Annales 4, 46 - 51                 

                                             
Jaarboeken 4, 46 - 51

In 26 onderdrukt Sabinus een opstand in Thracië.

Caput XLVI Hoofdstuk 46
4.46.1. Lentulo Gaetulico C. Calvisio consulibus decreta triumphi insignia Poppaeo Sabino contusis Thraecum gentibus, qui montium editis incultu atque eo ferocius agitabant. Causa motus super hominum ingenium, quod pati dilectus et validissimum quemque militiae nostrae dare aspernabantur, ne regibus quidem parere nisi ex libidine soliti, aut si mitterent auxilia, suos ductores praeficere nec nisi adversum accolas belligerare.



4.46.1. Onder het consulaat van Lentulus Gaetulicus en Gaius Calvisius zijn de eerbewijzen van een triomf toegekend aan Poppaeus Sabinus omdat hij een verpletterende nederlaag had toegebracht aan de stammen der Thraciërs die onbeschaafd en daardoor al te wild hoog in hun bergen huisden. Afgezien van de aard van deze mensen lag de oorzaak van hun opstand hierin dat zij zich ertegen verzetten de ronseling van soldaten lijdelijk over zich heen te laten komen en juist de meest geschikten af te staan voor ons leger, (gewend als ze waren zelfs hun eigen koningen alleen maar te gehoorzamen als hun muts ernaar stond) of als ze al hulptroepen stuurden, daar hun eigen bevelhebbers over aan te stellen en dan nog alleen oorlog te voeren tegen vijanden in hun eigen regio.
[bergen: het gaat hier, net als in Ann. 3,38 weer om stammen in het Haemusgebergte.]
4.46.2. Ac tum rumor incesserat fore ut disiecti aliisque nationibus permixti diversas in terras traherentur. Sed antequam arma inciperent, misere legatos amicitiam obsequiumque memoraturos, et mansura haec si nullo novo onere temptarentur: sin ut victis servitium indiceretur, esse sibi ferrum et iuventutem et promptum libertati aut ad mortem animum. 4.46.2. En toen had zich het gerucht verspreid dat hun mannen, verspreid en gemengd onder andere stammen, naar verafgelegen landen verplaatst zouden worden. Maar voordat zij naar de wapens grepen, zonden zij gezanten om melding te maken van hun vriendschap en volgzaamheid en dat die ook in stand zouden blijven mits zij maar met geen enkele nieuwe last beproefd zouden worden: maar als hen het slavenjuk opgelegd zou worden als bij overwonnenen, dan bescikten zij over wapens en jongemannen met een karakter, gereed voor de vrijheid of de dood.
4.46.3. Simul castella rupibus indita conlatosque illuc parentes et coniuges ostentabant bellumque impeditum arduum cruentum minitabantur. 4.46.3. Tegelijk wezen zij op hun vestingen, geplaatst op de rotsen: hun ouders en vrouwen waren daarheen al overgebracht en zij dreigden met een gevaarlijke, moeilijke en bloedige oorlog.

Caput XLVII Hoofdstuk 47                            
4.47.1. At Sabinus, donec exercitus in unum conduceret, datis mitibus responsis, postquam Pomponius Labeo e Moesia cum legione, rex Rhoemetalces cum auxiliis popularium qui fidem non mutaverant, venere, addita praesenti copia ad hostem pergit, compositum iam per angustias saltuum. Quidam audentius apertis in collibus visebantur, quos dux Romanus acie suggressus haud aegre pepulit sanguine barbarorum modico ob propinqua suffugia.


4.47.1. Maar Sabinus antwoordde op gematigde toon, om intussen de legers te kunnen concentreren; nadat Pomponius Labeo met een legioen uit Moesië en koning Rhoemetalces met hulptroepen bestaande uit landgenoten die hun trouw bewaard hadden, aangekomen waren, voegde hij de troepen in de buurt daaraan toe en trok af op de vijand, die al stond opgesteld in de passen van het woudgebergte. Sommigen, al te roekeloos, werden gesignaleerd op de open heuvels: op hen trok de Romeinse aanvoerder in slaglinie af en hij heeft ze zonder moeite verdreven met een bescheiden bloedvergieten aan de kant van de barbaren omdat zij een toevluchtsoord in de nabijheid hadden.
[Pomponius Labeo: deze was in 26 na Chr. praetor van Moesië. Over zijn dood in 34 na Chr. zie Ann. 6,29.]
[Rhoemetalces: over Rhoemetalces zie Ann. 2,67,2; Ann. 3,38,3; Ann. 4,5,3.]

