Annales 6, 1 - 14

Jaarboeken 6, 1 - 14     

Rome en Tiberius in 32.   

Caput I Hoofdstuk 1
6.1.1. Cn. Domitius et Camillus Scribonianus consulatum inierant, cum Caesar tramisso quod Capreas et Surrentum interluit freto Campaniam praelegebat, ambiguus an urbem intraret, seu, quia contra destinaverat, speciem venturi simulans. Et saepe in propinqua degressus, aditis iuxta Tiberim hortis, saxa rursum et solitudinem maris repetiit pudore scelerum et libidinum quibus adeo indomitis exarserat ut more regio pubem ingenuam stupris pollueret.


6.1.1. Gnaeus Domitius en Camillus Scribonianus hadden hun ambt van consul juist op zich genomen toen Tiberius, na het oversteken van de zeestraat die ligt tussen Capri en Sorrento, voor de kust van Campanië kruiste, onzeker of hij naar Rome zou gaan of, omdat hij zich nu eenmaal het tegendeel had voorgenomen, slechts de schijn wekte van in aantocht te zijn. En nadat hij dikwijls trips in de buurt had gemaakt en de parken langs de Tiber bezocht had, zocht hij de rotsen weer op en de eenzaamheid van de zee uit schaamte over zijn misdaden en uit wellust waardoor hij zo tomeloos was bezeten dat hij, naar de gewoonte van tirannen, vrijgeboren jongens met schanddaden bezoedelde.
[parken: de parken die Iulius Caesar bij testament aan het volk vermaakt had en die welke Augustus daaraan toegevoegd had onder de naam van 'Park van Lucius en Gaius'.]
6.1.2. Nec formam tantum et decora corpora set in his modestam pueritiam, in aliis imagines maiorum incitamen tum cupidinis habebat. Tuncque primum ignota antea vocabula reperta sunt sellariorum et spintriarum ex foeditate loci ac multiplici patientia; praepositique servi qui conquirerent pertraherent, dona in promptos, minas adversum abnuentis, et si retinerent propinquus aut parens, vim raptus suaque ipsi libita velut in captos exercebant.

6.1.2. En niet alleen vond hij een prikkel tot begeerte in uiterlijk en mooie lichamen, maar bij sommigen in hun verlegen jeugdigheid, bij anderen in hun beelden van hun voorouders. En toen zijn ook voor het eerst de voorheen onbekende termen 'kamerschandknaap' en 'schandjonker' uitgedacht op grond van de liederlijkheid van de plaats en hun veelvuldige toegeeflijkheid. Ook werden slaven aangesteld om slachtoffers uit te zoeken en naar hem toe te slepen, met geschenken voor willigen en dreigementen voor tegenstribbelaars; en als een bloedverwant of ouder dit probeerde tegen te houden pleegden zij geweld en ontvoerden hen en vierden hun eigen lusten op hen bot alsof het om krijgsgevangenen ging.
Caput II Hoofdstuk 2
6.2.1. At Romae principio anni, quasi recens cognitis Liviae flagitiis ac non pridem etiam punitis, atroces sententiae dicebantur in effigies quoque ac memoriam eius et bona Seiani ablata aerario ut in fiscum cogerentur, tamquam referret.

6.2.1. Maar te Rome werden in het begin van het jaar, alsof de wandaden van Livia pas onlangs bekend geworden waren en niet allang zelfs bestraft, grimmige uitspraken gedaan, ook tegen haar beelden en de gedachtenis aan haar en men stelde ook voor de tegoeden van Seianus aan de schatkist te onttrekken om ze aan de keizer ten goede te laten komen, alsof dat iets uitmaakte.
6.2.2. Scipiones haec et Silani et Cassii isdem ferme aut paulum immutatis verbis adseveratione multa censebant, cum repente Togonius Gallus, dum ignobilitatem suam magnis nominibus inserit, per deridiculum auditur. 6.2.2. Mannen als Scipio en Silanus en Cassius spraken dit in bijna gelijke of weinig gewijzigde woorden met veel nadruk uit, toen plotseling Togonius Gallus, in een poging zijn onaanzienlijkheid in te voegen in zulke grote namen, zich op een belachelijke wijze liet horen.

6.2.3. Nam principem orabat deligere senatores ex quis viginti sorte ducti et ferro accincti, quoties curiam inisset, salutem eius defenderent. Crediderat nimirum epistulae subsidio sibi alterum ex consulibus poscentis ut tutus a Capreis urbem peteret.

6.2.3. Want hij drong er bij de vorst op aan een aantal senatoren uit te kiezen van wie er twintig, bij loting gekozen en met het zwaard gewapend, hem zouden beschermen zo vaak als hij het senaatsgebouw was binnengegaan. Hij had natuurlijk geloof gehecht aan de brief van Tiberius waarin hij om één van beide consuls vroeg om veilig van Capri naar Rome te kunnen komen.
6.2.4. Tiberius tamen, ludibria seriis permiscere solitus, egit grates benevolentiae patrum: sed quos omitti posse, quos deligi? Semperne eosdem an subinde alios? Et honoribus perfunctos an iuvenes, privatos an e magistratibus? Quam deinde speciem fore sumentium in limine curiae gladios? Neque sibi vitam tanti si armis tegenda foret.
6.2.4. Tiberius echter, gewend om spotternij te mengen onder serieuze uitspraken, uitte zijn dank voor de welwillendheid van de senatoren: maar wie kon hij voorbijgaan, wie uitkiezen? En altijd dezelfden of afwisselend anderen? En oud-magistraten of jongeren, ambteloos burgers of overheidsdienaren? Wat voor vertoning zou dat verder opleveren als men bij de ingang van het senaatsgebouw de zwaarden aangordde? Nee, zoveel hechtte hij niet aan het leven, als het met wapens beschermd moest worden.
6.2.5. Haec adversus Togonium verbis moderans neque ut ultra abolitionem sententiae suaderet.

