲ πόλινδε κατέρχεται. οὐδέ οἱ εὐναὶ
δέμνια καὶ χλαῖναι καὶ ῥήγεα σιγαλόεντα,
ἀλλ᾽ ὅ γε χεῖμα μὲν εὕδει ὅθι δμῶες ἐνὶ οἴκῳ,




190
en neemt aan de maaltijd de plaats in die een ordebewaarder verdient;
want allen nodigen hem uit. Maar jouw vader blijft ginds op het land
en komt niet meer naar de stad. Niet meer beschikt hij over bedden
met mantels en glanzende spreien,
maar in de winter slaapt hij bij de slaven in huis,
ἐν κόνι ἄγχι πυρός, κακὰ δὲ χροῒ εἵματα εἷται·
αὐτὰρ ἐπὴν ἔθῃσι θέρος τεθαλυῖά τ᾽ ὀπώρη,
πάντῃ οἱ κατὰ γουνὸν ἀλωῆς οἰνοπέδοιο
φύλλων κεκλιμένων χθαμαλαὶ βεβλήαται εὐναί.
ἔνθ᾽ ὅ γε κεῖτ᾽ ἀχέων, μέγα δὲ φρεσὶ πένθος ἀέξει




195
in het zand bij de haard, en hij kleedt zich met schamele kleren;
maar wanneer het zomer wordt en overvloedige herfst,
dan liggen overal op de glooiing van de wijngaard
neergedwarrelde blaren op de grond die hem dienen als bed.
Daarop ligt hij dan in treurnis, en smart neemt dan toe in zijn geest
σὸν νόστον ποθέων, χαλεπὸν δ᾽ ἐπὶ γῆρας ἱκάνει.
οὕτω γὰρ καὶ ἐγὼν ὀλόμην καὶ πότμον ἐπέσπον·
οὔτ᾽ ἐμέ γ᾽ ἐν μεγάροισιν ἐύσκοπος ἰοχέαιρα
οἷς ἀγανοῖς βελέεσσιν ἐποιχομένη κατέπεφνεν,
οὔτε τις οὖν μοι νοῦσος ἐπήλυθεν, ἥ τε μάλιστα




200
in verlangen naar jouw terugkeer, want zijn ouderdom valt hem zwaar.
Daardoor ging ook ik dood en volbracht mijn leven op aarde:
niet doodde mij de de scherpziende pijlenrondstrooister
met haar pijnloze schichten naar mij toegekomen,
en ook niet besloop mij een ziekte, die meestal
τηκεδόνι στυγερῇ μελέων ἐξείλετο θυμόν·
ἀλλά με σός τε πόθος σά τε μήδεα, φαίδιμ᾽ Ὀδυσσεῦ,
σή τ᾽ ἀγανοφροσύνη μελιηδέα θυμὸν ἀπηύρα ".
ὣς ἔφατ᾽, αὐτὰρ ἐγώ γ᾽ ἔθελον φρεσὶ μερμηρίξας
μητρὸς ἐμῆς ψυχὴν ἑλέειν κατατεθνηυίης.




205
de kracht uit het lijf haalt met smartelijk kwijnen.
Nee, het gemis van jou en je geestkracht, heerlijke Odysseus,
en ook van jouw toewijding, beroofden mij van mijn levenskracht".
Dat zei ze, en ik wilde dolgraag, getroffen,
de schim van mijn gestorven moeder omarmen.
τρὶς μὲν ἐφωρμήθην, ἑλέειν τέ με θυμὸς ἀνώγει,
τρὶς δέ μοι ἐκ χειρῶν σκιῇ εἴκελον ἢ καὶ ὀνείρῳ
ἔπτατ᾽. ἐμοὶ δ᾽ ἄχος ὀξὺ γενέσκετο κηρόθι μᾶλλον,
καί μιν φωνήσας ἔπεα πτερόεντα προσηύδων·
"μῆτερ ἐμή, τί νύ μ᾽ οὐ μίμνεις ἑλέειν μεμαῶτα,




210
Driemaal deed ik een poging, want ik wilde haar dolgraag omhelzen,
drie maal ontglipte ze mijn armen als een schaduw of als een droombeeld.
En een vlammende pijn schoot op in mijn hart
en luidkeels sprak ik duidelijk tot haar:
"Moedertjelief, waarom geen omhelzing, terwijl ik daar zo naar verlang,
ὄφρα καὶ εἰν Ἀίδαο φίλας περὶ χεῖρε βαλόντε
ἀμφοτέρω κρυεροῖο τεταρπώμεσθα γόοιο;
ἦ τί μοι εἴδωλον τόδ᾽ ἀγαυὴ Περσεφόνεια
ὤτρυν᾽, ὄφρ᾽ ἔτι μᾶλλον ὀδυρόμενος στεναχίζω;"
ὣς ἐφάμην, ἡ δ᾽ αὐτίκ᾽ ἀμείβετο πότνια μήτηρ·




215
opdat wij beiden ook in de Hades onze armen
slaan om elkaar en in kille klachten samen troost zoeken?
Zond soms de trotse Persefone dit als een drogbeeld
voor mij, opdat ik meer nog treur in gejammer?"
Dat zei ik, en zij, mijn eerwaardige moeder antwoordde:
"ὤ μοι, τέκνον ἐμόν, περὶ πάντων κάμμορε φωτῶν,
οὔ τί σε Περσεφόνεια Διὸς θυγάτηρ ἀπαφίσκει,
ἀλλ᾽ αὕτη δίκη ἐστὶ βροτῶν, ὅτε τίς κε θάνῃσιν·
οὐ γὰρ ἔτι σάρκας τε καὶ ὀστέα ἶνες ἔχουσιν,
ἀλλὰ τὰ μέν τε πυρὸς κρατερὸν μένος αἰθομένοιο




220
"Ach, mijn kind, ongelukkigste held,
nee, niet misleidt jou Persefone, dochter van Zeus,
maar zo is het nu eenmaal bepaald voor de mens wanneer hij gestorven is:
want niet meer houden pezen zijn vlees en botten bijeen,
maar de kracht van het laaiende vuur doet dit alles te niet,
δαμνᾷ, ἐπεί κε πρῶτα λίπῃ λεύκ᾽ ὀστέα θυμός,
ψυχὴ δ᾽ ἠύτ᾽ ὄνειρος ἀποπταμένη πεπότηται.
ἀλλὰ φόωσδε τάχιστα λιλαίεο· ταῦτα δὲ πάντα
ἴσθ᾽, ἵνα καὶ μετόπισθε τεῇ εἴπῃσθα γυναικί."




wanneer eenmaal het leven de blanke botten verlaat,
en de ziel weg is gevlogen als een wegwiekende droom.
Maar haast je nu snel naar het daglicht, bewaar de herinnering
aan dit alles om het later je vrouw te vertellen".

225 - 327: Heldinnen



νῶι μὲν ὣς ἐπέεσσιν ἀμειβόμεθ᾽, αἱ δὲ γυναῖκες
ἤλυθον, ὤτρυνεν γὰρ ἀγαυὴ Περσεφόνεια,
ὅσσαι ἀριστήων ἄλοχοι ἔσαν ἠδὲ θύγατρες.
αἱ δ᾽ ἀμφ᾽ αἷμα κελαινὸν ἀολλέες ἠγερέθοντο,
αὐτὰρ ἐγὼ βούλευον ὅπως ἐρέοιμι ἑκάστην.
ἥδε δέ μοι κατὰ θυμὸν ἀρίστη φαίνετο βουλή·
225




230
- Wij beiden wisselden zo van gedachten, toen alle vrouwen naderden,
op bevel van de trotse Persefone,
de echtgenoten en dochters van de meest vooraanstaanden.
Zij drongen samen om het donkere bloed,
terwijl ik overwoog hoe ik elk afzonderlijk zou kunnen spreken.
Dit besluit leek me bij overleg wel het beste:
σπασσάμενος τανύηκες ἄορ παχέος παρὰ μηροῦ
οὐκ εἴων πίνειν ἅμα πάσας αἷμα κελαινόν.
αἱ δὲ προμνηστῖναι ἐπήισαν, ἠδὲ ἑκάστη
ὃν γόνον ἐξαγόρευεν· ἐγὼ δ᾽ ἐρέεινον ἁπάσας.
ἔνθ᾽ ἦ τοι πρώτην Τυρὼ ἴδον εὐπατέρειαν,




235
ik trok mijn zwaard met de scherpe punt van mijn stevige bovenbeen
en liet ze niet allen tegelijk het donkere bloed drinken.
Zo kwam de een na de ander dichterbij en
elk stelde zich voor, en zo ondervroeg ik hen allen.
Toen zag ik eerst Tyro, de edelgeborene,
ἣ φάτο Σαλμωνῆος ἀμύμονος ἔκγονος εἶναι,
φῆ δὲ Κρηθῆος γυνὴ ἔμμεναι Αἰολίδαο·
ἣ ποταμοῦ ἠράσσατ᾽ Ἐνιπῆος θείοιο,
ὃς πολὺ κάλλιστος ποταμῶν ἐπὶ γαῖαν ἵησι,
καί ῥ᾽ ἐπ᾽ Ἐνιπῆος πωλέσκετο καλὰ ῥέεθρα.




240
zij zei de dochter te zijn van de voorname Salmoneus,
en noemde zich de vrouw van Kretheus, zoon van Aiolos;
zij werd verliefd op de stroomgod Enipeus,
die als verreweg de mooiste rivier op de aarde voortstroomt,
en almaar dwaalde zij langs de prachtige stromen van Enipeus,
τῷ δ᾽ ἄρα εἰσάμενος γαιήοχος ἐννοσίγαιος
ἐν προχοῇς ποταμοῦ παρελέξατο δινήεντος·
πορφύρεον δ᾽ ἄρα κῦμα περιστάθη, οὔρεϊ ἶσον,
κυρτωθέν, κρύψεν δὲ θεὸν θνητήν τε γυναῖκα.
λῦσε δὲ παρθενίην ζώνην, κατὰ δ᾽ ὕπνον ἔχευεν.




