Annales 5, 6 - 11                                                                       
                                       

Jaarboeken 5, 6 - 11

Waarschijnlijk het jaar 31.
             
              
Het is niet zeker dat deze hoofdstukken uit boek 5 afkomstig zijn. Volgens sommigen vormen zij het begin van Boek 6.

Caput VI Hoofdstuk 6
5.6.1.****quattuor et quadraginta orationes super ea re habitae, ex quis ob metum paucae, plures adsuetudine****



5.6.1. ... 44 redevoeringen zijn over deze kwestie gehouden, waarvan een paar uit angst, de meesten door gewenning aan ...
[deze kwestie: vermoedelijk gaat het hier over de bestraffing van Livia voor de moord op Drusus. Weinig senatoren hadden te vrezen te zullen worden aangeklaagd wegens medeplichtigheid. De meesten waren verklikkers uit serviliteit.]
5.6.2. ... 'mihi pudorem aut Seiano invidiam adlaturum censui. Versa est fortuna et ille quidem qui collegam et generum adsciverat sibi ignoscit: ceteri quem per dedecora fovere cum scelere insectantur. Miserius sit ob amicitiam accusari an amicum accusare haud discreverim.







5.6.2. '... heb ik gemeend dat dit mij schande of Seianus impopulariteit zou bezorgen. Nu is echter het lot veranderd en hij die hem als medewerker en schoonzoon had aangenomen kan zichzelf vergeven: de anderen, die hem op een schandalige wijze stroop om de mond gesmeerd hebben gedragen zich misdadig door hem nu te vervolgen. Ik zou niet graag uitmaken of het nu meer ten hemel schreiend is om aangeklaagd te worden wegens vriendschap of een vriend aan te klagen.
[schoonzoon: misschien had Tiberius toegestemd in een huwelijk met Livia, de weduwe van Drusus, ondanks zijn oorspronkelijk afwijzende houding [vgl.Ann.4.40.1.]. Volgens anderen moet 'gener' in deze passage gelezen worden als 'progener': Seianus zou zich verloofd hebben met een dochter van Drusus, Iulia geheten. Tenslotte moet nog opgemerkt worden dat 'gener' wel eens gebruikt wordt om een aanverwantschap in het algemeen aan te duiden, dus niet letterlijk 'schoonzoon'.]
5.6.3. Non crudelitatem, non clementiam cuiusquam experiar sed liber et mihi ipsi probatus antibo periculum. Vos obtestor ne memoriam nostri per maerorem quam laeti retineatis, adiciendo me quoque iis qui fine egregio publica mala effugerunt.'

5.6.3. Noch de wreedheid, noch het medelijden van wie dan ook zal ik ondervinden, maar in het reine met mijzelf zal ik mijn beslissende daad tegemoet treden. Jullie bezweer ik om de herinnering aan mij liever in droefheid dan tot vreugde te willen bewaren doordat ook ik mij voeg bij degenen die door een welgekozen einde de algemene ellende ontvlucht zijn.'
[ik: wie hier aan het woord is geweest, is onbekend.
Caput VII Hoofdstuk 7
5.7.1. Tunc singulos, ut cuique adsistere, adloqui animus erat, retinens aut dimittens partem diei absumpsit, multoque adhuc coetu et cunctis intrepidum vultum eius spectantibus, cum superesse tempus novissimis crederent, gladio quem sinu abdiderat incubuit. 5.7.1. Toen heeft hij, al naar gelang het ieder afzonderlijk een plezier deed bij hem te blijven en met hem te praten, een gedeelte van de dag besteed met hen bij zich te houden of juist weg te zenden en toen het gezelschap nog aanzienlijk was en allen de blik gericht hielden op zijn onbewogen gezicht, stortte hij zich in zijn zwaard dat hij in een plooi van zijn toga verborgen had, hoewel men meende dat er nog enige tijd restte vóór zijn laatste uur.
5.7.2. Neque Caesar ullis criminibus aut probris defunctum insectatus est, cum in Blaesum multa foedaque incusavisset.

5.7.2. En de keizer heeft met geen enkele aanklacht of verwijten de overledene vervolgd, terwijl hij tegen Blaesus veel schandalige beschuldigingen had uitgebracht.
[Blaesus: de imperator, was de oom van Seianus. Hij moet tot de eerste slachtoffers hebben behoord.]
Caput VIII Hoofdstuk 8
5.8.1. Relatum inde de P. Vitellio et Pomponio Secundo. Illum indices arguebant claustra aerarii, cui praefectus erat, et militarem pecuniam rebus novis obtulisse; huic a Considio praetura functo obiectabatur Aelii Galli amicitia, qui punito Seiano in hortos Pomponii quasi fidissimum ad subsidium perfugisset.