6.2.5. Dit bracht hij in tegen Togonius met een matiging in zijn woordkeus en zonder iets meer te suggereren dan een afkeuring van het voorstel.
[afkeuring: dat wil zeggen: het weglaten uit de 'Acta'.]

Caput III Hoofdstuk 3
6.3.1. At Iunium Gallionem qui censuerat ut praetoriani actis stipendiis ius apiscerentur in quattuordecim ordinibus sedendi violenter increpuit, velut coram rogitans quid illi cum militibus quos neque dicta imperatoris neque praemia nisi ab imperatore accipere par esset.




6.3.1. Maar hij is hevig uitgevaren tegen Iunius Gallio, die het voorstel had ingediend dat de praetorianen na hun diensttijd het recht zouden krijgen om op de veertien theater-rijen te mogen plaatsnemen, terwijl hij hem, als stonden zij tegenover elkaar, vroeg wat hij te maken had met soldaten die slechts opdrachten van de keizer hoorden te krijgen en slechts van de keizer hun beloningen.
[hevig uitgevaren: natuurlijk per brief.]
[Iunius Gallio: hij wordt vaak geciteerd door Marcus Seneca, van wie hij een zoon had geadopteerd, als een van de grootste declamators van zijn tijd.]
[de veertien theater-rijen: in het theater waren de veertien eerste rijen zitplaatsen voor de ridderstand gereserveerd.]

6.3.2. Repperisse prorsus quod divus Augustus non providerit: an potius discordiam et seditionem a satellite quaesitam, qua rudis animos nomine honoris ad corrumpendum militiae morem propelleret? 6.3.2. Nou had waarachtig die Gallio iets ontdekt waarin zelfs de vergoddelijkte Augustus niet voorzien had: of had hij als trawant van Seianus gezocht naar ruzie en onrust om zo de ruwe gemoederen onder de dekmantel van eerbetuiging op te hitsen tot het ondermijnen van de militaire discipline?

6.3.3. Hoc pretium Gallio meditatae adulationis tulit, statim curia, deinde Italia exactus; et quia incusabatur facile toleraturus exilium delecta Lesbo, insula nobili et amoena, retrahitur in urbem custoditurque domibus magistratuum.

6.3.3. Deze beloning oogstte Gallio voor zijn weloverwogen vleierij: dat hij terstond uit de senaat werd verwijderd en vervolgens uit Italia. En omdat hij ervan beschuldigd werd dat hij zijn ballingschap makkelijk zou verdragen omdat hij Lesbos, een vermaard en lieflijk eiland, had uitgekozen, werd hij teruggehaald naar Rome en vastgehouden in huizen van overheidsdienaren.
6.3.4. Isdem litteris Caesar Sextium Paconianum praetorium perculit magno patrum gaudio, audacem maleficum, omnium secreta rimantem delectumque ab Seiano cuius ope dolus G. Caesari pararetur. Quod postquam patefactum prorupere concepta pridem odia et summum supplicium decernebatur ni professus indicium foret.

6.3.4. In hetzelfde schrijven heeft de keizer tot grote vreugde van de senatoren de ex-praetor Sextius Paconianus ten val gebracht, een grove crimineel die zich bemoeide met ieders privé-aangelegenheden en die door Seianus was uitgezocht om met diens steun een valstrik op te zetten voor Gaius Caesar. Nadat dit uitgekomen was kwamen de haatgevoelens die men allang tegen hem koesterde tot uitbarsting en men zou al tot zijn doodstraf besloten hebben als hij niet verklaard had aangifte te zullen doen.

Caput IV Hoofdstuk 4
6.4.1. Ut vero Latinium Latiarem ingressus est, accusator ac reus iuxta invisi gratissimum spectaculum praebebantur. Latiaris, ut rettuli, praecipuus olim circumveniendi Titii Sabini et tunc luendae poenae primus fuit. 6.4.1. Toen hij echter Latinus Latiaris aanpakte, leverden de aanklager en de aangeklaagde, beiden gehaat, een allervermakelijkst schouwspel op. Latiaris was, zoals ik al vermeld heb, ooit haantje de voorste bij het ten val brengen van Titius Sabinus en toen ook de eerste om daarvoor te boeten.
6.4.2. Inter quae Haterius Agrippa consules anni prioris invasit, cur mutua accusatione intenta nunc silerent: metum prorsus et noxae conscientiam pro foedere haberi; at non patribus reticenda quae audivissent.

6.4.2. Intussen viel Haterius Agrippa de consuls van het jaar tevoren aan met de suggesstieve vraag, waarom zij, hoewel zij een wederzijdse beschuldiging van plan waren, er nu het zwijgen toe deden: angst en wederzijds schuldbewustzijn hield hen duidelijk in hun greep. Maar de senatoren mochten toch niet verzwijgen wat zij gehoord hadden.
6.4.3. Regulus manere tempus ultionis seque coram principe executurum; Trio aemulationem inter collegas et si qua discordes iecissent melius oblitterari respondit. Urgente Agrippa Sanquinius Maximus e consularibus oravit senatum ne curas imperatoris conquisitis insuper acerbitatibus augerent: sufficere ipsum statuendis remediis. Sic Regulo salus et Trioni dilatio exitii quaesita.




