Annales 6, 31 -
51
|
Jaarboeken 6, 31 -
51 Tiberius grijpt in bij onlusten in het Oosten; zijn nadagen en dood. [A.D. 35 - 37] |
Caput XXXI | Hoofdstuk 31 |
6.31.1. C. Cestio M.
Servilio consulibus nobiles Parthi
in urbem venere, ignaro rege Artabano.
Is metu Germanici fidus Romanis, aequabilis
in suos, mox superbiam in nos, saevitiam in popularis sumpsit,
fretus bellis quae secunda adversum
circumiectas nationes exercuerat, et
senectutem Tiberii ut inermem despiciens avidusque
Armeniae, cui defuncto rege Artaxia
Arsacen liberorum suorum veterrimum imposuit, addita
contumelia et missis qui gazam a
Vonone relictam in Syria Ciliciaque reposcerent;
simul veteres Persarum ac Macedonum terminos seque
invasurum possessa Cyro et post Alexandro per
vaniloquentiam ac minas iaciebat. |
6.31.1. Onder
het consulaat van Gaius Cestius en Marcus Servilius kwamen er
Parthen van adel naar de stad zonder dat hun koning
Artabanos hiervan op de hoogte was. Deze was uit vrees
voor Germanicus een bondgenoot voor de Romeinen,
onpartijdig tegenover zijn onderdanen, maar nam later
een arrogante houding tegenover ons aan en een wrede
tegenover zijn landgenoten. Over het paard getild door
de oorlogen die hij met succes tegen omliggende staten
gevoerd had en met verachting voor de ouderdom van
Tiberius alsof die zwakte inhield, en begerig naar
Armenië, waarover hij, na het overlijden van haar koning
Artaxias, zijn oudste zoon Arsaces had aangesteld,
overlaadde hij ons met hoon en zond gezanten om de schat
op te eisen die door Vonones in Syrië en Cilicië
achtergelaten was. Tegelijk liet hij op opgeblazen en
dreigende toon de vroegere grenzen van Perzen en
Macedoniërs onder de ogen brengen en stipuleerde dat hij
een aanval zou doen op het land dat door Cyrus en daarna
door Alexander in bezit was gehouden. [Marcus Servilius: deze was geschiedschrijver. Hij stierf in 59 na Chr. na een succesrijke gerechtelijke loopbaan. Claudius had een hoge dunk van hem en bezocht wel eens zijn colleges.] |
6.31.2. Sed Parthis mittendi secretos nuntios validissimus auctor fuit Sinnaces, insigni familia ac perinde opibus, et proximus huic Abdus ademptae virilitatis. Non despectum id apud barbaros ultroque potentiam habet. Ii adscitis et aliis primoribus, quia neminem gentis Arsacidarum summae rei imponere poterant, interfectis ab Artabano plerisque aut nondum adultis, Phraaten regis Phraatis filium Roma poscebant: nomine tantum et auctore opus ut sponte Caesaris genus Arsacis ripam apud Euphratis cerneretur. | 6.31.2. Maar
de voornaamste initiatiefnemer bij de Parthen voor het
zenden van de heimelijke boden was Sinnaces, van
voorname familie en navenant rijk, en zijn rechterhand
Abdus, een castraat. Dit is bij barbaren niet
verachtelijk, er gaat zelfs invloed van uit. Dezen namen
ook andere vooraanstaanden in hun complot op en omdat
zij niemand anders van de dynastie der Arsaciden op de
troon konden helpen omdat de meesten door Artabanos
gedood waren of nog niet volwassen waren, vroegen zij
met klem Phraates, de zoon van koning Phraates uit Rome
te laten gaan: er was slechts behoefte aan een naam met
gezag zodat er aan de oever van de Euphraat met
instemming van de keizer een nakomeling van Arsaces te
zien was. |
Caput XXXII | Hoofdstuk 32 |
6.32.1. Cupitum id
Tiberio: ornat Phraaten accingitque
paternum ad fastigium, destinata retinens,
consiliis et astu res externas moliri, arma
procul habere. |
6.32.1. Dit is bij Tiberius in goede aarde gevallen: hij verleende Phraates pracht en praal en rustte hem uit met de mogelijkheden tot het bereiken van zijn vaders hoge positie, vasthoudend aan zijn plan om met beleid en list buitenlandse zaken te behartigen en wapengeweld te vermijden. |
6.32.2.Interea cognitis
insidiis Artabanus tardari metu, modo
cupidine vindictae inardescere. Et
barbaris cunctatio servilis, statim exequi
regium videtur: valuit tamen utilitas, ut
Abdum specie amicitiae vocatum ad epulas lento veneno inligaret,
Sinnacen dissimulatione ac donis, simul per negotia moraretur.
Et Phraates apud Syriam dum omisso cultu Romano,
cui per tot annos insueverat, instituta Parthorum sumit,
patriis moribus impar morbo absumptus est.
|
6.32.2. Intussen werd Artabanus, bij het vernemen van deze hinderlaag, nu eens door vrees verschrikt, dan weer raakte hij in vuur en vlam door verlangen naar wraak. En bij barbaren geldt aarzeling als slaafsheid, terstond optreden als koninklijk: maar praktische overwegingen gaven de doorslag zodat hij Abdus, uitgenodigd voor een maaltijd onder het mom van vriendschap, met een traag werkend vergif uitschakelde en Sinnaces met geveins en geschenken en tegelijk met bezigheden aan het lijntje hield. En Phraates hield zich, eenmaal in Syrië, niet meer aan de Romeinse levensstijl waaraan hij zich gedurende zoveel jaren gewend had, schakelde weer over op de gewoonten van Parthen en werd door ziekte uit het leven weggerukt omdat hij niet meer opgewassen was tegen de levensdiscipline van zijn vaderland. |
6.32.3. Sed non Tiberius
omisit incepta: Tiridaten sanguinis eiusdem
aemulum Artabano reciperandaeque Armeniae Hiberum
Mithridaten deligit conciliatque fratri
Pharasmani, qui gentile imperium obtinebat;
et cunctis quae apud Orientem parabantur
L. Vitellium praefecit. |
6.32.3. Maar
Tiberius liet zijn onderneming niet los: hij koos Tiridates, van hetzelfde bloed
als Artabanos, als diens rivaal uit en de Hiberiër Mithridates om
Armenië terug te winnen en hij verzoende deze weer met
zijn broer Phrasmanes, die de heerschappij over zijn
volk in handen had. En hij gaf Lucius Vitellius de
leiding over alles wat er in het Oosten gebeurde. [Tiridates: deze was een kleinzoon van Phraates.] [Hiberiër: De Hiberiërs, die hun herkomst verbinden aan de Iason-legende, woonden ten zuiden van de Kaukasus en ten noorden van Armenië, tussen Albania en Colchis, dus in het huidige West-Georgië.] |
6.32.4. Eo de homine haud sum
ignarus sinistram in urbe famam, pleraque
foeda memorari; ceterum regendis
provinciis prisca virtute egit. Unde
regressus et formidine G. Caesaris, familiaritate
Claudii turpe in servitium mutatus exemplar
apud posteros adulatorii dedecoris habetur, cesseruntque
prima postremis, et bona iuventae senectus
flagitiosa oblitteravit. |
6.32.4. Ik
ben er wel degelijk van op de hoogte dat over deze man
een slechte reputatie in de stad bestaat en dat er zeer
veel schandelijks over hem verteld wordt. Maar bij het
leiden van de provincies heeft hij zich met ouderwetse
degelijkheid gedragen. Vandaar teruggekeerd
is hij door angst voor C. Caesar en door zijn
vertrouwelijkheid met Claudius tot liederlijke
serviliteit vervallen en wordt hij bij het nageslacht
als een schoolvoorbeeld van schandelijke vleierij
beschouwd, en het vroegere heeft plaats gemaakt voor het
latere en zo heeft zijn zedeloze ouderdom het goeds van
zijn jeugd uitgewist. [teruggekeerd: namelijk teruggeroepen door Caligula in 40 na Chr. om zich te verantwoorden. Hij wist aan een veroordeling te ontkomen door laaghartige vleierij. Wat zijn houding tegenover Claudius, Messalina en Agrippina betreft, zie Ann. XI,2-3 en Ann. XII, 4 en 42.] |
Caput XXXIII | Hoofdstuk 33 |
6.33.1. At ex regulis prior
Mithridates Pharasmanem perpulit dolo et
vi conatus suos iuvare, repertique corruptores
ministros Arsacis multo auro ad scelus cogunt; simul
Hiberi magnis copiis Armeniam inrumpunt et
urbe Artaxata potiuntur. |
6.33.1. Van
de stamhoofden was Mithridates de eerste die Pharasmanes
ertoe overhaalde zijn onderneming met list en geweld te
steunen, en men kon mensen vinden die de dienaren van
Arsaces met veel goud tot misdaad
wisten aan te zetten; tegelijk vielen de Hiberi
met een grote troepenmacht Armenië binnen en maakten
zich meester van de stad Artaxata.
