Annales 4, 34 - 38
Jaarboeken 4, 34 - 38

Meer processen in het jaar 25.

Caput XXXIV Hoofdstuk 34
4.34.1. Cornelio Cosso Asinio Agrippa consulibus Cremutius Cordus postulatur novo ac tunc primum audito crimine, quod editis annalibus laudatoque M. Bruto C. Cassium Romanorum ultimum dixisset. Accusabant Satrius Secundus et Pinarius Natta, Seiani clientes.

4.34.1. Onder het consulaat van Cornelius Cossus en Asinius Agrippa werd Cremutius Cordus voor het gerecht gedaagd op grond van een nieuwe misdaad waarvan toen voor het eerst werd gehoord, namelijk dat hij in de door hem gepubliceerde annalen Marcus Brutus geroemd had en Gaius Cassius de laatste echte Romein genoemd had. De aanklagers waren Satrius Secundus en Pinarius Natta, cliënten van Seianus.
[Cremutius Cordus: deze had een geschiedenis van de burgeroorlogen geschreven en een geschiedenis van de regering van Augustus.]
4.34.2. Id perniciabile reo et Caesar truci vultu defensionem accipiens, quam Cremutius relinquendae vitae certus in hunc modum exorsus est: 'verba mea, patres conscripti, arguuntur: adeo factorum innocens sum. Sed neque haec in principem aut principis parentem, quos lex maiestatis amplectitur: Brutum et Cassium laudavisse dicor, quorum res gestas cum plurimi composuerint, nemo sine honore memoravit. 4.34.2. Dit was voor de aangeklaagde dodelijk alsook het feit dat de keizer met een grimmige gezichtsuitdrukking naar de verdedigingrede luisterde die Cremutius, vastbesloten een einde aan zijn leven te maken, op de volgende wijze begon: 'Mijn woorden, beschreven vaderen, worden mij als misdaad aangerekend: zozeer ben ik onschuldig aan daden. Maar die woorden zijn noch tegen de vorst, noch tegen diens moeder gericht, die beschermd worden door de wet op de majesteitsschennis. Men zegt dat ik Brutus en Cassius geprezen heb, wier daden niemand zonder lof vermeld heeft, hoevelen er ook over geschreven hebben.
4.34.3. Titus Livius, eloquentiae ac fidei praeclarus in primis, Cn. Pompeium tantis laudibus tulit ut Pompeianum eum Augustus appellaret; neque id amicitiae eorum offecit. Scipionem, Afranium, hunc ipsum Cassium, hunc Brutum nusquam latrones et parricidas, quae nunc vocabula imponuntur, saepe ut insignis viros nominat.



4.34.3. Titus Livius, in welsprekendheid en betrouwbaarheid uitblinkend onder de eersten, heeft Gnaeus Pompeius zoveel lof toegezwaaid dat Augustus hem een 'Pompeiaan' placht te noemen; maar dit heeft een vriendschap tussen hen niet verhinderd. Scipio, Afranius, deze Cassius om wie het nu gaat en deze Brutus noemt hij nergens 'rovers' en 'moordenaars', aanduidingen waarmee men tegenwoordig schermt, nee, hij spreekt vaak over hen als over illustere mannen.
[Scipio, Afranius: Scipio, de schoonvader van Pompeius die in 52 v. Chr. consul werd. Hij doodde zichzelf in 46 v. Chr. na de slag bij Thapsus. - Afranius was consul in 60 v. Chr., onderbevelhebber van Pompeius in Spanje in 49 v. Chr. en daar door Iulius Caesar overwonnen. Hij stierf in Africa in 46 v. Chr.]
4.34.4. Asinii Pollionis scripta egregiam eorundem memoriam tradunt; Messalla Corvinus imperatorem suum Cassium praedicabat: et uterque opibusque atque honoribus perviguere. Marci Ciceronis libro quo Catonem caelo aequavit, quid aliud dictator Caesar quam rescripta oratione velut apud iudices respondit?