245
totdat eens in zijn gedaante de aardschudder Poseidon verscheen
en zich bij haar neerlegde aan de monding van de kolkrijke rivier;
een purperen golf stelde zich om hen heen, zo groot als een berg,
als een luifel en verborg zo de godheid en de sterfelijke vrouw.
Hij maakte haar maagdengordel los en goot een slaap over haar uit.
αὐτὰρ ἐπεί ῥ᾽ ἐτέλεσσε θεὸς φιλοτήσια ἔργα,
ἔν τ᾽ ἄρα οἱ φῦ χειρί, ἔπος τ᾽ ἔφατ᾽ ἔκ τ᾽ ὀνόμαζε·
"χαῖρε, γύναι, φιλότητι· περιπλομένου δ᾽ ἐνιαυτοῦ
τέξεις ἀγλαὰ τέκνα, ἐπεὶ οὐκ ἀποφώλιοι εὐναὶ
ἀθανάτων· σὺ δὲ τοὺς κομέειν ἀτιταλλέμεναί τε.




250
Maar toen de god zijn hartstocht gestild had,
nam hij stevig haar hand en sprak deze woorden:
"Verheug je, vrouw, over onze liefde: bij de rondgang van het jaar
zul jij schitterende kinderen baren, want niet is een vrijage
met onsterfelijken onvruchtbaar: koester hen en breng hen met zorg groot.
νῦν δ᾽ ἔρχευ πρὸς δῶμα, καὶ ἴσχεο μηδ᾽ ὀνομήνῃς·
αὐτὰρ ἐγώ τοί εἰμι Ποσειδάων ἐνοσίχθων".
ὣς εἰπὼν ὑπὸ πόντον ἐδύσετο κυμαίνοντα.
ἡ δ᾽ ὑποκυσαμένη Πελίην τέκε καὶ Νηλῆα,
τὼ κρατερὼ θεράποντε Διὸς μεγάλοιο γενέσθην




255
Ga nu naar huis en houd je in: noem niet mijn naam;
maar ik, ik ben niemand anders dan de aardschudder Poseidon".
Na deze woorden dook hij onder in de golvende zee.
Zij nu bleek zwanger en beviel van Pelias en Neleus,
die zich beiden ontpopten tot krachtige dienaars van grote Zeus
ἀμφοτέρω· Πελίης μὲν ἐν εὐρυχόρῳ Ἰαωλκῷ
ναῖε πολύρρηνος, ὁ δ᾽ ἄρ᾽ ἐν Πύλῳ ἠμαθόεντι.
τοὺς δ᾽ ἑτέρους Κρηθῆι τέκεν βασίλεια γυναικῶν,
Αἴσονά τ᾽ ἠδὲ Φέρητ᾽ Ἀμυθάονά θ᾽ ἱππιοχάρμην.
τὴν δὲ μετ᾽ Ἀντιόπην ἴδον, Ἀσωποῖο θύγατρα,




260
Pelias, rijk aan schapen, woonde in het uitgestrekte Iolkos,
Neleus in het zandige Pylos.
Nog anderen bracht de koninklijke vrouw voort, kinderen van Kretheus
Aison en Feres en Amythaon, de wagenstrijder.
- Na haar zag ik Antiope, dochter van Asopos,
ἣ δὴ καὶ Διὸς εὔχετ᾽ ἐν ἀγκοίνῃσιν ἰαῦσαι,
καί ῥ᾽ ἔτεκεν δύο παῖδ᾽, Ἀμφίονά τε Ζῆθόν τε,
οἳ πρῶτοι Θήβης ἕδος ἔκτισαν ἑπταπύλοιο,
πύργωσάν τ᾽, ἐπεὶ οὐ μὲν ἀπύργωτόν γ᾽ ἐδύναντο
ναιέμεν εὐρύχορον Θήβην, κρατερώ περ ἐόντε.




265
die erop prat ging geslapen te hebben in de armen van Zeus,
en zij baarde twee zonen, Amfion en Zethos,
die als woonplaats het zevenpoortige Thebe hebben gesticht
en met muren verterkt, want, hoe sterk ze ook waren, zonder ommuring
waren zij niet in staat het uitgestrekte Thebe veilig te houden.
τὴν δὲ μετ᾽ Ἀλκμήνην ἴδον, Ἀμφιτρύωνος ἄκοιτιν,
ἥ ῥ᾽ Ἡρακλῆα θρασυμέμνονα θυμολέοντα
γείνατ᾽ ἐν ἀγκοίνῃσι Διὸς μεγάλοιο μιγεῖσα·
καὶ Μεγάρην, Κρείοντος ὑπερθύμοιο θύγατρα,
τὴν ἔχεν Ἀμφιτρύωνος υἱὸς μένος αἰὲν ἀτειρής.




270
- Na haar zag ik Alkmene, de vrouw van Amfitryon,
zij werd de moeder van de stoutmoedige Herakles, een leeuwenhart,
na een vrijage in de armen van grote Zeus.
Ook zag ik Megare, dochter van de buitengewone Kreon,
met wie de altijd onvermoeibare zoon van Amfitryon was getrouwd.
μητέρα τ᾽ Οἰδιπόδαο ἴδον, καλὴν Ἐπικάστην,
ἣ μέγα ἔργον ἔρεξεν ἀιδρείῃσι νόοιο
γημαμένη ᾧ υἷι· ὁ δ᾽ ὃν πατέρ᾽ ἐξεναρίξας
γῆμεν· ἄφαρ δ᾽ ἀνάπυστα θεοὶ θέσαν ἀνθρώποισιν.
ἀλλ᾽ ὁ μὲν ἐν Θήβῃ πολυηράτῳ ἄλγεα πάσχων




275
- En de moeder van Oidipous zag ik, de mooie Epikaste,
zij bedreef in onwetendheid een ongehoorde daad
door een huwelijk met haar zoon; die had zijn vader gedood en kreeg haar
tot vrouw; maar later maakten de goden het de mensen bekend.
Hij heerste over de Kadmeërs in het lieflijke Thebe,
Καδμείων ἤνασσε θεῶν ὀλοὰς διὰ βουλάς·
ἡ δ᾽ ἔβη εἰς Ἀίδαο πυλάρταο κρατεροῖο,
ἁψαμένη βρόχον αἰπὺν ἀφ᾽ ὑψηλοῖο μελάθρου,
ᾧ ἄχεϊ σχομένη· τῷ δ᾽ ἄλγεα κάλλιπ᾽ ὀπίσσω
πολλὰ μάλ᾽, ὅσσα τε μητρὸς Ἐρινύες ἐκτελέουσιν.




280
met smarten belast door de wrede besluiten van de goden.
Zij daalde af naar de woning van de krachtige poortwachter Hades
door een dodelijke strop vast te maken aan een hoge paleisbalk,
verstrikt in haar leed; voor hem liet zij zeer veel kwellingen na,
zoveel als wraakgodinnen van een moeder kunnen bezorgen.
καὶ Χλῶριν εἶδον περικαλλέα, τήν ποτε Νηλεὺς
γῆμεν ἑὸν διὰ κάλλος, ἐπεὶ πόρε μυρία ἕδνα,
ὁπλοτάτην κούρην Ἀμφίονος Ἰασίδαο,
ὅς ποτ᾽ ἐν Ὀρχομενῷ Μινυείῳ ἶφι ἄνασσεν·
ἡ δὲ Πύλου βασίλευε, τέκεν δέ οἱ ἀγλαὰ τέκνα,




285
Ook zag ik de prachtige Chloris, met wie ooit Neleus huwde
vanwege haar schoonheid, nadat hij een enorme bruidschat gegeven had,
zij was de jongste dochter van Amfion, Iasos' zoon,
die eens hardhandig heerste in het Minysche Orchomenos;
zo werd zij koningin over Pylos en Neleus baarde zij roemrijke kinderen,
Νέστορά τε Χρόμιον τε Περικλύμενόν τ᾽ ἀγέρωχον.
τοῖσι δ᾽ ἐπ᾽ ἰφθίμην Πηρὼ τέκε, θαῦμα βροτοῖσι,
τὴν πάντες μνώοντο περικτίται· οὐδ᾽ ἄρα Νηλεὺς
τῷ ἐδίδου ὃς μὴ ἕλικας βόας εὐρυμετώπους
ἐκ Φυλάκης ἐλάσειε βίης Ἰφικληείης




290
Nestor en Chromios en de zeer gevierde Periklymenos.
Bovendien baarde ze de struise Pero, bewonderd door alle stervelingen
allen uit de omgeving dongen naar haar hand; maar niet huwelijkte Neleus
haar uit, tenzij aan wie de kromhoornige, breedkoppige runderen
verdreef uit Fylake en de macht van Ifiklos
ἀργαλέας· τὰς δ᾽ οἶος ὑπέσχετο μάντις ἀμύμων
ἐξελάαν· χαλεπὴ δὲ θεοῦ κατὰ μοῖρα πέδησε,
δεσμοί τ᾽ ἀργαλέοι καὶ βουκόλοι ἀγροιῶται.
ἀλλ᾽ ὅτε δὴ μῆνές τε καὶ ἡμέραι ἐξετελεῦντο
ἂψ περιτελλομένου ἔτεος καὶ ἐπήλυθον ὧραι,




295
een moeilijke taak. Alleen een nobele ziener deed een poging hen
weg te drijven, maar het weerbarstig besluit van de godheid,
zette hem vast door pijnlijke boeien en ruwe herders.
Maar toen maanden en dagen verstreken
en na de wenteling van het jaar de seizoenen herbegonnen,
καὶ τότε δή μιν ἔλυσε βίη Ἰφικληείη,
θέσφατα πάντ᾽ εἰπόντα· Διὸς δ᾽ ἐτελείετο βουλή.
καὶ Λήδην εἶδον, τὴν Τυνδαρέου παράκοιτιν,
ἥ ῥ᾽ ὑπὸ Τυνδαρέῳ κρατερόφρονε γείνατο παῖδε,
Κάστορά θ᾽ ἱππόδαμον καὶ πὺξ ἀγαθὸν Πολυδεύκεα,




