Ὀδύσσεια α 1 - 10: Aanroeping van de Muze. |
Boek 1 van de Odyssee van
Homeros 1 - 10: Aanroeping van de Muze. 11 - 21: Odysseus bij Kalypso. 22 - 95: Godenvergadering zonder Poseidon. 96 - 143: Athene op bezoek bij Telemachos. 144 - 168: Het gedrag van de vrijers. 169 - 251: Telemachos in gesprek met 'Mentes'. 252 - 323: Athene geeft Telemachos advies. 324 - 444: Confrontatie tussen Telemachos en de vrijers. |
|
ἄνδρα μοι ἔννεπε, μοῦσα, πολύτροπον, ὃς
μάλα πολλὰ πλάγχθη, ἐπεὶ Τροίης ἱερὸν πτολίεθρον ἔπερσεν· πολλῶν δ᾽ ἀνθρώπων ἴδεν ἄστεα καὶ νόον ἔγνω, πολλὰ δ᾽ ὅ γ᾽ ἐν πόντῳ πάθεν ἄλγεα ὃν κατὰ θυμόν, ἀρνύμενος ἥν τε ψυχὴν καὶ νόστον ἑταίρων. |
005 |
Vertel mij, Muze, over die man, die slimmerd, die heel
veel rondzwierf, nadat hij de imposante stad Troje verwoest had; van veel mensen zag hij de steden en hij leerde hun visie kennen, maar veel ook moest hij afzien op zee, terwijl hij het vege lijf probeerde te redden en de thuiskomst van zijn mannen. |
ἀλλ᾽ οὐδ᾽ ὣς ἑτάρους ἐρρύσατο, ἱέμενός
περ· αὐτῶν γὰρ σφετέρῃσιν ἀτασθαλίῃσιν ὄλοντο, νήπιοι, οἳ κατὰ βοῦς Ὑπερίονος Ἠελίοιο ἤσθιον· αὐτὰρ ὁ τοῖσιν ἀφείλετο νόστιμον ἦμαρ. τῶν ἁμόθεν γε, θεά, θύγατερ Διός, εἰπὲ καὶ ἡμῖν. |
010 |
Maar toch kon hij zijn mannen niet redden, hoe hij het ook
probeerde; want door hun eigen roekeloosheid gingen ze te gronde, de dwazen, die runderen opaten van de Zonnegod Hyperioon; maar die ontnam hen de dag van de thuiskomst. Vertel ook aan ons vanaf ergens daarvan, godin, dochter van Zeus. |
11 - 21: Odysseus bij Kalypso |
||
ἔνθ᾽ ἄλλοι μὲν πάντες, ὅσοι φύγον αἰπὺν
ὄλεθρον, οἴκοι ἔσαν, πόλεμόν τε πεφευγότες ἠδὲ θάλασσαν· τὸν δ᾽ οἶον νόστου κεχρημένον ἠδὲ γυναικὸς νύμφη πότνι᾽ ἔρυκε Καλυψὼ δῖα θεάων ἐν σπέσσι γλαφυροῖσι, λιλαιομένη πόσιν εἶναι. |
015 |
Toen waren alle anderen die de meedogenloze dood waren
ontkomen, thuis, ontsnapt aan de gevaren van de oorlog en die op zee, maar hem alleen, hoezeer hij ook miste zijn thuis en zijn vrouw, hield de machtige Kalypso, stralende onder de godinnen, vast in een gewelfde grot, ernaar hunkerend dat hij haar man zou zijn. |
ἀλλ᾽ ὅτε δὴ ἔτος ἦλθε περιπλομένων
ἐνιαυτῶν, τῷ οἱ ἐπεκλώσαντο θεοὶ οἶκόνδε νέεσθαι εἰς Ἰθάκην, οὐδ᾽ ἔνθα πεφυγμένος ἦεν ἀέθλων καὶ μετὰ οἷσι φίλοισι. θεοὶ δ᾽ ἐλέαιρον ἅπαντες νόσφι Ποσειδάωνος· ὁ δ᾽ ἀσπερχὲς μενέαινεν ἀντιθέῳ Ὀδυσῆι πάρος ἣν γαῖαν ἱκέσθαι. |
020 |
Maar toen nu het jaar aanbrak in de kringloop der jaren, waarin de goden beschikt hadden dat hij naar huis zou terugkeren, naar Ithaka – toen was hij zelfs daar niet van beproevingen vrij, ook al was hij weer bij zijn dierbaren – maar de goden, zij waren allen begaan met zijn lot behalve Poseidon: die was onophoudelijk vertoornd op de weergaloze Odysseus, voordat die zijn land kon bereiken. |
22 - 95: Godenvergadering zonder Poseidoon |
||
ἀλλ᾽ ὁ μὲν Αἰθίοπας μετεκίαθε τηλόθ᾽
ἐόντας, Αἰθίοπας τοὶ διχθὰ δεδαίαται, ἔσχατοι ἀνδρῶν, οἱ μὲν δυσομένου Ὑπερίονος οἱ δ᾽ ἀνιόντος, ἀντιόων ταύρων τε καὶ ἀρνειῶν ἑκατόμβης. |
025 |
Deze nu was vertrokken naar de ver wonende Ethiopen, (de Ethiopen, die in tweeën verdeeld zijn, verwijderd van de mensen, één groep in het Westen, de andere in het Oosten) om een offer in ontvangst te nemen van stieren en rammen. |
ἔνθ᾽ ὅ γ᾽ ἐτέρπετο δαιτὶ παρήμενος· οἱ δὲ
δὴ ἄλλοι Ζηνὸς ἐνὶ μεγάροισιν Ὀλυμπίου ἁθρόοι ἦσαν. τοῖσι δὲ μύθων ἦρχε πατὴρ ἀνδρῶν τε θεῶν τε· μνήσατο γὰρ κατὰ θυμὸν ἀμύμονος Αἰγίσθοιο, τόν ῥ᾽ Ἀγαμεμνονίδης τηλεκλυτὸς ἔκταν᾽ Ὀρέστης· |
030 |
Daar dus deed hij zich te goed, aanzittend aan de
maaltijd; maar de anderen waren bijeen in het paleis van de Olympiër Zeus. Temidden van hen nu begon de vader van mensen en goden te spreken; want hij moest denken aan de aantrekkelijke Aigisthos, die, naar bekend, gedood werd door de wijdvermaarde Orestes. |
τοῦ ὅ γ᾽ ἐπιμνησθεὶς ἔπε᾽ ἀθανάτοισι
μετηύδα· "ὢ πόποι, οἷον δή νυ θεοὺς βροτοὶ αἰτιόωνται· ἐξ ἡμέων γάρ φασι κάκ᾽ ἔμμεναι, οἱ δὲ καὶ αὐτοὶ σφῇσιν ἀτασθαλίῃσιν ὑπὲρ μόρον ἄλγε᾽ ἔχουσιν, ὡς καὶ νῦν Αἴγισθος ὑπὲρ μόρον Ἀτρεΐδαο |
035 |
Hem indachtig sprak hij deze woorden onder de
onsterfelijken: “Onbegrijpelijk, zoals nu weer de stervelingen de goden verwijten maken! want door ons zeggen zij dat er rampen gebeuren; maar ook al van zichzelf, door hun eigen onbeheerste daden, lijden zij meer dan nodig is; zoals ook nu weer Aigisthos, tegen zijn lot, de wettige echtgenote van |
γῆμ᾽ ἄλοχον μνηστήν, τὸν δ᾽ ἔκτανε
νοστήσαντα, εἰδὼς αἰπὺν ὄλεθρον, ἐπεὶ πρό οἱ εἴπομεν ἡμεῖς, Ἑρμείαν πέμψαντες, ἐύσκοπον ἀργεϊφόντην, μήτ᾽ αὐτὸν κτείνειν μήτε μνάασθαι ἄκοιτιν· ἐκ γὰρ Ὀρέσταο τίσις ἔσσεται Ἀτρεΐδαο, |
040 |
Agamemnon minde en hemzelf doodde bij zijn thuiskomst, hoewel hij het steile verderf kende; tevoren immers waarschuwden we hem door het zenden van Hermes, de scherpziende doder van Argus, hem niet te vermoorden en zijn vrouw niet te vrijen: ‘Want van de kant van Orestes zal er wraak komen om Atreus’ zoon, |
ὁππότ᾽ ἂν ἡβήσῃ τε καὶ ἧς ἱμείρεται αἴης. ὣς ἔφαθ᾽ Ἑρμείας, ἀλλ᾽ οὐ φρένας Αἰγίσθοιο πεῖθ᾽ ἀγαθὰ φρονέων· νῦν δ᾽ ἁθρόα πάντ᾽ ἀπέτισεν." τὸν δ᾽ ἠμείβετ᾽ ἔπειτα θεά, γλαυκῶπις Ἀθήνη· "ὦ πάτερ ἡμέτερε Κρονίδη, ὕπατε κρειόντων, |
045 |
wanneer hij volwassen zal zijn geworden en verlangt naar
zijn vaderland’. Zo waarschuwde hem Hermes, maar niet kon hij Aigisthos overtuigen, hoewel hij het beste met hem voorhad; en nu betaalde hij zijn verdiende loon. Hem nu antwoordde daarop de godin Athene met de felle blik: “Ach, vader van ons, zoon van Kronos, hoogste der heersers, |
καὶ λίην κεῖνός γε ἐοικότι κεῖται ὀλέθρῳ· ὡς ἀπόλοιτο καὶ ἄλλος, ὅτις τοιαῦτά γε ῥέζοι· ἀλλά μοι ἀμφ᾽ Ὀδυσῆι δαΐφρονι δαίεται ἦτορ, δυσμόρῳ, ὃς δὴ δηθὰ φίλων ἄπο πήματα πάσχει νήσῳ ἐν ἀμφιρύτῃ, ὅθι τ᾽ ὀμφαλός ἐστι θαλάσσης. |
050 |
maar al te zeer ligt hij in een verderf dat hem toekomt; moge zo ook omkomen al wie verder nog dat soort daden bedrijft! Maar mij wordt het hart verscheurd om de schrandere Odysseus, de ongelukkige, die toch al te lang, ver van zijn dierbaren, te lijden heeft op een omklotst eiland, waar de navel is van de zee. |
