Annales 6, 15 - 24
|
Jaarboeken 6, 15 -
24
Rome en Tiberius in 33. |
Caput XV | Hoofdstuk 15 |
6.15.1. Ser. Galba L. Sulla
consulibus diu quaesito quos neptibus suis maritos
destinaret Caesar, postquam instabat virginum aetas, L.
Cassium, M. Vinicium legit. Vinicio oppidanum genus:
Calibus ortus, patre atque avo consularibus, cetera
equestri familia erat, mitis ingenio et comptae facundiae.
Cassius plebeii Romae generis, verum antiqui honoratique,
et severa patris disciplina eductus facilitate saepius
quam industria commendabatur. Huic Drusillam, Vinicio
Iuliam Germanico genitas coniungit superque ea re senatui
scribit levi cum honore iuvenum. |
6.15.1. Onder
het consulaat van Servius Galba en Lucius Sulla heeft de
keizer, na lang gezocht te hebben welke echtgenoten hij
zou kiezen voor zijn kleindochters,
nu hun huwbare leeftijd aanbrak, Lucius Cassius en Marcus
Vinicius gekozen. Vinicius had zijn wortels in een
plattelandsgemeente: geboren in Cales
met als vader en grootvader oud-consuls,
was hij verder afkomstig uit een familie van de
ridderstand, goedaardig van karakter en met een verzorgde
welbespraaktheid. Cassius kwam
uit Rome met een herkomst in een plebejisch, maar oud en
geëerd geslacht, en opgevoed in de strenge tucht van zijn
vader strekte eerder zijn flexibiliteit dan enig energiek
optreden hem tot aanbeveling. Aan deze laatste gaf
Tiberius Drusilla ten huwelijk, aan Vinicius Iulia, beiden
dochters van Germanicus, en over dit besluit zond hij een
brief aan de senaat met enkele obligate woorden van lof
aan het adres van de jongemannen. [kleindochters: Drusilla was 16 jaar, Iulia 15 jaar. Agrippina was al getrouwd.] [Cales: een stad in Campanië.] [oud-consuls: M.Vicinius was zelf ook consul geweest in 30 A.D.] [Cassius: L.Cassius was consul in 30 na Chr. Hij was proconsul van Azië in 41 en werd door Caligula ter dood gebracht.] |
6.15.2. Dein redditis absentiae
causis admodum vagis flexit ad graviora et offensiones ob
rem publicam coeptas, utque Macro praefectus tribunorumque
et centurionum pauci secum introirent quoties curiam
ingrederetur petivit. |
6.15.2. Daarna
ging hij, na zeer vage motieven opgegeven te hebben voor
zijn afwezigheid, over tot ernstiger zaken, namelijk de
uitingen van agressie die hij zich omwille van het
staatsbelang op de hals gehaald had en hij deed het
verzoek dat de prefect Macro en
wat tribunen en centurio's met hem naar binnen zouden gaan
zo vaak als hij het senaatsgebouw zou betreden. [Macro: deze was prefect van de keizerlijke lijfwacht na Seianus. Hij werd in 38 door Caligula tot zelfmoord gedreven. Zijn volledige naam luidt Naevius Sertorius Macro.] |
6.15.3. Factoque large et sine
praescriptione generis aut numeri senatus consulto ne
tecta quidem urbis, adeo publicum consilium numquam adiit,
deviis plerumque itineribus ambiens patriam et declinans.
|
6.15.3. Maar hoewel er royaal, en zonder omschrijving van soort en aantal bewakers een senaatsbesluit werd uitgevaardigd, is Tiberius geen enkel huis in de stad meer binnengegaan, laat staan dat hij ooit nog een senaatszitting heeft bijgewoond. Meestal zwierf hij rond om zijn vaderstad langs afgelegen routes en vermeed haar. |
Caput XVI | Hoofdstuk 16 |
6.16.1. Interea magna vis accusatorum in eos inrupit qui pecunias faenore auctitabant adversum legem dictatoris Caesaris qua de modo credendi possidendique intra Italiam caventur, omissam olim, quia privato usui bonum publicum postponitur. Sane vetus urbi faenebre malum et seditionum discordiarumque creberrima causa eoque cohibebatur antiquis quoque et minus corruptis moribus. | 6.16.1.