[misdaad: namelijk vergiftiging.] [Artaxata: de hoofdstad van Groot-Armenië.] |
6.33.2. Quae postquam
Artabano cognita, filium Oroden ultorem parat; dat
Parthorum copias, mittit qui auxilia
mercede facerent: contra Pharasmanes
adiungere Albanos, accire Sarmatas, quorum
sceptuchi utrimque donis acceptis
more gentico diversa induere. |
6.33.2. Toen
dit Artabanos bekend geworden was zette hij zijn zoon
Orodes als wreker in. Hij gaf hem troepen bestaande uit
Parthen en stuurde er mensen op uit om huurlingen aan te
werven. Daarentegen verbond Pharasmanes zich met de Albanen en trommelde de Sarmaten op, wier stamhoofden
naar de gewoonte van dat volk van beide kanten
geschenken hadden aangenomen en daardoor tegenstrijdige
belangen dienden. [Albanen: een bergvolk in de Kaukasus aan de Kaspische Zee.] [Sarmaten: de Sarmaten worden veel genoemd door Strabo en Tacitus. Het is een verzamelnaam voor stammen ten noorden van de Kaukasus in Azië en Europa. In een schoolatlas van Putger worden ze gelocaliseerd 'ergens tussen Hypanis (Djnestr) en Tanais (Don), in Zuid-Rusland'.] |
6.33.3. Sed Hiberi locorum
potentes Caspia via Sarmatam in Armenios raptim effundunt.
At qui Parthis adventabant, facile
arcebantur, cum alios incessus hostis
clausisset, unum reliquum mare inter et extremos
Albanorum montis aestas impediret, quia flatibus
etesiarum implentur vada: hibernus auster
revolvit fluctus pulsoque
introrsus freto brevia litorum
nudantur. |
6.33.3. Maar
de Hiberi, die het terrein beheersten lieten via de Kaspische pas de Sarmaten
snel over Armenië uitzwermen. Degenen echter die de
Parthen te hulp kwamen werden met gemak afgeslagen omdat
de vijand de andere toegangswegen afgesloten had en de
zomer de enige overgebleven toegang tussen de zee en de
uitlopers van het gebergte van de Albanen blokkeerde,
omdat doorwaadbare plaatsen volliepen door de etesische winden; de winterse
zuidenwind drijft de golven weer terug en als dan de
zeeëngte binnen zijn grenzen is teruggedreven komen er
smalle stroken kust bloot te liggen. [de Kaspische pas: 'Caspia via', ook wel 'Claustra Caspiarum', 'Caspiae Portae' of 'Caucasiae Portae' genoemd. Deze verbindt de Hiberische stad Hermasta (nu Tiflis) met het dal van de Terek, aan welke rivier Wladikawkas ligt.] [etesische winden: het oostelijk bekken van de Middellandse Zee, waartoe ook de Kaspische en de Zwarte Zee gerekend worden, ligt in de subtropische luchtstreek en heeft daardoor in het winter- en zomerhalfjaar totaal verschillende windrichtingen. 's Zomers verplaatst zich het subtropische Azoren-maximum noordwaarts, terwijl zich boven de Sahara door de sterke insolatie een diepe atmosferische depressie ontwikkelt die een uitloper vormt van een nog groter minimum boven Azië. Er waaien derhalve boven dit gebied krachtige, constante noordelijke zomerwinden, waaraan de meteorologen de naam 'etesische winden' of 'etesiën' hebben gegeven.] |
Caput XXXIV | Hoofdstuk 34 |
6.34.1. Interim Oroden sociorum inopem auctus auxilio Pharasmanes vocare ad pugnam et detrectantem incessere, adequitare castris, infensare pabula; ac saepe in modum obsidii stationibus cingebat, donec Parthi contumeliarum insolentes circumsisterent regem poscerent proelium. | 6.34.1. Intussen daagde Pharasmenes, versterkt met hulptroepen, Orodes, die zonder bondgenoten zat, uit tot een gevecht en hoonde hem omdat hij zich aan de strijd onttrok, galoppeerde tot voor zijn legerkamp en belemmerde zijn fouragering; en vaak omsingelde hij hem met zijn patrouilles als gold het een beleg, totdat het zover kwam dat de Parthen, niet gewend aan dit soort smaad druk uitoefenden op de koning en een gevecht eisten. |
6.34.2. Atque illis sola in equite vis: Pharasmanes et pedite valebat. Nam Hiberi Albanique saltuosos locos incolentes duritiae patientiaeque magis insuevere; feruntque se Thessalis ortos, qua tempestate Iaso post avectam Medeam genitosque ex ea liberos inanem mox regiam Aeetae vacuosque Colchos repetivit. Multaque de nomine eius et oraclum Phrixi celebrant; nec quisquam ariete sacrificaverit, credito vexisse Phrixum, sive id animal seu navis insigne fuit. | 6.34.2. Bij
dezen nu lag de enige kracht in de ruiterij: Phrasmenes
was ook met infanterie sterk. Want de Hiberi en Albanen,
die beboste en bergachtige streken bewonen hebben zich
beter gewend aan harde en veeleisende omstandigheden.
Zij zeggen dat zij afstammen van de Thessaliërs, in de
tijd dat Iasoon na de schaking van Medea en de geboorten
van hun kinderen teruggekeerd is naar het daarna
onbezette koninklijk paleis van Aeetes en de Colchiërs
zonder bestuur. En zij houden ook veel in ere wat naar
hem is genoemd alsook het orakel van Phrixus: en niemand
zou een ram durven offeren omdat men gelooft dat die
Phrixus vervoerd heeft, hetzij dit het dier zelf was
hetzij het embleem op zijn schip. |
6.34.3. Ceterum derecta
utrimque acie Parthus imperium Orientis,
claritudinem Arsacidarum contraque ignobilem Hiberum
mercennario milite disserebat; Pharasmanes
integros semet a Parthico dominatu, quanto
maiora peterent, plus decoris victores aut, si
terga darent, flagitii atque periculi laturos; simul
horridam suorum aciem, picta auro Medorum agmina,
hinc viros, inde praedam ostendere. |
6.34.3. Maar
nadat aan beide zijden de slaglinies waren opgesteld
hield de Parth een toespraak over het 'rijk van het
Oosten, de roem van de Arsaciden' en stelde daar de
'onaanzienlijke Hiberiërs met hun huurlingenleger'
tegenover; Pharasmenes prentte de zijnen in dat zij nu
nog vrij waren van de Parthische overheersing en dat
zij, naarmate zij hogere ambities koesterden, als
overwinnaars ook meer aanzien zouden verwerven of juist
meer schande en risico's als ze op de vlucht zouden
slaan. Tegelijk wees hij op de huiveringwekkende
slaglinie van de zijnen en de drommen Meden, met goud versierd: 'hier
kerels, daar buit'. [Meden: uiteraard wordt hier het hele leger bedoeld, niet alleen de Meden.] |
Caput XXXV | Hoofdstuk 35 |
6.35.1. Enimvero apud
Sarmatas non una vox ducis: se quisque stimulant
ne pugnam per sagittas sinerent: impetu
et comminus praeveniendum. Variae hinc
bellantium species, cum Parthus sequi
vel fugere pari arte suetus distraheret
turmas, spatium ictibus quaereret, Sarmatae
omisso arcu, quo brevius valent,
contis gladiisque ruerent; modo
equestris proelii more frontis et tergi vices, aliquando
ut conserta acies corporibus et pulsu armorum pellerent
pellerentur. |
6.35.1. Daarentegen was er bij de Sarmaten geen sprake van alleen een aanvoerderstem: ieder spoorde de ander aan om het niet te laten komen tot een gevecht met pijl en boog: met een aanval en een gevecht van man tegen man moest dit voorkomen worden. Daardoor boden de strijders een bonte aanblik, omdat de Parthen, gewend aan achtervolgen of vluchten met gelijke behendigheid, de eskadrons verspreidden en ruimte probeerden te scheppen voor schoten, terwijl de Sarmaten hun boog weg wierpen omdat zij daarmee slechts op kortere afstand iets uit konden richten, en met lansen en zwaarden aan kwamen rennen. Nu eens boden ze als bij een ruitergevecht beurtelings front en rug, dan weer dreven zij weg en werden zij weggedreven met lichaam en wapenslagen zoals een lijf aan lijf gevecht verloopt. |
6.35.2. Iamque et Albani
Hiberique prensare, detrudere, ancipitem pugnam
hostibus facere, quos super eques
et propioribus vulneribus pedites adflictabant.