νῆσος δενδρήεσσα, θεὰ δ᾽ ἐν δώματα ναίει, Ἄτλαντος θυγάτηρ ὀλοόφρονος, ὅς τε θαλάσσης πάσης βένθεα οἶδεν, ἔχει δέ τε κίονας αὐτὸς μακράς, αἳ γαῖάν τε καὶ οὐρανὸν ἀμφὶς ἔχουσιν. τοῦ θυγάτηρ δύστηνον ὀδυρόμενον κατερύκει, |
055 |
Het is een bomenrijk eiland, een godin bewoont er een
paleis, de dochter van de kwaadaardige Atlas, die de diepten van heel de zee kent, en zelf de grote zuilen stut die de aarde en de hemel gescheiden houden. De dochter van hem houdt de ongelukkige vast, ondanks zijn klagen. |
αἰεὶ δὲ μαλακοῖσι καὶ αἱμυλίοισι λόγοισιν θέλγει, ὅπως Ἰθάκης ἐπιλήσεται· αὐτὰρ Ὀδυσσεύς, ἱέμενος καὶ καπνὸν ἀποθρῳσκοντα νοῆσαι ἧς γαίης, θανέειν ἱμείρεται. οὐδέ νυ σοί περ ἐντρέπεται φίλον ἦτορ, Ὀλύμπιε. οὔ νύ τ᾽ Ὀδυσσεὺς |
060 |
En altijd probeert ze hem met suikerzoete en vleiende
woorden te betoveren, in de hoop dat hij Ithaka vergeet; maar Odysseus verlangt veeleer te sterven, hunkerend om al was het maar de rook te zien opkringelen vanaf zijn land. Draait dan ook bij u, Olympiër, het hart niet om? Was dan Odysseus niet welgevallig |
Ἀργείων παρὰ νηυσὶ χαρίζετο ἱερὰ ῥέζων Τροίῃ ἐν εὐρείῃ; τί νύ οἱ τόσον ὠδύσαο, Ζεῦ;" τὴν δ᾽ ἀπαμειβόμενος προσέφη νεφεληγερέτα Ζεύς· "τέκνον ἐμόν, ποῖόν σε ἔπος φύγεν ἕρκος ὀδόντων. πῶς ἂν ἔπειτ᾽ Ὀδυσῆος ἐγὼ θείοιο λαθοίμην, |
065 |
bij de schepen der Grieken door het brengen van offers in
het weidse Trojaanse land? Waarom toch hebt u zo'n toorn tegen hem opgevat, Zeus?” Haar sprak de wolkenverzamelaar Zeus ten antoord: “Mijn kind toch, wat een uitspraak ontsnapte de omheining van je tanden! Hoe zou ik toch de godgelijke Odysseus kunnen vergeten, |
ὃς περὶ μὲν νόον ἐστὶ βροτῶν, περὶ δ᾽ ἱρὰ
θεοῖσιν ἀθανάτοισιν ἔδωκε, τοὶ οὐρανὸν εὐρὺν ἔχουσιν; ἀλλὰ Ποσειδάων γαιήοχος ἀσκελὲς αἰεὶ Κύκλωπος κεχόλωται, ὃν ὀφθαλμοῦ ἀλάωσεν, ἀντίθεον Πολύφημον, ὅου κράτος ἐστὶ μέγιστον |
070 |
die de stervelingen overtreft in inzicht en bij uitstek
offers brengt aan de onsterfelijke goden, die de wijde hemel bewonen. Maar de aardsteun Poseidon is steeds onophoudelijk vertoornd om de Kykloop wiens oog hij verblindde, de godgelijke Polyfemos, wiens kracht het grootst is |
πᾶσιν Κυκλώπεσσι· Θόωσα δέ μιν τέκε νύμφη, Φόρκυνος θυγάτηρ ἁλὸς ἀτρυγέτοιο μέδοντος, ἐν σπέσσι γλαφυροῖσι Ποσειδάωνι μιγεῖσα. ἐκ τοῦ δὴ Ὀδυσῆα Ποσειδάων ἐνοσίχθων οὔ τι κατακτείνει, πλάζει δ᾽ ἀπὸ πατρίδος αἴης. |
075 |
onder alle kyklopen; de nymf Thoösa baarde hem, de dochter van Forkys die heerst over de onafploegbare zee, na in een gewelfde grot gevreeën te hebben met Poseidon. Sedertdien doodt de aardschudder Poseidon Odysseus wel niet, maar laat hem wel ronddolen ver van zijn vaderland. |
ἀλλ᾽ ἄγεθ᾽, ἡμεῖς οἵδε περιφραζώμεθα
πάντες νόστον, ὅπως ἔλθῃσι· Ποσειδάων δὲ μεθήσει ὃν χόλον· οὐ μὲν γὰρ τι δυνήσεται ἀντία πάντων ἀθανάτων ἀέκητι θεῶν ἐριδαινέμεν οἶος." τὸν δ᾽ ἠμείβετ᾽ ἔπειτα θεά, γλαυκῶπις Ἀθήνη· |
080 |
Maar kom, laten wij allen hier ons beraden over zijn
terugkeer, opdat hij die meemaakt. En Poseidon moet zijn toorn laten varen; want volstrekt niet zal hij in staat zijn tegen ons allen als eenling op te boksen, tegen de zin van ons, goden!” Hem antwoordde vervolgens de godin, Athene met fonkelende ogen: |
"ὦ πάτερ ἡμέτερε Κρονίδη, ὕπατε κρειόντων, εἰ μὲν δὴ νῦν τοῦτο φίλον μακάρεσσι θεοῖσιν, νοστῆσαι Ὀδυσῆα πολύφρονα ὅνδε δόμονδε, Ἑρμείαν μὲν ἔπειτα διάκτορον ἀργεϊφόντην νῆσον ἐς Ὠγυγίην ὀτρύνομεν, ὄφρα τάχιστα |
085 |
“Vader van ons, zoon van Kronos, hoogste der heersers, als dit dan nu de wens is van de gelukzalige goden, dat de schrandere Odysseus terugkeert naar zijn huis, laten wij dan Hermes, de geschenken uitdeler en doder van Argus, zenden naar het eiland Ogygia, om zo snel mogelijk |
νύμφῃ ἐυπλοκάμῳ εἴπῃ νημερτέα βουλήν, νόστον Ὀδυσσῆος ταλασίφρονος, ὥς κε νέηται· αὐτὰρ ἐγὼν Ἰθάκηνδ᾽ ἐσελεύσομαι, ὄφρα οἱ υἱὸν μᾶλλον ἐποτρύνω καί οἱ μένος ἐν φρεσὶ θείω, εἰς ἀγορὴν καλέσαντα κάρη κομόωντας Ἀχαιοὺς |
090 |
het vaste besluit aan de nymf met de mooie vlecht over te
brengen: de thuiskomst van de de onversaagde Odysseus, dat hij naar huis mag gaan. Ik echter zal naar Ithaka gaan, om zijn zoon moed in te spreken en aan te sporen de langharige Achaiers ter vergadering te roepen en de wacht |
πᾶσι μνηστήρεσσιν ἀπειπέμεν, οἵ τέ οἱ αἰεὶ μῆλ᾽ ἁδινὰ σφάζουσι καὶ εἰλίποδας ἕλικας βοῦς. πέμψω δ᾽ ἐς Σπάρτην τε καὶ ἐς Πύλον ἠμαθόεντα νόστον πευσόμενον πατρὸς φίλου, ἤν που ἀκούσῃ, ἠδ᾽ ἵνα μιν κλέος ἐσθλὸν ἐν ἀνθρώποισιν ἔχῃσιν." |
095 |
aan te zeggen aan al die pretendenten die voortdurend zijn
kudde kleinvee slachten en zijn kromhoornige runderen met hun slepende gang. Naar Sparta zal ik hem sturen en het zandige Pylos om navraag te doen naar de thuiskomst van zijn vader, in de hoop dat hij iets hoort en hij zich een goede reputatie verwerft onder de mensen”. |
96 - 143: Athene op bezoek bij Telemachos |
||
ὣς εἰποῦσ᾽ ὑπὸ ποσσὶν ἐδήσατο καλὰ πέδιλα, ἀμβρόσια χρύσεια, τά μιν φέρον ἠμὲν ἐφ᾽ ὑγρὴν ἠδ᾽ ἐπ᾽ ἀπείρονα γαῖαν ἅμα πνοιῇς ἀνέμοιο· εἵλετο δ᾽ ἄλκιμον ἔγχος, ἀκαχμένον ὀξέι χαλκῷ, βριθὺ μέγα στιβαρόν, τῷ δάμνησι στίχας ἀνδρῶν |
100 |
Na deze woorden bond zij zich onder haar voeten de mooie
sandalen, onvergankelijke, van goud, die haar droegen zowel over zee als over het onmetelijke land, met de adem van de wind; en zij nam haar sterke lans met scherpe bronzen punt, de zware, grote, stevige, waarmee zij bedwingt de rijen der mannen |
ἡρώων, τοῖσίν τε κοτέσσεται ὀβριμοπάτρη. βῆ δὲ κατ᾽ Οὐλύμποιο καρήνων ἀίξασα, στῆ δ᾽ Ἰθάκης ἐνὶ δήμῳ ἐπὶ προθύροις Ὀδυσῆος, οὐδοῦ ἐπ᾽ αὐλείου· παλάμῃ δ᾽ ἔχε χάλκεον ἔγχος, εἰδομένη ξείνῳ, Ταφίων ἡγήτορι Μέντῃ. |
105 |
der strijders, op wie de dochter van de almachtige gebeten
is. Snel daalde ze af van de toppen van de Olympos en bleef staan in het land van Ithaka bij de inrit van Odysseus, voor de drempel van de hofpoort; met haar hand hield zij de bronsgepunte lans, in de gedaante van een vreemdeling, Mentes, de vorst van de Tafiërs. |
εὗρε δ᾽ ἄρα μνηστῆρας ἀγήνορας. οἱ μὲν
ἔπειτα πεσσοῖσι προπάροιθε θυράων θυμὸν ἔτερπον ἥμενοι ἐν ῥινοῖσι βοῶν, οὓς ἔκτανον αὐτοί· κήρυκες δ᾽ αὐτοῖσι καὶ ὀτρηροὶ θεράποντες οἱ μὲν οἶνον ἔμισγον ἐνὶ κρητῆρσι καὶ ὕδωρ, |
