Annales 4, 28 - 33   


                                 

Jaarboeken 4, 28 - 33

Processen in 24.
Tacitus verantwoordt zijn methode.

Caput XXVIII Hoofdstuk 28
4.28.1. Isdem consulibus miseriarum ac saevitiae exemplum atrox, reus pater, accusator filius (nomen utrique Vibius Serenus) in senatum inducti sunt. Ab exilio retractus inluvieque ac squalore obsitus et tum catena vinctus pater oranti filio comparatur. 4.28.1. Onder dezelfde consuls vond een afschuwelijk geval van ellende en zedenverwildering plaats, waarbij aan de senaat als aangeklaagde een vader en diens zoon als aanklager (elk van beiden heette Vibius Serenus) werden voorgeleid. Uit ballingschap teruggevoerd en bedekt met vuil en smerigheid, toen ook nog in boeien geketend, werd de vader geconfronteerd met zijn zoon die tegen hem uitvoer.
4.28.2. Adulescens multis munditiis, alacri vultu, structas principi insidias, missos in Galliam concitores belli index idem et testis dicebat, adnectebatque Caecilium Comutum praetorium ministravisse pecuniam; qui taedio curarum et quia periculum pro exitio habebatur mortem in se festinavit.


4.28.2. De jongeman, elegant gekleed en goedgemutst, bracht als aanbrenger en tevens als getuige tegen hem in dat hij een samenzwering tegen de vorst had beraamd door het zenden van oorlogsophitsers naar Gallië en hij knoopte daar de beschuldiging aan vast dat de ex-praetor Caecilius Cornutus daarvoor geldschieter was geweest. Deze pleegde, uit angst voor problemen en omdat een proces zelf al als een doodvonnis werd beschouwd, in allerijl zelfmoord.
[Gallië: waarschijnlijk wordt hier de opstand van Sacrovir bedoeld; zie Ann. 3.40.1vv.]
4.28.3. At contra reus nihil infracto animo obversus in filium quatere vincla, vocare ultores deos ut sibi quidem redderent exilium ubi procul tali more ageret, filium autem quandoque supplicia sequerentur. Adseverabatque innocentem Cornutum et falso exterritum; idque facile intellectu si proderentur alii: non enim se caedem principis et res novas uno socio cogitasse.






4.28.3. Maar de aangeklaagde schudde met ongebroken geest zijn boeien voor de ogen van zijn zoon en riep de goden als wrekers aan met de bede dat zij hem tenminste zijn ballingschap zouden teruggeven om daar zijn leven ver van dit zedenbederf te mogen slijten, maar dat zijn zoon te gelegener tijd zijn verdiende loon zou mogen krijgen. Bovendien benadrukte hij dat Cornutus onschuldig was en zich ten onrechte had laten intimideren; en dat dit gemakkelijk te begrijpen zou zijn als er nog anderen gedaagd zouden worden: hij had immers een aanslag op het leven van de vorst en een revolutie niet met slechts één helper kunnen beramen.
[nog anderen: vader Vibius Serenus tart zijn zoon de namen van nog anderen te noemen. Noemde deze de namen, dan zou uit de verhoren wel blijken dat de aanklacht van de zoon nergens op stoelde. Noemde hij geen namen (omdat die er niet waren!), dan ging het argument van de vader op dat hij toch moeilijk met maar één medeplichtige - nl. Caecilius Cornutus - een complot van zo'n grote omvang (moord op de keizer en revolutie) kon hebben gesmeed.]
Caput XXIX Hoofdstuk 29
4.29.1. Tum accusator Cn. Lentulum et Seium Tuberonem nominat, magno pudore Caesaris, cum primores civitatis, intimi ipsius amici, Lentulus senectutis extremae, Tubero defecto corpore, tumultus hostilis et turbandae rei publicae accerserentur. Sed hi quidem statim exempti: in patrem ex servis quaesitum et quaestio adversa accusatori fuit. 4.29.1. Toen noemde de aanklagende zoon Gnaeus Lentulus en Seius Tubero, tot grote verlegenheid van de keizer, omdat zeer vooraanstaande staatsburgers en nauwe vrienden van hemzelf, Lentulus hoogbejaard en Tubero ziekelijk, ontboden moesten worden in verband met een vijandelijk oproer en staatsopruiing. Maar dezen zijn terstond van rechtsvervolging ontslagen: tegen de vader is een onderzoek gehouden onder zijn slaven maar dit pakte ongelukkig uit voor de aanklager.
[hoogbejaard: hij was op dit ogenblik circa 81 jaar oud.]
4.29.2. Qui scelere vaecors, simul vulgi rumore territus robur et saxum aut parricidarum poenas minitantium, cessit urbe. Ac retractus Ravenna exequi accusationem adigitur, non occultante Tiberio vetus odium adversum exulem Serenum.