Intussen barstte een grote menigte aanklachten los tegen
diegenen die hun vermogen door woeker plachten te
vermeerderen tegen de wet van de dictator Caesar in
(waarbij toezicht gehouden werd op het lenen en bezitten
binnen Italia), een wet die allang in de wind geslagen
werd omdat het openbaar welzijn nu eenmaal achtergesteld
wordt bij privé-belangen. Inderdaad vormde de woeker al
een oud kwaad voor de staat en was ze een zeer veelvuldige
oorzaak van opstanden en twisten en werd ze daarom ook al
onder oude en dus minder bedorven normenstelsels
bestreden. |
6.16.2. Nam primo duodecim tabulis
sanctum ne quis unciario faenore amplius exerceret, cum
antea ex libidine locupletium agitaretur; dein rogatione
tribunicia ad semuncias redactum, postremo vetita versura.
Multisque plebi scitis obviam itum fraudibus quae toties
repressae miras per artes rursum oriebantur. |
6.16.2. Want
aanvankelijk werd in de Twaalftafelenwet verordend dat
niemand een hogere rente mocht bedingen dan één op twaalf, omdat zij voorheen
geheven werd naar gelang de hebzucht van de geldschieters.
Daarna is zij door tussenkomst van de tribunen gehalveerd;
tenslotte is een lening om schuld te dekken verboden. En
door veel volksbesluiten is het hoofd geboden aan vormen
van ontduiking die, ook al werden ze zo vaak de kop
ingedrukt, met wonderlijke foefjes
toch weer steeds de kop opstaken. [één op twaalf: dus 8,33%, maar over een jaar of over een maand? (zie hierover uitvoerig Pauly-Wissowa, Real-Encyclopaedie der classischen Altertumswissenschaft onder 'fenus').] [foefjes: de crediteur kon bijvoorbeeld een 'socius' in de arm nemen, die niet onder de Romeinse wetgeving viel (bijvoorbeeld doordat hij niet in Italia woonde) en aan wie hij de schuldvordering overdroeg.] |
6.16.3. Sed tum Gracchus praetor, cui ea quaestio evenerat, multitudine periclitantium subactus rettulit ad senatum, trepidique patres (neque enim quisquam tali culpa vacuus) veniam a principe petivere; et concedente annus in posterum sexque menses dati quis secundum iussa legis rationes familiaris quisque componerent. | 6.16.3. Maar toen legde praetor Gracchus, aan wie het gerechtelijk vooronderzoek in deze zaak toegevallen was, in verlegenheid gebracht door het grote aantal bedreigden, de zaak voor aan de senaat. En de senatoren, zenuwachtig omdat bijna iedereen boter op zijn hoofd had, vroegen de keizer om consideratie. En ook al toonde deze zich inschikkelijk, er is een termijn van één jaar en zes maanden vanaf toen gesteld, waarbinnen ieder zijn privé-boekhouding conform de voorschriften van de wet op orde moest brengen. |
Caput XVII | Hoofdstuk 17 |
6.17.1. Hinc inopia rei nummariae,
commoto simul omnium aere alieno, et quia tot damnatis
bonisque eorum divenditis signatum argentum fisco vel
aerario attinebatur. Ad hoc senatus praescripserat, duas
quisque faenoris partis in agris per Italiam conlocaret. |
6.17.1.