110 |
Zij trof dan de manhaftige vrijers aan. Die vermaakten
zich in de voorhof met een schijvenspel, gezeten op huiden van runderen, die zij eigenmachtig geslacht hadden; en dienaren en snelle bedienden waren deels bezig voor hen wijn in de mengvaten met water te mengen, |
οἱ δ᾽ αὖτε σπόγγοισι πολυτρήτοισι τραπέζας νίζον καὶ πρότιθεν, τοὶ δὲ κρέα πολλὰ δατεῦντο. τὴν δὲ πολὺ πρῶτος ἴδε Τηλέμαχος θεοειδής, ἧστο γὰρ ἐν μνηστῆρσι φίλον τετιημένος ἦτορ, ὀσσόμενος πατέρ ἐσθλὸν ἐνὶ φρεσίν, εἴ ποθεν ἐλθὼν |
115 |
anderen namen de tafels af met veelgatige sponzen en zetten ze neer, weer anderen sneden vlees in veel stukken. Haar nu zag verreweg het eerste de godgelijkende Telemachos, hij zat namelijk tussen de vrijers, neerslachtig te moede, voor zijn geestesoog ziende zijn edele vader, als hij toch eens, opgedoken, |
μνηστήρων τῶν μὲν σκέδασιν κατὰ δώματα
θείη, τιμὴν δ᾽ αὐτὸς ἔχοι καὶ δώμασιν οἷσιν ἀνάσσοι. τὰ φρονέων, μνηστῆρσι μεθήμενος, εἴσιδ᾽ Ἀθήνην. βῆ δ᾽ ἰθὺς προθύροιο, νεμεσσήθη δ᾽ ἐνὶ θυμῷ ξεῖνον δηθὰ θύρῃσιν ἐφεστάμεν· ἐγγύθι δὲ στὰς |
120 |
die vrijers uiteen zou slaan door heel zijn paleis heen, en zelf zijn koninklijke waardigheid zou opnemen en heersen in zijn huis. Dat overpeinzend, tussen de vrijers zittend, viel zijn blik op Athene. En regelrecht liep hij naar de inrit want hij werd verontwaardigd, dat een gast zo lang bij de ingang moest staan; hij kwam op haar toe, |
χεῖρ᾽ ἕλε δεξιτερὴν καὶ ἐδέξατο χάλκεον
ἔγχος, καί μιν φωνήσας ἔπεα πτερόεντα προσηύδα· "χαῖρε, ξεῖνε, παρ᾽ ἄμμι φιλήσεαι· αὐτὰρ ἔπειτα δείπνου πασσάμενος μυθήσεαι ὅττεό σε χρή." ὣς εἰπὼν ἡγεῖθ᾽, ἡ δ᾽ ἕσπετο Παλλὰς Ἀθήνη. |
125 |
pakte haar rechterhand en nam haar bronsgepunte lans aan, en hij nam het woord en sprak tot haar de gewiekte woorden: "Heil u, vreemdeling, bij ons zult u gastvrij onthaal vinden; maar later, als u gegeten hebt van de maaltijd, zult u vertellen wat u verlangt". Na deze woorden ging hij haar voor, en zij volgde hem, Pallas Athene. |
οἱ δ᾽ ὅτε δή ῥ᾽ ἔντοσθεν ἔσαν δόμου
ὑψηλοῖο, ἔγχος μέν ῥ᾽ ἔστησε φέρων πρὸς κίονα μακρὴν δουροδόκης ἔντοσθεν ἐυξόου, ἔνθα περ ἄλλα ἔγχε᾽ Ὀδυσσῆος ταλασίφρονος ἵστατο πολλά, αὐτὴν δ᾽ ἐς θρόνον εἷσεν ἄγων, ὑπὸ λῖτα πετάσσας, |
130 |
Toen zij nu binnen de hoge mannenzaal waren, bracht hij de lans weg en zette hem tegen een grote zuil in een gladgepolijste speerstandaard, waar ook andere, namelijk vele van de onversaagde Odysseus, stonden, maar haarzelf leidde hij naar een armstoel en liet haar zitten, linnen onder haar uitgespreid, |
καλὸν, δαιδάλεον· ὑπὸ δὲ θρῆνυς ποσὶν ἦεν. πὰρ δ᾽ αὐτὸς κλισμὸν θέτο ποικίλον, ἔκτοθεν ἄλλων μνηστήρων, μὴ ξεῖνος ἀνιηθεὶς ὀρυμαγδῷ δείπνῳ ἁδήσειεν, ὑπερφιάλοισι μετελθών, ἠδ᾽ ἵνα μιν περὶ πατρὸς ἀποιχομένοιο ἔροιτο. |
135 |
mooi, kunstig versierd; en onderaan was een bankje voor
haar voeten. Voor zichzelf schoof hij een fraaie leunstoel aan, uit de buurt van de anderen, de vrijers, opdat bij zijn gast niet, geprikkeld door hun herrie, de eetlust zou vergaan, daar hij verzeild was geraakt tussen onfatsoen, en om hem te vragen naar zijn verdwenen vader. |
χέρνιβα δ᾽ ἀμφίπολος προχόῳ ἐπέχευε
φέρουσα καλῇ χρυσείῃ, ὑπὲρ ἀργυρέοιο λέβητος, νίψασθαι· παρὰ δὲ ξεστὴν ἐτάνυσσε τράπεζαν. σῖτον δ᾽ αἰδοίη ταμίη παρέθηκε φέρουσα, εἴδατα πόλλ᾽ ἐπιθεῖσα, χαριζομένη παρεόντων· |
140 |
Een dienares bracht waswater aan en goot het uit in een
schenkkan, een mooie, van goud, boven een zilveren bekken, om zich de handen te wassen; en ze zette een gladgeschaafde tafel neer. Voedsel bracht een waardige huishoudster aan en zette het voor hem neer, eten in overvloed erbij plaatsend, met plezier om de voorraad; |
δαιτρὸς δὲ κρειῶν πίνακας παρέθηκεν ἀείρας παντοίων, παρὰ δέ σφι τίθει χρύσεια κύπελλα· κῆρυξ δ᾽ αὐτοῖσιν θάμ᾽ ἐπᾐχετο οἰνοχοεύων. |
|
en een voorsnijder nam houten borden op met allerlei vlees en zette ze erbij, en hij zette gouden bekers voor hen neer, en een schenker kwam telkens naar hen toe en schonk wijn in. |
144 -168: Het gedrag van de vrijers |
||
ἐς δ᾽ ἦλθον μνηστῆρες ἀγήνορες. οἱ μὲν
ἔπειτα ἑξείης ἕζοντο κατὰ κλισμούς τε θρόνους τε, |
145 |
En binnen kwamen de manhaftige vrijers. Zij nu gingen naast elkaar zitten op armstoelen en leunstoelen, |
τοῖσι δὲ κήρυκες μὲν ὕδωρ ἐπὶ χεῖρας
ἔχευαν, σῖτον δὲ δμῳαὶ παρενήνεον ἐν κανέοισιν, κοῦροι δὲ κρητῆρας ἐπεστέψαντο ποτοῖο. οἱ δ᾽ ἐπ᾽ ὀνείαθ᾽ ἑτοῖμα προκείμενα χεῖρας ἴαλλον. αὐτὰρ ἐπεὶ πόσιος καὶ ἐδητύος ἐξ ἔρον ἕντο |
150 |
Ook bij hen goten dienaren water over hun handen, en slavinnen zetten voedsel in schalen voor hen neer, en jongelingen vulden mengvaten tot de rand toe met wijn. En zij staken hun handen uit naar de voor hen liggende spijzen. Maar toen zij zich verzadigd hadden aan drank en eten, |
μνηστῆρες, τοῖσιν μὲν ἐνὶ φρεσὶν ἄλλα
μεμήλει, μολπή τ᾽ ὀρχηστύς τε· τὰ γὰρ τ᾽ ἀναθήματα δαιτός· κῆρυξ δ᾽ ἐν χερσὶν κίθαριν περικαλλέα θῆκεν Φημίῳ, ὅς ῥ᾽ ἤειδε παρὰ μνηστῆρσιν ἀνάγκῃ. ἦ τοι ὁ φορμίζων ἀνεβάλλετο καλὸν ἀείδειν. |
155 |
de vrijers, verlangden zij naar andere zaken: zang en dans, die het feestmaal begeleiden. Dus gaf een dienaar een prachtige cither in handen van Femios, die onder dwang placht te reciteren voor de vrijers. Die nu sloeg de snaren aan en zette een mooi gezang in. |
αὐτὰρ Τηλέμαχος προσέφη γλαυκῶπιν Ἀθήνην, ἄγχι σχὼν κεφαλήν, ἵνα μὴ πευθοίαθ᾽ οἱ ἄλλοι· "ξεῖνε φίλ᾽, ἦ καὶ μοι νεμεσήσεαι ὅττι κεν εἴπω; τούτοισιν μὲν ταῦτα μέλει, κίθαρις καὶ ἀοιδή, ῥεῖ᾽, ἐπεὶ ἀλλότριον βίοτον νήποινον ἔδουσιν, |
160 |
Maar Telemachos boog zich over naar Athene met de felle
blik, om de anderen niets te laten horen en zei tegen haar: "Beste gast, neem me niet kwalijk wat ik u ga zeggen; zij amuseren zich hiermee, citherspel en zang, makkelijk genoeg, want straffeloos eten zij de bezittingen van een ander op, |
ἀνέρος, οὗ δή που λεύκ᾽ ὀστέα πύθεται
ὄμβρῳ κείμεν᾽ ἐπ᾽ ἠπείρου, ἢ εἰν ἁλὶ κῦμα κυλίνδει. εἰ κεῖνόν γ᾽ Ἰθάκηνδε ἰδοίατο νοστήσαντα, πάντες κ᾽ ἀρησαίατ᾽ ἐλαφρότεροι πόδας εἶναι ἢ ἀφνειότεροι χρυσοῖό τε ἐσθῆτός τε. |
165 |
van een man, wiens bleke botten wel al liggen te rotten in