5.8.1. Vervolgens is de zaak tegen Publius Vitellius en Pomponius Secundus in behandeling genomen. De eerstgenoemde beschuldigden aangevers dat hij de sleutels van de schatkist, waarover hij tot beheerder was aangesteld, en de krijgskas tot het financieren van een revolutie had aangewend; aan laatstgenoemde werd door de gewezen praetor Considius zijn vriendschap ten laste gelegd met Aelius Gallus die, na de bestraffing van Seianus zijn toevlucht gezocht zou hebben in het park van Pomponius alsof dat de veiligste vluchthaven zou zijn geweest.
[Aelius Gallus: vermoedelijk de oudste zoon van Seianus; want Seianus was waarschijnlijk geadopteerd door de Romeinse ridder Aelius Gallus, die in 24 v. Chr. prefect van Egypte is geweest.]
5.8.2. Neque aliud periclitantibus auxilii quam in fratrum constantia fuit qui vades extitere. Mox crebris prolationibus spem ac metum iuxta gravatus Vitellius petito per speciem studiorum scalpro levem ictum venis intulit vitamque aegritudine animi finivit. At Pomponius multa morum elegantia et ingenio inlustri, dum adversam fortunam aequus tolerat, Tiberio superstes fuit.






5.8.2. En geen andere hulp lag er in deze voor hen hachelijke omstandigheden dan in de steun van hun broers die zich voor hen garant stelden. Kort daarop heeft Vitellius, door de talloze opschortingen hoop en vrees moede, onder het voorwendsel van studies gevraagd om een pennemes en een lichte snee in zijn aderen aangebracht en zo zijn leven in zwaarmoedigheid beëindigd. Maar Pomponius, een man van grote distinctie en schitterende begaafdheid heeft Tiberius nog overleefd, doordat hij zijn tegenslag gelaten verdroeg.
[garant: het plaatsen onder de hoede van 'fideiussores' of 'vades' was een gewone vorm van 'custodia'. De vades stonden er borg voor dat de aangeklaagden op het aangegeven tijdstip voor de rechtbank zouden verschijnen.]
[studies: Vitellius was de auteur van de door Tertullianus genoemde 'Vitellii commentarii'.]
[Pomponius: deze was tragisch dichter. Hij bleef in gevangenschap totdat Caligula in 37 aan de regering kwam.]

Caput IX Hoofdstuk 9
5.9.1. Placitum posthac ut in reliquos Seiani liberos adverteretur, vanescente quamquam plebis ira ac plerisque per priora supplicia lenitis. Igitur portantur in carcerem, filius imminentium intellegens, puella adeo nescia ut crebro interrogaret quod ob delictum et quo traheretur; neque facturam ultra et posse se puerili verbere moneri.

5.9.1. Hierop is besloten de overige kinderen van Seianus te straffen, hoewel de woede van het volk al wegebde en de meesten al tevreden gesteld waren door de eerdere strafuitoefeningen. Derhalve werd een zoon naar de gevangenis opgebracht met besef voor wat hem boven het hoofd hing, maar een dochtertje dat er zo weinig van begreep dat zij herhaaldelijk vroeg om welk vergrijp zij meegevoerd werd en waarheen; en dat zij het nooit meer zou doen en dat zij toch wel met een kinderzweep terechtgewezen kon worden.
5.9.2. Tradunt temporis eius auctores, quia triumvirali supplicio adfici virginem inauditum habebatur, a carnifice laqueum iuxta compressam; exim oblisis faucibus id aetatis corpora in Gemonias abiecta.


5.9.2. Schrijvers uit die tijd vermelden dat zij, omdat het als ongeoorloofd beschouwd werd dat iemand als maagd officieel terechtgesteld werd, door de beul naast de strop eerst nog verkracht is; daarna zijn zij gewurgd en zijn hun zo jonge lichamen naar de Gemonische trappen afgevoerd.
[officieel terechtgesteld: vrije vertaling voor 'triumvirali supplicio' waarmee bedoeld werd een executie op bevel en onder toezicht van de 'triumviri capitales'.]
Caput X Hoofdstuk 10
5.10.1. Per idem tempus Asia atque Achaia exterritae sunt acri magis quam diuturno rumore, Drusum Germanici filium apud Cycladas insulas mox in continenti visum. Et erat iuvenis haud dispari aetate, quibusdam Caesaris libertis velut adgnitus;

5.10.1. In diezelfde periode zijn Klein-Azië en Griekenland opgeschrikt door een gerucht dat meer opschudding bracht dan dat het lang aanhield, namelijk dat Drusus, de zoon van Germanicus, op de Cycladen gesignaleerd was en daarna op het vasteland. Het ging om een jongeman van ongeveer dezelfde leeftijd, zogenaamd herkend door sommige vrijgelatenen van de keizer;
5.10.2. per dolumque comitantibus adliciebantur ignari fama nominis et promptis Graecorum animis ad nova et mira: quippe elapsum custodiae pergere ad paternos exercitus, Aegyptum aut Syriam invasurum, fingebant simul credebantque.