4.47.2. Mox castris in loco communitis valida manu montem occupat angustum et aequali dorso continuum usque ad proximum castellum quod magna vis armata aut incondita tuebatur. Simul in ferocissimos, qui ante vallum more gentis cum carminibus et tripudiis persultabant, mittit delectos sagittariorum.

4.47.2. Daarna sloeg hij ter plaatse een versterkt legerkamp op en bezette met een sterke legereenheid een smalle berg die zich met een gelijkmatige kam uitstrekte tot aan het dichtstbijgelegen fort, dat beschermd werd door een grote groep deels gewapende, deels ongeorganiseerde manschappen. Tegelijk zond hij op de meest onverschrokken tegenstanders, die naar de gewoonte van dat volk vóór de omwalling onder een wapendans zingend stonden te springen, een uitgelezen troep boogschutters af.
4.47.3. Ii dum eminus grassabantur crebra et inulta vulnera fecere: propius incedentes eruptione subita turbati sunt receptique subsidio Sugambrae cohortis, quam Romanus promptam ad pericula nec minus cantuum et armorum tumultu trucem haud procul instruxerat.

4.47.3. Zolang dezen vanuit de verte opereerden brachten zij talrijke verwondingen toe waarop geen tegenstand kwam: maar toen zij dichterbij kwamen zijn ze bij een plotselinge uitval in verwarring gebracht en hebben zij zich slechts in veiligheid kunnen brengen met de hulp van een cohort Sugambren, dat de Romeinen niet ver daarvandaan hadden opgesteld en dat belust was op het trotseren van gevaren en even schrikaanjagend door het lawaai van krijgsliederen en wapengekletter.
[Sugambren: een stam in Germanië op de linker Rijnoever; zie Ann. 2,26.]
Caput XLVIII           
Hoofdstuk 48
4.48.1. Translata dehinc castra hostem propter, relictis apud priora munimenta Thraecibus, quos nobis adfuisse memoravi. Iisque permissum vastare, urere, trahere praedas, dum populatio lucem intra sisteretur noctemque in castris tutam et vigilem capesserent. Id primo servatum: mox versi in luxum et raptis opulenti omittere stationes, lascivia epularum aut somno et vino procumbere.


4.48.1. Hierna werd het legerkamp overgebracht naar dichtbij de vijand met achterlating bij de vorige versterkingen van de Thraciërs over wie ik vermeld heb dat zij ons gesteund hadden. En aan dezen is toestemming verleend om te verwoesten, verbranden, plunderen, mits de strooptocht vóór zonsondergang gestaakt werd en zij de nacht veilig binnen het kamp zouden doorbrengen en de wacht zouden houden. Hieraan is aanvankelijk de hand gehouden: maar al spoedig, vervallen tot zucht naar weelde en rijk geworden door de geroofde waar, verwaarloosden zij het wachtlopen en vielen ter plaatse neer door hun losbandig schransen of behoefte aan slaap en misbruik van wijn.
4.48.2. Igitur hostes incuria eorum comperta duo agmina parant quorum altero populatores invaderentur, alii castra Romana adpugnarent, non spe capiendi sed ut clamore, telis suo quisque periculo intentus sonorem alterius proelii non acciperet. Tenebrae insuper delectae augendam ad formidinem. 4.48.2. Derhalve brachten de vijanden, toen die hun zorgeloosheid opgemerkt hadden, twee colonnes in gereedheid; met één daarvan wilden zij de plunderaars overvallen, de anderen zouden het Romeinse kamp bestormen, weliswaar niet in de hoop het te kunnen innemen maar opdat iedereen door het geschreeuw en de projectielen, gefocust op eigen gevaar, het lawaai van het andere gevecht niet zou horen. Bovendien is het nachtelijk duister uitgekozen om de schrik nog te vergroten.
4.48.3. Sed qui vallum legionum temptabant facile pelluntur; Thraecum auxilia repentino incursu territa, cum pars munitionibus adiacerent, plures extra palarentur, tanto infensius caesi quanto perfugae et proditores ferre arma ad suum patriaeque servitium incusabantur.