300
toen dan liet de gewelddadige Ifiklos hem weer vrij,
in ruil voor alle orakels die hij hem gaf, en Zeus' wens ging zo in vervulling.
- Ook zag ik Leda, Tyndareos' vrouw.
Zij bracht, bevrucht door Tyndareos, twee onversaagde zonen voort,
de paardentemmende Kastor en Polydeukes de bokser,
τοὺς ἄμφω ζωοὺς κατέχει φυσίζοος αἶα·
οἳ καὶ νέρθεν γῆς τιμὴν πρὸς Ζηνὸς ἔχοντες
ἄλλοτε μὲν ζώουσ᾽ ἑτερήμεροι, ἄλλοτε δ᾽ αὖτε
τεθνᾶσιν· τιμὴν δὲ λελόγχασιν ἶσα θεοῖσι.
τὴν δὲ μετ᾽ Ἰφιμέδειαν, Ἀλωῆος παράκοιτιν




305
beiden nog levend, al liggen ze in de vruchtbare aarde:
ook onder de aarde houdt Zeus hen in ere,
om de andere dag zijn ze in leven, afwisselend met dood,
en zij genieten een eer aan die van de goden gelijk.
- Na haar zag ik Ifimedeia, de vrouw van Aloëus,
εἴσιδον, ἣ δὴ φάσκε Ποσειδάωνι μιγῆναι,
καί ῥ᾽ ἔτεκεν δύο παῖδε, μινυνθαδίω δ᾽ ἐγενέσθην,
Ὦτόν τ᾽ ἀντίθεον τηλεκλειτόν τ᾽ Ἐφιάλτην,
οὓς δὴ μηκίστους θρέψε ζείδωρος ἄρουρα
καὶ πολὺ καλλίστους μετά γε κλυτὸν Ὠρίωνα·




310
zij benadrukte gemeenschap gehad te hebben met Poseidon
en zo twee zonen gebaard te hebben, voor een kort leven bestemd,
de godgelijkende Otos en de wijdvermaarde Efialtes.
Zij waren de grootste reuzen die de graanschenkende aarde voedt
en verreweg de mooiste, althans na de beroemde Orion:
ἐννέωροι γὰρ τοί γε καὶ ἐννεαπήχεες ἦσαν
εὖρος, ἀτὰρ μῆκός γε γενέσθην ἐννεόργυιοι.
οἵ ῥα καὶ ἀθανάτοισιν ἀπειλήτην ἐν Ὀλύμπῳ
φυλόπιδα στήσειν πολυάικος πολέμοιο.
Ὄσσαν ἐπ᾽ Οὐλύμπῳ μέμασαν θέμεν, αὐτὰρ ἐπ᾽ Ὄσσῃ




315
want op hun negende jaar waren zij negen el dik,
maar in lengte haalden zij negen vadem.
Zij dreigden samen zelfs de goden op de Olympos
de strijd van een onstuimige oorlog aan te doen.
Zij wilden de Ossa plaatsen op de Olympos, en op de Ossa
Πήλιον εἰνοσίφυλλον, ἵν᾽ οὐρανὸς ἀμβατὸς εἴη.
καί νύ κεν ἐξετέλεσσαν, εἰ ἥβης μέτρον ἵκοντο·
ἀλλ᾽ ὄλεσεν Διὸς υἱός, ὃν ἠύκομος τέκε Λητώ,
ἀμφοτέρω, πρίν σφωιν ὑπὸ κροτάφοισιν ἰούλους
ἀνθῆσαι πυκάσαι τε γένυς ἐυανθέι λάχνῃ.




320
de weelderig bebladerde Pelion, zodat de hemel bereikbaar zou worden.
Zij zouden het ook bereikt hebben, als ze volwassen waren geworden,
maar de zoon van Zeus, die de schoongelokte Leto gebaard had,
doodde hen beiden, voordat onder hun slapen het eerste haar groeide
en hun kin zou bedekken met weelderig dons.
Φαίδρην τε Πρόκριν τε ἴδον καλήν τ᾽ Ἀριάδνην,
κούρην Μίνωος ὀλοόφρονος, ἥν ποτε Θησεὺς
ἐκ Κρήτης ἐς γουνὸν Ἀθηνάων ἱεράων
ἦγε μέν, οὐδ᾽ ἀπόνητο· πάρος δέ μιν Ἄρτεμις ἔκτα
Δίῃ ἐν ἀμφιρύτῃ Διονύσου μαρτυρίῃσιν.




325
Faidra en Prokris zag ik en de mooie Ariadne,
dochter van de boosaardige Minos, ooit door Theseus
weggevoerd van Kreta met bestemming de heuvel van het heilige Athene,
wel voerde hij haar mee maar zonder succes: door Artemis werd zij gedood
op Dia, omspoeld door de zee, na aanwijzing door Dionysos.
Μαῖράν τε Κλυμένην τε ἴδον στυγερήν τ᾽ Ἐριφύλην,
ἣ χρυσὸν φίλου ἀνδρὸς ἐδέξατο τιμήεντα.

Maira zag ik en Klymene en de gehate Erifyle,
die het leven van haar man verkocht voor duurzaam goud.

328 - 384: Intermezzo



πάσας δ᾽ οὐκ ἂν ἐγὼ μυθήσομαι οὐδ᾽ ὀνομήνω,
ὅσσας ἡρώων ἀλόχους ἴδον ἠδὲ θύγατρας·
πρὶν γάρ κεν καὶ νὺξ φθῖτ᾽ ἄμβροτος. ἀλλὰ καὶ ὥρη


330
- Alle vrouwen zou ik niet kunnen bespreken of benoemen,
zoveel echtgenoten en dochters van helden als ik ontmoette;
eerder zou de goddelijke nacht zijn verstreken. Overigens is het ook tijd
εὕδειν, ἢ ἐπὶ νῆα θοὴν ἐλθόντ᾽ ἐς ἑταίρους
ἢ αὐτοῦ· πομπὴ δὲ θεοῖς ὑμῖν τε μελήσει."
ὣς ἔφαθ᾽, οἱ δ᾽ ἄρα πάντες ἀκὴν ἐγένοντο σιωπῇ,
κηληθμῷ δ᾽ ἔσχοντο κατὰ μέγαρα σκιόεντα.
τοῖσιν δ᾽ Ἀρήτη λευκώλενος ἤρχετο μύθων.




335
te gaan slapen, hetzij ik dat doe op mijn schip bij mijn maats,
hetzij hier. Mijn geleide zal de goden ter harte gaan en u hier".
- Aldus Odysseus; zij allen bleven zwijgen,
in betovering gevangen in het schaduwrijke paleis.
Maar tenslotte nam de blankarmige Arete het woord in hun midden:
"Φαίηκες, πῶς ὔμμιν ἀνὴρ ὅδε φαίνεται εἶναι
εἶδός τε μέγεθός τε ἰδὲ φρένας ἔνδον ἐίσας;
ξεῖνος δ᾽ αὖτ᾽ ἐμός ἐστιν, ἕκαστος δ᾽ ἔμμορε τιμῆς·
τῷ μὴ ἐπειγόμενοι ἀποπέμπετε, μηδὲ τὰ δῶρα
οὕτω χρηίζοντι κολούετε· πολλὰ γὰρ ὑμῖν




340
"Faiaken, wat is jullie mening over deze man
qua uiterlijk en grootte en zijn wijze geest?
Hij is wel mijn gast, maar iedereen deelt in die eer;
laat hem niet overhaast gaan en besnoei niet
op je gaven nu hij die zo hard nodig heeft, want door de wil
κτήματ᾽ ἐνὶ μεγάροισι θεῶν ἰότητι κέονται."
τοῖσι δὲ καὶ μετέειπε γέρων ἥρως Ἐχένηος,
ὃς δὴ Φαιήκων ἀνδρῶν προγενέστερος ἦεν·
"ὦ φίλοι, οὐ μὰν ἧμιν ἀπὸ σκοποῦ οὐδ᾽ ἀπὸ δόξης
μυθεῖται βασίλεια περίφρων· ἀλλὰ πίθεσθε.




345
van de goden ligggen grote vermogens in jullie paleis".
In hun midden nam ook het woord de veteraan Echeneos,
die van alle Faiaken de meest gerespecteerde was:
"Vrienden, zeker spreekt onze vestandige koningin
treffend en naar mijn hart; geef haar gehoor.
Ἀλκινόου δ᾽ ἐκ τοῦδ᾽ ἔχεται ἔργον τε ἔπος τε."
τὸν δ᾽ αὖτ᾽ Ἀλκίνοος ἀπαμείβετο φώνησέν τε·
"τοῦτο μὲν οὕτω δὴ ἔσται ἔπος, αἴ κεν ἐγώ γε
ζωὸς Φαιήκεσσι φιληρέτμοισιν ἀνάσσω·
ξεῖνος δὲ τλήτω μάλα περ νόστοιο χατίζων




350
Maar Alkinoös beslist over daden en woorden".
Tot hem sprak Alkinoös hardop ten antwoord:
"Haar woord zal gelden, zowaar als ik leef
en heers over de roeiriemminnende Faiaken.
Laat onze gastvriend zijn verlangen naar de thuisreis
ἔμπης οὖν ἐπιμεῖναι ἐς αὔριον, εἰς ὅ κε πᾶσαν
δωτίνην τελέσω· πομπὴ δ᾽ ἄνδρεσσι μελήσει
πᾶσι, μάλιστα δ᾽ ἐμοί· τοῦ γὰρ κράτος ἔστ᾽ ἐνὶ δήμῳ."
τὸν δ᾽ ἀπαμειβόμενος προσέφη πολύμητις Ὀδυσσεύς·
"Ἀλκίνοε κρεῖον, πάντων ἀριδείκετε λαῶν,




355
bedwingen en tot morgen wachten; dan zal hij van mij
al het mogelijke krijgen; het geleide zal ter harte gaan aan ieder,
maar mij met name; want ik heb hier de macht".
Tot hem sprak ten antwoord de listenrijke Odysseus:
"Koning Alkinoös, edelste van allen,
εἴ με καὶ εἰς ἐνιαυτὸν ἀνώγοιτ᾽ αὐτόθι μίμνειν,
πομπὴν δ᾽ ὀτρύνοιτε καὶ ἀγλαὰ δῶρα διδοῖτε,
καὶ κε τὸ βουλοίμην, καί κεν πολὺ κέρδιον εἴη,
πλειοτέρῃ σὺν χειρὶ φίλην ἐς πατρίδ᾽ ἱκέσθαι·
καί κ᾽ αἰδοιότερος καὶ φίλτερος ἀνδράσιν εἴην