Inter quae Pharasmanes Orodesque, dum
strenuis adsunt aut dubitantibus subveniunt,
conspicui eoque gnari, clamore
telis equis concurrunt, instantius Pharasmanes;
nam vulnus per galeam adegit. Nec
iterare valuit, praelatus equo et
fortissimis satellitum protegentibus saucium: fama
tamen occisi falso credita exterruit
Parthos victoriamque concessere. |
6.35.2. En nu grepen ook de Albanen en Hiberi aan, stootten de vijand uit het zadel en maakte de strijd hachelijk voor hem omdat de ruiters van boven af en het voetvolk met verwondingen van dichterbij toesloegen. Intussen renden Pharasmanes en Orodes, terwijl ze bij hun keurkorps in de buurt bleven of talmers kwamen versterken, opvallend en daardoor herkend, onder krijgsgeschreeuw en een regen van wapens en in een drom ruiters, op elkaar in, Pharasmenes het gretigst; want hij bracht dwars door zijn helm een verwonding toe. Maar hij was niet in staat dit te herhalen omdat hij door zijn paard voorbij gevoerd werd en de dapperste krijgsbroeders de gewonde beschermden. Het gerucht echter dat hij gesneuveld was, waaraan men ten onrechte geloof hechtte, zaaide paniek onder de Parthen en die gaven zich gewonnen. |
Caput XXXVI | Hoofdstuk 36 |
6.36.1. Mox Artabanus tota
mole regni ultum iit. Peritia locorum ab Hiberis
melius pugnatum; nec ideo abscedebat, ni
contractis legionibus Vitellius et
subdito rumore tamquam Mesopotamiam
invasurus metum Romani belli fecisset. |
6.36.1. Al spoedig trok Artabanus met heel de troepenmacht van zijn rijk uit om wraak te nemen. Door hun vertrouwdheid met het terrein werd er door de Hiberi beter gevochten; maar nog zou hij daarom niet de aftocht geblazen hebben als Vitellius niet zijn legioenen samengetrokken had en het gerucht rondgestrooid had als zou hij Armenië binnentrekken en zo de vrees voor een oorlog met de Romeinen ingang had doen vinden. |
6.36.2. Tum omissa Armenia versaeque Artabani res, inliciente Vitellio desererent regem saevum in pace et adversis proeliorum exitiosum. Igitur Sinnaces, quem antea infensum memoravi, patrem Abdagaesen aliosque occultos consilii et tunc continuis cladibus promptiores ad defectionem trahit, adfluentibus paulatim qui metu magis quam benevolentia subiecti repertis auctoribus sustulerant animum. | 6.36.2. Toen gaf Artabanus Armenië op en hebben zijn zaken een ongunstig verloop genomen doordat Vitellius het er op aan stuurde dat men een koning die tyranniek was in vredestijd en rampzalig door tegenslagen in oorlogen, in de steek zou laten. Derhalve heeft Sinnaces, van wiens vijandigheid ik eerder melding heb gemaakt, zijn vader Abdagaeses en anderen die al heimelijk in het complot zaten en toen door de voortdurende nederlagen er vlugger toe geneigd waren, tot verraad overgehaald, terwijl zich allengs ook lieden aansloten die eerder slaafs uit vrees dan uit welwillendheid, moed gevat hadden nu er initiatiefnemers gevonden waren. |
6.36.3. Nec iam aliud Artabano reliquum quam si qui externorum corpori custodes aderant, suis quisque sedibus extorres, quis neque boni intellectus neque mali cura sed mercede aluntur ministri sceleribus. | 6.36.3. En Artabanus restte nu niets anders meer dan wat buitenlandse lijfwachten, verbannen uit hun eigen land, noch op de hoogte van wat juist en ook niet bezorgd om wat slecht is maar lieden die onderhouden worden als handlangers bij het plegen van misdaden. |
6.36.4. His adsumptis
in longinqua et contermina Scythiae fugam maturavit,
spe auxilii, quia Hyrcanis Carmaniisque per
adfinitatem innexus erat: atque interim
posse Parthos absentium aequos, praesentibus
mobiles, ad paenitentiam mutari. |
6.36.4. Met
medeneming van dezen vluchtte hij ijlings naar
verafgelegen gebieden en het aangenzende deel van Scythië in de hoop op hulp,
omdat hij door verwantschap verbonden was met de Hyrcaniërs en Carmaniërs: 'en intussen konden
de Parthen, billijk tegenover afwezigen maar
onbetrouwbaar als hun vorsten aanwezig waren, tot inkeer
komen'. [Scythië: Scythia aan de oostzijde van de Kaspische Zee.] [Hyrcaniërs: dit zijn de zuidelijkste Scythen, samen met de Dahers (Dahae).] [Carmaniërs: dezen bewoonden het zuidoostelijk gedeelte van het rijk, tussen de Kirman-woestijn en de ingang van de Perzische Golf.] |
Caput XXXVII | Hoofdstuk 37 |
6.37.1. At Vitellius profugo Artabano et flexis ad novum regem popularium animis, hortatus Tiridaten parata capessere, robur legionum sociorumque ripam ad Euphratis ducit. | 6.37.1. Maar Vitellius spoorde, toen Artabanus gevlucht was en zijn volk er toe geneigd was een nieuwe koning te accepteren, Tiridates aan om in dit gespreide bedje te stappen en voerde zelf de kerntroepen van zijn legioenen en bondgenoten naar de oever van de Euphraat. |
6.37.2. Sacrificantibus, cum
hic more Romano suovetaurilia daret, ille
equum placando amni adornasset, nuntiavere
accolae Euphraten nulla imbrium vi sponte
et immensum attolli, simul albentibus
spumis in modum diadematis sinuare orbis,
auspicium prosperi transgressus. Quidam
callidius interpretabantur initia
conatus secunda neque diuturna, quia
eorum quae terra caelove portenderentur
certior fides, fluminum instabilis natura
simul ostenderet omina raperetque. |
6.37.2. Toen zij offers brachten, de een naar Romeinse gewoonte een zwijn, schaap en stier, de ander een paard, prachtig versierd om de riviergod gunstig te stemmen, brachten aan hen bewoners van de oever het bericht dat de Euphraat zonder geweld van stortregens uit eigen beweging geweldig zwol en tevens dat hij met witte schuimkoppen in een kring rondstroomde op de wijze van een diadeem, een voorteken van een voorspoedige overtocht. Sommigen gaven een omzichtiger interpretatie door er op te wijzen dat het begin van de onderneming voorspoedig zou zijn maar niet langdurig omdat de betrouwbaarheid van wat door aarde of hemel voorspeld werd zekerder was maar de onvaste aard van rivieren voortekens tegelijk toonde en weer te niet deed. |
6.37.3. Sed ponte
navibus effecto tramissoque exercitu primus
Ornospades multis equitum milibus in castra venit,
exul quondam et Tiberio, cum Delmaticum
bellum conficeret, haud inglorius auxiliator
eoque civitate Romana donatus, mox
repetita amicitia regis multo apud eum
honore, praefectus campis qui Euphrate
et Tigre inclutis amnibus circumflui Mesopotamiae nomen
acceperunt. Neque multo post Sinnaces auget
copias, et columen partium Abdagaeses gazam et
paratus regios adicit. Vitellius ostentasse
Romana arma satis ratus monet Tiridaten
primoresque, hunc, Phraatis avi et altoris Caesaris quaeque
utrubique pulchra meminerit, illos, obsequium in
regem, reverentiam in nos, decus quisque suum et
fidem retinerent. Exim cum legionibus in
Syriam remeavit. |
6.37.3. In
ieder geval is er een schipbrug gelegd en het leger naar
de overkant gebracht; Ornospades is als eerste met veel
duizenden ruiters in het legerkamp aangekomen, ooit een
banneling en voor Tiberius door zijn beslechten van de Delmatische oorlog een roemvol
helper en daardoor met het Romeinse burgerschap
begiftigd. Toen hij daarna de vriendschap met zijn
koning weer probeerde terug te winnen is hij bij hem in
hoog aanzien gekomen en aan het hoofd gesteld van de
gebieden die omstroomd worden door de vermaarde rivieren
de Euphraat en de Tigris en die de naam 'Mesopotamië'
gekregen hebben. Niet veel later vergrootte Sinnaces
deze legers met zijn troepen en voegde daar Abdagaeses,
de steunpilaar van de partij, de staatsschatten en de
tekens van koninklijke waardigheid aan toe. Vitellius
achtte het voldoende dat hij dit Romeins wapenvertoon
ten beste gegeven had en drukte Tiridates en de VIPs op
het hart, de eerste om zijn grootvader Phraates en zijn
pleegvader Caesar in gedachten te houden en wat maar aan
beide zijden aan schoons te herinneren viel, de anderen
om gehoorzaamheid jegens hun koning en eerbied tegenover
ons in acht te nemen en ieder om zijn waardigheid en
betrouwbaarheid te bewaren. Daarna keerde hij met zijn
legioenen naar Syrië terug. [Delmatische oorlog: deze werd gevoerd onder Augustus van 6 tot 9 na Chr.] |
Caput XXXIII | Hoofdstuk 38 |
6.38.1. Quae duabus aestatibus
gesta coniunxi quo requiesceret animus
a domesticis malis; non enim Tiberium, quamquam
triennio post caedem Seiani, quae ceteros mollire
solent, tempus preces satias mitigabant, quin
incerta vel abolita pro gravissimis et recentibus puniret.