6.4.3. Regulus antwoordde dat er nog tijd genoeg was voor wraak en dat hij die zou nemen in het bijzijn van de vorst. Trio gaf te horen dat wrijving tussen ambtgenoten en wat zij zich eventueel in hun onenigheid hadden laten ontvallen beter in de doofpot kon verdwijnen. Maar toen Agrippa bleef aanhouden vroeg de oud-consul Sanquinius Maximus de senaat om de zorgen van de keizer niet te vergroten met het zoeken van spijkers op laag water: hij was zelf mans genoeg om tegengas te geven. Dit is voor Regulus z'n behoud geweest en voor Trio werd zo uitstel van executie bereikt.
[Sanquinius Maximus: zijn grootvader is quaestor, volkstribuun en proconsul geweest; zijn vader was in 17 v. Chr. triumvir monetalis. Hijzelf was consul suffectus in 28 na Chr.; in 39 was hij weer consul suffectus en praefectus urbis. Hij stierf als legatus pro praetore van Germania Inferior in 47 na Chr. (zie Ann. 11,18).]
[executie: zie Ann. 6,38.]

6.4.4. Haterius invisior fuit quia somno aut libidinosis vigiliis marcidus et ob segnitiam quamvis crudelem principem non metuens inlustribus viris perniciem inter ganeam ac stupra meditabatur. 6.4.4. Haterius heeft zich des te gehater gemaakt omdat hij, slap door slaap of wellustige nachtbrakerij en uit futloosheid onbevreesd voor de toch zo wrede vorst, in zwelgpartijen en ontucht maar bleef broeden op het verderf van vooraanstaanden.
Caput V Hoofdstuk 5
6.5.1. Exim Cotta Messalinus, saevissimae cuiusque sententiae auctor eoque inveterata invidia, ubi primum facultas data arguitur pleraque in C. Caesarem quasi incestae virilitatis, et cum die natali Augustae inter sacerdotes epularetur, novendialem eam cenam dixisse; querensque de potentia M. Lepidi ac L. Arruntii, cum quibus ob rem pecuniariam disceptabat, addidisse: 'Illos quidem senatus, me autem tuebitur Tiberiolus meus.'



6.5.1. Vervolgens werd Cotta Messalinus, die de initiatiefnemer van juist de gruwelijkste opinies was en daardoor vanouds gehaat, zodra daartoe de gelegenheid geboden werd, ervan beschuldigd dat hij zeer vaak tegen Gaius Caesar had ingebracht dat diens mannelijkheid dubieus zou zijn en dat hij, toen hij op de verjaardag van Augusta tussen priesters aan tafel aanlag gezegd had dat die maaltijd een negende-dags diner was; en klagend over de macht van Marcus Lepidus en Lucius Arruntius, met wie hij overhoop lag over een geldkwestie, zou hij daaraan toegevoegd hebben: 'Hen zal zeker de senaat beschermen, maar mij mijn beste Tiberiusje'.
[verjaardag van Augusta: 30 januari.]
[negende-dags diner: lijkmaal op de negende dag na de begrafenis. De venijnigheid zit hierin, dat Cotta bedoelt te zeggen dat Augusta niet tot godin verheven was. Vgl. Ann. 5.2.1.]

6.5.2. Quae cuncta a primoribus civitatis revincebatur iisque instantibus ad imperatorem provocavit. Nec multo post litterae adferuntur quibus in modum defensionis, repetito inter se atque Cottam amicitiae principio crebrisque eius officiis commemoratis, ne verba prave detorta neu convivalium fabularum simplicitas in crimen duceretur postulavit. 6.5.2. Op al deze punten werd hij door de voornaamsten in de staat in een hoek gedreven, maar toen zij hem onder druk bleven zetten deed hij een beroep op de keizer. En niet veel later arriveerde een brief waarin Tiberius bij wijze van verdediging eropaandrong om niet ten kwade verdraaide woorden of de onbevangenheid van tafelgesprekken als beschuldiging aan te voeren, nadat hij herinnerd had aan het ontstaan van zijn vriendschap met Cotta en diens talrijke dienstbewijzen.
Caput VI Hoofdstuk 6
6.6.1. Insigne visum est earum Caesaris litterarum initium; nam his verbis exorsus est: 'Quid scribam vobis, patres conscripti, aut quo modo scribam aut quid omnino non scribam hoc tempore, di me deaeque peius perdant quam perire me cotidie sentio, si scio.' Adeo facinora atque flagitia sua ipsi quoque in supplicium verterant. 6.6.1. Opvallend scheen het begin van die brief van de keizer. Want hij begon met de volgende woorden: 'Wat ik jullie, vaderen op de rol, ga schrijven of op welke manier ik ga schrijven of wat ik nu helemaal niet ga schrijven: de goden en godinnen mogen me nog erger te gronde richten dan ik me dagelijks al te gronde voel gaan, als ik het weet'. Zozeer waren zijn misdaden en schanddaden ook voor hemzelf tot een straf geworden.
6.6.2. Neque frustra praestantissimus sapientiae firmare solitus est, si recludantur tyrannorum mentes, posse aspici laniatus et ictus, quando ut corpora verberibus, ita saevitia, libidine, malis consultis animus dilaceretur. Quippe Tiberium non fortuna, non solitudines protegebant quin tormenta pectoris suasque ipse poenas fateretur.



6.6.2. En niet ten onrechte placht de meest uitnemende in wijsheid te verzekeren dat, als de geesten van de tirannen blootgelegd zouden worden, dat dan gezien kon worden hoe gehavend en geteisterd ze zijn, aangezien, zoals het lichaam door geselslagen, zo ook de geest door wreedheid, wellust en kwalijke gedachtenspinsels verscheurd wordt. Want zelfs Tiberius werd niet door zijn positie, niet door zijn afzondering zo beschermd of hij moest toch op eigen initiatief tot een bekentenis komen van zijn gewetenskwelling en wroeging.
[de meest uitnemende in wijsheid: Sokrates. Plato laat Sokrates in de Goorgias (524E) over de verminking van de zielen der tirannen spreken op een wijze die geheel analoog is aan wat Tacitus hier opmerkt.]
Caput VII Hoofdstuk 7
6.7.1. Tum facta patribus potestate statuendi de Caeciliano senatore qui plurima adversum Cottam prompserat, placitum eandem poenam inrogari quam in Aruseium et Sanquinium, accusatores L. Arruntii: quo non aliud honorificentius Cottae evenit, qui nobilis quidem set egens ob luxum, per flagitia infamis, sanctissimis Arruntii artibus dignitate ultionis aequabatur.