de regen op het land, of de golven rollen ze voort in de zee. Als zij die toch eens naar Ithaka teruggekeerd zouden zien allen zouden dan wel vuriger verlangen snel ter been te zijn dan rijk aan goud en kleding. |
νῦν δ᾽ ὁ μὲν ὣς ἀπόλωλε κακὸν μόρον, οὐδέ
τις ἡμῖν θαλπωρή, εἴ πέρ τις ἐπιχθονίων ἀνθρώπων φῇσιν ἐλεύσεσθαι· τοῦ δ᾽ ὤλετο νόστιμον ἦμαρ. |
|
Maar nu is hij zo dan een droeve dood gestorven, en voor
ons rest geen troost, zelfs niet als iemand van de mensen op aarde zegt dat hij zal komen; nee, zijn dag van behouden terugkeer ging verloren. |
169 - 251: Telemachos in gesprek met 'Mentes' |
||
ἀλλ᾽ ἄγε μοι τόδε εἰπὲ καὶ ἀτρεκέως
κατάλεξον· τίς πόθεν εἰς ἀνδρῶν; πόθι τοι πόλις ἠδὲ τοκῆες; ὁπποίης τ᾽ ἐπὶ νηὸς ἀφίκεο· πῶς δέ σε ναῦται ἤγαγον εἰς Ἰθάκην; τίνες ἔμμεναι εὐχετόωντο; οὐ μὲν γὰρ τί σε πεζὸν ὀίομαι ἐνθάδ᾽ ἱκέσθαι. καί μοι τοῦτ᾽ ἀγόρευσον ἐτήτυμον, ὄφρ᾽ ἐὺ εἰδῶ, ἠὲ νέον μεθέπεις ἦ καὶ πατρώιός ἐσσι |
170 175 |
Maar kom, zeg me nu dit eens naar waarheid: Wie bent u en van welke vader? Waar ligt uw land en wonen uw ouders? En op wat voor schip bent u hier gekomen? Waarom brachten de scheepslieden u naar Ithaka? Wie zeiden zij te zijn? Want niet toch denk ik dat u te voet hier bent gekomen. Zeg me ook dit naar waarheid, want dat wil ik weten, of u hier voor het eerst komt of misschien ook bij mijn vader |
ξεῖνος, ἐπεὶ πολλοὶ ἴσαν ἀνέρες ἡμέτερον
δῶ ἄλλοι, ἐπεὶ καὶ κεῖνος ἐπίστροφος ἦν ἀνθρώπων." τὸν δ᾽ αὖτε προσέειπε θεά, γλαυκῶπις Ἀθήνη· "τοιγὰρ ἐγώ τοι ταῦτα μάλ᾽ ἀτρεκέως ἀγορεύσω. Μέντης Ἀγχιάλοιο δαΐφρονος εὔχομαι εἶναι |
180 |
te gast was, want veel mannen kwamen naar ons huis, anderen, terwijl ook hij velen bezocht." En tot hem sprak dan de godin, Athene met de fonkelende ogen: "Dat zal ik je dan naar alle waarheid zeggen. Mentes, zoon van de schrandere Anchialos, mag ik me noemen |
υἱός, ἀτὰρ Ταφίοισι φιληρέτμοισιν ἀνάσσω. νῦν δ᾽ ὧδε ξὺν νηὶ κατήλυθον ἠδ᾽ ἑτάροισιν πλέων ἐπὶ οἴνοπα πόντον ἐπ᾽ ἀλλοθρόους ἀνθρώπους, ἐς Τεμέσην μετὰ χαλκόν, ἄγω δ᾽ αἴθωνα σίδηρον. νηῦς δέ μοι ἥδ᾽ ἕστηκεν ἐπ᾽ ἀγροῦ νόσφι πόληος, |
185 |
en ik heers over de roeiriemminnende Tafiërs. Maar nu ben ik dus met mijn schip en mijn mannen hier geland varend over de wijnkleurige zee naar mensen met vreemde talen, naar Temesa om brons op te halen, en mee voer ik fonkelend ijzer. Nu ligt mijn schip hier aan land, ver buiten de stad |
ἐν λιμένι ῾Ρείθρῳ ὑπὸ Νηίῳ ὑλήεντι. ξεῖνοι δ᾽ ἀλλήλων πατρώιοι εὐχόμεθ᾽ εἶναι ἐξ ἀρχῆς, εἴ πέρ τε γέροντ᾽ εἴρηαι ἐπελθὼν Λαέρτην ἥρωα, τὸν οὐκέτι φασὶ πόλινδε ἔρχεσθ᾽, ἀλλ᾽ ἀπάνευθεν ἐπ᾽ ἀγροῦ πήματα πάσχειν |
190 |
in de haven Rheitron, aan de voet van de bosrijke Neïon. En elkaars gastvrienden van vaderszijde beroemen wij ons erop te zijn van oudsher: ga maar vragen aan je grootvader, de edele Laertes, van wie men zegt dat hij niet meer naar de stad komt, maar ver weg op het land de kwelling van de ouderdom draagt |
γρηὶ σὺν ἀμφιπόλῳ, ἥ οἱ βρῶσίν τε πόσιν τε παρτιθεῖ, εὖτ᾽ ἄν μιν κάματος κατὰ γυῖα λάβῃσιν ἑρπύζοντ᾽ ἀνὰ γουνὸν ἀλωῆς οἰνοπέδοιο. νῦν δ᾽ ἦλθον· δὴ γάρ μιν ἔφαντ᾽ ἐπιδήμιον εἶναι, σὸν πατέρ᾽· ἀλλά νυ τόν γε θεοὶ βλάπτουσι κελεύθου. |
195 |
met een oude dienares, die hem zijn voedsel en drank voor
zet, als vermoeidheid zich meester maakt van zijn ledematen, wanneer hij zich voortsleept tegen de glooiing van de wijngaard... Maar nu dan ben ik gekomen omdat men zei dat hij weer in het land is, jouw vader; maar kennelijk hinderen hem de goden op zijn tocht. |
οὐ γάρ πω τέθνηκεν ἐπὶ χθονὶ δῖος
Ὀδυσσεύς, ἀλλ᾽ ἔτι που ζωὸς κατερύκεται εὐρέι πόντῳ νήσῳ ἐν ἀμφιρύτῃ, χαλεποὶ δέ μιν ἄνδρες ἔχουσιν ἄγριοι, οἵ που κεῖνον ἐρυκανόωσ᾽ ἀέκοντα. αὐτὰρ νῦν τοι ἐγὼ μαντεύσομαι, ὡς ἐνὶ θυμῷ |
200 |
want niet is, waar ook ter wereld, de stralende Odysseus
gestorven, maar hij wordt wellicht, nog levend, vastgehouden in de weidse zee op een omspoeld eiland, en misschien hebben kwaadaardige lieden hem in hun macht, wilden, die hem, tegen zijn wil vasthouden. Maar nu zal ik je een voorspelling doen, zoals de onsterfelijken |
ἀθάνατοι βάλλουσι καὶ ὡς τελέεσθαι ὀίω, οὔτε τι μάντις ἐὼν οὔτ᾽ οἰωνῶν σάφα εἰδώς. οὔ τοι ἔτι δηρόν γε φίλης ἀπὸ πατρίδος αἴης ἔσσεται, οὐδ᾽ εἴ πέρ τε σιδήρεα δέσματ᾽ ἔχῃσιν· φράσσεται ὥς κε νέηται, ἐπεὶ πολυμήχανός ἐστιν. |
205 |
me dat ingeven en ik ook meen dat het uit zal komen, ook al ben ik geen waarzegger noch ken ik de vogeltekens goed. Niet lang meer zal hij ver van zijn vaderland zijn, zelfs niet als ijzeren boeien hem geketend houden; Hij zal wel bedenken hoe hij terug kan keren, want listenrijk is hij. |
ἀλλ᾽ ἄγε μοι τόδε εἰπὲ καὶ ἀτρεκέως
κατάλεξον, εἰ δὴ ἐξ αὐτοῖο τόσος πάϊς εἰς Ὀδυσῆος. αἰνῶς μὲν κεφαλήν τε καὶ ὄμματα καλὰ ἔοικας κείνῳ, ἐπεὶ θαμὰ τοῖον ἐμισγόμεθ᾽ ἀλλήλοισιν, πρίν γε τὸν ἐς Τροίην ἀναβήμεναι, ἔνθα περ ἄλλοι |
210 |
Maar kom, zeg jij me dit nu ook naar waarheid, zoals ik
het vraag, of je, zo groot al, werkelijk een zoon bent van Odysseus; Want sprekend lijk je qua gezicht en je mooie ogen, op hem, immers we gingen vaak met elkaar om, voordat hij de zee op voer naar Troje, waarheen ook de andere |
Ἀργείων οἱ ἄριστοι ἔβαν κοίλῃς ἐνὶ νηυσίν· ἐκ τοῦ δ᾽ οὔτ᾽ Ὀδυσῆα ἐγὼν ἴδον οὔτ᾽ ἔμ᾽ ἐκεῖνος." τὴν δ᾽ αὖ Τηλέμαχος πεπνυμένος ἀντίον ηὔδα· "τοιγὰρ ἐγώ τοι, ξεῖνε, μάλ᾽ ἀτρεκέως ἀγορεύσω. μήτηρ μέν τέ μέ φησι τοῦ ἔμμεναι, αὐτὰρ ἐγώ γε |
215 |
voortreffelijkste Grieken trokken op hun holle schepen; sederdien zag ik niet Odysseus en hij ook niet mij". Tot haar sprak ten antwoord de verstandige Telemachos: "Dit zal ik u dan, m'n gast, precies vertellen. Moeder zegt dat ik van hem ben, maar ik, ik heb daar geen weet van, |
οὐκ οἶδ᾽· οὐ γάρ πώ τις ἑὸν γόνον αὐτὸς
ἀνέγνω. ὡς δὴ ἐγώ γ᾽ ὄφελον μάκαρός νύ τευ ἔμμεναι υἱὸς ἀνέρος, ὃν κτεάτεσσιν ἑοῖς ἔπι γῆρας ἔτετμε. νῦν δ᾽ ὃς ἀποτμότατος γένετο θνητῶν ἀνθρώπων, τοῦ μ᾽ ἔκ φασι γενέσθαι, ἐπεὶ σύ με τοῦτ᾽ ἐρεείνεις." |
220 |
nog niemand is immers uit zichzelf achter zijn afkomst
gekomen. Was ik toch maar de zoon van 'n gelukkig iemand, van een man die heel oud werd in het bezit van wat hij verwierf. Nu echter werd hij de ongelukkigste van de stervelingen, hij, van wie ik de zoon heet, dat vraagt u me immers". |