|
6.38.1. Wat in twee jaren aan voorvallen plaatsvond heb ik samengenomen om de geest wat rust te gunnen van de ellende in Rome; want, hoewel de liquidatie van Sejanus al drie jaar geleden had plaatsgevonden, wat bij anderen toch de scherpe kantjes er af pleegt te halen, werd Tiberius noch door tijdsverloop noch door smeekbeden, noch door verzadiging zo mild gestemd dat hij onzekere of verjaarde feiten niet bestrafte als gold het zeer ernstige en recente misdaden. |
6.38.2. Eo metu Fulcinius Trio
ingruentis accusatores haud perpessus supremis
tabulis multa et atrocia in Macronem ac praecipuos
libertorum Caesaris composuit, ipsi fluxam senio
mentem et continuo abscessu velut exilium obiectando. |
6.38.2. Uit angst over deze gang van zaken heeft Fulcinius Trio niet langer meer de dreiging van aanklagers verdragen en in zijn laatste wilsbeschikking veel gruwelijks voor de voeten geworpen van Macro en de machtigste vrijgelatenen van de keizer terwijl hij deze zelf verweet dat zijn verstand door ouderdom in verval was geraakt en dat hij zich door zijn aanhoudende afwezigheid als een balling gedroeg. |
6.38.3. Quae ab heredibus
occultata recitari Tiberius iussit, patientiam
libertatis alienae ostentans et contemptor suae
infamiae, an scelerum Seiani diu nescius
mox quoquo modo dicta vulgari malebat veritatisque,
cui adulatio officit, per probra saltem gnarus
fieri. |
6.38.3. Tiberius heeft opdracht gegeven dat deze klachten, die door de erfgenamen in eerste instantie verborgen gehouden waren, voorgelezen werden om een staaltje ten beste te geven van zijn lankmoedigheid tegenover andermans onbevangenheid en zich als onverschillig voor te doen voor zijn slechte reputatie, of omdat hij, zo lang onkundig gebleven voor de misdaden van Seianus, nu liever wilde dat wat op welke manier ook maar gezegd werd, dan ook maar openbaar gemaakt werd en hij zelf zo althans door verwijten op de hoogte kwam van de waarheid, waarvoor vleierij een obstakel vormt. |
6.38.4. Isdem diebus Granius Marcianus senator, a C. Graccho maiestatis postulatus, vim vitae suae attulit, Tariusque Gratianus praetura functus lege eadem extremum ad supplicium damnatus. | 6.38.4. In
dezelfde tijd heeft de senator Granius Marcianus, door
Gaius Gracchus aangklaagd wegens majesteitsschennis,
zelfmoord gepleegd en is de oud-praetor Tarius Gratianus
op grond van dezelfde wet ter dood veroordeeld. |
Caput XXXIX | Hoofdstuk 39 |
6.39.1. Nec dispares Trebelleni Rufi et Sextii Paconiani exitus: nam Trebellenus sua manu cecidit, Paconianus in carcere ob carmina illic in principem factitata strangulatus est. | 6.39.1. En op dezelfde manier kwamen Trebellenus Rufus en Sextius Paconianus aan hun einde: want Trebellenus sloeg de hand aan zichzelf, Paconianus is in de gevangenis gewurgd omdat hij daar steeds anti-keizer-liedjes maakte. |
6.39.2. Haec Tiberius non
mari, ut olim, divisus neque per
longinquos nuntios accipiebat, sed urbem iuxta,
eodem ut die vel noctis interiectu litteris
consulum rescriberet, quasi aspiciens
undantem per domos sanguinem aut manus carnificum. |
6.39.2. Deze
gebeurtenissen vernam Tiberius niet gescheiden door de zee, zoals
weleer, en ook niet door middel van boden over een grote
afstand, maar vlakbij de stad, zodat hij nog op dezelfde
dag of met slechts een nacht er tussen de brief van de consuls kon
beantwoorden, waarbij hij als het ware het bloed door de huizen kon
zien stromen of de handen van de beulen kon zien. [gescheiden door de zee: namelijk op Capri.] [de brief van de consuls: als voorzitters van de senaat moesten de consuls aan de keizer verslag uitbrengen van de in de senaat behandelde processen.] [het bloed: namelijk van diegenen die de hand aan zichzelf sloegen.] |
6.39.3. Fine anni Poppaeus
Sabinus concessit vita, modicus originis,
principum amicitia consulatum ac triumphale decus adeptus
maximisque provinciis per quattuor et viginti
annos impositus, nullam ob eximiam artem sed quod
par negotiis neque supra erat. |
6.39.3. Aan
het eind van het jaar is Poppaeus Sabinus overleden,
bescheiden van afkomst, door vriendschap met de
principes in het bezit gekomen van een consulaat en de
luister van een triomf was hij aan het hoofd gesteld van
de belangrijkste provincies gedurende vier en twintig
jaar, om geen enkele voortreffelijke vaardigheid maar
louter omdat hij tegen zijn taken was opgewassen en hij
niet te belangrijk was. [niet te belangrijk: namelijk op grond van 'eminentes virtutes' die anderen zo vaak noodlottig waren geworden.] |
Caput XXXX | Hoofdstuk 40 |
6.40.1. Quintus Plautius Sex.
Papinius consules sequuntur. Eo anno neque
quod L. Aruseius * * * morte adfecti forent,
adsuetudine malorum ut atrox advertebatur, sed
exterruit quod Vibulenus Agrippa eques Romanus,
cum perorassent accusatores, in ipsa curia
depromptum sinu venenum hausit prolapsusque
ac moribundus festinatis lictorum manibus in
carcerem raptus est faucesque iam
exanimis laqueo vexatae. |
6.40.1.
Quintus Plautius en Sextus Papinius waren de volgende
consuls. In dat jaar trof het feit dat L. Aruseius * * * gedood zijn niet als iets
wreeds doordat men aan dit soort ellende gewend geraakt
was, maar wel veroorzaakte paniek dat de Romeinse ridder
Vibulenus Agrippa, toen zijn aanklagers hun woord gedaan
hadden, nog in het senaatsgebouw vergif uit de zak van
zijn toog haalde en innam en dat hij, in elkaar gezakt
en stervend, door ijlings toegesnelde ordebewakers naar
de gevangenis is afgevoerd en dat zijn keel is
dichtgesnoerd met een strop terwijl hij al overleden
was. [* * * : hier volgt een hiaat in de tekstoverlevering.] |
6.40.2. Ne Tigranes quidem,
Armenia quondam potitus ac tunc reus, nomine
regio supplicia civium effugit. At C. Galba
consularis et duo Blaesi voluntario exitu cecidere,
Galba tristibus Caesaris litteris provinciam
sortiri prohibitus: Blaesis sacerdotia,
integra eorum domo destinata, convulsa distulerat,
tunc ut vacua contulit in alios; quod
signum mortis intellexere et executi sunt. |
6.40.2. Zelfs
Tigranes, eens heer over Armenië en toen angeklaagd, is
de burger-doodstraf niet ontsnapt uit hoofde van zijn
koninklijke titel. Maar Gaius
Galba, oud-consul en de
gebroeders Blaesus zijn door zelfdoding
omgekomen. Galba omdat hij door een nors schrijven van
de keizer gedwarsboomd was in de loting om een
provincie; voor de Blaesi was het priesterschap, dat hun
toebedacht was zolang hun huis nog floreerde, maar
eenmaal aangetast was opgeschort, toen als openstaand
naar anderen overgebracht; dit hebben zij als een teken
opgevat dat het met hen gedaan was en zij hebben
zichzelf van kant gemaakt. [Gaius Galba: zie Ann. III,52. Hij leefde steeds teruggetrokken en in armoede, zodat het wel verstandig gezien is van Tiberius hem uit te sluiten van loting om een provincie, Azië of Africa.] [de gebroeders Blaesus: deze twee gebroeders Blaesus waren waarschijnlijk de zonen van de grote Blaesus. Nipperdey denkt dat de oudste degene is van wie sprake is in Ann. I,19. Een inscriptie vermeldt Q. Iunius Blaesus als consul suffectus in 28 na Chr.] |
6.40.3. Et Aemilia Lepida,
quam iuveni Druso nuptam rettuli,
crebris criminibus maritum insectata, quamquam
intestabilis, tamen impunita agebat, dum
superfuit pater Lepidus: post a
delatoribus corripitur ob servum adulterum, nec
dubitabatur de flagitio: ergo omissa
defensione finem vitae sibi posuit.