360
als u allen mij zou aansporen een jaar lang hier te blijven,
en mij een geleide zou schenken en prachtige geschenken,
dan zou ik daarvoor kiezen en het zou veel nuttiger zijn
met vollere handen naar mijn vaderland terug te keren.
Met meer respect en genegenheid zal ik door allen
πᾶσιν, ὅσοι μ᾽ Ἰθάκηνδε ἰδοίατο νοστήσαντα."
τὸν δ᾽ αὖτ᾽ Ἀλκίνοος ἀπαμείβετο φώνησέν τε·
"ὦ Ὀδυσεῦ, τὸ μὲν οὔ τί σ᾽ ἐίσκομεν εἰσορόωντες,
ἠπεροπῆά τ᾽ ἔμεν καὶ ἐπίκλοπον, οἷά τε πολλοὺς
βόσκει γαῖα μέλαινα πολυσπερέας ἀνθρώπους,




365
worden begroet, die mij naar Ithaka teruggekeerd zullen zien".
Hem antwoordde Alkinoös met luide stem:
"Odysseus, het komt in het geheel niet op bij ons
bij het zien van u te denken, dat je een leugenaar bent en een bedrieger,
zoals de donkere aarde vele verspreid wonende mensen voedt,
ψεύδεά τ᾽ ἀρτύνοντας ὅθεν κέ τις οὐδὲ ἴδοιτο·
σοὶ δ᾽ ἔπι μὲν μορφὴ ἐπέων, ἔνι δὲ φρένες ἐσθλαί.
μῦθον δ᾽ ὡς ὅτ᾽ ἀοιδὸς ἐπισταμένως κατέλεξας,
πάντων τ᾽ Ἀργείων σέο τ᾽ αὐτοῦ κήδεα λυγρά.
ἀλλ᾽ ἄγε μοι τόδε εἰπὲ καὶ ἀτρεκέως κατάλεξον,




370
die leugens verzinnen uit wat niemand kan controleren.
Nee, jij hebt een prachtige trant van vertellen en een nobele geest.
Je vertelde ons je verhaal even knap als een echte professional
over het smartelijke leed van alle Grieken en ook van jouzelf.
Maar kom, zeg me ook dit en vertel het precies,
εἴ τινας ἀντιθέων ἑτάρων ἴδες, οἵ τοι ἅμ᾽ αὐτῷ
Ἴλιον εἰς ἅμ᾽ ἕποντο καὶ αὐτοῦ πότμον ἐπέσπον.
νὺξ δ᾽ ἥδε μάλα μακρή, ἀθέσφατος· οὐδέ πω ὥρη
εὕδειν ἐν μεγάρῳ, σὺ δέ μοι λέγε θέσκελα ἔργα.
καί κεν ἐς ἠῶ δῖαν ἀνασχοίμην, ὅτε μοι σὺ




375
of ge nog voortreffelijke mannen ontmoet hebt, die met jou
naar Ilion trokken en daar door hun noodlot werden getroffen.
De nacht is nog lang, zonder einde, en nog niet is het tijdstip al daar
om te gaan slapen in het paleis, vertel mij je wonderlijke daden.
Tot aan de stralende dag zou ik het uithouden, wanneer je in staat bent
τλαίης ἐν μεγάρῳ τὰ σὰ κήδεα μυθήσασθαι."
τὸν δ᾽ ἀπαμειβόμενος προσέφη πολύμητις Ὀδυσσεύς·
"Ἀλκίνοε κρεῖον, πάντων ἀριδείκετε λαῶν,
ὥρη μὲν πολέων μύθων, ὥρη δὲ καὶ ὕπνου·
εἰ δ᾽ ἔτ᾽ ἀκουέμεναί γε λιλαίεαι, οὐκ ἂν ἐγώ γε




380
in ons paleis jouw lotgevallen te verhalen".
Hem weer ten antwoord sprak de listenrijke Odysseus:
"Koning Alkinoös, edelste van allen,
Er is een tijd van lange verhalen, en een tijd van slapen;
maar al u echt zo verlangend bent te luisteren,
τούτων σοι φθονέοιμι καὶ οἰκτρότερ᾽ ἄλλ᾽ ἀγορεύειν,
κήδε᾽ ἐμῶν ἑτάρων, οἳ δὴ μετόπισθεν ὄλοντο,
οἳ Τρώων μὲν ὑπεξέφυγον στονόεσσαν ἀυτήν,
ἐν νόστῳ δ᾽ ἀπόλοντο κακῆς ἰότητι γυναικός.



dan zal ik u niet andere onthouden, nog smartelijker dan deze,
wat mijn metgezellen overkwam, die later zijn omgekomen,
die wel de verschrikkelijke strijdkreet der Trojanen konden ontkomen
maar bij hun terugkeer stierven door de wil van een slechte vrouw.

385 - 466: De schim van Agamemnon



αὐτὰρ ἐπεὶ ψυχὰς μὲν ἀπεσκέδασ᾽ ἄλλυδις ἄλλῃ
ἁγνὴ Περσεφόνεια γυναικῶν θηλυτεράων,
ἦλθε δ᾽ ἐπὶ ψυχὴ Ἀγαμέμνονος Ἀτρεΐδαο
ἀχνυμένη· περὶ δ᾽ ἄλλαι ἀγηγέραθ᾽, ὅσσοι ἅμ᾽ αὐτῷ
οἴκῳ ἐν Αἰγίσθοιο θάνον καὶ πότμον ἐπέσπον.
ἔγνω δ᾽ αἶψ᾽ ἔμ᾽ ἐκεῖνος, ἐπεὶ πίεν αἷμα κελαινόν·
385




390
- Toen de trotse Persefone naar alle kanten
de vrouwenschimmen verdreven had,
kwam de schim van Atreus' zoon Agamemnon op mij af,
mistroostig. Hij werd omringd door alle anderen
die met hem omkwamen in het huis van Aigisthos.
Hij herkende mij terstond, toen hij gedronken had van het donkere bloed,
κλαῖε δ᾽ ὅ γε λιγέως, θαλερὸν κατὰ δάκρυον εἴβων,
πιτνὰς εἰς ἐμὲ χεῖρας, ὀρέξασθαι μενεαίνων·
ἀλλ᾽ οὐ γάρ οἱ ἔτ᾽ ἦν ἲς ἔμπεδος οὐδέ τι κῖκυς,
οἵη περ πάρος ἔσκεν ἐνὶ γναμπτοῖσι μέλεσσι.
τὸν μὲν ἐγὼ δάκρυσα ἰδὼν ἐλέησά τε θυμῷ,




395
en hij huilde schril onder een stroom van tranen,
hij strekte zijn armen naar mij uit, hij wilde mij aanraken;
maar vergeefs, hij had niet meer de kracht en het vermogen,
zoals hem dat voorheen in zijn soepele ledematen eigen was.
Bij het zien van hem schoten de tranen in mijn ogen en deernis beving mij,
καί μιν φωνήσας ἔπεα πτερόεντα προσηύδων·
᾽Ἀτρεΐδη κύδιστε, ἄναξ ἀνδρῶν Ἀγάμεμνον,
τίς νύ σε κὴρ ἐδάμασσε τανηλεγέος θανάτοιο;
ἦε σέ γ᾽ ἐν νήεσσι Ποσειδάων ἐδάμασσεν
ὄρσας ἀργαλέων ἀνέμων ἀμέγαρτον ἀυτμήν;




400
en met stemverheffing sprak ik duidelijk tot hem:
"Zoon van Atreus, zo vermaard, vorst Agamemnon,
welk lot van de meedogenloze dood betekende jouw einde?
Heeft soms Poseidon je op je vloot schipbreuk doen lijden
door het aanjagen van een geweldige storm van kwade winden?
ἦέ σ᾽ ἀνάρσιοι ἄνδρες ἐδηλήσαντ᾽ ἐπὶ χέρσου
βοῦς περιταμνόμενον ἠδ᾽ οἰῶν πώεα καλά,
ἠὲ περὶ πτόλιος μαχεούμενον ἠδὲ γυναικῶν;
ὣς ἐφάμην, ὁ δέ μ᾽ αὐτίκ᾽ ἀμειβόμενος προσέειπε·
"διογενὲς Λαερτιάδη, πολυμήχαν᾽ Ὀδυσσεῦ,




405
of hebben vijanden je gedood op het land,
toen je hun runderen wilde roven en kudden mooie schapen
of in een gevecht om hun stad en hun vrouwen?"
Dat zei ik, en hij gaf mij daarop ten antwoord:
"Van de godheid stammende zoon van Laërtes, listenrijke Odysseus,
οὔτ᾽ ἐμέ γ᾽ ἐν νήεσσι Ποσειδάων ἐδάμασσεν
ὄρσας ἀργαλέων ἀνέμων ἀμέγαρτον ἀυτμήν,
οὔτε μ᾽ ἀνάρσιοι ἄνδρες ἐδηλήσαντ᾽ ἐπὶ χέρσου,
ἀλλά μοι Αἴγισθος τεύξας θάνατόν τε μόρον τε
ἔκτα σὺν οὐλομένῃ ἀλόχῳ, οἶκόνδε καλέσσας,




410
nee, mij bezorgde niet Poseidon met mijn schepen schipbreuk
door het aanjagen van een storm van kwalijke winden,
noch doodden mij vijanden op het land,
maar Aigisthos zorgde voor mijn doodslot; die noodde mij
naar zijn huis en doodde mij met de hulp van mijn verderfelijke vrouw
δειπνίσσας, ὥς τίς τε κατέκτανε βοῦν ἐπὶ φάτνῃ.
ὣς θάνον οἰκτίστῳ θανάτῳ· περὶ δ᾽ ἄλλοι ἑταῖροι
νωλεμέως κτείνοντο σύες ὣς ἀργιόδοντες,
οἵ ῥά τ᾽ ἐν ἀφνειοῦ ἀνδρὸς μέγα δυναμένοιο
ἢ γάμῳ ἢ ἐράνῳ ἢ εἰλαπίνῃ τεθαλυίῃ.