4.48.3. Maar zij die de omwalling van de legioenen aanvielen, werden gemakkelijk verdreven; de hulptroepen van de Thraciërs, overrompeld door de plotselinge aanval, omdat een deel bij de verschansingen lag te suffen, een nog groter aantal daarbuiten rondzwierf, werden des te genadelozer in de pan gehakt omdat hen aangewreven werd dat zij als overlopers en verraders de wapens opgenomen hadden tot slavernij van zichzelf en hun vaderland.
Caput XIL Hoofdstuk 49                              
4.49.1. Postera die Sabinus exercitum aequo loco ostendit, si barbari successu noctis alacres proelium auderent. Et postquam castello aut coniunctis tumulis non degrediebantur, obsidium coepit per praesidia quae opportune iam muniebat; dein fossam loricamque contexens quattuor milia passuum ambitu amplexus est. 4.49.1. De volgende dag liet Sabinus zijn leger demonstratief post vatten op effen terrein, voor het geval dat de barbaren, opgepept door hun succes in de nacht, een gevecht zouden aandurven. En toen zij niet naar beneden kwamen uit het fort of de daarme verbonden heuvelrij, begon hij een beleg door middel van schansen die hij juist al aan het aanleggen was; hierna omsingelde hij, door een gracht en een borstwering aaneen te sluiten een gebied van vier mijl in omtrek.

4.49.2. Tum paulatim ut aquam pabulumque eriperet contrahere claustra artaque circumdare; et struebatur agger unde saxa hastae ignes propinquum iam in hostem iacerentur. 4.49.2. Toen begon hij langzaamaan de omsingelde engte te vernauwen om water- en voedseltoevoer af te snijden. Ook werd een dam opgeworpen vanwaaraf stenen, speren en brandfakkels afgeslingerd konden worden op de vijand, die al dicht benaderd was.
4.49.3. Sed nihil aeque quam sitis fatigabat, cum ingens multitudo bellatorum imbellium uno reliquo fonte uterentur; simulque armenta, ut mos barbaris, iuxta clausa egestate pabuli exanimari; adiacere corpora hominum quos vulnera, quos sitis peremerat; pollui cuncta sanie odore contactu. 4.49.3. Maar niets vormde een grotere opgave dan de dorst, omdat een reusachtige menigte strijders en non-combattanten slechts één bron konden gebruiken. En tegelijk begon door schaarste aan voer een sterfte in te zetten onder het vee dat, zoals bij barbaren gebruikelijk, meegenomen was binnen de omsingeling. Daarbij lagen de lijken van de mensen die door verwondingen, die door dorst waren omgekomen. Alles werd besmet door ontbinding, stank, besmetting.
Caput L Hoofdstuk 50                      
4.50.1. Rebusque turbatis malum extremum discordia accessit, his deditionem aliis mortem et mutuos inter se ictus parantibus; et erant qui non inultum exitium sed eruptionem suaderent. 4.50.1. Bij deze chaotische toestand voegde zich als grootste kwaad nog tweespalt omdat sommigen zich voorbereidden op overgave, anderen op de dood en onderlinge doodslag; en sommigen gingen zover dat zij wilden kiezen niet voor een ongewroken dood maar voor een uitval.
4.50.2. Neque ignobiles tantum his diversi sententiis, verum e ducibus Dinis, provectus senecta et longo usu vim atque clementiam Romanam edoctus, ponenda arma, unum adflictis id remedium disserebat, primusque se cum coniuge et liberis victori permisit: secuti aetate aut sexu imbecilli et quibus maior vitae quam gloriae cupido.

4.50.2. En het waren niet de eersten de besten die op deze punten zo verschilden van mening, maar één van de aanvoerders, Dinis, hoogbejaard en door ervaring op de hoogte van de kracht maar ook van het mededogen van de Romeinen, zette uiteen dat men de wapens neer moest leggen en dat dat de enige oplossing voor de hopeloze situatie was en als eerste gaf hij zich met vrouw en kinderen aan de overwinnaar over: hem zijn gevolgd degenen die zwak waren door leeftijd of geslacht en die meer verlangden naar het leven dan naar de roem.
4.50.3. At iuventus Tarsam inter et Turesim distrahebatur. Utrique destinatum cum libertate occidere, sed Tarsa properum finem, abrumpendas pariter spes ac metus clamitans, dedit exemplum demisso in pectus ferro; nec defuere qui eodem modo oppeterent. 4.50.3. Maar de jongeren aarzelden tussen de houding van Tarsa en Turesis. Beiden hadden besloten met hun vrijheid ten onder te gaan, maar Tarsa riep luid dat aan hoop én vrees tegelijk een einde gemaakt moest worden en gaf daarbij het voorbeeld door zijn zwaard in de borst te stoten; en het ontbrak niet aan lieden die op dezelfde manier de dood ingingen.