Hiervan was een geldschaarste het gevolg omdat de schuld
van iedereen tegelijk gesaneerd werd en omdat door het
veroordelen van zoveel mensen en de veiling van hun
goederen het gemunte geld in de keizerlijke kas of de
openbare schatkist vastgehouden werd. Als reactie hierop
had de senaat bevolen dat iedere geldschieter twee derden van de schuldenlast
moest beleggen in landerijen in Italia. [twee derden: Suetonius voegt hieraan toe '... en dat de schuldenaren terstond evenveel op hun schuld moesten aflossen' [Tib.48]. Hieruit volgt dat 1/3 deel niet onmiddellijk opvorderbaar was en in dit licht wordt de voortzetting van Tacitus 'Maar de geldschieters eisten hun hele vordering op..enz.' duidelijker.] |
6.17.2. Sed creditores in solidum
appellabant nec decorum appellatis minuere fidem. Ita
primo concursatio et preces, dein strepere praetoris
tribunal, eaque quae remedio quaesita, venditio et emptio,
in contrarium mutari quia faeneratores omnem pecuniam
mercandis agris condiderant. |
6.17.2. Maar
de geldschieters eisten hun hele vordering op en de
aangemaanden gingen er niet in aanzien op vooruit als zij
hun toezegging verminderden. Zo ontstond er eerst een
heen-en-weergedraaf met smeekbeden, daarna weerklonken hun
klachten in de rechtszaal van de praetor. En datgene wat
als sanering was gezocht, verkoop en koop, veranderde in
zijn tegendeel omdat de geldschieters al het geld voor het
handelen in landerijen gereserveerd
hadden. [gereserveerd: hoe minder er aan geld was te komen en hoe meer land er te koop werd aangeboden, des te lager werden de grondprijzen. Je zuiverste speculatie dus.] |
6.17.3. Copiam vendendi secuta
vilitate, quanto quis obaeratior, aegrius distrahebant,
multique fortunis provolvebantur; eversio rei familiaris
dignitatem ac famam praeceps dabat, donec tulit opem
Caesar disposito per mensas milies sestertio factaque
mutuandi copia sine usuris per triennium, si debitor
populo in duplum praediis cavisset. Sic refecta fides et
paulatim privati quoque creditores reperti. Neque emptio
agrorum exercita ad formam senatus consulti, acribus, ut
ferme talia, initiis, incurioso fine. |
6.17.3. Omdat
marktbederf volgde op de overvloed aan verkoop werd men,
naarmate men dieper in de schulden stak, ernstiger op de
pijnbank gelegd, en velen raakten aan de bedelstaf. Een
verlies aan familiebezit hielp ook iemands aanzien en reputatie om zeep,
totdat de keizer hulp bood door een fonds
van 100.000.000 sestertieën beschikbaar te stellen
door middel van voorschotbanken en de gelegenheid te
bieden voor leningen zonder rente met een looptijd van
drie jaar op voorwaarde dat de schuldenaar voor de
schatkist het tweevoudige van het geleende bedrag in
onderpand gaf. [aanzien en reputatie: want door hun faillissement bleven zij natuurlijk beneden de senatoren- of riddercensus.] [fonds:niet uit de kas van de keizer ['fiscus'] maar uit de staatskas ['aerarium'].] |
6.17.4. Sic refecta fides et
paulatim privati quoque creditores reperti. Neque emptio
agrorum exercita ad formam senatus consulti, acribus, ut
ferme talia, initiis, incurioso fine. |
6.17.4. Zo is het vertrouwen in het kredietwezen hersteld en langzamerhand zijn er ook weer particuliere geldschieters gevonden. En de landaankopen zijn niet in praktijk gebracht naar het plan van het senaatsbesluit omdat het begin ervan - zoals dat met dergelijke zaken gaat - wel scherp gecontroleerd werd maar men er tenslotte met de pet naar gooide. |
Caput XVIII | Hoofdstuk 18 |
6.18.1. Dein redeunt priores metus
postulato maiestatis Considio Proculo; qui nullo pavore
diem natalem celebrans raptus in curiam pariterque
damnatus interfectusque, et sorori eius Sanciae aqua atque
igni interdictum accusante Q. Pomponio. Is moribus inquies
haec et huiusce modi a se factitari praetendebat ut parta
apud principem gratia periculis Pomponii Secundi fratris
mederetur. |
6.18.1. Daarna
keerden de vroegere angstgevoelens terug door een
aanklacht van majesteitsschennis tegen Considius Proculus.