415
aan de maaltijd, zoals men een rund doodt aan de ruif.
Zo kwam ik aan een deerniswekkend einde, en om mij heen
werden mijn mannen zonder ophouden geslacht als blanktandige zwijnen
in het huis van een rijk en machtig man
bij een bruiloft of gezamenlijk maal of een overvloedige feestdis.
ἤδη μὲν πολέων φόνῳ ἀνδρῶν ἀντεβόλησας,
μουνὰξ κτεινομένων καὶ ἐνὶ κρατερῇ ὑσμίνῃ·
ἀλλά κε κεῖνα μάλιστα ἰδὼν ὀλοφύραο θυμῷ,
ὡς ἀμφὶ κρητῆρα τραπέζας τε πληθούσας
κείμεθ᾽ ἐνὶ μεγάρῳ, δάπεδον δ᾽ ἅπαν αἵματι θῦεν.




420
Je hebt al de dood van veel mannen meegemaakt,
in gevechten van man tegen man en ook in het vuur van het krijgsgewoel,
maar bij het zien van wat daar gebeurde zou je hart zijn gebroken,
zoals wij daar lagen rond het mengvat en rijk voorziene tafels
in de eetzaal: de hele vloer dampte van het bloed.
οἰκτροτάτην δ᾽ ἤκουσα ὄπα Πριάμοιο θυγατρός,
Κασσάνδρης, τὴν κτεῖνε Κλυταιμνήστρη δολόμητις
ἀμφ᾽ ἐμοί, αὐτὰρ ἐγὼ ποτὶ γαίῃ χεῖρας ἀείρων
βάλλον ἀποθνήσκων περὶ φασγάνῳ· ἡ δὲ κυνῶπις
νοσφίσατ᾽, οὐδέ μοι ἔτλη ἰόντι περ εἰς Ἀίδαο




425
Het smartelijkst trof mij de stem van Priamos'dochter
Kassandra, die de sluwe Klytaimnestra bovenop mij doodde,
op de grond hief ik nog mijn armen op, maar stervend sloeg ik
ze weer terug met het zwaard in de borst; en die teef
wendde zich af en bestond het mij bij mijn gang naar de Hades
χερσὶ κατ᾽ ὀφθαλμοὺς ἑλέειν σύν τε στόμ᾽ ἐρεῖσαι.
ὣς οὐκ αἰνότερον καὶ κύντερον ἄλλο γυναικός,
ἥ τις δὴ τοιαῦτα μετὰ φρεσὶν ἔργα βάληται·
οἷον δὴ καὶ κείνη ἐμήσατο ἔργον ἀεικές,
κουριδίῳ τεύξασα πόσει φόνον. ἦ τοι ἔφην γε




430
niet eens eigenhandig mijn ogen en mond nog te sluiten.
Zo is er niets schandelijkers en hondser dan een vrouw
die dat soort daden uitdenkt,
zoals ook zij een wanstaltige actie verzon:
moord op haar wettige man te voltrekken. Werkelijk, ik dacht
ἀσπάσιος παίδεσσιν ἰδὲ δμώεσσιν ἐμοῖσιν
οἴκαδ᾽ ἐλεύσεσθαι· ἡ δ᾽ ἔξοχα λυγρὰ ἰδυῖα
οἷ τε κατ᾽ αἶσχος ἔχευε καὶ ἐσσομένῃσιν ὀπίσσω
θηλυτέρῃσι γυναιξί, καὶ ἥ κ᾽ ἐυεργὸς ἔῃσιν."
ὣς ἔφατ᾽, αὐτὰρ ἐγώ μιν ἀμειβόμενος προσέειπον·




435
terug te keren naar huis tot vreugde voor mijn kinderen
en dienaressen; maar zij! Met haar verdorven plannen
stortte zij schande uit over zichzelf en alle vrouwen
die nog gaan komen, ook als er een deugdzaam is".
Dat zei hij; ik gaf hem weer ten antwoord:
"ὢ πόποι, ἦ μάλα δὴ γόνον Ἀτρέος εὐρύοπα Ζεὺς
ἐκπάγλως ἤχθηρε γυναικείας διὰ βουλὰς
ἐξ ἀρχῆς· Ἑλένης μὲν ἀπωλόμεθ᾽ εἵνεκα πολλοί,
σοὶ δὲ Κλυταιμνήστρη δόλον ἤρτυε τηλόθ᾽ ἐόντι".
ὣς ἐφάμην, ὁ δέ μ᾽ αὐτίκ᾽ ἀμειβόμενος προσέειπε·




440
"Oh wee, zeer heftig werd toch de wijddonderende Zeus
vertoornd op Atreus'geslacht, al van meet af aan door keuzes
van vrouwen: om Helena kwamen velen van ons om,
en tegen jou spande Klytaimnestra een valstrik toen je ver weg was".
Dat zei ik; hij echter sprak ten antwoord tot mij:
"τῷ νῦν μή ποτε καὶ σὺ γυναικί περ ἤπιος εἶναι·
μή οἱ μῦθον ἅπαντα πιφαυσκέμεν, ὅν κ᾽ ἐὺ εἰδῇς,
ἀλλὰ τὸ μὲν φάσθαι, τὸ δὲ καὶ κεκρυμμένον εἶναι.
ἀλλ᾽ οὐ σοί γ᾽, Ὀδυσεῦ, φόνος ἔσσεται ἔκ γε γυναικός·
λίην γὰρ πινυτή τε καὶ εὖ φρεσὶ μήδεα οἶδε




445
"Wees jij dan ook nooit meer vertrouwelijk met een vrouw,
zeg niet meer alles wat je denkt en wat je wel weet,
maar zeg het ene en houd het andere voor je.
Maar zeker wacht er voor jou, Odysseus, geen moord door je vrouw:
zij is veel te verstandig en weldenkend van aard,
κούρη Ἰκαρίοιο, περίφρων Πηνελόπεια.
ἦ μέν μιν νύμφην γε νέην κατελείπομεν ἡμεῖς
ἐρχόμενοι πόλεμόνδε· πάϊς δέ οἱ ἦν ἐπὶ μαζῷ
νήπιος, ὅς που νῦν γε μετ᾽ ἀνδρῶν ἵζει ἀριθμῷ,
ὄλβιος· ἦ γὰρ τόν γε πατὴρ φίλος ὄψεται ἐλθών,




450
de bedachtzame Penelope, dochter van Ikarios.
Als een jonge bruid lieten wij haar achter
toen we ten oorlog trokken; een knaapje hield ze aan haar borst,
onmondig nog, maar die neemt nu wel zijn plaats in onder het manvolk,
welvarend; waarlijk, hem zal zijn vader bij thuiskomst aanschouwen,
καὶ κεῖνος πατέρα προσπτύξεται, ἣ θέμις ἐστίν.
ἡ δ᾽ ἐμὴ οὐδέ περ υἷος ἐνιπλησθῆναι ἄκοιτις
ὀφθαλμοῖσιν ἔασε· πάρος δέ με πέφνε καὶ αὐτόν.
ἄλλο δέ τοι ἐρέω, σὺ δ᾽ ἐνὶ φρεσὶ βάλλεο σῇσιν·
κρύβδην, μηδ᾽ ἀναφανδά, φίλην ἐς πατρίδα γαῖαν




455
en hij zal zijn vader omhelzen, zo hoort het.
Maar die bedgenote van mij liet me zelfs niet mijn zoon
met mijn ogen aanschouwen; tevoren bracht ze mijzelf om.
Maar ik zal je iets anders vertellen, knoop het goed in je oren:
ga heimelijk te werk, niet openlijk, bij het koers zetten
νῆα κατισχέμεναι· ἐπεὶ οὐκέτι πιστὰ γυναιξίν.
ἀλλ᾽ ἄγε μοι τόδε εἰπὲ καὶ ἀτρεκέως κατάλεξον,
εἴ που ἔτι ζώοντος ἀκούετε παιδὸς ἐμοῖο,
ἤ που ἐν Ὀρχομενῷ ἢ ἐν Πύλῳ ἠμαθόεντι,
ἤ που πὰρ Μενελάῳ ἐνὶ Σπάρτῃ εὐρείῃ·




460
naar je vaderland, nu vrouwen niet meer te vertrouwen zijn.
Maar kom, zeg me dit frank en vrij,
of je soms hoorde of mijn zoon ergens in leven is,
misschien in Orchomenos of het zandige Pylos,
of wellicht bij Menelaos in het wijde Sparta;
οὐ γάρ πω τέθνηκεν ἐπὶ χθονὶ δῖος Ὀρέστης".
ὣς ἔφατ᾽, αὐτὰρ ἐγώ μιν ἀμειβόμενος προσέειπον·
"Ἀτρεΐδη, τί με ταῦτα διείρεαι; οὐδέ τι οἶδα,
ζώει ὅ γ᾽ ἦ τέθνηκε· κακὸν δ᾽ ἀνεμώλια βάζειν".
νῶι μὲν ὣς ἐπέεσσιν ἀμειβομένω στυγεροῖσιν
ἕσταμεν ἀχνύμενοι θαλερὸν κατὰ δάκρυ χέοντες·




465

want nog niet is de stralende Orestes gestorven op aarde, toch?"
Aldus Agamemnon, maar ik, ik gaf hem als antwoord:
Zoon van Atreus, waarom deze vraag? Ik heb daar geen weet van,
of hij nog leeft of gestoven is. En zo maar wat zeggen, dat deugt niet".
- Zo stonden wij samen droeve woorden te spreken,
treurend en tranen vergietend.

467 - 540: De schim van Achilleus



ἦλθε δ᾽ ἐπὶ ψυχὴ Πηληϊάδεω Ἀχιλῆος
καὶ Πατροκλῆος καὶ ἀμύμονος Ἀντιλόχοιο
Αἴαντός θ᾽, ὃς ἄριστος ἔην εἶδός τε δέμας τε
τῶν ἄλλων Δαναῶν μετ᾽ ἀμύμονα Πηλεΐωνα.