4.29.2. Deze, de kluts kwijt door zijn misdaad en tegelijk in paniek door de protesten van het volk en lieden die hem dreigden met gevangenisstraf en de Tarpejische rots of de straffen van vadermoordenaars, ontvluchtte de stad. Maar hij werd uit Ravenna teruggehaald en gedwongen zijn aanklacht door te zetten, terwijl Tiberius zijn oude haat tegenover de balling Serenus niet onder stoelen of banken stak.
[gevangenisstraf: 'robur': een onderaardse kerker in de door Servius Tullius gebouwde gevangenis, waar misdadigers omgebracht of doodgehongerd werden. Deze kerker, ook 'Tullianum' geheten, heeft onder Caligula een grote rol gespeeld.] 
[vadermoordenaars: de straf voor de vadermoordenaars was, dat zij met tuchtroeden werden gegeseld en daarna in een leren zak werden genaaid met een hond, een haan, een adder en een aap, en daarna in zee gegooid.]

4.29.3. Nam post damnatum Libonem missis ad Caesarem litteris exprobraverat suum tantum studium sine fructu fuisse, addideratque quaedam contumacius quam tutum apud auris superbas et offensioni proniores. Ea Caesar octo post annos rettulit, medium tempus varie arguens, etiam si tormenta pervicacia servorum contra evenissent.

4.29.3. Want na de veroordeling van Libo had hij in een brief aan de keizer het verwijt geuit dat alleen zijn eigen inzet vruchteloos gebleven was en hij had er het een en ander aan toegevoegd op een hooghartiger toon dan veilig was voor arrogante oren die maar al te gevoelig waren voor schoffering. Deze oude koeien haalde de keizer acht jaar later nog eens uit de sloot, terwijl hij de tijd daartussen nog eens met allerlei beschuldigingen opvulde, ook al waren de pijnlijke verhoren van de slaven in het tegendeel uitgevallen.
[Libo: zie Ann. 2.30-32.]
Caput XXX                
Hoofdstuk 30
4.30.1. Dictis dein sententiis ut Serenus more maiorum puniretur, quo molliret invidiam, intercessit. Gallus Asinius cum Gyaro aut Donusa claudendum censeret, id quoque aspernatus est, egenam aquae utramque insulam referens dandosque vitae usus cui vita concederetur. Ita Serenus Amorgum reportatur.