|
6.40.3. En Aemilia Lepida, over wie ik al vermeld heb dat zij getrouwd
was met de jonge Drusus, en die haar echtgenoot met
talrijke beschuldigingen vervolgd had, bleef, zij het
geminacht, toch ongestraft zolang haar
vader Lepidus nog in leven was: daarna werd ze
door verklikkers aangebracht wegens een verhouding met
een slaaf: derhalve heeft zij, zonder zich te
verdedigen, een einde aan haar leven gemaakt. [Aemilia Lepida: deze was de vrouw van de jongste Drusus en was door Seianus verleid. Zij maakte Drusus bij de keizer zwart, als gevolg waarvan Drusus van Capri naar Rome werd gestuurd. Seianus diende een aanklacht tegen hem in en hij werd veroordeeld en in de kerkers van het keizerlijk paleis opgesloten.] [al vermeld: dit moet in het verloren gegane deel van Annalen Boek V hebben gestaan.] [haar vader Lepidus: Marcus Lepidus, die omstreeks deze tijd gestorven was.] |
Caput XXXXI | Hoofdstuk 41 |
6.41.1. Per idem tempus Clitarum natio
Cappadoci Archelao subiecta, quia
nostrum in modum deferre census, pati
tributa adigebatur, in iuga Tauri montis abscessit
locorumque ingenio sese contra imbelles regis
copias tutabatur, donec M. Trebellius
legatus, a Vitellio praeside Syriae cum quattuor
milibus legionariorum et delectis auxiliis missus,
duos collis quos barbari insederant
(minori Cadra, alteri Davara nomen est)
operibus circumdedit et erumpere ausos ferro,
ceteros siti ad deditionem coegit. |
6.41.1. In
dezelfde tijd is de stam der Clitae,
onderworpen aan de Cappadociër Archelaus, uitgeweken
naar bergkammen van het Taurusgebergte, omdat zij
volgens onze gewoonte gedwongen werd vermogensaangifte
te doen en belasting te betalen, en zij wist zich door
de gesteldheid van het terrein staande te houden tegen
de ongetrainde troepen van de koning, totdat de
onderbevelhebber Marcus Trebellius, door Vitellius, de
commandant over Syrië, met vier duizend legioensoldaten
en uitgelezen hulptroepen, de twee heuvels die de
barbaren bezet hielden [de kleinste heet Cadra en de
grootste Davara] met belegeringswerken omsingelde en
degenen die uit durfden te breken met het zwaard en de
overigen met dorst tot overgave wist te dwingen. [Clitae: de Clitae woonden in West-Cilicië, Cilicia Trachea. Tiberius had het koninkrijk Cappadocië geannexeerd en verlaagd tot de status van Romeinse provincie (17 na Chr., na de dood van koning Archelaus, zie Ann. II,42). De Archelaus van wie hier sprake is, was diens zoon of kleinzoon, aan wie Tiberius nog een stuk land had gelaten.] |
6.41.2. At Tiridates volentibus
Parthis Nicephorium et Anthemusiada
ceterasque urbes, quae Macedonibus sitae Graeca
vocabula usurpant, Halumque et Artemitam
Parthica oppida recepit, certantibus gaudio qui
Artabanum Scythas inter eductum ob saevitiam execrati
come Tiridatis ingenium Romanas per artes sperabant.
|
6.41.2. Maar
Tiridates nam met instemming van de Parthen Nicephorium en Anthemusiadas en
de overige steden, die, gesticht als ze zijn door
Macedoniërs, Griekse namen dragen, weer in bezit alsmede
de Parthische steden Halus en Artemita
tot grote vreugde van diegenen die Artabanus, die
onder de Scythen was opgevoed, om zijn wreedheid hadden
verwenst en bij Tiridates op een toeschietelijke aard
hoopten als gevolg van zijn Romeinse beschaving. [Nicephorium en Anthemusiadas: steden in Mesopotamië.] [Artemita: dit ligt aan de overkant van de Tigris in Assyrië.] |
Caput XXXXII | Hoofdstuk 42 |
6.42.1. Plurimum adulationis Seleucenses
induere, civitas potens, saepta
muris neque in barbarum corrupta sed
conditoris Seleuci retinens. |
6.42.1. De
meeste vleierij legden de bewoners van Seleucia aan de dag, een
machtige stad, omgeven door muren en nog niet bedorven
in barbaarse trant maar nog vasthoudend aan de gewoonten
van hun stichter Seleucus.
[Seleucia: dit ligt aan de Tigris op 300 stadia [ong. 5,5 km] N.-O. van Babylon.] [Seleucus: Seleucus Nicator stichtte Seleucia omstreeks 300 v. Chr.] |
6.42.2. Trecenti opibus
aut sapientia delecti ut senatus, sua
populo vis. Et quoties concordes
agunt, spernitur Parthus: ubi
dissensere, dum sibi quisque
contra aemulos subsidium vocant, accitus
in partem adversum omnis valescit. Id nuper
acciderat Artabano regnante, qui
plebem primoribus tradidit ex suo usu: nam populi
imperium iuxta libertatem, paucorum dominatio
regiae libidini propior est. |
6.42.2. Driehonderd uitgelezenen op grond van rijkdom of wijsheid functioneren als senaat terwijl het volk zijn eigen macht heeft. En zo vaak als ze eendrachtig opereren, kunnen ze maling hebben aan de Parthen; maar zodra ze onenigheid kregen en wanneer iedere partij de hulp inroept voor zich tegen zijn rivalen, krijgen de Parthen de macht over allen, hoewel ze maar tegen een partij te hulp geroepen zijn. Dit was nog onlangs gebeurd onder de regering van Artabanus, die de belangen van het volk verkwanseld heeft aan de adel volgens zijn eigen belang. Want macht van het volk is meer demokratisch terwijl de oligarchie eerder neigt naar monarchale willekeur. |
6.42.3. Tum adventantem
Tiridaten extollunt veterum regum honoribus et
quos recens aetas largius invenit;
simul probra in Artabanum fundebant,
materna origine Arsaciden, cetera degenerem. |
6.42.3. Toen
verhieven zij Tiridates bij zijn komst met het eerbetoon
van de oude koningen en wat latere tijd nog op groter
schaal heeft uitgevonden. Tegelijk maakten ze Artabanus
zwart die een Arsacide was via moederlijke afkomst maar
verder een bastaard. [bastaard: zijn vader was een Daher.] |
6.42.4. Tiridates rem
Seleucensem populo permittit. Mox consultans
quonam die sollemnia regni capesseret,
litteras Phraatis et Hieronis qui validissimas
praefecturas obtinebant accipit, brevem
moram precantium. Placitumque opperiri viros
praepollentis, atque interim Ctesiphon
sedes imperii petita: sed ubi
diem ex die prolatabant, multis coram et
adprobantibus Surena patrio more
Tiridaten insigni regio evinxit. |
6.42.4.
Tiridates droeg de Seleucische macht over op het volk.
Daarna, zich beradend op welke dag hij de versierselen
van het koningschap zou aannemen, ontving hij een brief
van Phraates en Hiero, die de machtigste praefecturen
bezaten en nu om een kort oponthoud vroegen. Hij besloot
inderdaad deze zeer machtigen op te wachten en begaf
zich intussen naar Ctesiphon,
de zetel van de regering: maar toen zij van dag tot dag
bleven treuzelen, heeft de Surena,
in het bijzijn en onder de goedkeuring van velen, naar
vaderlands gebruik Tiridates bekroond met de koninklijke
tooi. [Ctesiphon: dit lag tegenover Seleucia, op de andere oever van de Tigris.] [de Surena: 'Surena' is een soortnaam zoals Caesar in het Latijn en Pharao bij de Egyptenaren; het is een aanduiding voor een familie en tevens voor de opperbevelhebber van de legers, de voornaamste in het land na de koning. Het ambt was erfelijk en ging over van vader op zoon.] |
Caput XXXXIII | Hoofdstuk 43 |
6.43.1. Ac si
statim interiora ceterasque nationes petivisset,
oppressa cunctantium dubitatio et omnes in unum cedebant:
adsidendo castellum, in quod pecuniam et
paelices Artabanus contulerat, dedit
spatium exuendi pacta. Nam Phraates et Hiero et
si qui alii delectum capiendo diademati diem haut
concelebraverant, pars metu, quidam
invidia in Abdagaesen qui tum aula et novo rege
potiebatur ad Artabanum vertere; |
6.43.1. En als hij toen meteen doorgestoten was naar het binnenland en de andere stammen, dan zou de aarzeling van de weifelaars verdwenen zijn en allen tot de laatste man zijn zijde gekozen hebben: maar door het belegeren van een fort waarin Artabanus zijn geld en harem bijeengebracht had, bood hij de gelegenheid om zich te onttrekken aan afspraken. Want Phraates en Hiero en wie anders maar niet de dag meegevierd hadden die uitgekozen was voor het aannemen van de kroon, wendden zich tot Artabanus, deels uit vrees, sommigen uit afgunst jegens Abdagaeses die toen het hof en de nieuwe koning inpalmde. |
6.43.2. Isque in Hyrcanis repertus est, inluvie obsitus et alimenta arcu expediens. Ac primo tamquam dolus pararetur territus, ubi data fides reddendae dominationi venisse, adlevatur animum et quae repentina mutatio exquirit. | 6.43.2. En deze trof men aan bij de Hyrcaniërs, vervuild en zich voedsel verschaffend met pijl en boog. En aanvankelijk was hij verschrikt, uit angst voor een hinderlaag, maar zodra hij het woord van eer gekregen had dat zij gekomen waren om hem de heerschappij terug te geven, vatte hij weer moed en vroeg wat dit voor een plotselinge ommekeer was. |
6.43.3. Tum Hiero
pueritiam Tiridatis increpat, neque
penes Arsaciden imperium sed inane nomen apud
imbellem externa mollitia, vim in Abdagaesis
domo. |
6.43.3. Toen begon Hiero af te geven op 'dat knaapje Tiridates' en legde uit dat de macht niet in handen was van een Arsacide maar dat een loze titel in handen gegeven was aan iemand die verwijfd was door uitheemse luxe maar dat de echte macht in het huis van Abdagaeses berustte. |
Caput XXXXIV | Hoofdstuk 44 |
6.44.1. Sensit vetus regnandi
falsos in amore odia non fingere. Nec
ultra moratus quam dum Scytharum auxilia conciret,
pergit properus et praeveniens inimicorum astus,
amicorum paenitentiam; neque exuerat paedorem ut
vulgum miseratione adverteret. Non fraus,
non preces, nihil omissum quo
ambiguos inliceret, prompti firmarentur. |
6.44.1. Een oude rot in het regeren voelde hij wel aan dat, ook al waren ze opgelegd genegen ze dan toch oprecht waren in hun haatgevoelens. En hij heeft niet langer gedraald dan nodig was om hulptroepen van de Scythen op de been te brengen, daarna trok hij er ijlings op los om valstrikken van zijn vijanden voor te zijn en inkeer bij zijn vrienden; en ook had hij zijn haveloze plunje niet uitgetrokken om het volk met medelijden voor zich te winnen. Geen bedrog, geen smeekbeden, nee niets is achterwege gelaten om weifelaars over de streep te trekken en medestanders een hart onder de riem te steken. |
6.44.2. Iamque multa manu propinqua Seleuciae adventabat, cum Tiridates simul fama atque ipso Artabano perculsus distrahi consiliis, iret contra an bellum cunctatione tractaret. | 6.44.2. En reeds naderde hij met een grote legermacht de naaste omgeving van Seleucia, toen Tiridates, uit het lood geslagen door zowel de geruchten als Artabanus zelf bij zijn overwegingen in tweestrijd stond of hij tegen hem op zou trekken of de oorlog zou rekken met dralen. |
6.44.3. Quibus proelium et festinati casus placebant, disiectos et longinquitate itineris fessos ne animo quidem satis ad obsequium coaluisse disserunt, proditores nuper hostesque eius quem rursum foveant. | 6.44.3. Degenen die een gevecht wilden en een snelle afwikkeling, betoogden dat de tegenstanders ongeordend en door de lange tocht vermoeid waren en zeker niet in gezindheid voldoende tot volgzaamheid verenigd waren geraakt, omdat ze nog onlangs verraders en vijanden waren van de man die zij nu weer de hielen likten. |
6.44.4. Verum Abdagaeses regrediendum
in Mesopotamiam censebat, ut amne
obiecto, Armeniis interim Elymaeisque
et ceteris a tergo excitis, aucti
copiis socialibus et quas dux Romanus misisset
fortunam temptarent. Ea sententia valuit,
quia plurima auctoritas penes Abdagaesen
et Tiridates ignavus ad pericula erat. |
6.44.4. Maar
Abdagaeses was van oordeel dat men zich terug moest
trekken naar Mesopotamië, opdat zij, met een rivier er tussen en nadat
onderwijl de Armeniërs en de
Elymaeërs en de overigen in
de rug geronseld waren, zij versterkt met
troepen bondgenoten en die welke de Romeinse aanvoerder
gestuurd zou hebben, hun krijgskans zouden beproeven.