470
- Toen kwam de schim van Peleus' zoon Achilleus eraan
en van Patroklos en de nobele Antilochos
en van Aias, die de voortreffelijkste in uiterlijk en gestalte
van alle Grieken was, na de nobele Achilleus.
ἔγνω δὲ ψυχή με ποδώκεος Αἰακίδαο
καί ῥ᾽ ὀλοφυρομένη ἔπεα πτερόεντα προσηύδα·
"διογενὲς Λαερτιάδη, πολυμήχαν᾽ Ὀδυσσεῦ,
σχέτλιε, τίπτ᾽ ἔτι μεῖζον ἐνὶ φρεσὶ μήσεαι ἔργον;
πῶς ἔτλης Ἄϊδόσδε κατελθέμεν, ἔνθα τε νεκροὶ




475
De schim van de snelvoetige kleinzoon van Aiakos herkende mij
en hij sprak mij jammerend de duidelijke woorden toe:
"Van god stammende zoon van Laërtes, listenrijke Odysseus,
roekeloze!, wat voor stouter stuk ga je nu nog bedenken?
Hoe bestond je het af te dalen in de Hades, waar de doden verblijven,
ἀφραδέες ναίουσι, βροτῶν εἴδωλα καμόντων;"
ὣς ἔφατ᾽, αὐτὰρ ἐγώ μιν ἀμειβόμενος προσέειπον·
"ὦ Ἀχιλεῦ Πηλῆος υἱέ, μέγα φέρτατ᾽ Ἀχαιῶν,
ἦλθον Τειρεσίαο κατὰ χρέος, εἴ τινα βουλὴν
εἴποι, ὅπως Ἰθάκην ἐς παιπαλόεσσαν ἱκοίμην·




480
zonder hun geesteskracht, slechts schimmen van mensen aan hun einde?"
Dat zei hij, ik sprak hem ten antwoord:
"Achilleus, zoon van Peleus, verreweg dapperste Griek,
ik ben gekomen voor het orakel van Teiresias, om te zien of hij
raad kon verschaffen om het rotsige Ithaka te bereiken;
οὐ γάρ πω σχεδὸν ἦλθον Ἀχαιΐδος, οὐδέ πω ἁμῆς
γῆς ἐπέβην, ἀλλ᾽ αἰὲν ἔχω κακά. σεῖο δ᾽, Ἀχιλλεῦ,
οὔ τις ἀνὴρ προπάροιθε μακάρτατος οὔτ᾽ ἄρ᾽ ὀπίσσω.
πρὶν μὲν γάρ σε ζωὸν ἐτίομεν ἶσα θεοῖσιν
Ἀργεῖοι, νῦν αὖτε μέγα κρατέεις νεκύεσσιν




485
want nog niet heb ik Griekenland bereikt, nog geen voet op ons vaderland
gezet, want steeds doet zich tegenslag voor. Maar jij, Achilleus,
jij bent wel de gelukkigste in verleden en toekomst.
Want voorheen in je leven achtten wij Grieken je gelijk aan de goden
en nu ben je hier weer weer een koning over de doden.
ἐνθάδ᾽ ἐών· τῷ μή τι θανὼν ἀκαχίζευ, Ἀχιλλεῦ".
ὣς ἐφάμην, ὁ δέ μ᾽ αὐτίκ᾽ ἀμειβόμενος προσέειπε·
"μὴ δή μοι θάνατόν γε παραύδα, φαίδιμ᾽ Ὀδυσσεῦ.
βουλοίμην κ᾽ ἐπάρουρος ἐὼν θητευέμεν ἄλλῳ,
ἀνδρὶ παρ᾽ ἀκλήρῳ, ᾧ μὴ βίοτος πολὺς εἴη,




490
Treur daarom dus niet over je dood, Achilleus".
Zo sprak ik hem toe, maar hij gaf mij daarop ten antwoord:
"Probeer mij niet op te monteren over de dood, stralende Odysseus,
Liever zou ik een dagloner zijn voor een ander,
in dienst van een arme met heel weinig bezit
ἢ πᾶσιν νεκύεσσι καταφθιμένοισιν ἀνάσσειν.
ἀλλ᾽ ἄγε μοι τοῦ παιδὸς ἀγαυοῦ μῦθον ἐνίσπες,
ἢ ἕπετ᾽ ἐς πόλεμον πρόμος ἔμμεναι, ἦε καὶ οὐκί.
εἰπὲ δέ μοι Πηλῆος ἀμύμονος, εἴ τι πέπυσσαι,
ἢ ἔτ᾽ ἔχει τιμὴν πολέσιν μετὰ Μυρμιδόνεσσιν,




495
dan te heersen over alle weggeteerde schimmen.
Maar kom, spreek me liever over mijn fiere zoon:
ging hij mee in de oorlog als voorvechter, of niet?
En spreek me over de nobele Peleus, als je iets hebt vernomen;
heeft hij het koningschap nog in het gebied van de Myrmidonen,
ἦ μιν ἀτιμάζουσιν ἀν᾽ Ἑλλάδα τε Φθίην τε,
οὕνεκά μιν κατὰ γῆρας ἔχει χεῖράς τε πόδας τε.
οὐ γὰρ ἐγὼν ἐπαρωγὸς ὑπ᾽ αὐγὰς ἠελίοιο,
τοῖος ἐών, οἷός ποτ᾽ ἐνὶ Τροίῃ εὐρείῃ
πέφνον λαὸν ἄριστον, ἀμύνων Ἀργείοισιν·




500
of heeft hij geen respect meer in Hellas en Fthia,
nu de ouderdom zijn armen en voeten in zijn greep houdt.
Want niet kan ik nog een hulp betekenen onder de stralen van de zon,
zodanig als ik ooit in het wijde Troje
het beste krijgsvolk doodde ter verdediging van de Grieken.
εἰ τοιόσδ᾽ ἔλθοιμι μίνυνθά περ ἐς πατέρος δῶ·
τῷ κέ τεῳ στύξαιμι μένος καὶ χεῖρας ἀάπτους,
οἳ κεῖνον βιόωνται ἐέργουσίν τ᾽ ἀπὸ τιμῆς".
ὣς ἔφατ᾽, αὐτὰρ ἐγώ μιν ἀμειβόμενος προσέειπον·
"ἦ τοι μὲν Πηλῆος ἀμύμονος οὔ τι πέπυσμαι,




505
Als ik zo nog eens korte tijd in vaders huis terugkomen kon,
dan zou ik hen voor mijn kracht en ongenaakbare handen doen beven,
die hem te na komen en uit zijn ereplaats verdrijven".
Dat zei hij, maar ik sprak tot hem ten anwoord:
"Werkelijk, van de edele Peleus heb ik niets vernomen,
αὐτάρ τοι παιδός γε Νεοπτολέμοιο φίλοιο
πᾶσαν ἀληθείην μυθήσομαι, ὥς με κελεύεις·
αὐτὸς γάρ μιν ἐγὼ κοίλης ἐπὶ νηὸς ἐίσης
ἤγαγον ἐκ Σκύρου μετ᾽ ἐυκνήμιδας Ἀχαιούς.
ἦ τοι ὅτ᾽ ἀμφὶ πόλιν Τροίην φραζοίμεθα βουλάς,




510
maar van jouw zoon Neoptolemos zal ik je
alles vertellen zoals het is en jij me opdraagt.
Ik zelf voerde hem toch op mijn hol en evenwichtig schip
uit Skyros naar de goedgewapende Achaiers.
Weet dan: toen we voor de stad Troje lagen, nam hij aan vergaderingen deel
αἰεὶ πρῶτος ἔβαζε καὶ οὐχ ἡμάρτανε μύθων·
Νέστωρ ἀντίθεος καὶ ἐγὼ νικάσκομεν οἴω.
αὐτὰρ ὅτ᾽ ἐν πεδίῳ Τρώων μαρναίμεθα χαλκῷ,
οὔ ποτ᾽ ἐνὶ πληθυῖ μένεν ἀνδρῶν οὐδ᾽ ἐν ὁμίλῳ,
ἀλλὰ πολὺ προθέεσκε τὸ ὃν μένος οὐδενὶ εἴκων,




515
met altijd het eerste woord en raak in zijn advies,
mijns inziens overtroffen slechts Nestor hem en ik.
Ook als we op het Trojaanse slagveld streden met het pantser aan:
nooit bleef hij achter in de drom der mannen of het krijgsgewoel,
maar steeds sprong hij vooruit, in krijgslust niemands mindere.
πολλοὺς δ᾽ ἄνδρας ἔπεφνεν ἐν αἰνῇ δηιοτῆτι.
πάντας δ᾽ οὐκ ἂν ἐγὼ μυθήσομαι οὐδ᾽ ὀνομήνω,
ὅσσον λαὸν ἔπεφνεν ἀμύνων Ἀργείοισιν,
ἀλλ᾽ οἷον τὸν Τηλεφίδην κατενήρατο χαλκῷ,
ἥρω᾽ Εὐρύπυλον, πολλοὶ δ᾽ ἀμφ᾽ αὐτὸν ἑταῖροι




520
Veel tegenstanders doodde hij in een geducht gevecht.
Niet allen zal ik na kunnen vertellen of slechts noemen,
die hij aan krijgsvolk doodde tot afweer voor de Grieken,
maar zoals hij Telefos' zoon aan zijn wapen reeg,
de held Eurupulos..! ook al diens mannen bij hem,
Κήτειοι κτείνοντο γυναίων εἵνεκα δώρων.
κεῖνον δὴ κάλλιστον ἴδον μετὰ Μέμνονα δῖον.
αὐτὰρ ὅτ᾽ εἰς ἵππον κατεβαίνομεν, ὃν κάμ᾽ Ἐπειός,
Ἀργείων οἱ ἄριστοι, ἐμοὶ δ᾽ ἐπὶ πάντα τέταλτο,
ἠμὲν ἀνακλῖναι πυκινὸν λόχον ἠδ᾽ ἐπιθεῖναι,




525
Keteiers, sneuvelden door corruptie van een vrouw;
die zag ik als de mooiste held, na Memnon, met diens glans.
En toen we in het Paard klommen, door Epeios gemaakt,
wij, besten van de Grieken, en het commando bij mij lag,
onze schuiplaats te openen of te sluiten,
ἔνθ᾽ ἄλλοι Δαναῶν ἡγήτορες ἠδὲ μέδοντες
δάκρυά τ᾽ ὠμόργνυντο τρέμον θ᾽ ὑπὸ γυῖα ἑκάστου·
κεῖνον δ᾽ οὔ ποτε πάμπαν ἐγὼν ἴδον ὀφθαλμοῖσιν
οὔτ᾽ ὠχρήσαντα χρόα κάλλιμον οὔτε παρειῶν
δάκρυ ὀμορξάμενον· ὁ δέ γε μάλα πόλλ᾽ ἱκέτευεν