Terwijl deze nietsvermoedend zijn verjaardag vierde is hij
naar het senaatsgebouw gesleept en direct veroordeeld en
ter dood gebracht; ook is zijn zuster Sancia verbannen;
als aanklager fungeerde Quintus
Pomponius. Deze, een rusteloos type, beweerde dat
hij deze en soortgelijke daden stelde om, als hij eenmaal
de gunst van de vorst verworven had, zijn broer Pomponius
Secundus uit gevaren te redden. [Quintus Pomponius: consul suffectus in 41; later betrokken bij het komplot van Camillus Scribonianus tegen Claudius (zie Ann. 13,43).] |
6.18.2. Etiam in Pompeiam Macrinam
exilium statuitur cuius maritum Argolicum socerum Laconem
e primoribus Achaeorum Caesar adflixerat. Pater quoque
inlustris eques Romanus ac frater praetorius, cum damnatio
instaret, se ipsi interfecere. Datum erat crimini quod
Theophanen Mytilenaeum proavum eorum Cn. Magnus inter
intimos habuisset, quodque defuncto Theophani caelestis
honores Graeca adulatio tribuerat. |
6.18.2. Ook
tegen Pompeia Macrina werd een veroordeling tot
ballingschap uitgesproken. Haar echtgenoot Argolicus en
schoonvader Laco, twee van de aanzienlijksten der
Achaeërs, waren door de keizer ten val gebracht. Ook haar
vader, een vooraanstaand Romeins ridder, en haar broer,
een voormalig praetor, heben de hand aan zichzelf geslagen
omdat hen een veroordeling boven het hoofd hing. Hun was
ten laste gelegd dat Gnaeus Magnus
hun overgrootvader Theophanes
van Mytilene onder zijn intiemste
vrienden had gehad en dat de vleierij der Grieken
goddelijke eer bewezen had
aan Theophanes na diens overlijden. [Gnaeus Magnus: dit is Pompeius.] [overgrootvader: alleen van Pompeia Macrina en haar broer. Van de overigen was Theophanes de grootvader.] [intiemste vrienden: Theophanes noemde zich Gnaeus Pompeius Theophanes en hij ontving de 'civitas' van Pompeius ten overstaan van het leger en verwierf voor Mytilene het voorrecht van vrijstad.] [goddelijke eer: inderdaad bestaan er Griekse munten met opschriften van die strekking.] |
Caput XIX | Hoofdstuk 19 |
6.19.1. Post quos Sex. Marius Hispaniarum ditissimus defertur incestasse filiam et saxo Tarpeio deicitur. Ac ne dubium haberetur magnitudinem pecuniae malo vertisse, aurarias argentiasqueque eius, quamquam publicarentur, sibimet Tiberius seposuit. | 6.19.1. Na
dezen werd Sextus Marius, de rijkste man uit Spanje
aangeklaagd van incest met zijn dochter en van de
Tarpeïsche rots gestoten. En opdat men er niet aan hoefde
te twijfelen dat de omvang van zijn vermogen hem ten val
gebracht had, heeft Tiberius zijn goud- en zilvermijnen,
hoewel zij ten bate van de schatkist geëxploiteerd werden,
ten eigen bate achtergehouden. |
6.19.2. Ininritatusque suppliciis cunctos qui carcere attinebantur accusati societatis cum Seiano necari iubet. Iacuit immensa strages, omnis sexus, omnis aetas, inlustres ignobiles, dispersi aut aggerati. | 6.19.2.
Onaangedaan door doodstraffen beval hij allen die gevangen
gehouden werden op beschuldiging van medeplichtigheid met
Seianus te doden. Daar lag nu een enorme stapel lijken,
van elk geslacht, alle leeftijden, voornamen en
onaanzienlijken, verspreid of op een hoop. |