6.7.1. Omdat daarop aan de senatoren de gelegenheid geboden werd een beslissing te nemen over de senator Caecilianus, die zeer veel tegen Cotta had ingebracht, hebben zij besloten voor hem dezelfde straf te eisen als voor Aruseius en Sanquinius, de aanklagers van Lucius Arruntius. Iets eervollers dan dit kon Cotta niet overkomen, daar hij, weliswaar van adel maar behoeftig geworden door zijn verkwistende levenswijze en om zijn misdaden berucht, door de waardigheid van zijn wraak op gelijke hoogte werd gesteld met de vlekkeloze levenswandel van Arruntius.
6.7.2. Q. Servaeus posthac et Minucius Thermus inducti, Servaeus praetura functus et quondam Germanici comes, Minucius equestri loco, modeste habita Seiani amicitia; unde illis maior miseratio. Contra Tiberius praecipuos ad scelera increpans admonuit C. Cestium patrem dicere senatui quae sibi scripisset, suscepitque Cestius accusationem.
6.7.2. Daarna zijn Quintus Servaeus en Minucius Thermus voor het gerecht gedaagd, Servaeus een oud-praetor en ooit de metgezel van Germanicus, Minucius uit de ridderstand, beiden slechts vagelijk gewezen-vrienden van Seianus; daarom was het mededogen met hen ook groter. Tiberius echter, die hen voor de hoofdschuldigen aan de misdaden uitmaakte, vermaande de senator Gaius Cestius om aan de senaat uit de doeken te doen wat hij hem geschreven had, en Cestius nam de beschuldiging inderdaad op zich.
[misdaden: namelijk van Seianus.]

6.7.3. Quod maxime exitiabile tulere illa tempora, cum primores senatus infimas etiam delationes exercerent, alii propalam, multi per occultum; neque discerneres alienos a coniunctis, amicos ab ignotis, quid repens aut vetustate obscurum: perinde in foro, in convivio, quaqua de re locuti incusabantur, ut quis praevenire et reum destinare properat, pars ad subsidium sui, plures infecti quasi valetudine et contactu.


6.7.3. Dit hebben die tijden wel als grootste verderf voortgebracht, dat de voornaamsten van de senaat ook verklikkerspraktijken uitoefenden, sommigen in het openbaar, velen in het geniep. En je had geen verschil kunnen ontdekken tussen vreemden en verwanten, vrienden en onbekenden, wat recent was of door ouderdom in het duister. In het vervolg werd iedereen, als hij maar over onverschillig welke zaak gesproken had, op het forum of aan een diner, beschuldigd, daar iedereen zich haastte de ander voor te zijn en een schuldige aan te wijzen, deels uit zelfverdediging, meerderen nog als aangetast door een besmettelijke ziekte.
[in het geniep: in brieven aan de keizer.]
6.7.4. Sed Minucius et Servaeus damnati indicibus accessere. Tractique sunt in casum eundem Iulius Africanus e Santonis Gallica civitate, Seius Quadratus: originem non repperi.




6.7.4. Overigens sloten Minucius en Servaeus zich, na hun veroordeling, bij de verklikkers aan. En in het zelfde lot zijn Iulius Africanus, uit het Gallische gebied der Santoni, en Seius Quadratus terechtgekomen; van de laatste heb ik de afkomst niet kunnen achterhalen.
[Iulius Africanus: de vader van de ten tijde van Claudius en Nero beroemde redenaar.]
[Santoni: deze woonden ten Noorden van de Garonne aan de kust van de Oceaan. Hun hoofdstad Mediolanum is het tegenwoordige Saintes (Charente-Inferieure).]

6.7.5. Neque sum ignarus a plerisque scriptoribus omissa multorum pericula et poenas, dum copia fatiscunt aut quae ipsis nimia et maesta fuerant ne pari taedio lecturos adficerent verentur: nobis pleraque digna cognitu obvenere, quamquam ab aliis incelebrata.

6.7.5. Ik weet maar al te goed dat door veel historici de processen en straffen van velen verzwegen zijn, omdat zij onder de stortvloed van feiten bezweken of omdat zij ervoor terugdeinsden om met datgene wat henzelf te vergaand en treurigstemmend geweest was, hun lezers een gelijke afkeer in te boezemen. Mij zijn in ieder geval zeer veel zaken ter kennis gekomen die vermeldenswaard zijn, ook al zijn ze door anderen onvermeld gelaten.
Caput VIII Hoofdstuk 8
6.8.1. Nam ea tempestate qua Seiani amicitiam ceteri falso exuerant ausus est eques Romanus M. Terentius, ob id reus, amplecti, ad hunc modum apud senatum ordiendo: 'Fortunae quidem meae fortasse minus expediat adgnoscere crimen quam abnuere: sed utcumque casura res est, fatebor et fuisse me Seiano amicum et ut essem expetisse et postquam adeptus eram laetatum.
6.8.1. Want in die tijd, waarin de anderen valselijk een punt achter hun vriendschap met Seianus hadden gezet, had de Romeinse ridder Marcus Terentius, hierom aangeklaagd, de moed gehad er openlijk voor uit tekomen door voor de senaat op de volgende wijze daarvan te getuigen: 'Voor mijn positie is het weliswaar minder voordelig om deze misdaad te bekennen dan hem te loochenen: maar hoe de zaak ook afloopt, ik zal ervoor uitkomen zowel dat ik een vriend van Seianus geweest ben als dat ik ernaar gestreefd heb dat te worden en dat ik me erover verheugd heb toen ik het was geworden.
6.8.2. Videram collegam patris regendis praetoriis cohortibus, mox urbis et militiae munia simul obeuntem. Illius propinqui et adfines honoribus augebantur; ut quisque Seiano intimus ita ad Caesaris amicitiam validus: contra quibus infensus esset, metu ac sordibus conflictabantur.