4.34.4. Ook de geschriften van Asinius Pollio eren hun nagedachtenis; Messalla Corvinus placht met warmte te spreken over 'zijn' opperbevelhebber Cassius: en toch bleven beiden tot het einde van hun dagen in het bezit van hun vermogen en ereambten. En waarmee anders heeft de dictator Caesar geantwoord op het boek van Marcus Cicero waarin hij Cato hemelhoog prees, dan met een geschreven tegenpleidooi als voor de rechtbank?
[Asinius Pollio: deze schreef 'Historiae', te beginnen met het jaar 60 v. Chr.]
[Messalla Corvinus: deze schreef over de burgeroorlogen en over Romeinse geslachten.]
[het boek van Marcus Cicero: dit geschrift, waarin de lof bezongen werd van Cato Uticensis, is verloren gegaan. De 'Rescripta Oratio' van Caesar omvatte twee boeken, de 'Anticatones'.]

4.34.5. Antonii epistulae Bruti contiones falsa quidem in Augustum probra set multa cum acerbitate habent; carmina Bibaculi et Catulli referta contumeliis Caesarum leguntur: sed ipse divus Iulius, ipse divus Augustus et tulere ista et reliquere, haud facile dixerim, moderatione magis an sapientia. Namque spreta exolescunt: si irascare, adgnita videntur.




4.34.5. De brieven van Antonius, de redevoeringen van Brutus bevatten beschimpingen van Augustus die wel leugenachtig zijn maar vol verbittering. De verzen van Bibaculus en Catullus staan vol smadelijke bejegeningen jegens de Caesaren; maar de vergoddelijkte Iulius zelf alsook de vergoddelijkte Augustus zelf lieten ze over hun kant gaan en besteedden er geen aandacht aan, uit lankmoedigheid of wijsheid, dat zou ik niet makkelijk kunnen zeggen. Want als men er geen aandacht aan besteedt, dan doven ze vanzelf uit: maar als men er woedend op reageert, dan wekt men de indruk ze te bevestigen.
[Bibaculus en Catullus: Furius Bibaculus was geschiedschrijver en satirisch dichter. Horatius wrijft hem een gezwollen stijl aan en slechte smaak. - Catullus: zie zijn carmen 29: 'Quis hoc potest videre, quis potest pati.... 'etc. Of zie carmen 57 en 93.]
Caput XXXV Hoofdstuk 35
4.35.1. Non attingo Graecos, quorum non modo libertas, etiam libido impunita; aut si quis advertit, dictis dicta ultus est. Sed maxime solutum et sine obtrectatore fuit prodere de iis quos mors odio aut gratiae exemisset.

4.35.1. Ik heb het nog maar niet eens over de Grieken, bij wie niet alleen de vrijheid maar zelfs de onbeschaamdheid onbestraft bleef, of, als iemand daar aanstoot aan nam, dan nam hij met woorden voor woorden wraak. Maar vooral stond het vrij zonder dat iemand daartegenin ging om zich uit te spreken over degenen die de dood buiten bereik van haat of gunst had gebracht.
4.35.2. Num enim armatis Cassio et Bruto ac Philippensis campos obtinentibus belli civilis causa populum per contiones incendo? An illi quidem septuagesimum ante annum perempti, quo modo imaginibus suis noscuntur, quas ne victor quidem abolevit, sic partem memoriae apud scriptores retinent?

4.35.2. Ben ik dan soms bezig, terwijl Cassius en Brutus de velden bij Philippi bezet houden, het volk met redevoeringen op te zwepen tot een burgeroorlog? Of behouden zij, die notabene zeventig jaar geleden overleden zijn, zó hun plaats in de geschiedenis bij de schrijvers zoals zij door hun onveranderlijke beeltenissen gekend worden, die zelfs hun overwinnaar nog intact gelaten heeft.
[Philippi: dit was in 42 v. Chr.]
[zeventig jaar geleden: afgerond, het waren er 66.]