6.19.3. Neque propinquis aut amicis adsistere, inlacrimare, ne visere quidem diutius dabatur, sed circumiecti custodes et in maerorem cuiusque intenti corpora putrefacta adsectabantur, dum in Tiberim traherentur ubi fluitantia aut ripis adpulsa non cremare quisquam, non contingere. Interciderat sortis humanae commercium vi metus, quantumque saevitia glisceret, miseratio arcebatur. | 6.19.3. En niet werd aan verwanten of vrienden vergund bij hen te komen, hen te bewenen, zelfs niet eens naar hen te kijken, maar er werden wachters om hen heen opgesteld, die, terwijl ze op ieders smart letten, de stoffelijke overschotten die in staat van ontbinding verkeerden bewaakten, totdat zij naar de Tiber gesleept werden waar niemand hen, ronddobberend of naar de oever afgedreven durfde verbranden of zelfs maar aanraken. Verloren gegaan was ieder medegevoel met het mensenlot door de kracht van de vrees en hoe meer de tyrannie binnensloop, des te meer werd het medelijden uitgebannen. |
Caput XX | Hoofdstuk 20 |
6.20.1. Sub idem tempus G. Caesar,
discedenti Capreas avo comes, Claudiam, M. Silani filiam,
coniugio accepit, immanem animum subdola modestia tegens,
non damnatione matris, non exitio fratrum rupta voce;
qualem diem Tiberius induisset, pari habitu, haud multum
distantibus verbis. Unde mox scitum Passieni oratoris
dictum percrebuit neque meliorem umquam servum neque
deteriorem dominum fuisse. |
6.20.1. Rond
deze zelfde tijd is Gaius Caesar,
die zijn grootvader in zijn afzondering op Capri
vergezelde, getrouwd met Claudia,
de dochter van Marcus Silanus. Hij verborg een hardvochtig
gemoed onder een sluier van bescheidenheid en liet noch
bij de veroordeling van zijn moeder, noch bij de ondergang
van zijn broers een woord
van afkeuring horen. Zoals Tiberius gehumeurd was, zo
paste hij zich in zijn gedrag aan en sprak op ongeveer
gelijke toon. Vandaar dat al gauw het woord van de
redenaar Passienus ingang vond dat er nooit een betere
slaaf en nooit een slechtere meester geleefd hebben. [Gaius Caesar: de latere keizer Caligula.] [Claudia: Iunia Claudilla, dochter van Marcus Silanus (zie Ann. 3.24 en Ann. 3.57 en Ann. 5.10.) Zij werd later door Caligula tot zelfmoord gedwongen.] [zijn broers: Nero, de oudste, leefde in ballingschap op het eiland Pontia; Drusus werd gevangen gehouden in de kelders van het keizerlijk paleis.] |
6.20.2. Non omiserim praesagium Tiberii de Servio Galba tum consule; quem accitum et diversis sermonibus pertemptatum postremo Graecis verbis in hanc sententiam adlocutus est 'et tu, Galba, quandoque degustabis imperium,' seram ac brevem potentiam significans, scientia Chaldaeorum artis, cuius apiscendae otium apud Rhodum, magistrum Thrasullum habuit, peritiam eius hoc modo expertus. | 6.20.2. Ik zou
ook niet de voorspelling van Tiberius over Servius Galba,
toentertijd consul, onvermeld willen laten: deze had hij
ontboden en in verschillende gesprekken gepeild; tenslotte
heeft hij in het Grieks in deze trant tot hem
gesproken:'Ook jij, Galba, zult ooit aan de macht nippen',
daarmee doelend op diens korte keizerschap op hoge
leeftijd. Hij kon dit door middel van de Chaldeërskunst, waarvan hij op
Rhodus de gelegenheid had zich de kennis eigen te maken
met Thrasullus als leermeester, wiens kundigheid hij op de
volgende wijze had leren kennen. [Chaldeërskunst: d.w.z. de sterrenwichelarij (zie Ann. 2.27)] |
Caput XXI | Hoofdstuk 21 |
6.21.1. Quotiens super tali negotio
consultaret, edita domus parte ac liberti unius
conscientia utebatur. Is litterarum ignarus, corpore
valido, per avia ac derupta (nam saxis domus imminet)
praeibat eum cuius artem experiri Tiberius statuisset et
regredientem, si vanitatis aut fraudum suspicio
incesserat, in subiectum mare praecipitabat ne index
arcani existeret. |
6.21.1.
Telkens wanneer hij over een dergelijke aangelegenheid
raad zocht, deed hij dat in een hooggelegen deel van zijn
paleis en in het bijzijn van slechts één vrijgelatene.