τὸν δ᾽ αὖτε προσέειπε θεά, γλαυκῶπις
Ἀθήνη· "οὐ μέν τοι γενεήν γε θεοὶ νώνυμνον ὀπίσσω θῆκαν, ἐπεὶ σέ γε τοῖον ἐγείνατο Πηνελόπεια. ἀλλ᾽ ἄγε μοι τόδε εἰπὲ καὶ ἀτρεκέως κατάλεξον· τίς δαίς, τίς δὲ ὅμιλος ὅδ᾽ ἔπλετο; τίπτε δέ σε χρεώ; |
225 |
Maar tot hem sprak dan weer de godin Athene met de felle
ogen, "Zeker niet maakten de goden je geslacht roemloos in de toekomst, nu Penelope jou als zo'n zoon voortbracht. Maar kom, vertel me dit eens en zeg het naar waarheid: Wat is dit voor een maaltijd, en wat voor een horde? Wat wil je hiermee? |
εἰλαπίνη ἠὲ γάμος; ἐπεὶ οὐκ ἔρανος τάδε γ᾽
ἐστίν· ὥς τέ μοι ὑβρίζοντες ὑπερφιάλως δοκέουσι δαίνυσθαι κατὰ δῶμα. νεμεσσήσαιτό κεν ἀνὴρ αἴσχεα πόλλ᾽ ὁρόων, ὅς τις πινυτός γε μετέλθοι." τὴν δ᾽ αὖ Τηλέμαχος πεπνυμένος ἀντίον ηὔδα· |
230 |
Is dit een feestmaal of bruiloft? Het ziet er niet uit als
een dis op gedeelde kosten; zo onfatsoenlijk en brutaal lijken ze mij toe overal hier in huis te schransen. Een normaal mens die hier toevallig aan zou komen, zou wel verontwaardigd worden bij het zien van zoveel wangedrag". Tot haar sprak dan de verstandige Telemachos ten antwoord: |
"ξεῖν᾽, ἐπεὶ ἂρ δὴ ταῦτά μ᾽ ἀνείρεαι ἠδὲ
μεταλλᾷς, μέλλεν μέν ποτε οἶκος ὅδ᾽ ἀφνειὸς καὶ ἀμύμων ἔμμεναι, ὄφρ᾽ ἔτι κεῖνος ἀνὴρ ἐπιδήμιος ἦεν· νῦν δ᾽ ἑτέρως ἐβόλοντο θεοὶ κακὰ μητιόωντες, οἳ κεῖνον μὲν ἄιστον ἐποίησαν περὶ πάντων |
235 |
"Gastvriend, het was beschoren dat dit huis eens rijk en
imposant was, - hiernaar vraagt u immers en wilt daar meer over weten - zolang die man nog in het land was; maar nu beschikten de goden, met kwaad in de zin, kennelijk anders, daar zij hem spoorloos lieten verdwijnen, meer dan wie ook |
ἀνθρώπων, ἐπεὶ οὔ κε θανόντι περ ὧδ᾽
ἀκαχοίμην, εἰ μετὰ οἷς ἑτάροισι δάμη Τρώων ἐνὶ δήμῳ, ἠὲ φίλων ἐν χερσίν, ἐπεὶ πόλεμον τολύπευσεν. τῷ κέν οἱ τύμβον μὲν ἐποίησαν Παναχαιοί, ἠδέ κε καὶ ᾧ παιδὶ μέγα κλέος ἤρατ᾽ ὀπίσσω. |
240 |
immers ik zou wel niet zo'n smart voelen zelfs als hij
gestorven was, maar dan tussen zijn mannen gesneuveld in het land van Troje, of in de armen van zijn dierbaren, nadat hij de oorlog doorstaan had. Dan zouden voor hem de gezamenlijke Grieken een graf opgericht hebben, en zou hij voor zijn zoon grote roem verworven hebben voor de toekomst. |
νῦν δέ μιν ἀκλειῶς ἅρπυιαι ἀνηρείψαντο· οἴχετ᾽ ἄιστος ἄπυστος, ἐμοὶ δ᾽ ὀδύνας τε γόους τε κάλλιπεν. οὐδέ τι κεῖνον ὀδυρόμενος στεναχίζω οἶον, ἐπεί νύ μοι ἄλλα θεοὶ κακὰ κήδε᾽ ἔτευξαν. ὅσσοι γὰρ νήσοισιν ἐπικρατέουσιν ἄριστοι, |
245 |
Maar nu sleepten de Harpijen hem roemloos mee; en weg is hij, spoorloos, mij laat hij smarten na en gejammer. En niet alleen om hem klaag en zucht ik, want nu bezorgden de goden mij ook nog andere ellende: alle voornamen, immers, die macht hebben op de eilanden, |
Δουλιχίῳ τε Σάμῃ τε καὶ ὑλήεντι Ζακύνθῳ, ἠδ᾽ ὅσσοι κραναὴν Ἰθάκην κάτα κοιρανέουσιν, τόσσοι μητέρ᾽ ἐμὴν μνῶνται, τρύχουσι δὲ οἶκον. ἡ δ᾽ οὔτ᾽ ἀρνεῖται στυγερὸν γάμον οὔτε τελευτὴν ποιῆσαι δύναται· τοὶ δὲ φθινύθουσιν ἔδοντες οἶκον ἐμόν· τάχα δή με διαρραίσουσι καὶ αὐτόν." |
250 |
op Doulichion en Same en het bosrijke Zakynthos, en allen die iets te betekenen hebben op het rotsachtige Ithaka, die willen allemaal met mijn moeder trouwen, en ruïneren mijn bezit. Zij echter wijst enerzijds zo'n verwerpelijk huwelijk niet af, maar kan er toch ook geen einde aan maken. En zij vreten feestend alles op, al wat ik heb om te leven. Binnenkort zullen ze ook mijzelf nog verslinden...". |
252 - 323: Athene geeft Telemachos advies |
||
τὸν δ᾽ ἐπαλαστήσασα προσηύδα Παλλὰς Ἀθήνη "ὢ πόποι, ἦ δὴ πολλὸν ἀποιχομένου Ὀδυσῆος δεύῃ, ὅ κε μνηστῆρσιν ἀναιδέσι χεῖρας ἐφείη. εἰ γὰρ νῦν ἐλθὼν δόμου ἐν πρώτῃσι θύρῃσι |
255 |
En tot hem sprak, kwaad geworden, Pallas Athene: "O ellende, wat mis je Odysseus toch erg nu hij weg is, hij zou die vrijers wel eens aanpakken. Ach dook hij nu eens op in de voorhof van zijn huis |
σταίη, ἔχων πήληκα καὶ ἀσπίδα καὶ δύο
δοῦρε, τοῖος ἐὼν οἷόν μιν ἐγὼ τὰ πρῶτ᾽ ἐνόησα οἴκῳ ἐν ἡμετέρῳ πίνοντά τε τερπόμενόν τε, ἐξ Ἐφύρης ἀνιόντα παρ᾽ Ἴλου Μερμερίδαο-- ᾤχετο γὰρ καὶ κεῖσε θοῆς ἐπὶ νηὸς Ὀδυσσεὺς |
260 |
en stond hij hier eens met zijn helm en schild en zijn
twee speren, zodanig, als ik hem voor het eerst zag terwijl hij in ons huis zat te drinken en zich amuseerde, vanuit Efyres op weg van bij Ilos, de zoon van Mermeros - want ook daarheen ging Odysseus op zijn snelle schip |
φάρμακον ἀνδροφόνον διζήμενος, ὄφρα οἱ εἴη ἰοὺς χρίεσθαι χαλκήρεας· ἀλλ᾽ ὁ μὲν οὔ οἱ δῶκεν, ἐπεί ῥα θεοὺς νεμεσίζετο αἰὲν ἐόντας, ἀλλὰ πατήρ οἱ δῶκεν ἐμός· φιλέεσκε γὰρ αἰνῶς-- τοῖος ἐὼν μνηστῆρσιν ὁμιλήσειεν Ὀδυσσεύς· |
265 |
op zoek naar dodelijk gif om, als hij het had, daarmee zijn bronsgepunte pijlen in te smeren; maar hij gaf het hem niet, want hij respecteerde de eeuwige goden, maar mijn vader gaf het hem, want hij was erg op hem gesteld - mocht Odysseus zo toch verschijnen onder de vrijers; |
πάντες κ᾽ ὠκύμοροί τε γενοίατο πικρόγαμοί
τε. ἀλλ᾽ ἦ τοι μὲν ταῦτα θεῶν ἐν γούνασι κεῖται, ἤ κεν νοστήσας ἀποτίσεται, ἦε καὶ οὐκί, οἷσιν ἐνὶ μεγάροισι· σὲ δὲ φράζεσθαι ἄνωγα, ὅππως κε μνηστῆρας ἀπώσεαι ἐκ μεγάροιο. |
270 |
allen zouden wel snel aan hun einde komen en een bittere
bruiloft vieren! Maar, werkelijk, dat ligt besloten in de schoot der goden, of hij terug zal keren en zich wreken, of ook niet, hier in zijn paleis; maar jou spoor ik aan te bedenken, hoe je die vrijers uit je huis zult verjagen. |
εἰ δ᾽ ἄγε νῦν ξυνίει καὶ ἐμῶν ἐμπάζεο
μύθων· αὔριον εἰς ἀγορὴν καλέσας ἥρωας Ἀχαιοὺς μῦθον πέφραδε πᾶσι, θεοὶ δ᾽ ἐπὶ μάρτυροι ἔστων. μνηστῆρας μὲν ἐπὶ σφέτερα σκίδνασθαι ἄνωχθι, μητέρα δ᾽, εἴ οἱ θυμὸς ἐφορμᾶται γαμέεσθαι, |
275 |
Maar kom, luister nu en neem mijn woorden ter harte; roep morgen de dappere Grieken op ter vergadering, en geef allen je besluit te kennen, de goden zullen je getuigen zijn, geef te kennen dat de vrijers uiteen moeten gaan naar hun eigen huis, en, wat je moeder betreft, als ze wenst te trouwen, |