4.35.3. Suum cuique decus posteritas rependit; nec deerunt, si damnatio ingruit, qui non modo Cassii et Bruti set etiam mei meminerint.' 4.35.3. Het nageslacht gunt ieder de eer die hem toekomt; en, als een veroordeling mij treft, zal het niet ontbreken aan mensen die niet alleen Cassius en Brutus, maar ook mij zullen gedenken'.
4.35.4. Egressus dein senatu vitam abstinentia finivit. Libros per aedilis cremandos censuere patres: set manserunt, occultati et editi.



4.35.4. Hierop heeft hij de senaat verlaten en heeft door een hongerstaking een eind aan zijn leven gemaakt. De senatoren hebben als hun oordeel uitgesproken dat zijn boeken verbrand moesten worden: maar zij zijn bewaard gebleven, verborgen gehouden en uitgegeven.
[verborgen gehouden: door zijn dochter Marcia, die zijn geschriften verstopt heeft gehouden. Later zijn ze met toestemming van keizer Gaius gepubliceerd.]
4.35.5. Quo magis socordiam eorum inridere libet qui praesenti potentia credunt extingui posse etiam sequentis aevi memoriam. Nam contra punitis ingeniis gliscit auctoritas, neque aliud externi reges aut qui eadem saevitia usi sunt nisi dedecus sibi atque illis gloriam peperere.

4.35.5. Des te meer kan men smalen om de bekrompenheid van degenen die op grond van hun macht van het ogenblik geloven in staat te zijn ook de herinnering bij de komende generaties uit te wissen, want het tegendeel is waar: het gezag van karaktervolle mannen neemt bij hun bestraffing alleen maar toe, en buitenlandse vorsten of zij die dezelfde wreedheid in praktijk hebben gebracht, hebben over zichzelf slechts schande afgeroepen en voor hen zelfs roem vergaard.
Caput XXXVI               
Hoofdstuk 36
4.36.1. Ceterum postulandis reis tam continuus annus fuit ut feriarum Latinarum diebus praefectum urbis Drusum, auspicandi gratia tribunal ingressum, adierit Calpurnius Salvianus in Sextum Marium: quod a Caesare palam increpitum causa exilii Salviano fuit.






4.36.1. Overigens ging het procederen dit jaar zó onafgebroken voort dat zelfs op de dagen van de Latijnse feesten Calpurnius Salvianus zich tot Drusus wendde, toen deze als stadsprefect het tribunaal binnenging om auspiciën te houden, en een aanklacht indiende tegen Sextus Marius: dit optreden, dat door de keizer openlijk is afgekeurd, werd voor Salvianus de reden voor zijn verbanning.
[Latijnse feesten: de 'feriae Latinae' was een feest dat vier dagen duurde en dat een politiek en godsdienstig karakter had. Onder voorzitterschap van de Romeinen kwamen jaarlijks 47 Latijnse stammen tezamen. Zij werden in het voorjaar gehouden op de Mons Albanus en alle overheidspersonen deden eraan mee. Om hen tijdelijk te vervangen werd een 'Praefectus Urbis' voor de duur van de feesten gekozen. Men nam hiervoor een jongeman van nog geen senatoriale leeftijd; deze werd gekozen uit de alleraanzienlijkste families.]
[Drusus: deze Drusus is de zoon van Germanicus.]

4.36.2. Obiecta publice Cyzicenis incuria caerimoniarum divi Augusti, additis violentiae criminibus adversum cives Romanos. Et amisere libertatem, quam bello Mithridatis meruerant, circumsessi nec minus sua constantia quam praesidio Luculli pulso rege.