Deze, ongeletterd maar gespierd, ging langs afgelegen
paden met ravijnen ernaast [want het verblijf was hoog op
de rotsen gebouwd] diegene voor wiens kundigheid Tiberius
besloten had op de proef te stellen en hij duwde hem, als
hij een vermoeden was gaan koesteren over bedriegelijk
gezwets, op de terugweg hals over kop in zee te om te
verhinderen dat er een verklikker van zijn geheimen zou
zijn. |
6.21.2. Igitur Thrasullus isdem rupibus inductus postquam percontantem commoverat, imperium ipsi et futura sollerter patefaciens, interrogatur an suam quoque genitalem horam comperisset, quem tum annum, qualem diem haberet. Ille positus siderum ac spatia dimensus haerere primo, dein pavescere, et quantum introspiceret magis ac magis trepidus admirationis et metus, postremo exclamat ambiguum sibi ac prope ultimum discrimen instare. | 6.21.2. Toen
dus Thrasullus, via dezelfde rotspaden aangevoerd, een
grote indruk op Tiberius gemaakt had bij zijn consultatie,
waarbij hij hem zijn macht en toekomstige grootheid
vakkundig onthulde, werd hem gevraagd of hij ook zijn
eigen horoscoop had getrokken, wat voor jaar en wat voor
dag hem te wachten stond. Nadat hij metingen had verricht
over de stand van de sterren en hun banen verstarde hij
aanvankelijk, werd vervolgens bang en, steeds angstiger
van verbazing en vrees naarmate hij met meer concentratie
zijn onderzoek deed, riep hij tenslotte uit dat zijn leven
aan een zijden draadje hing en misschien zijn laatste uur
wel had geslagen. |
6.21.3 Tum complexus eum Tiberius praescium periculorum et incolumem fore gratatur, quaeque dixerat oracli vice accipiens inter intimos amicorum tenet. | 6.21.3. Toen omhelsde Tiberius hem en wenste hem geluk als een man die gevaren zag aankomen en, als een orakel opvattend wat hij had gezegd, hield hij hem als een van zijn intiemste vrienden bij zich. |
Caput XXII | Hoofdstuk 22 |
6.22.1. Sed mihi haec ac talia
audienti in incerto iudicium est fatone res mortalium et
necessitate immutabili an forte volvantur. Quippe
sapientissimos veterum quique sectam eorum aemulatur
diversos reperies, ac multis insitam opinionem non initia
nostri, non finem, non denique homines dis curae; ideo
creberrime tristia in bonos, laeta apud deteriores esse. |
6.22.1. Wat
mij betreft, als ik deze en dergelijke voorvallen hoor,
vraag ik me af of de levens der stervelingen door het
noodlot en een onwrikbare noodzaak verlopen of door
toeval. Men kan immers bij juist de meest wijzen onder de
Ouden en alwie hun leer aanhangen verkondigers van de
meest uiteenlopende opvattingen aantreffen en velen zijn de mening toegedaan
dat noch ons begin, noch ons einde, noch de mensen
überhaupt goden tot zorg strekt; dat daarom heel vaak
treurige zaken deugdzame mensen treft en voorspoed
slechtere lieden ten deel valt. [velen: de Epicureërs.] |
6.22.2. Contra alii fatum quidem
congruere rebus putant, sed non e vagis stellis, verum
apud principia et nexus naturalium causarum; ac tamen
electionem vitae nobis relinquunt, quam ubi elegeris,
certum imminentium ordinem. Neque mala vel bona quae
vulgus putet: multos qui conflictari adversis videantur
beatos, at plerosque quamquam magnas per opes miserrimos,
si illi gravem fortunam constanter tolerent, hi prospera
inconsulte utantur. |
6.22.2.
Daarentegen menen anderen juist
dat het lot correspondeert met de feiten, maar dan niet op
grond van de loop der sterren, maar zoals het vastligt in
de beginselen en vervlechting van natuurlijke oorzaken.
Niettemin ruimen zij voor ons toch een plaats in voor een
keuze van levenswijze met een vaste serie gevolgen als je
die keuze eenmaal gemaakt hebt. En slecht of goed is
volgens hen niet wat het volk als zodanig beschouwt: velen
die op schijnen te boksen tegen tegenspoed zouden in
werkelijkheid gelukkig zijn, maar zeer velen zeer
ongelukkig ondanks hun grote rijkdommen in die zin dat de
eersten hun tegenspoed met volharding dragen terwijl de
laatsten hun voorspoed zonder overleg hanteren. [anderen: de Stoïcijnen.] |
6.22.3. Ceterum plurimis mortalium non eximitur quin primo cuiusque ortu ventura destinentur, sed quaedam secus quam dicta sint cadere fallaciis ignara dicentium: ita corrumpi fidem artis cuius clara documenta et antiqua aetas et nostra tulerit. Quippe a filio eiusdem Thrasulli praedictum Neronis imperium in tempore memorabitur, ne nunc incepto longius abierim. | 6.22.3. Maar
bij de meeste stervelingen kan men toch niet uit het hoofd
praten dat al bij ieders eerste ontkiemen de toekomst
bepaald wordt, maar dat sommige zaken anders uitpakken
door misleiding van lieden die dingen beweren waarvan ze
niets af weten: zo zou het vertrouwen geschonden worden in
een kunde waarvan zowel de Oudheid als onze tijd
duidelijke bewijzen heeft geleverd. Immers ik zal, om nu
niet te ver van mijn onderwerp af te dwalen, vermelden hoe
door de zoon van dezelfde Thrasullus de heerschappij van
Nero voorspeld is. |
Caput XXIII | Hoofdstuk 23 |
6.23.1. Isdem consulibus Asinii
Galli mors vulgatur, quem egestate cibi peremptum haud
dubium, sponte vel necessitate incertum habebatur.