530
toen wisten alle leiders en aanvoerders der Grieken
de tranen uit hun ogen en ieders knieën beefden toen,
maar nooit zag ik met eigen ogen dat hij krimp gaf,
zijn frisse huid verbleken of een traan
gewist vanaf zijn wangen; nee, vaak vroeg hij mij juist
ἱππόθεν ἐξέμεναι, ξίφεος δ᾽ ἐπεμαίετο κώπην
καὶ δόρυ χαλκοβαρές, κακὰ δὲ Τρώεσσι μενοίνα.
ἀλλ᾽ ὅτε δὴ Πριάμοιο πόλιν διεπέρσαμεν αἰπήν,
μοῖραν καὶ γέρας ἐσθλὸν ἔχων ἐπὶ νηὸς ἔβαινεν
ἀσκηθής, οὔτ᾽ ἂρ βεβλημένος ὀξέι χαλκῷ




535
hem uit het paard te laten, hij betastte al zijn zwaardgevest
en ook zijn bronspuntige lans, rampen in de zin voor de Trojanen.
Toen wij de hoge stad van Priamos verwoest hadden,
ging hij ongedeerd aan boord met zijn aandeel, een prachtig eergeschenk,
noch door een scherpe pijl getroffen uit de verte
οὔτ᾽ αὐτοσχεδίην οὐτασμένος, οἷά τε πολλὰ
γίγνεται ἐν πολέμῳ· ἐπιμὶξ δέ τε μαίνεται Ἄρης".
ὣς ἐφάμην, ψυχὴ δὲ ποδώκεος Αἰακίδαο
φοίτα μακρὰ βιβᾶσα κατ᾽ ἀσφοδελὸν λειμῶνα,
γηθοσύνη ὅ οἱ υἱὸν ἔφην ἀριδείκετον εἶναι.




540
en zonder wond van een zwaard van dichtbij, zoals dat meestal
gaat in de oorlog, want Ares woedt zonder onderscheid".
- Aldus mijn verslag, en de schim van de snelvoetige Achilleus
ging met grote stappen weg door een wei asfodillen,
vol vreugde omdat ik vertelde dat zijn zoon zeer uitzonderlijk was.

541 - 567: De schim van Aias



αἱ δ᾽ ἄλλαι ψυχαὶ νεκύων κατατεθνηώτων
ἕστασαν ἀχνύμεναι, εἴροντο δὲ κήδε᾽ ἑκάστη.
οἴη δ᾽ Αἴαντος ψυχὴ Τελαμωνιάδαο
νόσφιν ἀφεστήκει, κεχολωμένη εἵνεκα νίκης,
τήν μιν ἐγὼ νίκησα δικαζόμενος παρὰ νηυσὶ




545
- De andere schimmen van overledenen stonden daar nog,
bedroefd, en ieder vroeg wat hem zorgen baarde.
Alleen de schim van Aias, Telamons zoon,
hield zich afzijdig, nog vol wrok om de zege
die ik op hem behaalde in de toewijzing bij de schepen
τεύχεσιν ἀμφ᾽ Ἀχιλῆος· ἔθηκε δὲ πότνια μήτηρ.
παῖδες δὲ Τρώων δίκασαν καὶ Παλλὰς Ἀθήνη.
ὡς δὴ μὴ ὄφελον νικᾶν τοιῷδ᾽ ἐπ᾽ ἀέθλῳ·
τοίην γὰρ κεφαλὴν ἕνεκ᾽ αὐτῶν γαῖα κατέσχεν,
Αἴανθ᾽, ὃς πέρι μὲν εἶδος, πέρι δ᾽ ἔργα τέτυκτο




550
van Achilleus'wapens: zijn respectabele moeder had ze beschikbaar gesteld
en de zonen der Trojanen met Pallas Athene wezen ze toe.
Ach had ik maar niet getriomfeerd bij een dergelijke inzet!
Daarom immers werd een dergelijk man begraven:
Aias, die toch de voortreffelijkste was in uiterlijk en daden
τῶν ἄλλων Δαναῶν μετ᾽ ἀμύμονα Πηλεΐωνα.
τὸν μὲν ἐγὼν ἐπέεσσι προσηύδων μειλιχίοισιν·
"Αἶαν, παῖ Τελαμῶνος ἀμύμονος, οὐκ ἄρ᾽ ἔμελλες
οὐδὲ θανὼν λήσεσθαι ἐμοὶ χόλου εἵνεκα τευχέων
οὐλομένων; τὰ δὲ πῆμα θεοὶ θέσαν Ἀργείοισι,




555
van alle Grieken na Peleus' nobele zoon.
Hem sprak ik toe met verzoenende woorden:
"Aias, zoon van de nobele Telamon, kon dan zelfs
de dood jouw toorn jegens mij niet doen vergeten om die wapens,
die vervloekte? Die hebben de goden gemaakt tot een ramp voor de Grieken,
τοῖος γάρ σφιν πύργος ἀπώλεο· σεῖο δ᾽ Ἀχαιοὶ
ἶσον Ἀχιλλῆος κεφαλῇ Πηληϊάδαο
ἀχνύμεθα φθιμένοιο διαμπερές· οὐδέ τις ἄλλος
αἴτιος, ἀλλὰ Ζεὺς Δαναῶν στρατὸν αἰχμητάων
ἐκπάγλως ἤχθηρε, τεῒν δ᾽ ἐπὶ μοῖραν ἔθηκεν.




560
want zij verloren er een zodanig bolwerk als jou door; om jouw dood
treuren wij onophoudelijk als om die van de Peleïde Achilleus;
er is geen enkele schuldige aan te wijzen, nee, Zeus moest wel
een vreselijke haat koesteren jegens het leger van de lansslingerende
Grieken en daarom aan jou zo'n doodslot voltrekken.
ἀλλ᾽ ἄγε δεῦρο, ἄναξ, ἵν᾽ ἔπος καὶ μῦθον ἀκούσῃς
ἡμέτερον· δάμασον δὲ μένος καὶ ἀγήνορα θυμόν.᾽
"ὣς ἐφάμην, ὁ δέ μ᾽ οὐδὲν ἀμείβετο, βῆ δὲ μετ᾽ ἄλλας
ψυχὰς εἰς Ἔρεβος νεκύων κατατεθνηώτων.
ἔνθα χ᾽ ὅμως προσέφη κεχολωμένος, ἤ κεν ἐγὼ τόν·




565
Maar kom nu nader, vorst, om mijn woord en bedoeling te horen,
kalmeer je toorn in je trotse gemoed".
Zo sprak ik, maar hij antwoordde niets meer en ging achter de andere
schimmen van de gestorvenen weer het rijk van de Duisternis in.
Toen zou hij, zij het in wrok, toch nog gesproken hebben, of ik tot hem,
ἀλλά μοι ἤθελε θυμὸς ἐνὶ στήθεσσι φίλοισι
τῶν ἄλλων ψυχὰς ἰδέειν κατατεθνηώτων.

als niet de wens bij mij sterker geweest was
om nog de schimmen te zien van de andere gestorvenen.

568 - 640: Minos, Orion, Tityos, Tantalos, Sisyfos, Herakles



ἔνθ᾽ ἦ τοι Μίνωα ἴδον, Διὸς ἀγλαὸν υἱόν,
χρύσεον σκῆπτρον ἔχοντα, θεμιστεύοντα νέκυσσιν,
ἥμενον, οἱ δέ μιν ἀμφὶ δίκας εἴροντο ἄνακτα,


570
- Toen zag ik, werkelijk, Minos, Zeus' fiere zoon zitten,
in zijn hand de gouden skepter, rechtsprekend over de doden,
die vroegen de vorst om zijn uitspraak, rondom hem gezeten
ἥμενοι ἑσταότες τε κατ᾽ εὐρυπυλὲς Ἄϊδος δῶ.
τὸν δὲ μετ᾽ Ὠρίωνα πελώριον εἰσενόησα
θῆρας ὁμοῦ εἰλεῦντα κατ᾽ ἀσφοδελὸν λειμῶνα,
τοὺς αὐτὸς κατέπεφνεν ἐν οἰοπόλοισιν ὄρεσσι
χερσὶν ἔχων ῥόπαλον παγχάλκεον, αἰὲν ἀαγές.




575
of staand, bij Hades' huis met de brede poort.
- Na hem merkte ik de de reusachtige Orion op,
die over de asfodilweide het wild opjoeg,
dat hij zelf op afgelegen bergen gedood had,
met in zijn handen de volbronzen knots, voor altijd onbreekbaar.
καὶ Τιτυὸν εἶδον, Γαίης ἐρικυδέος υἱόν,
κείμενον ἐν δαπέδῳ· ὁ δ᾽ ἐπ᾽ ἐννέα κεῖτο πέλεθρα,
γῦπε δέ μιν ἑκάτερθε παρημένω ἧπαρ ἔκειρον,
δέρτρον ἔσω δύνοντες, ὁ δ᾽ οὐκ ἀπαμύνετο χερσί·
Λητὼ γὰρ ἕλκησε, Διὸς κυδρὴν παράκοιτιν,




580
- Ook Tityos zag ik, de zoon van de roemvolle Gaia,
hij lag daar, uitgestrekt op de grond; hij bedekte negen vorens ruimte,
en twee gieren, aan weerskanten gezeten, vraten zijn lever,
steeds zijn buikvlies induikend, hij kon ze met zijn handen niet afweren.
Hij had immers Leto aangerand, de doorluchtige bijslaap van Zeus,
Πυθώδ᾽ ἐρχομένην διὰ καλλιχόρου Πανοπῆος.
καὶ μὴν Τάνταλον εἰσεῖδον κρατέρ᾽ ἄλγε᾽ ἔχοντα
ἑστεῶτ᾽ ἐν λίμνῃ· ἡ δὲ προσέπλαζε γενείῳ·
στεῦτο δὲ διψάων, πιέειν δ᾽ οὐκ εἶχεν ἑλέσθαι·
ὁσσάκι γὰρ κύψει᾽ ὁ γέρων πιέειν μενεαίνων,