6.8.2. Ik had hem leren kennen als collega van zijn vader bij het bevel over de keizerlijke lijfwacht en later, toen hij adviezen uitbracht in civiele en militaire kwesties. Zijn bloed- en aanverwanten werden met ereambten overstelpt; naarmate iemand op vertrouwelijker voet stond met Seianus kon hij beter de vriendschap met de keizer winnen: omgekeerd zagen degenen op wie hij gebeten was zich in hun angst al rondlopen in de toga sordida.
[adviezen: officieel heeft Seianus nooit functies in het stads- en staatsbestuur bekleed, maar door zijn adviezen aan Tiberius oefende hij in feite een geweldig grote macht uit.]
[toga sordida: dit is het haveloze kleed waarin een aangeklaagde voor de rechter verscheen.]

6.8.3. Nec quemquam exemplo adsumo: cunctos qui novissimi consilii expertes fuimus meo unius discrimine defendam. Non enim Seianum Vulsiniensem set Claudiae et Iuliae domus partem, quas adfinitate occupaverat, tuum, Caesar, generum, tui consulatus socium, tua officia in re publica capessentem colebamus.




6.8.3. En ik wil niemand in het bijzonder als voorbeeld aanhalen: nee, ons allen die part noch deel gehad hebben aan die uiteindelijke opzet, wil ik in deze rechtspraak over mij alleen verdedigen. Niet immers die Seianus uit Vulsinii hielden wij in ere maar een onderdeel van het Claudische en Julische huis, waarin hij zich door aanverwantschap genesteld had, uw schoonzoon, keizer, de collega in uw consulaat, die steeds uw taken in het openbare leven waarnam.
[die uiteindelijke opzet: het complot van Seianus tegen Tiberius.]
[aanverwantschap: dit slaat op de verloving van Seianus' dochter met de zoon van Claudius en op de verbintenis die Tiberius aan Seianus in het vooruitzicht had gesteld met een vrouw uit de keizerlijke familie. Zie Ann. 4.40. en Ann. 5.6.]

6.8.4. Non est nostrum aestimare quem supra ceteros et quibus de causis extollas: tibi summum rerum iudicium di dedere, nobis obsequii gloria relicta est. Spectamus porro quae coram habentur, cui ex te opes honores, quis plurima iuvandi nocendive potentia, quae Seiano fuisse nemo negaverit. Abditos principis sensus et si quid occultius parat exquirere inlicitum, anceps: nec ideo adsequare. 6.8.4. Het is niet aan ons om te beoordelen wie gij boven de anderen verheft en om welke redenen: aan u hebben de goden het hoogste oordeel gegund, voor ons rest slechts de roem der gehoorzaamheid. Verder zien wij wat zich vóór ons afspeelt, aan wie van uw kant rijkdom en eer te beurt valt, aan wie de meeste macht om te helpen of te schaden. En niemand zal toch ontkennen dat dit Seianus ten deel gevallen is. De verborgen gedachten van de vorst na te zoeken en of hij iets geheims voorbereidt, dat is niet geoorloofd, ja gevaarlijk. En dan nog zal men er niet achter komen.
6.8.5. Ne, patres conscripti, ultimum Seiani diem sed sedecim annos cogitaveritis. Etiam Satrium atque Pomponium venerabamur; libertis quoque ac ianitoribus eius notescere pro magnifico accipiebatur.

6.8.5. Denkt niet, heren senatoren, aan de laatste periode van Seianus, maar vooral ook aan de zestien jaar daarvoor. Ook Satrius en Pomponius droegen wij op handen; bekend te zijn bij zelfs maar hun vrijgelatenen en deurwachters gold al als iets prachtigs.
[zestien jaar: de jaren 14 - 31, vanaf de troonsbestijging van Tiberius tot aan de val van Seianus.]
6.8.6. Quid ergo? Indistincta haec defensio et promisca dabitur? Immo iustis terminis dividatur. Insidiae in rem publicam, consilia caedis adversum imperatorem puniantur: de amicitia et officiis idem finis et te, Caesar, et nos absolverit.'

6.8.6. Wat nu? Zal een verdediging als deze zonder onderscheid en aan iedereen worden toegestaan? Integendeel, laat een onderscheid gemaakt worden volgens billijke criteria. Laat men complotten tegen de staat en moordaanslagen tegen de keizer straffen. De vriendschap eindigde tegelijk met de aanhankelijkheid en dat moge, keizer, zowel uzelf als ons vergeving brengen'.
Caput IX Hoofdstuk 9
6.9.1. Constantia orationis et quia repertus erat qui efferret quae omnes animo agitabant eo usque potuere ut accusatores eius, additis quae ante deliquerant, exilio aut morte multarentur.

6.9.1. De moed waarvan deze redevoering getuigde alsmede het feit dat hier iemand optrad die uitsprak wat allen in hun hart vonden heeft zoveel teweeggebracht dat zijn aanklagers, mede doordat op hun conto werd bijgeschreven wat zij tevoren al hadden misdaan, met verbanning of de dood werden gestraft.
6.9.2. Secutae dehinc Tiberii litterae in Sex. Vistilium praetorium, quem Druso fratri percarum in cohortem suam transtulerat. Causa offensionis Vistilio fuit, seu composuerat quaedam in Gaium Caesarem ut impudicum, sive ficto habita fides. Atque ob id convictu principis prohibitus cum senili manu ferrum temptavisset, obligat venas; precatusque per codicillos, immiti rescripto venas resolvit.