Deze visie kreeg de overhand omdat Abdagaeses het meeste
prestige genoot en Tiridates, oog in oog met gevaren,
een lafbek was. [een rivier: namelijk de Tigris.] [de Elymaeërs: dezen woonden aan de kust van de Perzische Golf, ten Oosten van de Tigris.] [in de rug: dit kan hoogstens op de Elymaeërs en de overigen slaan en niet op de Armeniërs. Zoals vaker krijgt men hier de indruk dat de geografische kennis van Tacitus slechts summier was.] |
6.44.5. Sed fugae specie discessum;
ac principio a gente Arabum facto
ceteri domos abeunt vel in castra
Artabani, donec Tiridates cum paucis in
Syriam revectus pudore proditionis omnes exolvit. |
6.44.5. Maar
de aftocht leek op een vlucht; en, nadat de stam der Arabieren het initiatief
genomen had, zijn ook de anderen weggetrokken naar huis
of naar het legerkamp van Artabanus, totdat Tiridates
met een handjevol manschappen naar Syrië teruggekeerd
allen van de gêne over desertie bevrijdde.
[Arabieren: dit zijn de Arabes Orrhoei, levend in en rond Edessa, in N.W. Mesopotamië.] [bevrijdde: door hen namelijk af te danken.] |
Caput XXXXV | Hoofdstuk 45 |
6.45.1. Idem annus gravi
igne urbem adficit, deusta parte
circi quae Aventino contigua, ipsoque
Aventino; quod damnum Caesar ad gloriam vertit
exolutis domuum et insularum pretiis.
Milies sestertium in munificentia ea conlocatum,
tanto acceptius in vulgum, quanto modicus
privatis aedificationibus ne publice quidem nisi duo
opera struxit, templum Augusto et scaenam
Pompeiani theatri; eaque perfecta, contemptu ambitionis
an per senectutem, haud dedicavit. |
6.45.1.
Hetzelfde jaar teisterde de stad met een zware brand
want het deel van het circus dat aan de Aventijn grenst
en de Aventijn zelf is in de as gelegd. Deze schade
heeft de keizer tot zijn roem omgebogen door de prijzen
van de huizen en huurkazernes te vergoeden. Honderd
millioen sestertiën heeft hij besteed aan deze
vrijgevigheid die des te meer bij het volk gewaardeerd
werd naarmate hij op bescheiden schaal investeerde in
zijn particuliere bouwwerken, ja zelfs voor openbaar
gebruik slechts twee werken liet bouwen, namelijk een tempel voor Augustus en een
toneel voor het theater van Pompeius; toen deze voltooid
waren heeft hij ze niet ingewijd, uit verachting voor
populariteit of wegens ouderdom. [een tempel voor Augustus: deze tempel stond tussen Capitool en Palatijnse heuvel.] |
6.45.2. Sed aestimando cuiusque detrimento quattuor progeneri Caesaris, Cn. Domitius, Cassius Longinus, M. Vinicius, Rubellius Blandus delecti additusque nominatione consulum P. Petronius. Et pro ingenio cuiusque quaesiti decretique in principem honores; quos omiserit receperitve in incerto fuit ob propinquum vitae finem. | 6.45.2. Maar voor het schatten van ieders schade zijn de vier echtgenoten van de keizers kleindochters aangezocht: Cn.Domitius, Cassius Longinus, M.Vinicius en Rubellius Blandus en aan hen is op voordracht van de consuls P.Petronius toegevoegd. En al naar gelang ieders aard zijn er eerbewijzen voor de vorst gezocht en vastgesteld. Of hij die heeft afgewezen of aanvaard is onduidelijk doordat zijn levenseinde naderde. |
6.45.3. Neque enim multo post supremi
Tiberio consules, Cn. Acerronius C. Pontius,
magistratum occepere, nimia iam potentia
Macronis, qui gratiam C.Caesaris numquam sibi
neglectam acrius in dies fovebat impuleratque
post mortem Claudiae, quam nuptam ei rettuli,
uxorem suam Enniam imitando amorem iuvenem inlicere
pactoque matrimonii vincire, nihil
abnuentem, dum dominationis apisceretur;
nam etsi commotus ingenio simulationum tamen
falsa in sinu avi perdidicerat. |
6.45.3. Want niet veel later hebben de laatste consuls die Tiberius nog meemaakte, Cn.Acerronius en C.Pontius, hun ambt aanvaard, terwijl de macht van Macro al voortwoekerde, die de gunst van Gaius Caesar, toch al nooit door hem verwaarloosd, van dag tot dag meer cultiveerde en die na de dood van Claudia, van wie ik al vermeld heb dat zij met Gaius gehuwd was, zijn eigen vrouw Ennia ertoe had aangezet om door het veinzen van verliefdheid de jongeman in te palmen en met een trouwbelofte te binden. Die jongeman wees immers niets af als hij er maar de macht mee kon verwerven; want ook al was hij een driftkop, toch had hij in de omgang met zijn grootvader de trucs van het huichelen grondig geleerd. |
Caput XXXXVI | Hoofdstuk 46 |
6.46.1. Gnarum hoc
principi, eoque dubitavit de tradenda re
publica, primum inter nepotes, quorum Druso genitus
sanguine et caritate propior, sed nondum
pubertatem ingressus, Germanici filio robur
iuventae, vulgi studia, eaque apud avum
odii causa. Etiam de Claudio agitanti, quod
is composita aetate bonarum artium cupiens
erat, imminuta mens eius obstitit. |
6.46.1. Dit
was de vorst bekend, en des te meer twijfelde hij over
het overdragen van de heerschappij, vooreerst tussen zijn kleinzonen, van wie de
zoon van Drusus in verwantschap en genegenheid hem het
meest na stond maar die nog een jonge jongen was,
terwijl de zoon van Germanicus in de kracht van zijn
jeugd stond en populair was bij het volk maar dat was
bij zijn grootvader juist een reden tot haat. Wanneer
hij ook over Claudius zijn gedachten liet gaan omdat die
de goede leeftijd had en
leergierig was, vormde zijn gebrek aan geestelijke
vermogens een obstakel. [zijn kleinzonen: Tiberius Gemellus, de zoon van Drusus, was 17 jaar maar droeg nog niet de toga virilis. Gaius was 24.] [de goede leeftijd: Claudius was toen 45.] |
6.46.2. Sin extra domum successor
quaereretur, ne memoria Augusti, ne
nomen Caesarum in ludibria et contumelias verterent
metuebat: quippe illi non perinde curae
gratia praesentium quam in posteros ambitio. |
6.46.2. Maar
als er buiten de familie naar een opvolger gezocht zou
worden, dan vreesde hij dat de nagedachtenis van
Augustus en de naam der Caesaren geschoffeerd zouden
worden: hij maakte zich immers niet zozeer druk om de
gunst bij zijn tijdgenoten als wel bij het nageslacht. |
6.46.3. Mox incertus
animi, fesso corpore consilium cui impar erat
fato permisit, iactis tamen vocibus
per quas intellegeretur providus futurorum. |
6.46.3. Al gauw liet hij, wankelmoedig en fysiek uitgeput, de beslissing waartegen hij niet opgewassen was, op zijn beloop, maar weer niet zonder toespelingen te hebben gemaakt waaruit begrepen kon worden dat hij de toekomstige ontwikkelingen wel voorzag. |
6.46.4. Namque Macroni non
abdita ambage occidentem ab eo deseri, orientem spectari
exprobravit, et C. Caesari, forte orto
sermone L. Sullam inridenti, omnia Sullae vitia et
nullam eiusdem virtutem habiturum praedixit.