4.36.2. Aan de gemeenschap van de bewoners van Cyzicus is verweten dat zij onzorgvuldig omsprongen met de cultus voor de vergoddelijkte Augustus en daar werden beschuldigingen aan toegevoegd van geweldpleging tegenover Romeinse burgers. Zo hebben zij de vrijheid verloren die zij in de oorlog tegen Mithridates verdiend hadden toen zij belegerd waren en niet minder door hun eigen vasthoudendheid dan door de gewapende hulp van Lucullus de koning tot de aftocht gedwongen hadden.
[Cyzicus: een stad in Mysië aan de Propontis.]
[belegerd: in 74 en 73 v. Chr.]

4.36.3. At Fonteius Capito, qui pro consule Asiam curaverat, absolvitur, comperto ficta in eum crimina per Vibium Serenum. Neque tamen id Sereno noxae fuit, quem odium publicum tutiorem faciebat. Nam ut quis destrictior accusator, velut sacrosanctus erat: leves ignobiles poenis adficiebantur.




4.36.3. Maar Fonteius Capito, die als pro-consul Asia had bestuurd, werd vrijgesproken omdat men merkte dat de beschuldigingen van Vibius Serenus tegen hem vals waren. Toch leverde dit voor Serenus geen schade op omdat de algemene haatgevoelens hem vrij veilig hielden. Want naarmate een aanklager strijdvaardiger was, werd hij als het ware onaantastbaar: de wankelmoedigen, de onaanzienlijken, die liepen de straffen op.
[Fonteius Capito: deze was consul in 12 na Chr.; de Fonteius Capito in Ann. 14,1 is zijn zoon.]
[Vibius Serenus: namelijk Vibius Serenus Junior, met wie we al kennis hebben gemaakt in Ann. 4,28.]

Caput XXXVII Hoofdstuk 37                          
4.37.1. Per idem tempus Hispania ulterior missis ad senatum legatis oravit ut exemplo Asiae delubrum Tiberio matrique eius extrueret. Qua occasione Caesar, validus alioqui spernendis honoribus et respondendum ratus iis quorum rumore arguebatur in ambitionem flexisse, huiusce modi orationem coepit:


4.37.1. In dezelfde tijd vroeg Hispania Ulterior door het zenden van gezanten naar de senaat om naar het voorbeeld van Asia een heiligdom voor Tiberius en zijn moeder te mogen bouwen. Bij deze gelegenheid begon Tiberius, ook anderszins al resoluut in het afwijzen van eerbewijzen en van mening dat hij antwoord moest geven aan degenen die insinueerden dat hij tot eerzucht was gaan neigen, een toespraak van de volgende strekking:
[Hispania Ulterior: Spanje was verdeeld in drie delen: Hispania Tarraconensis (of: Citerior), Lusitania, en Baetica (of: Ulterior), de streek tussen Guadalquivir en de Zuidkust.]
4.37.2. 'Scio, patres conscripti, constantiam meam a plerisque desideratam quod Asiae civitatibus nuper idem istud petentibus non sim adversatus. Ergo et prioris silentii defensionem et quid in futurum statuerim simul aperiam. 4.37.2. 'Ik weet, vaders op de rol, dat door zeer velen karaktervastheid gemist werd omdat ik de steden van Asia die onlangs hetzelfde verzochten geen halt heb toegeroepen. Derhalve zal ik nu tegelijkertijd een verdediging van mijn vroegere zwijgen uit de doeken doen alsook wat ik voor de toekomst heb besloten.
4.37.3. Cum divus Augustus sibi atque urbi Romae templum apud Pergamum sisti non prohibuisset, qui omnia facta dictaque eius vice legis observem, placitum iam exemplum promptius secutus sum quia cultui meo veneratio senatus adiungebatur. Ceterum ut semel recepisse veniam habuerit, ita per omnis provincias effigie numinum sacrari ambitiosum, superbum; et vanescet Augusti honor si promiscis adulationibus vulgatur. 4.37.3. Daar de vergoddelijkte Augustus niet verhinderd had dat er voor hem en de stad Rome een tempel in Pergamum gebouwd werd, heb ik, die al zijn daden en woorden als wet beschouw, dit reeds goedgekeurde voorbeeld des te gereder nagevolgd omdat aan de cultus van mij de verering van de senaat verbonden werd. Maar ook al valt het te vergeven dat ik dit eenmaal geaccepteerd heb, het zou toch aanmatigend en arrogant zijn om in alle provincies met godenbeelden vereerd te worden. Bovendien zal de eer voor Augustus verbleken als die gebanaliseerd wordt door vleierijen die iedereen ten deel vallen.
Caput XXXVIII Hoofdstuk 38                           
4.38.1. Ego me, patres conscripti, mortalem esse et hominum officia fungi satisque habere si locum principem impleam et vos testor et meminisse posteros volo; qui satis superque memoriae meae tribuent, ut maioribus meis dignum, rerum vestrarum providum, constantem in periculis, offensionum pro utilitate publica non pavidum credant. 4.38.1. Ik, beschreven vaderen, bezweer jullie dat ik sterfelijk ben en mijn verplichtingen als mens vervul en dat ik er genoeg aan heb als ik mijn taak als princeps mag vervullen en ik wil dat ook het nageslacht zich mij zo indachtig is; dat zal meer dan voldoende respect betonen aan mijn gedachtenis als het mij m'n voorouders waardig acht, een pleitbezorger van jullie belangen, betrouwbaar in gevaren, onbevreesd voor schofferingen als dat in het belang is van de staat.
4.38.2. Haec mihi in animis vestris templa, hae pulcherrimae effigies et mansurae. Nam quae saxo struuntur, si iudicium posterorum in odium vertit, pro sepulchris spernuntur.