Consultusque Caesar an sepeliri sineret, non erubuit
permittere ultroque incusare casus qui reum abstulissent
antequam coram convinceretur: scilicet medio triennio
defuerat tempus subeundi iudicium consulari seni, tot
consularium parenti. |
6.23.1. In
hetzelfde jaar werd de dood van
Asinius Gallus bekend, van
wie het wel vaststaat dat hij door de hongerdood is
omgekomen maar het wordt onzeker geacht of hij dat
vrijwillig of gedwongen onderging. Toen aan de keizer
gevraagd werd of hij een begrafenis toestond, heeft hij
zich niet geschaamd zijn toestemming
te geven en daarenboven de lotgevallen te
beschuldigen dat die hem een aangeklaagde ontfutseld
hadden voordat hij in zijn bijzijn van zijn schuld
overtuigd was: alsof in de drie tussenliggende jaren het
aan de grijsaard, oud-consul, vader van zoveel oud-consuls aan tijd ontbroken
had om zijn beoordeling te ondergaan. [Asinius Gallus: was in 30 A.D., terwijl hij bij een bezoek aan Tiberius op Capri vriendelijk was ontvangen, door de keizer per brief bij de senaat aangeklaagd, naar Rome gebracht en daar gevangen gezet in de woning van de consuls.] [toestemming: alleen ter dood veroordeelden werden na hun executie van de Gemonische trappen geworpen, waarna hun lijken in de Tiber werden gesmeten. Gallus was echter niet alleen niet veroordeeld, maar zelfs vòòr zijn zaak diende, gestorven. Het was dus een onbeschaamdheid genadiglijk in te willigen wat hem rechtens toekwam. Ook was het weinig keizerlijk, ja schaamteloos, dat Tiberius zijn misnoegen niet kon verbergen over het feit dat zijn slachtoffer hem door de vingers glipte.] [oud-consuls: wij kennen 5 van zijn zonen: 1.Asinius Saloninus (Ann.3,75) - 2. Gaius Asinius (Ann.4,1) - 3. Marcus Asinius Agrippa (Ann.4,34) - 4. Asinius Gallus, in 46 wegens samenzwering tegen Claudius verbannen. - 5. Asinius Celer, de smulpaap, door Claudius ter dood gebracht. Van dezen waren 2, 3 en 5 oud-consuls.] |
6.23.2. Drusus deinde extinguitur,
cum se miserandis alimentis, mandendo e cubili tomento,
nonum ad diem detinuisset. Tradidere quidam praescriptum
fuisse Macroni, si arma ab Seiano temptarentur, extractum
custodiae iuvenem (nam in Palatio attinebatur) ducem
populo imponere. Mox, quia rumor incedebat fore ut nuru ac
nepoti conciliaretur Caesar, saevitiam quam paenitentiam
maluit. |
6.23.2. Daarna
kwam Drusus om nadat hij
zich met armzalig voedsel, door het eten van de vulling
van zijn bed, negen dagen in leven had weten te houden.
Sommigen hebben vermeld dat aan Macro was voorgeschreven
om, voor het geval Seianus wapengeweld zou ondernemen, de
jongeman uit zijn gevangenschap te halen (hij werd immers
in het Palatium vastgehouden) en aan het hoofd van het
volk te plaatsen. Later gaf de keizer, omdat het gerucht
ging dat hij zich zou verzoenen met zijn schoondochter en kleinzoon, toch
de voorkeur aan wreedheid boven vergevingsgezindheid.