Simul crebris cum lacrimis minorem ex nepotibus complexus,
truci alterius vultu, 'occides hunc
tu' inquit 'et te alius.'
|
6.46.4. Want
Macro verweet hij in niet mis te verstane bewoordingen
dat deze de ondergaande zon in de steek liet en zich
richtte op de opkomende en
Gaius Caesar voorspelde hij, toen die Lucius Sulla
belachelijk maakte toen het gesprek toevallig op hem
kwam, dat hij al diens gebreken zou bezitten en geen
enkele van zijn deugden. Tegelijk omhelsde hij de
jongste van zijn kleinkinderen en zei, toen de ander nors toekeek:'Jij zult
deze doden en een ander jou'. [de opkomende: de ondergaande zon = Tiberius; de opkomende = Gaius Caesar.] [de ander: Gaius Caesar.] |
6.46.5. Sed gravescente
valetudine nihil e libidinibus omittebat,
in patientia firmitudinem simulans solitusque
eludere medicorum artes atque eos qui
post tricesimum aetatis annum ad internoscenda corpori
suo utilia vel noxia alieni consilii indigerent. |
6.46.5. Maar bij het verergeren van zijn ziekte liet hij geen van zijn uitspattingen achterwege, veinsde in zijn lijden gezondheid en was gewoon de spot te drijven met de vaardigheden van artsen en met hen die na hun dertigste levensjaar andermans advies nodig hebben om te onderscheiden wat heilzaam of schadelijk is voor hun eigen lichaam. |
Caput XXXXVII | Hoofdstuk 47 |
6.47.1. Interim Romae
futuris etiam post Tiberium caedibus semina iaciebantur.
Laelius Balbus Acutiam, P. Vitellii quondam
uxorem, maiestatis postulaverat; qua
damnata cum praemium accusatori decerneretur,
Iunius Otho tribunus plebei intercessit,
unde illis odia, mox Othoni exitium.
|
6.47.1.
Intussen werd in Rome ook al het zaad verspreid voor de
toekomstige moorden na Tiberius. Laelius
Balbus had Acutia, eens de vrouw van Publius
Vitellius, aangeklaagd wegens majesteitsschennis; maar
toen, na haar veroordeling, een beloning aan de
aanklager werd toegekend kwam de volkstribuun Iunius
Otho tussenbeide, waaruit onderlinge haatgevoelens
resulteerden en daarna de ondergang voor Otho. [Laelius Balbus: deze was een beroemd redenaar in die tijd. Zijn dochter was de Vestaalse maagd Laelia, zie Ann. XV, 22.] |
6.47.2. Dein multorum
amoribus famosa Albucilla, cui matrimonium
cum Satrio Secundo coniurationis indice fuerat,
defertur impietatis in principem; conectebantur
ut conscii et adulteri eius Cn. Domitius,
Vibius Marsus, L.Arruntius. De claritudine Domitii
supra memoravi; Marsus quoque
vetustis honoribus et inlustris studiis erat. |
6.47.2. Vervolgens werd Albucilla, berucht om haar liefdesavonturen met velen, wettig gehuwd met Satrius Secundus, de aanbrenger van [Seianus'] samenzwering, aangeklaagd wegens gebrek aan eerbied voor de vorst; daarin werden betrokken als deelgenoten en haar minnaars: Cn.Domitius, Vibius Marsus en Lucius Arruntius. Van de vooraanstaande positie van Domitius heb ik al eerder melding gemaakt; ook Marsus kon bogen op een lange reeks eervolle voorouders en was befaamd om zijn eruditie. |
6.47.3. Sed testium
interrogationi, tormentis servorum Macronem
praesedisse commentarii ad senatum missi ferebant,
nullaeque in eos imperatoris litterae
suspicionem dabant, invalido ac fortasse
ignaro ficta pleraque ob inimicitias
Macronis notas in Arruntium. |
6.47.3. Maar de rapporten die de senaat werden toegezonden vermeldden dat Macro de ondervraging van de getuigen en de folteringen van de slaven had voorgezeten en de omstandigheid dat er geen brief van de keizer tegen hen gericht werd gaf voedsel aan de verdenking dat, omdat de keizer ziek was en misschien nergens van op de hoogte, het meeste verzonnen was wegens de bekende vijandigheid van Macro jegens Arruntius. |
Caput XXXXVIII | Hoofdstuk 48 |
6.48.1. Igitur Domitius
defensionem meditans, Marsus tamquam
inediam destinavisset, produxere vitam:
Arruntius, cunctationem et moras suadentibus
amicis, non eadem omnibus decora respondit: sibi
satis aetatis neque aliud paenitendum
quam quod inter ludibria et pericula anxiam
senectam toleravisset, diu Seiano, nunc Macroni,
semper alicui potentium invisus, non
culpa sed ut flagitiorum impatiens. |
6.48.1. Derhalve rekten Domitius en Marsus hun leven, de eerste met over zijn verdediging na te denken, de tweede alsof hij tot een hongerstaking besloten had. Arruntius antwoordde aan zijn vrienden, toen die tot wachten en dralen probeerden over te halen, dat niet hetzelfde passend was voor allen: hij had genoeg geleefd en had nergens anders spijt van dan alleen dat hij een ouderdom verdragen had temidden van gegladjanus en gevaren, lange tijd gehaat bij Seianus, nu bij Macro, altijd wel bij een machthebber, en dat niet als gevolg van zijn schuld maar omdat hij nu eenmaal geen schanddaden kon verkroppen. |
6.48.2. Sane paucos ad
suprema principis dies posse vitari: quem ad
modum evasurum imminentis iuventam? An,
cum Tiberius post tantam rerum experientiam vi
dominationis convulsus et mutatus sit, G.
Caesarem vix finita pueritia, ignarum
omnium aut pessimis innutritum, meliora
capessiturum Macrone duce, qui
ut deterior ad opprimendum Seianum delectus
plura per scelera rem publicam conflictavisset?
Prospectare iam se acrius servitium eoque
fugere simul acta et instantia. Haec vatis in
modum dictitans venas resolvit. |
6.48.2.
Weliswaar kon hij nog een korte tijd, tot de dood van de
keizer, zijn hachje redden: maar hoe zou hij de jeugdige
klauwen kunnen ontsnappen van degene die hen te wachten
stond ? Of zou, terwijl Tiberius na zo'n grote
levenservaring meegesleurd was met de zuigkracht van de
macht en daardoor verworden was, Gaius Caesar, nog maar
amper droog achter zijn oren,
nog onnozel of juist al verpest door de meest verdorven
lieden, een betere levenswandel kiezen onder leiding van
Macro, die uitverkoren was om Seianus ten val te brengen
omdat hij nog doortrapter dan deze was en die met nog
meer misdaden de staat had geteisterd ? Hij zag al een
nog drukkender despotisme aankomen en ontvluchtte daarom
tegelijk het verleden en de toekomst. Terwijl hij met
nadruk deze zaken als een waarzegger verkondigde opende
hij zijn aderen. [amper droog achter zijn oren: Gaius Caesar was 25 jaar.] |
6.48.3. Documento sequentia
erunt bene Arruntium morte usum. Albucilla
inrito ictu ab semet vulnerata iussu senatus in
carcerem fertur. Stuprorum eius ministri,
Carsidius Sacerdos praetorius ut in
insulam deportaretur, Pontius Fregellanus
amitteret ordinem senatorium, et eaedem
poenae in Laelium Balbum decernuntur, id
quidem a laetantibus, quia Balbus truci
eloquentia habebatur, promptus adversum
insontis. |
6.48.3. Het volgende zal tot bewijs strekken dat Arruntius terecht voor de dood koos. Albucilla werd, toen ze door een mislukte aanslag op zichzelf gewond geraakt was, op bevel van de senaat naar de gevangenis gevoerd. Ten aanzien van degenen die haar geholpen hadden bij haar schanddaden werd besloten dat de oud-praetor Carsidius Sacerdos naar een eiland werd gedeporteerd en dat Pontius Fregellanus zijn senatoriale rang zou verliezen - en dezelfde straffen werden uitgevaardigd tegen Laelius Balbus, dit laatste stellig met het grootste genoegen omdat Balbus bekend stond als een redenaar met cynische instelling, altijd bereid onschuldigen de das aan te doen. |
Caput IL | Hoofdstuk 49 |
6.49.1. Isdem diebus Sex.Papinius
consulari familia repentinum et informem exitum delegit,
iacto in praeceps corpore. Causa ad matrem referebatur,
quae pridem repudiata adsentationibus atque luxu
perpulisset iuvenem ad ea quorum effugium
non nisi morte inveniret. |
6.49.1. In
dezelfde tijd heeft Sextus Papinius, uit een familie van
consuls, een plotselinge en afschuwelijke dood gezocht
door zich naar beneden te storten. De reden werd
toegeschreven aan zijn moeder, die, al lang verstoten,
door toegeeflijkheid en wulps gedrag haar zoon verleid
zou hebben tot gedrag waaraan
hij slechts door de dood zou kunnen ontsnappen. [gedrag: namelijk incest tussen moeder en zoon.] |
6.49.2. Igitur accusata in
senatu, quamquam genua patrum advolveretur
luctumque communem et magis imbecillum tali super
casu feminarum animum aliaque in eundem dolorem maesta
et miseranda diu ferret, urbe tamen in decem annos
prohibita est, donec minor filius
lubricum iuventae exiret. |
6.49.2. Derhalve is zij aangeklaagd in de senaat en ofschoon zij in een smeekgebaar de knieën van de senatoren beroerde en wees op de rouwgevoelens die ieder deelde en de kwetsbaarder geestesgesteldheid van vrouwen bij een dergelijk lot en haar droeve en deerniswekkende omstandigheden, is haar toch voor tien jaar de toegang tot Rome ontzegd, totdat haar jongere zoon de wispelturigheid van zijn jeugd te boven zou zijn gekomen. |
Caput L | Hoofdstuk 50 |
6.50.1. Iam Tiberium corpus,
iam vires, nondum dissimulatio deserebat: idem
animi rigor; sermone ac vultu intentus
quaesita interdum comitate quamvis manifestam
defectionem tegebat. Mutatisque saepius
locis tandem apud promunturium Miseni consedit
in villa cui L. Lucullus quondam dominus.