6.9.2. Hierop kwam een schrijven binnen van Tiberius, gericht tegen Sextus Vistilius, die hij als zeer dierbare vriend van zijn broer Drusus in zijn gevolg had meegenomen. De oorzaak van deze uitval naar Vistilius is geweest ofwel dat hij iets geschreven had tegen Gaius Caesar zodat deze een imago van onzedelijkheid kreeg opgedrukt, hetzij dat het, hoewel verzonnen, toch als betrouwbaar geacht werd. En toen hij wegens deze overtuiging uit de omgeving van de vorst geweerd werd en met een mes in zijn oude hand geprobeerd had zich de aderen door te snijden, liet hij zich toch weer verbinden. Hij smeekte via een wastafeltje om genade maar na een medogenloos antwoord opende hij zijn aderen opnieuw.
6.9.3. Acervatim ex eo Annius Pollio, Appius Silanus Scauro Mamerco simul ac Sabino Calvisio maiestatis postulantur, et Vinicianus Pollioni patri adiciebatur, clari genus et quidam summis honoribus. Contremuerantque patres (nam quotus quisque adfinitatis aut amicitiae tot inlustrium virorum expers erat?), ni Celsus urbanae cohortis tribunus, tum inter indices, Appium et Calvisium discrimini exemisset.



6.9.3. En bloc werden daarna Annius Pollio en Appius Silanus, tegelijk met Scaurus Mamercus en Sabinus Calvisius van majesteitsschennis aangeklaagd en Vinicianus werd aan zijn vader Pollio toegevoegd, allemaal mannen beroemd van geslacht en sommigen bekleed met de hoogste ereambten. En de senatoren sloeg de schrik om het hart (want hoe weinigen stonden buiten die kring van vooraanstaanden door aanverwantschap of vriendschap?), als Celsus, de tribuun van een stadscohorte die toen tot de aanbrengers behoorde, Appius en Calvisius niet van een proces gered had.
[Annius Pollio: deze was consul suffectus geweest, samen met Rubellius Blandus. Zijn zoon Lucius Annius Vinicianus werd na Caligula's dood als keizer voorgesteld. In 42 zwoer hij samen met Camillus Scribonianus tegen Claudius (Ann. 12,52) en pleegde zelfmoord.]
6.9.4. Caesar Pollionis ac Viniciani Scaurique causam ut ipse cum senatu nosceret distulit, datis quibusdam in Scaurum tristibus notis.
6.9.4. De keizer stelde de zaak van Pollio, Vinicianus en Scaurus uit om die in eigen persoon samen met de senaat uit te zoeken, na echter wel wat onheilspellende opmerkingen aan het adres van Scaurus gemaakt te hebben.
Caput X Hoofdstuk 10
6.10.1. Ne feminae quidem exsortes periculi. Quia occupandae rei publicae argui non poterant, ob lacrimas incusabantur; necataque est anus Vitia, Fufii Gemini mater, quod filii necem flevisset.
6.10.1. Zelfs vrouwen zijn de rechtspraak niet ontlopen. Aangezien zij niet beschuldigd konden worden van een staatsgreep, werden hen hun tranen aangewreven. Zo is de oude Vitia, de moeder van Fufius Geminus, de dood ingedreven omdat zij de gewelddadige dood van haar zoon beweend had.
6.10.2. Haec apud senatum: nec secus apud principem Vescularius Flaccus ac Iulius Marinus ad mortem aguntur, e vetustissimis familiarium, Rhodum secuti et apud Capreas individui, Vescularius insidiarum in Libonem internuntius; Marino participe Seianus Curtium Atticum oppresserat. Quo laetius acceptum sua exempla in consultores recidisse.
6.10.2. Dit speelde zich in de senaat af. En op analoge wijze werden ten overstaan van de vorst Vescularius Flaccus en Iulius Marinus de dood ingedreven, beiden behorend tot zijn oudste vrienden en hem naar Rhodos gevolgd en op Capri niet van zijn zijde wijkend. Vescularius was bij het in de val lokken van Libo de tussenpersoon geweest; met de hulp van Marinus had Seianus Curtius Atticus ten val gebracht. Met des te groter vreugde is het bericht ontvangen dat hun eigen voorbeelden op de hoofden van de aanstichters waren neergekomen.
6.10.3. Per idem tempus L. Piso pontifex, rarum in tanta claritudine, fato obiit, nullius servilis sententiae sponte auctor et quoties necessitas ingrueret sapienter moderans. Patrem ei censorium fuisse memoravi; aetas ad octogesimum annum processit; decus triumphale in Thraecia meruerat. Sed praecipua ex eo gloria quod praefectus urbi recens continuam potestatem et insolentia parendi graviorem mire temperavit.





6.10.3. Rond diezelfde tijd is de opperpriester Lucius Piso een natuurlijke dood gestorven, een zeldzaamheid bij zo'n hoge positie. Elke slaafse meningsvorming op eigen initiatief was hem vreemd en zo vaak als dit noodzakelijk werd betrachtte hij wijselijk een matigend optreden. Dat zijn vader censor geweest is, heb ik al verteld. Hij heeft een leeftijd van tegen de tachtig gehaald. De triumfale onderscheidingstekens had hij in Thracië verdiend. Maar zijn voornaamste roem bestond hierin dat hij als praefectus urbi, een ambt dat pas kort voor het leven bekleed werd en dat door de onwennigheid van het volk om zich te schikken zeer zwaar was, op bewonderenswaardige wijze heeft uitgeoefend.
[Lucius Piso: zijn vader was consul in 58 v. Chr. Hij was de schoonvader van Iulius Caesar. Tegen hem richt zich Cicero's oratio 'In Pisonem'. Hij was censor in 50 v. Chr. Lucius Piso zelf was consul in 15 v. Chr.]
[Thracië: in 11 v. Chr. onder Augustus.]