5.10.2. en, daar die hem met valse voorwendsels begeleidden, werden lieden die van niets wisten maar aangelokt werden door zijn reputatie, ook al omdat de gemoederen der Grieken snel warm lopen voor iets ongehoords en wonderlijks: zij verzonnen er namelijk bij dat hij ontsnapt was aan zijn bewakers en op weg was naar de legers waarover zijn vader het bevel had gevoerd en dat hij op het punt stond Egypte en Syrië binnen te vallen - en dat geloofden ze ook nog.
5.10.3. Iam iuventutis concursu, iam publicis studiis frequentabatur, laetus praesentibus et inanium spe, cum auditum id Poppaeo Sabino:


5.10.3. Reeds voelde die jongeman zich gesterkt door de toeloop van weerbare jonge mannen, reeds voelde hij zich gesteund door openlijke sympathiebetuigingen, in zijn nopjes over de gang van zaken en over zijn verwachting ten aanzien van een ijdele toekomst, toen dit Poppaeus Sabinus ter ore is gekomen.
5.10.4. Is Macedoniae tum intentus Achaiam quoque curabat. Igitur quo vera seu falsa antiret Toronaeum Thermaeumque sinum praefestinans, mox Euboeam Aegaei maris insulam et Piraeum Atticae orae, dein Corinthiense litus angustiasque Isthmi evadit; marique alio Nicopolim Romanam coloniam ingressus, ibi demum cognoscit sollertius interrogatum quisnam foret dixisse M. Silano genitum et multis sectatorum dilapsis ascendisse navem tamquam Italiam peteret. Scripsitque haec Tiberio neque nos originem finemve eius rei ultra comperimus.






5.10.4. Deze, toen druk bezig met Macedonië, had ook de zorg over Griekenland. Om derhalve waar of vals zo snel mogelijk de kop in te drukken, haastte hij zich zo snel mogelijk voorbij de Golf van Torone en van Therme, passeerde daarna Euboia, een eiland in de Aegeische zee en Piraeus op de kust van Attica, daarna de kust van Corinthe en trok via land over de engte van de Isthmus. En via de andere zee de Romeinse nederzetting Nicopolis binnengevaren kwam hij daar pas te weten dat de betrokkene, toen hij nader aan de tand gevoeld was over zijn identiteit, gezegd had, dat hij de zoon was van Marcus Silanus, en zich ingescheept had als voor een reis naar Italia na het afdruipen van velen van zijn volgelingen. En Sabinus heeft dit gerapporteerd aan Tiberius maar wij weten verder niets over het ontstaan en de afloop van deze kwestie.
[Torone: stad en haven in Macedonië.]
[Therme: stad in Macedonië, later Thessalonike.]
[de andere zee: de Ionische Zee.]
[Nicopolis: een stad in Acarnanië, gesticht door Augustus ter herinnering aan de overwinning bij Actium.]

Caput XI Hoofdstuk 11
5.11.1. Exitu anni diu aucta discordia consulum erupit. Nam Trio, facilis capessendis inimicitiis et foro exercitus, ut segnem Regulum ad opprimendos Seiani ministros oblique perstrinxerat: ille nisi lacesseretur modestiae retinens non modo rettudit collegam sed ut noxium coniurationis ad disquisitionem trahebat.







5.11.1. Aan het einde van het jaar kwam de onenigheid van de consuls, die al geruime tijd toegenomen was, tot een uitbarsting. Want Trio, die zich gemakkelijk vijandschappen op de hals haalde en gehaaid was in het bespelen van zijn publiek, had terloops Regulus voor ondoortastend neergezet bij het uit de weg ruimen van Seianus' handlangers: Regulus, die zijn kalmte wist te bewaren als hij maar niet uitgedaagd werd, sloeg zijn collega niet alleen af maar wilde hem zelfs als schuldig aan de samenzwering ter verantwoording voor het gerecht slepen.
[Trio: Lucius Fulcinius Trio was op 1 juli 31 na Chr. 'consul suffectus' geworden.]
[Regulus: Publius Memmius Regulus was op 1 oktober 31 Trio's collega geworden. Hij volgde in 36 na Chr. Poppaeus Sabinus op als gouverneur van Moesië, Macedonië en Griekenland. In de tweede helft van de bewindsperiode van Claudius was hij proconsul van Azië. Hij stierf in 61 na Chr.]

5.11.2. Multisque patrum orantibus ponerent odia in perniciem itura, mansere infensi ac minitantes donec magistratu abirent.

5.11.2. En hoewel vele senatoren erop aandrongen om hun haatgevoelens, die op verderf zouden uitlopen, af te leggen, volhardden zij in hun vijandschap en bedreigden elkaar totdat zij hun ambt neerlegden.




Lees verder in Boek 6


Terug naar het overzicht van de inhoud van de Annalen