[Drusus: onder arrest gesteld in 30.] [schoondochter en kleinzoon: Agrippina en Drusus.] [vergevingsgezindheid: Tiberius wilde vóór alles de schijn vermijden dat hij zou wijken voor pressie van de zijde van het volk (en van de senaat vgl. Ann.2,38.) Ook voelde Tiberius er niets voor nog eens zo'n stunt te beleven als beschreven in Ann. 5,10.] |
Caput XXIV | Hoofdstuk 24 |
6.24.1. Quin et invectus in defunctum probra corporis, exitiabilem in suos, infensum rei publicae animum obiecit recitarique factorum dictorumque eius descripta per dies iussit, quo non aliud atrocius visum: adstitisse tot per annos, qui vultum, gemitus, occultum etiam murmur exciperent, et potuisse avum audire, legeret, in publicum promere vix fides, nisi quod Attii centurionis et Didymi liberti epistulae servorum nomina praeferebant, ut quis egredientem cubiculo Drusum pulsaverat, exterruerat. | 6.24.1. Ja zelfs voer hij nog tegen de overledene uit en wierp hem liederlijkheid voor de voeten, wangedrag tegenover zijn familie, vijandige gevoelens tegenover de staat en liet over zijn daden en woorden van dag tot dag bijgehouden rapporten voorlezen. Niets werd als schandelijker dan dit beschouwd, dat gedurende zoveel jaren lieden hem bespionneerd hadden die zijn gezichtsuitdrukking, verzuchtingen, ja zelfs wat hij heimelijk mompelde, moesten opvangen en dat zijn eigen grootvader hiernaar had kunnen luisteren, het lezen, het aan de openbaarheid prijsgeven; men zou het amper geloven als niet de rapporten van de centurio Attius en de vrijgelatene Didymus de namen van de slaven vermeldden, hoe zij ieder Drusus bij het verlaten van zijn kamer hadden mishandeld en geïntimideerd. |
6.24.2. Etiam sua verba centurio
saevitiae plena, tamquam egregium, vocesque deficientis
adiecerat, quis primo quasi per dementiam funesta Tiberio,
mox, ubi exspes vitae fuit, meditatas compositasque diras
imprecabatur, ut, quem ad modum nurum filiumque fratris et
nepotes domumque omnem caedibus complevisset, ita poenas
nomini generique maiorum et posteris exolveret. |
6.24.2. Zelfs
had de centurio zijn eigen woorden, vol wreedheid,
toegevoegd, alsof het om een verdienste ging alsook de
woorden van Drusus op zijn sterfbed, waarmee hij eerst
[als in waanzin] verderf afriep over Tiberius, later, toen
hij de hoop op voortleven had laten varen, weloverwogen en
goedgeordende verwensingen met de strekking dat, zoals
Tiberius zijn schoondochter, de zoon van zijn broer en
zijn kleinzonen had gedood, ja heel
zijn familie had uitgemoord, hij zo zelf zou
mogen boeten voor wat hij zijn naam, het geslacht van zijn
voorouders en zijn nakomelingen had aangedaan. [heel zijn familie: op dit ogenblik waren alleen nog Germanicus, de zoon van zijn broer, en de ene kleinzoon Nero dood; maar Drusus beschouwt zichzelf en ook zijn verbannen moeder als reeds gestorven.] |
6.24.3. Obturbabant quidem patres specie detestandi: sed penetrabat pavor et admiratio, callidum olim et tegendis sceleribus obscurum huc confidentiae venisse ut tamquam dimotis parietibus ostenderet nepotem sub verbere centurionis, inter servorum ictus extrema vitae alimenta frustra orantem. | 6.24.3. Wel protesteerden de senatoren alsof zij het afkeurden: maar in feite drong zich angst en verwondering aan hen op dat Tiberius, voorheen zo achterbaks en slinks in het afschermen van zijn wandaden, nu zo openhartig geworden was dat hij als het ware de wanden van zijn paleis openschoof om zijn eigen kleinzoon te tonen onder de geselslagen van een centurio en onder de mishandeling door slaven vergeefs smekend om zijn noodzakelijke levensbehoeften. |
|
Lees verder Terug naar het overzicht van de inhoud van de Annalen |