585
toen zij op weg was naar Pytho door het prachtige land van Panopeus.
- Ja, ook Tantalos zag ik in zijn smartelijke kwelling
staan in het meer dat tot zijn kin kwam,
hij verging van de dorst maar kon toch niet drinken,
want zo vaak als de grijsaard zich bukte, uit verlangen te drinken,
τοσσάχ᾽ ὕδωρ ἀπολέσκετ᾽ ἀναβροχέν, ἀμφὶ δὲ ποσσὶ
γαῖα μέλαινα φάνεσκε, καταζήνασκε δὲ δαίμων.
δένδρεα δ᾽ ὑψιπέτηλα κατὰ κρῆθεν χέε καρπόν,
ὄγχναι καὶ ῥοιαὶ καὶ μηλέαι ἀγλαόκαρποι
συκέαι τε γλυκεραὶ καὶ ἐλαῖαι τηλεθόωσαι·




590
verdween steeds het water, weggeslorpt, en verscheen om zijn voeten
de donkere aarde, want een godheid legde het steeds droog.
En bomen met hoog gebladerte lieten hun vruchten van bovenaf hangen,
peren en granaten en glimmende appels
zoete vijgen en olijven in overvloed,
τῶν ὁπότ᾽ ἰθύσει᾽ ὁ γέρων ἐπὶ χερσὶ μάσασθαι,
τὰς δ᾽ ἄνεμος ῥίπτασκε ποτὶ νέφεα σκιόεντα.
καὶ μὴν Σίσυφον εἰσεῖδον κρατέρ᾽ ἄλγε᾽ ἔχοντα
λᾶαν βαστάζοντα πελώριον ἀμφοτέρῃσιν.
ἦ τοι ὁ μὲν σκηριπτόμενος χερσίν τε ποσίν τε




595
maar nooit zou de grijsaard er daarvan een kunnen plukken,
want de wind blies ze dan steeds omhoog naar de schaduwrijke wolken.
- Ook, ja, Sisyfos zag ik in zijn smartelijke ellende,
bezig een reusachtige steen omhoog te duwen met beide handen.
Zich schrap zettend met handen en voeten
λᾶαν ἄνω ὤθεσκε ποτὶ λόφον· ἀλλ᾽ ὅτε μέλλοι
ἄκρον ὑπερβαλέειν, τότ᾽ ἀποστρέψασκε κραταιίς·
αὖτις ἔπειτα πέδονδε κυλίνδετο λᾶας ἀναιδής.
αὐτὰρ ὅ γ᾽ ἂψ ὤσασκε τιταινόμενος, κατὰ δ᾽ ἱδρὼς
ἔρρεεν ἐκ μελέων, κονίη δ᾽ ἐκ κρατὸς ὀρώρει.




600
stootte hij de steen omhoog langs de helling; maar net als hij hem
over de top heen zou krijgen, stortte het door zijn gewicht weer omlaag
en het schaamteloos blok rolde weer naar de vlakte terug.
Maar hij begon dan opnieuw met grote inspanning te duwen, het zweet
gutste neer van zijn leden en het stof steeg op van zijn hoofd.
τὸν δὲ μετ᾽ εἰσενόησα βίην Ἡρακληείην,
εἴδωλον· αὐτὸς δὲ μετ᾽ ἀθανάτοισι θεοῖσι
τέρπεται ἐν θαλίῃς καὶ ἔχει καλλίσφυρον Ἥβην,
παῖδα Διὸς μεγάλοιο καὶ Ἥρης χρυσοπεδίλου.
ἀμφὶ δέ μιν κλαγγὴ νεκύων ἦν οἰωνῶν ὥς,




605
- Na hem bemerkte ik de krachtige Herakles,
althans zijn schim, want zelf bevindt hij zich onder de onsterfelijke goden
en deelt in hun feesten en heeft de slankvoetige Hebe tot vrouw,
de dochter van grote Zeus en Hera met gouden sandalen.
Om hem heen was geklapwiek van schimmen als van roofvogels,
πάντοσ᾽ ἀτυζομένων· ὁ δ᾽ ἐρεμνῇ νυκτὶ ἐοικώς,
γυμνὸν τόξον ἔχων καὶ ἐπὶ νευρῆφιν ὀιστόν,
δεινὸν παπταίνων, αἰεὶ βαλέοντι ἐοικώς.
σμερδαλέος δέ οἱ ἀμφὶ περὶ στήθεσσιν ἀορτὴρ
χρύσεος ἦν τελαμών, ἵνα θέσκελα ἔργα τέτυκτο,




610
die opvlogen naar alle kanten; hij stond daar, gelijkend de nacht,
de boog uit het foudraal en een pijl op de pees,
grimmig spiedend, steeds leek hij te mikken.
Een vervaarlijke draagband hing om zijn borst,
een banjelier van goud, waarop wondere werkstukken afgebeeld stonden,
ἄρκτοι τ᾽ ἀγρότεροί τε σύες χαροποί τε λέοντες,
ὑσμῖναί τε μάχαι τε φόνοι τ᾽ ἀνδροκτασίαι τε.
μὴ τεχνησάμενος μηδ᾽ ἄλλο τι τεχνήσαιτο,
ὃς κεῖνον τελαμῶνα ἑῇ ἐγκάτθετο τέχνῃ.
ἔγνω δ᾽ αὖτ᾽ ἔμ᾽ ἐκεῖνος, ἐπεὶ ἴδεν ὀφθαλμοῖσιν,




615
beren en wilde zwijnen en leeuwen met fonkelende ogen,
krijgsgewoel en gevechten, slachtpartijen en moorden.
Had hem maar nooit diegene gemaakt en zeker geen andere meer
de ambachtsman die zijn vaardigheid had ingezet voor die draagband.
Mij herkende hij dadelijk, toen hij mij in het oog kreeg,
καί μ᾽ ὀλοφυρόμενος ἔπεα πτερόεντα προσηύδα·
"διογενὲς Λαερτιάδη, πολυμήχαν᾽ Ὀδυσσεῦ,
ἆ δείλ᾽, ἦ τινὰ καὶ σὺ κακὸν μόρον ἡγηλάζεις,
ὅν περ ἐγὼν ὀχέεσκον ὑπ᾽ αὐγὰς ἠελίοιο.
Ζηνὸς μὲν πάϊς ἦα Κρονίονος, αὐτὰρ ὀιζὺν




620
en onder geweeklaag sprak hij duidelijk tot mij:
"Van de goden stammende zoon van Laërtes, listenrijke Odysseus,
ongelukkige, heb ook jij een even zwaar lot te dragen,
als ik steeds met mij meedroeg onder de stralen van de zon?
Van Zeus, Kronos' zoon, was ik dan wel de zoon,
εἶχον ἀπειρεσίην· μάλα γὰρ πολὺ χείρονι φωτὶ
δεδμήμην, ὁ δέ μοι χαλεποὺς ἐπετέλλετ᾽ ἀέθλους.
καί ποτέ μ᾽ ἐνθάδ᾽ ἔπεμψε κύν᾽ ἄξοντ᾽· οὐ γὰρ ἔτ᾽ ἄλλον
φράζετο τοῦδέ γέ μοι κρατερώτερον εἶναι ἄεθλον·
τὸν μὲν ἐγὼν ἀνένεικα καὶ ἤγαγον ἐξ Ἀίδαο·




625
maar een onmetelijke ellende was mijn deel: steeds maar in dienst
van een veel geringere man die mij zware werken opdroeg.
Eens zond hij mij hierheen om de helhond te halen; een zwaarder werk
dan dat kon hij niet meer voor mij bedenken!
Maar ik bracht hem naar boven en voerde hem weg uit de Hades;
Ἑρμείας δέ μ᾽ ἔπεμψεν ἰδὲ γλαυκῶπις Ἀθήνη."
ὣς εἰπὼν ὁ μὲν αὖτις ἔβη δόμον Ἄϊδος εἴσω,
αὐτὰρ ἐγὼν αὐτοῦ μένον ἔμπεδον, εἴ τις ἔτ᾽ ἔλθοι
ἀνδρῶν ἡρώων, οἳ δὴ τὸ πρόσθεν ὄλοντο.
καί νύ κ᾽ ἔτι προτέρους ἴδον ἀνέρας, οὓς ἔθελόν περ,




630
onder geleide van Hermes en de scherpziende Athene".
- Na deze woorden ging hij weer weg, het rijk in van Hades.
Ik bleef daar op mijn plaats, om te zien of nog een van de helden
die voorheen al gestorven waren, nog zou komen opdagen.
En ik zou vast nog wel oudere mannen, kinderen van goden, hebben gezien
Θησέα Πειρίθοόν τε, θεῶν ἐρικυδέα τέκνα·
ἀλλὰ πρὶν ἐπὶ ἔθνε᾽ ἀγείρετο μυρία νεκρῶν
ἠχῇ θεσπεσίῃ· ἐμὲ δὲ χλωρὸν δέος ᾕρει,
μή μοι Γοργείην κεφαλὴν δεινοῖο πελώρου
ἐξ Ἀίδεω πέμψειεν ἀγαυὴ Περσεφόνεια.




635
die ik maar wenste: Theseus en Peirithoös, vermaarde zonen van goden;
maar vergeefs: een onafzienbare drom van schimmen drong op
onder enorm gehuil en de vale vrees greep mij aan, dat de trotse
Persefone het Gorgo-hoofd van die enorme reus
uit de Hades op mij af zou sturen.
αὐτίκ᾽ ἔπειτ᾽ ἐπὶ νῆα κιὼν ἐκέλευον ἑταίρους
αὐτούς τ᾽ ἀμβαίνειν ἀνά τε πρυμνήσια λῦσαι.
οἱ δ᾽ αἶψ᾽ εἴσβαινον καὶ ἐπὶ κληῖσι καθῖζον.
τὴν δὲ κατ᾽ Ὠκεανὸν ποταμὸν φέρε κῦμα ῥόοιο,
πρῶτα μὲν εἰρεσίῃ, μετέπειτα δὲ κάλλιμος οὖρος.




640
- Snel keerde ik daarom terug naar het schip en beval aan mijn mannen
zelf aan boord te gaan en de achterkabels te lossen.
Zij scheepten snel in en namen plaats aan de riemen.
De golving van de stroom voerde haar langs de stroom van de Oceaan
eerst door het roeien, daarna kwam een gunstige wind. 




Lees verder in Boek 12


Terug naar het overzicht van de inhoud van de Odyssee