ἂψ ἴτω ἐς μέγαρον πατρὸς μέγα δυναμένοιο· οἱ δὲ γάμον τεύξουσι καὶ ἀρτυνέουσιν ἔεδνα πολλὰ μάλ᾽, ὅσσα ἔοικε φίλης ἐπὶ παιδὸς ἕπεσθαι. σοὶ δ᾽ αὐτῷ πυκινῶς ὑποθήσομαι, αἴ κε πίθηαι· νῆ᾽ ἄρσας ἐρέτῃσιν ἐείκοσιν, ἥ τις ἀρίστη, |
280 |
laat ze dan terugkeren naar het huis van haar zeer
vermogende vader; die daar zullen het huwelijk regelen en bruidsgeschenken bepalen, zeer veel, zoveel als het past mee te geven aan een dierbare dochter. Maar jou zelf zal ik een deugdelijk advies geven, als je naar mij luistert: rust een schip, het deugdelijkst dat er is, uit met twintig roeiers, |
ἔρχεο πευσόμενος πατρὸς δὴν οἰχομένοιο, ἤν τίς τοι εἴπῃσι βροτῶν, ἢ ὄσσαν ἀκούσῃς ἐκ Διός, ἥ τε μάλιστα φέρει κλέος ἀνθρώποισι. πρῶτα μὲν ἐς Πύλον ἐλθὲ καὶ εἴρεο Νέστορα δῖον, κεῖθεν δὲ Σπάρτηνδε παρὰ ξανθὸν Μενέλαον· |
285 |
en ga erop uit om informatie in te winnen over je vader
die al zo lang weg is, in de hoop dat iemand der stervelingen je iets over hem kan zeggen, of dat je een signaal krijgt van Zeus, die toch het meest bericht brengt aan de mensen. Ga eerst naar Pylos en ondervraag de nobele Nestor, en ga vandaar naar Sparta naar de blonde Menelaos: |
ὃς γὰρ δεύτατος ἦλθεν Ἀχαιῶν χαλκοχιτώνων. εἰ μέν κεν πατρὸς βίοτον καὶ νόστον ἀκούσῃς, ἦ τ᾽ ἂν τρυχόμενός περ ἔτι τλαίης ἐνιαυτόν· εἰ δέ κε τεθνηῶτος ἀκούσῃς μηδ᾽ ἔτ᾽ ἐόντος, νοστήσας δὴ ἔπειτα φίλην ἐς πατρίδα γαῖαν |
290 |
die keerde toch als laatste van de Grieken met bronzen
chiton terug. Als je nu een levensteken verneemt over je vader en hoop op zijn terugkeer, dan zul je het werkelijk nog wel een jaar uithouden, hoezeer ook gekweld, maar als je zijn dood moet vernemen en zijn verscheiden, keer dan terug naar je dierbare vaderland, |
σῆμά τέ οἱ χεῦαι καὶ ἐπὶ κτέρεα κτερεΐξαι πολλὰ μάλ᾽, ὅσσα ἔοικε, καὶ ἀνέρι μητέρα δοῦναι. αὐτὰρ ἐπὴν δὴ ταῦτα τελευτήσῃς τε καὶ ἔρξῃς, φράζεσθαι δὴ ἔπειτα κατὰ φρένα καὶ κατὰ θυμὸν ὅππως κε μνηστῆρας ἐνὶ μεγάροισι τεοῖσι |
295 |
richt een grafteken voor hem op en schenk daar dodengaven
bij, heel veel, zoals past, en huwelijk je moeder uit aan een man. Maar wanneer je dat nu volbracht en gedaan hebt, overweeg dan grondig bij jezelf, hoe je de vrijers in je paleis zult uitroeien, |
κτείνῃς ἠὲ δόλῳ ἢ ἀμφαδόν· οὐδέ τί σε χρὴ νηπιάας ὀχέειν, ἐπεὶ οὐκέτι τηλίκος ἐσσι. ἢ οὐκ ἀίεις οἷον κλέος ἔλλαβε δῖος Ὀρέστης πάντας ἐπ᾽ ἀνθρώπους, ἐπεὶ ἔκτανε πατροφονῆα, Αἴγισθον δολόμητιν, ὅ οἱ πατέρα κλυτὸν ἔκτα; |
300 |
hetzij met een list of openlijk geweld, want je hoeft je geen doetje te tonen, zo jong ben je toch ook niet meer. Heb je niet gehoord wat een reputatie de nobele Orestes verwierf bij alle mensen, toen hij de moordenaar van zijn vader doodde, de arglistige Aigisthos, omdat die zijn vermaarde vader ombracht? |
καὶ σύ, φίλος, μάλα γάρ σ᾽ ὁρόω καλόν τε
μέγαν τε, ἄλκιμος ἔσσ᾽, ἵνα τίς σε καὶ ὀψιγόνων ἐὺ εἴπῃ. αὐτὰρ ἐγὼν ἐπὶ νῆα θοὴν κατελεύσομαι ἤδη ἠδ᾽ ἑτάρους, οἵ πού με μάλ᾽ ἀσχαλόωσι μένοντες· σοὶ δ᾽ αὐτῷ μελέτω, καὶ ἐμῶν ἐμπάζεο μύθων." |
305 |
Ook jij, m'n beste, wees dapper, want ik zie dat je knap
en fors bent, om een goede reputatie te krijgen, ook onder het nageslacht. Maar ik ga nu weer terug naar m'n snelle schip en m'n mannen, die wel met ongeduld op me wachten; maar neem jij mijn woorden ter harte en denk aan mijn adviezen". |
τὴν δ᾽ αὖ Τηλέμαχος πεπνυμένος ἀντίον
ηὔδα· "ξεῖν᾽, ἦ τοι μὲν ταῦτα φίλα φρονέων ἀγορεύεις, ὥς τε πατὴρ ᾧ παιδί, καὶ οὔ ποτε λήσομαι αὐτῶν. ἀλλ᾽ ἄγε νῦν ἐπίμεινον, ἐπειγόμενός περ ὁδοῖο, ὄφρα λοεσσάμενός τε τεταρπόμενός τε φίλον κῆρ, |
310 |
Tot haar sprak de verstandige Telemachos ten antwoord: "Gastvriend, werkelijk zegt u dit met vriendelijke bedoeling, als een vader tot zijn zoon, en nooit zal ik dat vergeten. Maar kom, blijf nog wat, ook al bent u gehaast, opdat u een bad neemt en u naar hartelust te goed doet |
δῶρον ἔχων ἐπὶ νῆα κίῃς, χαίρων ἐνὶ θυμῷ, τιμῆεν, μάλα καλόν, ὅ τοι κειμήλιον ἔσται ἐξ ἐμεῦ, οἷα φίλοι ξεῖνοι ξείνοισι διδοῦσι." τὸν δ᾽ ἠμείβετ᾽ ἔπειτα θεά, γλαυκῶπις Ἀθήνη· "μή μ᾽ ἔτι νῦν κατέρυκε, λιλαιόμενόν περ ὁδοῖο. |
315 |
en dan met een geschenk naar uw schip gaat, van harte
verheugd, een kostbaar, erg mooi, dat voor u een kleinood zal zijn van mijn kant, zoals gastvrienden hun vrienden plegen te geven". Maar hem antwoordde daarop de godin, de felogige Athene: Houd me nu niet langer op, want ik moet echt gaan. |
δῶρον δ᾽ ὅττι κέ μοι δοῦναι φίλον ἦτορ
ἀνώγῃ, αὖτις ἀνερχομένῳ δόμεναι οἶκόνδε φέρεσθαι, καὶ μάλα καλὸν ἑλών· σοὶ δ᾽ ἄξιον ἔσται ἀμοιβῆς." ἡ μὲν ἄρ᾽ ὣς εἰποῦσ᾽ ἀπέβη γλαυκῶπις Ἀθήνη, ὄρνις δ᾽ ὣς ἀνόπαια διέπτατο· τῷ δ᾽ ἐνὶ θυμῷ |
320 |
Geef dat geschenk, wat je hart je aanspoort mij te geven, op mijn terugreis, dan neem ik het mee naar huis, en zorg dat je iets moois uitzoekt! Jou zal ik iets geven dat de ruil waard is". Na deze woorden verdween Athene met de heldere ogen, en als een vogel vloog ze weg door het rookgat; maar bij hem had ze |
θῆκε μένος καὶ θάρσος, ὑπέμνησέν τέ ἑ
πατρὸς μᾶλλον ἔτ᾽ ἢ τὸ πάροιθεν. ὁ δὲ φρεσὶν ᾗσι νοήσας θάμβησεν κατὰ θυμόν· ὀίσατο γὰρ θεὸν εἶναι. |
|
moed en durf ingebracht, en zij deed hem denken aan zijn
vader, meer nog dan tevoren, en toen hij zich dit realiseerde, nam verbazing bezit van hem; hij begon te vermoeden dat het hier om een god ging.... |
324 - 444: Confrontatie tussen Telemachos en de vrijers |
||
αὐτίκα δὲ μνηστῆρας ἐπᾐχετο ἰσόθεος φώς. τοῖσι δ᾽ ἀοιδὸς ἄειδε περικλυτός, οἱ δὲ σιωπῇ ἥατ᾽ ἀκούοντες· ὁ δ᾽ Ἀχαιῶν νόστον ἄειδε λυγρόν, ὃν ἐκ Τροίης ἐπετείλατο Παλλὰς Ἀθήνη. τοῦ δ᾽ ὑπερωιόθεν φρεσὶ σύνθετο θέσπιν ἀοιδὴν κούρη Ἰκαρίοιο, περίφρων Πηνελόπεια· κλίμακα δ᾽ ὑψηλὴν κατεβήσετο οἷο δόμοιο, |
325 330 |
- En meteen ging de godgelijkende man af op de vrijers. Voor hen zong een wijdvermaarde zanger, en zij zaten zwijgend te luisteren. Hij bezong de terugkeer van de Grieken, die treurige, zoals Pallas Athene die hen vanuit Troje had toebedeeld. Maar vanaf boven hoorde het heerlijke gezang de dochter van Ikarios, de zeer verstandige Penelope; en zij daalde de hoge trap af vanuit haar vertrek, |
οὐκ οἴη, ἅμα τῇ γε καὶ ἀμφίπολοι δύ᾽