4.38.2. Deze waarden betekenen voor mij tempels in jullie harten, de schoonste standbeelden, die bovendien duurzaam zijn. Want die uit steen worden gebouwd, worden als grafzerken veronachtzaamd zodra het oordeel van het nageslacht in haat verkeert.
4.38.3. Proinde socios cives et deos ipsos precor, hos ut mihi ad finem usque vitae quietam et intellegentem humani divinique iuris mentem duint, illos ut, quandoque concessero, cum laude et bonis recordationibus facta atque famam nominis mei prosequantur.' 4.38.3. Voorts bid ik bondgenoten, burgers, ja de goden zelf, de laatsten dat zij mij tot aan het einde van mijn leven begiftigen met een kalme geest, die begrip heeft van het menselijk en goddelijk recht, de eersten dat zij, wanneer ik zal zijn heengegaan, mijn daden en de reputatie van mijn naam begeleiden met lofprijzing en een goede nagedachtenis'.
4.38.4. Perstititque posthac secretis etiam sermonibus aspernari talem sui cultum. Quod alii modestiam, multi, quia diffideret, quidam ut degeneris animi interpretabantur.

4.38.4. Hierna hield hij ook in vertrouwelijke gesprekken vol dat hij van een dergelijke verering van zijn persoon niets moest hebben. Dit beschouwden sommigen als bescheidenheid, velen als een gebrek aan zelfvertrouwen, sommigen als een uiting van een verworden geest.
4.38.5. Optumos quippe mortalium altissima cupere: sic Herculem et Liberum apud Graecos, Quirinum apud nos deum numero additos: melius Augustum, qui speraverit. Cetera principibus statim adesse: unum insatiabiliter parandum, prosperam sui memoriam; nam contemptu famae contemni virtutes.

4.38.5. De beste stervelingen begeerden immers het allerhoogste: zo werden Hercules en Liber bij de Grieken, Quirinus bij ons, toegevoegd aan het getal der goden: nee, dan Augustus, die had er tenminste op gehoopt. Al het overige lag voor vorsten voor het grijpen: één ding moesten zij onvermoeibaar nastreven: een gezegende nagedachtenis van hun persoon; want door verachting voor een goede reputatie verachtte men hoogstaande waarden.
[Quirinus: na zijn vergoddelijking heette Romulus 'Quirinus'.]




Lees verder


Terug naar het overzicht van de inhoud van de Annalen