Caput XI Hoofdstuk 11
6.11.1. Namque antea profectis domo regibus ac mox magistratibus, ne urbs sine imperio foret in tempus deligebatur qui ius redderet ac subitis mederetur; feruntque ab Romulo Dentrem Romulium, post ab Tullo Hostilio Numam Marcium et ab Tarquinio Superbo Spurium Lucretium impositos. Dein consules mandabant; duratque simulacrum quoties ob ferias Latinas praeficitur qui consulare munus usurpet.





6.11.1. Want vroeger werd, om te voorkomen dat de stad zonder bestuur zou zijn wanneer de koningen de stad verlieten en later de ambtsdragers, tijdelijk iemand aangesteld om recht te spreken en onverwachte gebeurtenissen het hoofd te bieden. En er wordt overgeleverd dat door Romulus Denter Romulius, daarna door Tullus Hostilius Numa Marcius en door Tarquinius Superbus Spurius Lucretius met de leiding belast zijn. Daarna gaven de consuls dergelijke mandaten. En een afschaduwing hiervan leeft nog voort zo vaak als, met het oog op de Latijnse feesten, iemand aangesteld wordt om de consulaire bevoegdheden waar te nemen.
[Numa Marcius: volgens Livius (I.20.5.) is hij door koning Numa eerst tot pontifex benoemd. Volgens anderen was hij de echtgenoot van Numa's dochter Pompilia en, door haar, vader van Ancus Marcius.]
[Spurius Lucretius: deze werd aangesteld door Tarquinius Superbus kort voor zijn verdrijving, toen hij Ardea belegerde (zie Livius I.59).]

6.11.2. Ceterum Augustus bellis civilibus Cilnium Maecenatem equestris ordinis cunctis apud Romam atque Italiam praeposuit: mox rerum potitus ob magnitudinem populi ac tarda legum auxilia sumpsit e consularibus qui coerceret servitia et quod civium audacia turbidum, nisi vim metuat.
6.11.2. Verder heeft Augustus ten tijde van de burgeroorlogen Cilnius Maecenas, uit de ridderstand, aan het hoofd gesteld van alles te Rome en Italia; daarna, toen hij de macht in handen gekregen had, heeft hij wegens de grootte van de bevolking en de trage rechtsgang, hulp aangetrokken uit de kringen van de oud-consuls die het slavenvolk in toom moest houden en wat er van de bevolking door vermetelheid oproerig is tenzij het een gewelddadige afstraffing moet vrezen.
6.11.3. Primusque Messala Corvinus eam potestatem et paucos intra dies finem accepit quasi nescius exercendi; tum Taurus Statilius, quamquam provecta aetate, egregie toleravit; dein Piso viginti per annos pariter probatus publico funere ex decreto senatus celebratus est.



6.11.3. En de eerste die die macht bekleedde en haar binnen enkele dagen weer heeft neergelegd omdat hij, naar verluidt, niet in staat was haar uit te oefenen, was Messala Corvinus. Daarna heeft Taurus Statilius haar voortreffelijk bekleed, al was hij hoogbejaard. Vervolgens bekleedde Piso gedurende twintig jaar met gelijk succes dit ambt en is bij senaatsbesluit met een staatsbegrafenis geëerd.
[Messala Corvinus: de beroemde redenaar, ontving deze macht waarschijnlijk in 26 v. Chr. Na zes dagen deed hij er afstand van.]
[Taurus Statilius: zie Ann. 3,72. Hij kreeg deze benoeming volgens sommigen onmiddellijk na Corvinus, volgens anderen in 16 v. Chr.]

Caput XII Hoofdstuk 12
6.12.1. Relatum inde ad patres a Quintiliano tribuno plebei de libro Sibullae, quem Caninius Gallus quindecimvirum recipi inter ceteros eiusdem vatis et ea de re senatus consultum postulaverat. Quo per discessionem facto misit litteras Caesar, modice tribunum increpans ignarum antiqui moris ob iuventam.


6.12.1. Hierna bracht de volkstribuun Quintilianus bij de senatoren de kwestie aan betreffende een boek van de Sibylle waarvan één der vijftienmannen Caninus Gallus geëist had dat het onder de overige boeken van dezelfde zieneres zou worden opgenomen en waarover hij een senaatsbesluit had gevraagd. Toen dit zonder voorafgaand debat was aangenomen, zond de keizer een brief waarin hij in gematigde bewoordingen de tribuun voor een nitwit uitmaakte aangaande de oude zeden als gevolg van zijn jeugdige leeftijd.
[zonder voorafgaand debat: 'per discessionem', d.w.z. het stemmen van de senatoren door naar links of naar rechts te gaan.]
6.12.2. Gallo exprobrabat quod scientiae caerimoniarumque vetus incerto auctore ante sententiam collegii, non, ut adsolet, lecto per magistros aestimatoque carmine, apud infrequentem senatum egisset. Simul commonefecit, quia multa vana sub nomine celebri vulgabantur, sanxisse Augustum quem intra diem ad praetorem urbanum deferrentur neque habere privatim liceret. Quod a maioribus quoque decretum erat post exustum sociali bello Capitolium, quaesitis Samo, Ilio, Erythris, per Africam etiam ac Siciliam et Italicas colonias carminibus Sibullae, una seu plures fuere, datoque sacerdotibus negotio quantum humana ope potuissent vera discernere. Igitur tunc quoque notioni quindecimvirum is liber subicitur.