|
6.50.1. Reeds
begaven Tiberius zijn lichamelijke vermogens, zijn
krachten, maar nog niet zijn geveins: zijn
onbuigzaamheid van geest bleef; alert in gesprek en
oogopslag, met af en toe gezochte vriendelijkheid
probeerde hij zijn aftakeling verborgen te houden, hoe
evident die ook was. Na meer dan eens verhuisd te zijn
vestigde hij zich uiteindelijk bij kaap Misenum op het
landgoed dat eertijds aan Lucius
Lucullus had toebehoord. [Lucius Lucullus: deze was de overwinnaar van Mithridates.] |
6.50.2. Illic eum adpropinquare supremis tali modo compertum. Erat medicus arte insignis, nomine Charicles, non quidem regere valetudines principis solitus, consilii tamen copiam praebere. Is velut propria ad negotia digrediens et per speciem officii manum complexus pulsum venarum attigit. | 6.50.2. Het is gebleken dat hij daar als volgt zijn laatste uren tegemoet ging. Er was een arts, uitstekend in zijn vak, Charicles genaamd, weliswaar niet gewoon de gezondheid van de vorst te controleren, maar wel om een gelegenheid tot advies te bieden. Deze voelde, toen hij wilde weggaan, zogenaamd naar particuliere bezigheden, en zijn hand vastpakkend onder de schijn van plichtpleging, zijn pols. |
6.50.3. Neque fefellit: nam
Tiberius, incertum an offensus
tantoque magis iram premens, instaurari
epulas iubet discumbitque ultra
solitum, quasi honori abeuntis amici tribueret.
Charicles tamen labi spiritum nec ultra
biduum duraturum Macroni firmavit. |
6.50.3. Maar hij heeft hem niet om de tuin geleid: want Tiberius beval - het is onzeker of hij beledigd was en des te meer zijn toorn onderdrukte - nieuwe gerechten op te dienen en lag langer dan gebruikelijk aan alsof hij wilde bijdragen aan de eerbetuiging jegens een vriend bij diens vertrek. Toch heeft Charicles tegenover Macro benadrukt dat zijn levensgeesten wegebden en dat hij niet langer dan een dag of twee zou leven. |
6.50.4. Inde cuncta
conloquiis inter praesentis, nuntiis apud legatos et
exercitus festinabantur. Septimum decimum kal.
Aprilis interclusa anima creditus est
mortalitatem explevisse; et multo
gratantum concursu ad capienda imperii
primordia G. Caesar egrediebatur, cum repente
adfertur redire Tiberio vocem ac visus vocarique
qui recreandae defectioni cibum adferrent. |
6.50.4. Hierop barstten overal gejaagde beraadslagingen los onder de aanwezigen, terwijl ijlboden naar de onderbevelhebbers en legers gezonden werden. Toen op 16 maart zijn adem stokte meende men dat hij het tijdelijke met het eeuwige verwisseld had en Gaius Caesar kwam, vergezeld van een menigte die hem feliciteerde, naar buiten om officieel de regering op zich te nemen, toen plotseling het bericht kwam dat Tiberius' spraak- en gezichtsvermogen terugkeerden en dat men riep om personeel dat voeding zou brengen om hem over zijn crisis heen te helpen. |
6.50.5. Pavor hinc in
omnes, et ceteri passim dispergi, se quisque
maestum aut nescium fingere; Caesar
in silentium fixus a summa spe novissima expectabat.
Macro intrepidus opprimi senem iniectu
multae vestis iubet discedique ab
limine. Sic Tiberius finivit octavo et
septuagesimo aetatis anno. |
6.50.5. Hierop sloeg allen de schrik om het hart en de overigen verspreidden zich naar alle kanten en ieder zette een masker van treurnis of onnozelheid op. Caesar verstarde tot sprakeloosheid en verwachtte, net na de hoogste verwachtingen, de dood. Macro echter verloor zijn zelfbeheersing niet en gaf opdracht de oude man te bedelven onder een grote berg dekens en zijn kamer te verlaten. Zo kwam Tiberius aan zijn einde in zijn acht en zeventigste levensjaar. |
Caput LI | Hoofdstuk 51 |
6.51.1. Pater ei Nero
et utrimque origo gentis Claudiae, quamquam
mater in Liviam et mox Iuliam familiam
adoptionibus transierit. Casus prima ab
infantia ancipites; nam proscriptum
patrem exul secutus, ubi domum Augusti privignus
introiit, multis aemulis conflictatus est,
dum Marcellus et Agrippa, mox Gaius Luciusque
Caesares viguere; etiam frater eius Drusus
prosperiore civium amore erat. |
6.51.1. Zijn
vader was Nero en langs
beide kanten behoorde hij tot de gens Claudia, ofschoon
zijn moeder door adopties eerst in de familie der Livii
en daarna in de Iulische is opgenomen. Zijn lotgevallen
waren vanaf zijn jeugd hachelijk: want nadat hij zijn
verbannen vader als balling gevolgd was, heeft hij,
zodra hij als stiefzoon het huis van Augustus was
binnengekomen, met vele rivalen overhoop gelegen zolang
Marcellus en Agrippa, later de Caesaren Gaius en Lucius
nog leefden. Ook zijn broer Drusus was meer geliefd bij
de burgers. [Nero: Tiberius Claudius Nero.] |
6.51.2. Sed maxime in lubrico
egit accepta in matrimonium Iulia,
impudicitiam uxoris tolerans aut declinans. Dein
Rhodo regressus vacuos principis penatis
duodecim annis, mox rei Romanae arbitrium tribus ferme
et viginti obtinuit. Morum quoque tempora
illi diversa: egregium vita famaque quoad
privatus vel in imperiis sub Augusto fuit;
occultum ac subdolum fingendis virtutibus donec
Germanicus ac Drusus superfuere; idem inter bona
malaque mixtus incolumi matre; intestabilis
saevitia sed obtectis libidinibus dum Seianum dilexit
timuitve: postremo in scelera simul ac
dedecora prorupit postquam remoto
pudore et metu suo tantum ingenio utebatur. |
6.51.2. Maar
de hachelijkste periode beleefde hij toen hij getrouwd
was met Julia en hij de schaamteloosheid van zijn vrouw
moest verdragen of omzeilen.
Daarna, teruggekeerd van Rhodos, heeft hij het lege huis
van de vorst twaalf jaren, daarna het gezag over de
Romeinse staat gedurende bijna 23 jaar onder zijn beheer
gehad. Ook de periodes van zijn gedragswijze
verschilden: uitstekend van levenswandel en reputatie
zolang hij nog geen ambt uitoefende of gezag bekleedde
onder Augustus; slinks en huichelachtig in het
voorwenden van voortreffelijkheid zolang Germanicus en
Drusus nog in leven waren; ook een mengeling van goed en
kwaad zolang zijn moeder nog leefde; afschuwelijk in
wreedheid maar met versluierde wellust zolang hij
Seianus nog was toegedaan of hem vreesde: tenslotte
stortte hij zich in misdaden en schandalige praktijken
toen hij, met terzijdestelling van schaamte en vrees,
nog alleen zijn eigen aard volgde. [omzeilen: dit deed hij door 'vrijwillig' in ballingschap te gaan naar Rhodos.] |
Hier eindigt Boek 6. De boeken 7, 8, 9, 10 en het begin van Boek 11 zijn niet overgeleverd. Lees verder in Boek 11 Terug naar het overzicht van de inhoud van de Annalen |