ἕποντο. ἡ δ᾽ ὅτε δὴ μνηστῆρας ἀφίκετο δῖα γυναικῶν, στῆ ῥα παρὰ σταθμὸν τέγεος πύκα ποιητοῖο, ἄντα παρειάων σχομένη λιπαρὰ κρήδεμνα· ἀμφίπολος δ᾽ ἄρα οἱ κεδνὴ ἑκάτερθε παρέστη. |
335 |
niet alleen, want twee dienaressen vergezelden haar. Toen nu de voortreffelijke vrouw de vrijers bereikte, bleef zij staan naast de deurpost van de stevig gebouwde zaal, en voor haar wangen hield zij een glanzende sluier en aan weerskanten stelde zich een zorgzame dienares bij haar op. |
δακρύσασα δ᾽ ἔπειτα προσηύδα θεῖον ἀοιδόν· "Φήμιε, πολλὰ γὰρ ἄλλα βροτῶν θελκτήρια οἶδας, ἔργ᾽ ἀνδρῶν τε θεῶν τε, τά τε κλείουσιν ἀοιδοί· τῶν ἕν γέ σφιν ἄειδε παρήμενος, οἱ δὲ σιωπῇ οἶνον πινόντων· ταύτης δ᾽ ἀποπαύε᾽ ἀοιδῆς |
340 |
En onder tranen sprak zij daarop tot de goddelijke zanger: "Femios, jij kent toch veel anders dat de mensen betovert, daden van mensen en goden, zoals zangers die plegen te verheerlijken; zing daar wat van voor hen, gezeten in hun midden, en laten zij in stilte wijn drinken; maar hou op met dat lied, |
λυγρῆς, ἥ τέ μοι αἰεὶ ἐνὶ στήθεσσι φίλον
κῆρ τείρει, ἐπεί με μάλιστα καθίκετο πένθος ἄλαστον. τοίην γὰρ κεφαλὴν ποθέω μεμνημένη αἰεί, ἀνδρός, τοῦ κλέος εὐρὺ καθ᾽ Ἑλλάδα καὶ μέσον Ἄργος." τὴν δ᾽ αὖ Τηλέμαχος πεπνυμένος ἀντίον ηὔδα· |
345 |
dat smartelijke, dat mij altijd het hart in de borst
kwelt, immers mij trof het meest een leed dat niet slijt. Want een zodanig man mis ik, met steeds de herinnering, mijn man, wiens roem wijdverbreid is overal in Griekenland". Maar haar antwoordde dan de verstandige Telemachos: |
"μῆτερ ἐμή, τί τ᾽ ἄρα φθονέεις ἐρίηρον
ἀοιδὸν τέρπειν ὅππῃ οἱ νόος ὄρνυται; οὔ νύ τ᾽ ἀοιδοὶ αἴτιοι, ἀλλά ποθι Ζεὺς αἴτιος, ὅς τε δίδωσιν ἀνδράσιν ἀλφηστῇσιν, ὅπως ἐθέλῃσιν, ἑκάστῳ. τούτῳ δ᾽ οὐ νέμεσις Δαναῶν κακὸν οἶτον ἀείδειν· |
350 |
"Moedertjelief, waarom keur je toch af dat deze
gedienstige zanger voor verstrooiing zorgt zoals zijn geest het hem ingeeft? Niet toch zijn de zangers de schuldigen, maar Zeus, dunkt me, zit hier achter, die schenkt aan elk van de graanetende mensen, wat hij wil. Maar hem treft geen blaam dat hij het ongeluk van de Grieken bezingt, |
τὴν γὰρ ἀοιδὴν μᾶλλον ἐπικλείουσ᾽
ἄνθρωποι, ἥ τις ἀκουόντεσσι νεωτάτη ἀμφιπέληται. σοί δ᾽ ἐπιτολμάτω κραδίη καὶ θυμὸς ἀκούειν· οὐ γὰρ Ὀδυσσεὺς οἶος ἀπώλεσε νόστιμον ἦμαρ ἐν Τροίῃ, πολλοὶ δὲ καὶ ἄλλοι φῶτες ὄλοντο. |
355 |
want dat lied juichen de mensen het meest toe dat de luisteraars als het meest actuele in de oren klinkt. Maar bij u moet het hart en gemoed erin berusten het te horen: niet Odysseus alleen immers verloor de dag van de terugkeer in het Trojaanse, maar ook vele andere helden kwamen om. |
ἀλλ᾽ εἰς οἶκον ἰοῦσα τὰ σ᾽ αὐτῆς ἔργα
κόμιζε, ἱστόν τ᾽ ἠλακάτην τε, καὶ ἀμφιπόλοισι κέλευε ἔργον ἐποίχεσθαι· μῦθος δ᾽ ἄνδρεσσι μελήσει πᾶσι, μάλιστα δ᾽ ἐμοί· τοῦ γὰρ κράτος ἔστ᾽ ἐνὶ οἴκῳ." ἡ μὲν θαμβήσασα πάλιν οἶκόνδε βεβήκει· |
360 |
Nee, ga naar uw kamer en houd u aan uw eigen werk, het weefgetouw en het spinrokken, en draag uw dienaressen op hun werk te doen; maar bevelen zal de mannen aangaan, allen, maar mij het meest, want ik heb het hier in huis voor het zeggen". Zij nu was al weer weg naar haar kamer, verbluft, |
παιδὸς γὰρ μῦθον πεπνυμένον ἔνθετο θυμῷ. ἐς δ᾽ ὑπερῷ᾽ ἀναβᾶσα σὺν ἀμφιπόλοισι γυναιξὶ κλαῖεν ἔπειτ᾽ Ὀδυσῆα φίλον πόσιν, ὄφρα οἱ ὕπνον ἡδὺν ἐπὶ βλεφάροισι βάλε γλαυκῶπις Ἀθήνη. μνηστῆρες δ᾽ ὁμάδησαν ἀνὰ μέγαρα σκιόεντα, |
365 |
want de vermaning van haar zoon had ze ter harte genomen. En in haar bovenvertrek gekomen met haar dienaressen weende zij klagend om haar man Odysseus, totdat de uilogige Athene een aangename slaap op haar oogleden legde. - Maar de vrijers rumoerden in het schaduwrijke paleis |
πάντες δ᾽ ἠρήσαντο παραὶ λεχέεσσι
κλιθῆναι. τοῖσι δὲ Τηλέμαχος πεπνυμένος ἤρχετο μύθων· "μητρὸς ἐμῆς μνηστῆρες ὑπέρβιον ὕβριν ἔχοντες, νῦν μὲν δαινύμενοι τερπώμεθα, μηδὲ βοητὺς ἔστω, ἐπεὶ τόδε καλὸν ἀκουέμεν ἐστὶν ἀοιδοῦ |
370 |
want allen greep het verlangen aan zich bij haar in bed te
leggen. Maar onder hen begon de verstandige Telemachos te spreken: "Overmoedige, arrogante jagers op mijn moeder, laten we nu met plezier eten, weg met geschreeuw, want dat is toch prettig: te luisteren naar zo'n zanger |
τοιοῦδ᾽ οἷος ὅδ᾽ ἐστί, θεοῖς ἐναλίγκιος
αὐδήν. ἠῶθεν δ᾽ ἀγορήνδε καθεζώμεσθα κιόντες πάντες, ἵν᾽ ὕμιν μῦθον ἀπηλεγέως ἀποείπω, ἐξιέναι μεγάρων· ἄλλας δ᾽ ἀλεγύνετε δαῖτας, ὑμὰ κτήματ᾽ ἔδοντες, ἀμειβόμενοι κατὰ οἴκους. |
375 |
als deze hier is, de goden gelijkend in stemgeluid. Maar laten we in de ochtend allen ter vergadering gaan en ons neerzetten, opdat ik jullie onomwonden mijn mening duidelijk maak, mijn huis te verlaten: richt maar eens andere maaltijden aan, jullie eigen bezittingen etend, afwisselend bij de een en de ander. |
εἰ δ᾽ ὕμιν δοκέει τόδε λωίτερον καὶ
ἄμεινον ἔμμεναι, ἀνδρὸς ἑνὸς βίοτον νήποινον ὀλέσθαι, κείρετ᾽· ἐγὼ δὲ θεοὺς ἐπιβώσομαι αἰὲν ἐόντας, αἴ κέ ποθι Ζεὺς δῷσι παλίντιτα ἔργα γενέσθαι· νήποινοί κεν ἔπειτα δόμων ἔντοσθεν ὄλοισθε." |
380 |
Maar als jullie dit beter en voortreffelijker dunkt: van één man voor niets het bezit er maar door te jagen, bras dan maar voort; maar ik ga de eeuwige goden te hulp roepen, om te zien of Zeus wellicht vergelding schenkt; Ongewroken zullen jullie dan wel omkomen hier in huis". |
"ὣς ἔφαθ᾽, οἱ δ᾽ ἄρα πάντες ὀδὰξ ἐν
χείλεσι φύντες Τηλέμαχον θαύμαζον, ὃ θαρσαλέως ἀγόρευεν. τὸν δ᾽ αὖτ᾽ Ἀντίνοος προσέφη, Εὐπείθεος υἱός· "Τηλέμαχ᾽, ἦ μάλα δή σε διδάσκουσιν θεοὶ αὐτοὶ ὑψαγόρην τ᾽ ἔμεναι καὶ θαρσαλέως ἀγορεύειν· |
385 |
"Zo sprak hij, en zij zetten de tanden in hun lippen, en verwonderden zich over Telemachos, dat hij zo onverschrokken sprak. En tot hem sprak dan Antinoos, de zoon van Eupeithes: "Telemachos, waarachtig, de goden zelf leren je zeker een hoge toon aan te slaan en onverschrokken te spreken; |
μὴ σέ γ᾽ ἐν ἀμφιάλῳ Ἰθάκῃ βασιλῆα Κρονίων ποιήσειεν, ὅ τοι γενεῇ πατρώιόν ἐστιν." τὸν δ᾽ αὖ Τηλέμαχος πεπνυμένος ἀντίον ηὔδα· "Ἀντίνο᾽, ἦ καί μοι νεμεσήσεαι ὅττι κεν εἴπω, καὶ κεν τοῦτ᾽ ἐθέλοιμι Διός γε διδόντος ἀρέσθαι. |
390 |
hopelijk zal Kronos' zoon jou niet vorst maken op het