6.12.2. Maar Gallus verweet hij dat hij, hoewel doorkneed in de kennis van de ceremoniën, de kwestie voor een onvoldoende presente senaat aanhangig gemaakt had terwijl de herkomst onzeker was en voordat hij naar de mening van het college gevraagd had en zonder dat, zoals gebruikelijk, de voorspellingen door de meesters der riten gelezen en getoetst waren. Tegelijk heeft hij eraan herinnerd dat Augustus, omdat er veel namaak onder die beroemde naam circuleerde, toch bepaald had binnen welke termijn dergelijke geschriften bij de praetor urbanus moesten worden ingeleverd en dat het niet geoorloofd was om ze in privé-bezit te houden. Dat ook door de voorouders, na de brand van het Kapitool tijdens de bondgenotenoorlog en het doorzoeken van Samos, Ilium, Erythrae, zelfs Africa en Sicilië, op eventuele voorspellingen van de Sibylle, hetzij er één of meerdere bestaan hadden, aan priesters de taak toebedeeld was om, voorzover dat met menselijke middelen mogelijk was, uit te maken welke echt waren. Derhalve werd ook toen dat boek van Gallus aan een onderzoek door de vijftienmannen onderworpen.
[college: de vijftienmannen.]
[de meesters der riten: ten tijde van Augustus hadden de vijftienmannen in hun midden vijf magistri. Ook ten tijde van Tiberius moeten er nog meerderen zijn geweest. Later in de keizertijd trad de keizer alleen als magister op.]
[bondgenotenoorlog: het Kapitool brandde af in 83 v. Chr. tijdens de burgeroorlog. De bondgenotenoorlog was al in 88 v. Chr. afgelopen. Tacitus vergist zich hier kennelijk.]
[Erythrae: een van de Ionische steden, tegenover Chios.]

Caput XIII Hoofdstuk 13
6.13.1. Isdem consulibus gravitate annonae iuxta seditionem ventum multaque et pluris per dies in theatro licentius efflagitata quam solitum adversum imperatorem. Quis commotus incusavit magistratus patresque quod non publica auctoritate populum coercuissent addiditque quibus ex provinciis et quanto maiorem quam Augustus rei frumentariae copiam advectaret. 6.13.1. In datzelfde jaar is, door de ernstige schaarste aan koren, bijna een oproer uitgebroken en gedurende meerdere dagen zijn er in het theater brutaler eisen gesteld dan gewoonlijk aan het adres van de keizer. Deze heeft, hierdoor geschrokken, de ambtsdragers en senatoren ervan beschuldigd dat zij het volk niet met hun openbaar gezag in toom hadden weten te houden en hij heeft hieraan toegevoegd uit welke provincies en een hoeveel grotere voorraad koren dan Augustus hij placht aan te laten voeren.
6.13.2. Ita castigandae plebi compositum senatus consultum prisca severitate neque segnius consules edixere. Silentium ipsius non civile, ut crediderat, sed in superbiam accipiebatur.

6.13.2. Derhalve heeft de senaat om het volk de oren te wassen een senaatsbesluit opgesteld met ouderwetse gestrengheid en de consuls vaardigden een al even fel edict uit. Het zwijgen waarin hij zichzelf hulde droeg niet bij aan zijn populariteit, zoals hij gemeend had, maar werd als arrogantie beschouwd.
Caput XIV Hoofdstuk 14
6.14.1. Fine anni Geminius, Celsus, Pompeius, equites Romani, cecidere coniurationis crimine; ex quis Geminius prodigentia opum ac mollitia vitae amicus Seiano, nihil ad serium. Et Iulius Celsus tribunus in vinclis laxatam catenam et circumdatam in diversum tendens suam ipse cervicem perfregit.

6.14.1. Aan het einde van het jaar zijn de Romeinse ridders Geminius, Celsus en Pompeius ten val gekomen op beschuldiging van een samenzwering. Van hen is Geminius door het verkwisten van zijn bezittingen en zijn verwekelijkte levensstijl bevriend geraakt met Seianus, zonder serieuze opzet. En de tribuun Iulius Celsus heeft in de gevangenis zijn ketting los weten te krijgen en om zijn hals weten te leggen en door naar beide kanten te trekken zijn nek te breken.
[ketting: vermoedelijk handboeien die om beide polsen sloten met een ketting ertussen. Celsus forceerde het slot waardoor de ketting vrij kwam.]
6.14.2. At Rubrio Fabato, tamquam desperatis rebus Romanis Parthorum ad misericordiam fugeret, custodes additi. Sane is repertus apud fretum Siciliae retractusque per centurionem nullas probabilis causas longinquae peregrinationis adferebat: mansit tamen incolumis oblivione magis quam clementia.






6.14.2. Maar bij Rubrius Fabatus zijn extra wachters geplaatst onder het voorwendsel dat hij, na verlies van alle vertrouwen in Rome, zijn toevlucht zou zoeken bij het medelijden van de Parthen. Inderdaad is hij opgepakt in de zeestraat van Sicilië en, teruggebracht door een centurio, wist hij geen enkele plausibele reden op te geven voor zijn verre tocht. Toch heeft hij het er levend afgebracht, meer dank zij vergeetachtigheid dan uit mededogen.
[Rubrius Fabatus: waarschijnlijk niet de ridder die in Ann. 1,73 genoemd wordt. Hij moet senator geweest zijn want op hem was de uitzondering van toepassing te mogen reizen buiten Italia (uitgezonderd Sicilië en [sedert Claudius] Gallia Narbonensis [zie Ann. 12,23] zonder toestemming van de keizer.]
[zijn verre tocht: hiermee was niet zijn tocht naar Sicilië bedoeld want daartoe was hij gerechtigd omdat Sicilië door senatoren mocht worden bezocht, maar de reisplannen die hij verder had.]





Lees verder


Terug naar het overzicht van de inhoud van de Annalen