4.50.4. Turesis sua cum manu noctem opperitur haud nescio duce nostro. Igitur firmatae stationes densioribus globis; et ingruebat nox nimbo atrox, hostisque clamore turbido, modo per vastum silentium, incertos obsessores effecerat, cum Sabinus circumire, hortari, ne ad ambigua sonitus aut simulationem quietis casum insidiantibus aperirent, sed sua quisque munia servarent immoti telisque non in falsum iactis. 4.50.4. Turesis wilde met zijn aanhang de nacht afwachten, wat onze aanvoerder niet ontging. Daarom werden de wachtposten met dichter aaneengesloten troepen versterkt. En allengs viel de duisternis in, grimmig door stortbuien en de vijand zou met verwarde kreten, dan weer door een diepe stilte de belegeraars onzeker gemaakt hebben maar toen deed Sabinus de ronde en vermaande hen om niet hun positie bloot te geven in reactie op onbestemd geluid of gespeelde rust, maar om ieder voor zich zijn taak uit te voeren zonder zijn post te verlaten en zonder zich te laten provoceren tot het slingeren van speren naar een loos doel.
Caput LI                            
Hoofdstuk 51
4.51.1. Interea barbari catervis decurrentes nunc in vallum manualia saxa, praeustas sudes, decisa robora iacere, nunc virgultis et cratibus et corporibus exanimis complere fossas, quidam pontis et scalas ante fabricati inferre propugnaculis eaque prensare, detrahere et adversum resistentis comminus niti. Miles contra deturbare telis, pellere umbonibus, muralia pila, congestas lapidum molis provolvere.

4.51.1. Intussen kwamen de barbaren in drommen naar beneden rennen en wierpen nu eens vuistkeien, palen met vuurgeharde punten, afgehakte boomtronken, dan weer vulden zij de grachten op met struikgewas, takkenbossen en lijken; sommigen brachten valbruggen en ladders die zij tevoren in elkaar geflanst hadden naar de borstweringen en grepen die vast, haalden ze neer en leverden een gevecht van man tegen man tegen de verdedigers. Van onze kant dreven de soldaten hen met verdedigingswapens naar beneden, dreven hen terug met hun schildkegels en bestookten hen met muurlansen en opgehoopte stapels stenen.
4.51.2. His partae victoriae spes et si cedant insignitius flagitium, illis extrema iam salus et adsistentes plerisque matres et coniuges earumque lamenta addunt animos. Nox aliis in audaciam, aliis ad formidinem opportuna; incerti ictus, vulnera improvisa; suorum atque hostium ignoratio et montis anfractu repercussae, velut a tergo voces adeo cuncta miscuerant ut quaedam munimenta Romani quasi perrupta omiserint.



4.51.2. Bij de onzen wakkerde de verwachting dat zij de overwinning al behaald hadden de moed aan alsook de des te opvallender schande als zij nu zouden wijken, bij de tegenstanders het besef dat dit nu hun laatste overlevingskans was en voor de meesten ook de aanblik van hun moeders en vrouwen met hun jammerklachten. Het invallen van de nacht droeg bij de ene partij bij tot vermetelheid, bij de andere tot vrees; hun schoten werden minder gericht, hun verwondingen onvoorzien; de moeilijkheid om de hunnen van de vijanden te onderscheiden en de stemgeluiden die door de bergwand weerkaatst als het ware in hun rug opklonken, hadden alles zozeer tot een warboel dooreengeklutst dat de Romeinen sommige versterkingen in de steek lieten omdat ze dachten dat die al ingenomen waren.
4.51.3. Neque tamen pervasere hostes nisi admodum pauci: ceteros, deiecto promptissimo quoque aut saucio, adpetente iam luce trusere in summa castelli ubi tandem coacta deditio. Et proxima sponte incolarum recepta: reliquis quo minus vi aut obsidio subigerentur praematura montis Haemi et saeva hiems subvenit. 4.51.3. Toch konden de vijanden geen doorbraak forceren, tenzij met mondjesmaat: de overigen werden, nadat de grootste fanatici gedood of gewond waren, teruggedrongen tot boven in hun vesting toen de dageraad al aanbrak. Daar zijn zij uiteindelijk tot overgave gedwongen. En de naaste omgeving werd ingenomen door vrijwillige onderwerping van de inwoners: dat de overigen noch door geweld noch door belegering onderworpen werden hadden zij te danken aan de winter die in het Haemusgebergte vroeg invalt en streng is.




Lees verder


Terug naar het overzicht van de inhoud van de Annalen