eiland Ithaka, wat toch door je afkomst jouw erfgoed is". Maar hem gaf de verstandige Telemachos weer ten antwoord: "Antinoos, je zult wel verontwaardigd zijn om wat ik ga zeggen, maar dat zal ik toch willen verwerven, als Zeus het me gunt. |
ἦ φῂς τοῦτο κάκιστον ἐν ἀνθρώποισι
τετύχθαι; οὐ μὲν γάρ τι κακὸν βασιλευέμεν· αἶψά τέ οἱ δῶ ἀφνειὸν πέλεται καὶ τιμηέστερος αὐτός. ἀλλ᾽ ἦ τοι βασιλῆες Ἀχαιῶν εἰσὶ καὶ ἄλλοι πολλοὶ ἐν ἀμφιάλῳ Ἰθάκῃ, νέοι ἠδὲ παλαιοί, |
395 |
Denk je soms dat dit het slechtste is bij de mensen? Nou, vorst zijn is zo kwaad nog niet; al gauw is zijn huis een en al pracht en zelf staat hij hoger in ere. Maar, waarachtig, vorsten zijn ook vele anderen onder de Grieken op Ithaka met de zee rondom, jonge en oude, van hen zal wel iemand |
τῶν κέν τις τόδ᾽ ἔχῃσιν, ἐπεὶ θάνε δῖος
Ὀδυσσεύς· αὐτὰρ ἐγὼν οἴκοιο ἄναξ ἔσομ᾽ ἡμετέροιο καὶ δμώων, οὕς μοι ληίσσατο δῖος Ὀδυσσεύς." τὸν δ᾽ αὖτ᾽ Εὐρύμαχος Πολύβου πάϊς ἀντίον ηὔδα· "Τηλέμαχ᾽, ἦ τοι ταῦτα θεῶν ἐν γούνασι κεῖται, |
400 |
dit krijgen, wanneer de stralende Odysseus gestorven is; maar ik zal in ieder geval de baas zijn over ons huis en de slaven, die de stralende Odysseus voor mij buitgemaakt heeft". Van zijn kant sprak Eurumachos, Polybos' zoon hem ten antwoord: 'Telemachos, werkelijk, dat ligt toch in de schoot der goden verborgen, |
ὅς τις ἐν ἀμφιάλῳ Ἰθάκῃ βασιλεύσει Ἀχαιῶν· κτήματα δ᾽ αὐτὸς ἔχοις καὶ δώμασιν οἷσιν ἀνάσσοις. μὴ γὰρ ὅ γ᾽ ἔλθοι ἀνὴρ ὅς τίς σ᾽ ἀέκοντα βίηφιν κτήματ᾽ ἀπορραίσει, Ἰθάκης ἔτι ναιετοώσης. ἀλλ᾽ ἐθέλω σε, φέριστε, περὶ ξείνοιο ἐρέσθαι, |
405 |
wie er op Ithaka, omspoeld door de zee, koning over de
Grieken zal zijn, maar moge jij zelf je bezittingen houden en baas zijn in eigen huis. Het is niet te hopen dat er iemand zal komen die jou, tegen je wil, met geweld je bezit zal ontroven, zolang Ithaka nog bestaat. Maar ik wil jou, beste jongen, vragen over die gast, |
ὁππόθεν οὗτος ἀνήρ, ποίης δ᾽ ἐξ εὔχεται
εἶναι γαίης, ποῦ δέ νύ οἱ γενεὴ καὶ πατρὶς ἄρουρα. ἠέ τιν᾽ ἀγγελίην πατρὸς φέρει ἐρχομένοιο, ἦ ἑὸν αὐτοῦ χρεῖος ἐελδόμενος τόδ᾽ ἱκάνει; οἷον ἀναΐξας ἄφαρ οἴχεται, οὐδ᾽ ὑπέμεινε |
410 |
vanwaar kwam die man, en uit welk land beweert hij afkomstig te zijn, waar ligt zijn herkomst en vaderland? Bracht hij een boodschap over je vader, dat die op komst is, of kwam hij hier voor een persoonlijke aangelegenheid? wat was hij opeens vlug weg, zonder nog een nadere kennismaking'. |
γνώμεναι· οὐ μὲν γάρ τι κακῷ εἰς ὦπα
ἐᾐκει." τὸν δ᾽ αὖ Τηλέμαχος πεπνυμένος ἀντίον ηὔδα· "Εὐρύμαχ᾽, ἦ τοι νόστος ἀπώλετο πατρὸς ἐμοῖο· οὔτ᾽ οὖν ἀγγελίῃ ἔτι πείθομαι, εἴ ποθεν ἔλθοι, οὔτε θεοπροπίης ἐμπάζομαι, ἥν τινα μήτηρ |
415 |
af te wachten; in zijn uiterlijk leek hij toch echt niet
van lage komaf". en tot hem dan antwoordde de verstandige Telemachos: "Eurumachos, vast en zeker ging de thuiskomst van mijn vader verloren; noch geloof ik nog langer een boodschap, vanwaar die ook komt, noch trek ik me een voorspelling aan, zoals mijn moeder ontfutselt |
ἐς μέγαρον καλέσασα θεοπρόπον ἐξερέηται. ξεῖνος δ᾽ οὗτος ἐμὸς πατρώιος ἐκ Τάφου ἐστίν, Μέντης δ᾽ Ἀγχιάλοιο δαΐφρονος εὔχεται εἶναι υἱός, ἀτὰρ Ταφίοισι φιληρέτμοισιν ἀνάσσει." ὣς φάτο Τηλέμαχος, φρεσὶ δ᾽ ἀθανάτην θεὸν ἔγνω. |
420 |
aan een waarzegger die ze ontbiedt naar het paleis. Nee, die man is een gastvriend van mijn vader uit Tafos, Mentes, zoon van de schrandere Angialos, beweert hij te zijn, hij heerst over de roeiriemminnende Tafiërs". Zo sprak Telemachos, hoewel hij wist dat het een onsterfelijke godin was. |
οἱ δ᾽ εἰς ὀρχηστύν τε καὶ ἱμερόεσσαν
ἀοιδὴν τρεψάμενοι τέρποντο, μένον δ᾽ ἐπὶ ἕσπερον ἐλθεῖν. τοῖσι δὲ τερπομένοισι μέλας ἐπὶ ἕσπερος ἦλθε· δὴ τότε κακκείοντες ἔβαν οἶκόνδε ἕκαστος. Τηλέμαχος δ᾽, ὅθι οἱ θάλαμος περικαλλέος αὐλῆς |
425 |
En zij keerden weer terug naar de dans en de lieflijke
zang en amuseerden zich, en zij wachtten de komst af van de avond. En tijdens hun vermaak brak de donkere avond aan; toen dan gingen zij slapen, ieder in een eigen vertrek. Maar Telemachos ging daar naar bed, waar zijn slaapkamer, hoog, |
ὑψηλὸς δέδμητο περισκέπτῳ ἐνὶ χώρῳ, ἔνθ᾽ ἔβη εἰς εὐνὴν πολλὰ φρεσὶ μερμηρίζων. τῷ δ᾽ ἄρ᾽ ἅμ᾽ αἰθομένας δαΐδας φέρε κεδνὰ ἰδυῖα Εὐρύκλει᾽, Ὦπος θυγάτηρ Πεισηνορίδαο, τήν ποτε Λαέρτης πρίατο κτεάτεσσιν ἑοῖσιν |
430 |
gebouwd was op een rondom beschutte plaats in de prachtige
hof, daar ging hij heen, terwijl hij veel in zijn geest overwoog. En ter begeleiding droeg voor hem flakkerende flambouwen de zorgzame Eurykleia, dochter van Oops, de zoon van Peisenor, die Laertes ooit had gekocht uit zijn vermogen |
πρωθήβην ἔτ᾽ ἐοῦσαν, ἐεικοσάβοια δ᾽
ἔδωκεν, ἶσα δέ μιν κεδνῇ ἀλόχῳ τίεν ἐν μεγάροισιν, εὐνῇ δ᾽ οὔ ποτ᾽ ἔμικτο, χόλον δ᾽ ἀλέεινε γυναικός· ἥ οἱ ἅμ᾽ αἰθομένας δαΐδας φέρε, καί ἑ μάλιστα δμῳάων φιλέεσκε, καὶ ἔτρεφε τυτθὸν ἐόντα. |
435 |
toen zij nog jong was, en hij gaf een prijs van twintig
runderen, en hij eerde haar als een zorgzame echtgenote in zijn paleis, maar nooit vrijdde hij met haar, want hij vermeed de toorn van zijn vrouw; zij dus droeg voor hem brandende fakkels, en het meest van alle dienaressen was zij gesteld op hem en zij voedde hem toen hij nog klein was. |
ὤιξεν δὲ θύρας θαλάμου πύκα ποιητοῖο, ἕζετο δ᾽ ἐν λέκτρῳ, μαλακὸν δ᾽ ἔκδυνε χιτῶνα· καὶ τὸν μὲν γραίης πυκιμηδέος ἔμβαλε χερσίν. ἡ μὲν τὸν πτύξασα καὶ ἀσκήσασα χιτῶνα, πασσάλῳ ἀγκρεμάσασα παρὰ τρητοῖσι λέχεσσι |
440 |
Hij opende de deuren van zijn stevig gemaakte kamer en ging zitten op bed, en hij trok zijn zachte chiton uit en gaf die in handen van de verstandige oude vrouw. Zij nu vouwde hem op, na hem gladgestreken te hebben, de chiton, en hing hem op aan een houten pen naast het bed met de gaten |
βῆ ῥ᾽ ἴμεν ἐκ θαλάμοιο, θύρην δ᾽ ἐπέρυσσε
κορώνῃ ἀργυρέῃ, ἐπὶ δὲ κληῖδ᾽ ἐτάνυσσεν ἱμάντι. ἔνθ᾽ ὅ γε παννύχιος, κεκαλυμμένος οἰὸς ἀώτῳ, βούλευε φρεσὶν ᾗσιν ὁδὸν τὴν πέφραδ᾽ Ἀθήνη. |
|
en ging toen weg uit zijn kamer, de deur trok ze dicht aan
een haak van zilver, en zij trok de grendel ervoor met een riempje. Daar lag hij heel de nacht, bedekt door een wollen deken en overdacht in zijn geest de tocht die Athene hem had aangeduid. |
Lees verder in Boek 2 Terug naar overzicht Odyssee |