4.30.1. Toen hierna de senatoren als hun mening hadden uitgesproken dat Serenus naar voorouderlijke zede gestraft zou worden, is Tiberius tussenbeide gekomen om de haatgevoelens af te zwakken. Het oordeel van Gallus Asinius dat hij vastgezet moest worden op Gyaros of Donusa heeft hij ook afgewezen door te kennen te geven dat beide eilanden verstoken waren van drinkwater en dat men ook de middelen om in leven te blijven moest gunnen aan degene die men in leven liet. Zodoende werd Serenus naar Amorgos teruggebracht.
[Gyaros of Donusa: deze eilanden horen bij de Cycladen.]
4.30.2. Et quia Cornutus sua manu ceciderat, actum de praemiis accusatorum abolendis, si quis maiestatis postulatus ante perfectum iudicium se ipse vita privavisset. Ibaturque in eam sententiam ni durius contraque morem suum palam pro accusatoribus Caesar inritas leges, rem publicam in praecipiti conquestus esset: subverterent potius iura quam custodes eorum amoverent. 4.30.2. En omdat Cornutus zichzelf van het leven had beroofd is een voorstel ingediend om de beloningen af te schaffen voor aanklagers als iemand, na voor het gerecht gedaagd te zijn wegens majesteitsschennis, voor het einde van de gerechtelijke procedure zichzelf van het leven had beroofd. En men zou met deze opvatting akkoord zijn gegaan als de keizer niet op bitse toon ten gunste van de aanklagers, in strijd met zijn gewoonte openlijk geklaagd had dat de wetten overbodig waren en de staat te gronde ging: men kon maar beter de wetten buiten werking stellen dan de bewakers ervan elimineren.
4.30.3. Sic delatores, genus hominum publico exitio repertum et ne, poenis quidem umquam satis coercitum, per praemia eliciebantur. 4.30.3. Zo werden de verklikkers, een slag mensen dat in het leven geroepen is tot verderf van de staat en dat zelfs nooit met strafmaatregels ooit afdoende in toom gehouden kon worden, nog met beloningen aangemoedigd.
Caput XXXI Hoofdstuk 31
4.31.1. His tam adsiduis tamque maestis modica laetitia intericitur, quod C. Cominium equitem Romanum, probrosi in se carminis convictum, Caesar precibus fratris qui senator erat concessit. 4.31.1. Deze zo veelvuldige en zo droeve gebeurtenissen werden onderbroken door een gebeurtenis van bescheiden vreugde omdat de keizer Gaius Cominius, van wie bewezen was dat hij een smaaddicht op hem gemaakt had, gratie geschonken heeft op de smeekbeden van zijn broer die senator was.
4.31.2. Quo magis mirum habebatur gnarum meliorum et quae fama clementiam sequeretur tristiora malle. Neque enim socordia peccabat; nec occultum est, quando ex veritate, quando adumbrata laetitia facta imperatorum celebrentur. Quin ipse, compositus alias et velut eluctantium verborum, solutius promptiusque eloquebatur quotiens subveniret. 4.31.2. Des te verwonderlijker werd het geacht dat een man die zich toch bewust was van het betere en welke roem volgde op mededogen toch de voorkeur gaf aan norser optreden. Want hij maakte zijn fouten niet uit nonchalance; ook is het niet geheim, wanneer uit oprechte overtuiging en wanneer met geveinsde blijdschap de daden van vorstelijke personen worden opgehemeld. Ja ook hijzelf, bij andere gelegenheden geforceerd en als het ware worstelend met zijn woorden, voerde ontspannener en vlotter het woord telkens als hij ten gunste van iemand sprak.
4.31.3. At P. Suillium quaestorem quondam Germanici, cum Italia arceretur convictus pecuniam ob rem iudicandam cepisse, amovendum in insulam censuit, tanta contentione animi ut iure iurando obstringeret e re publica id esse. Quod aspere acceptum ad praesens mox in laudem vertit regresso Suillio; quem vidit sequens aetas praepotentem, venalem et Claudii principis amicitia diu prospere, numquam bene usum.



4.31.3. Maar toen Publius Suillius, ooit quaestor onder Germanicus, uit Italia verbannen werd op het bewijs dat hij geld had aangenomen in ruil voor een rechterlijke beslissing, heeft hij geoordeeld dat hij naar een eiland verbannen moest worden en wel met zo'n verbeten overtuiging dat hij onder ede benadrukte dat dit in het staatsbelang was. En dit is hem weliswaar op dat moment kwalijk genomen maar in lof verkeerd toen Suillius eenmaal teruggekeerd was; want de volgende generatie zag hem oppermachtig, corrupt en lange tijd in voorspoed door de vriendschap met keizer Claudius zonder dat hij daarvan ooit een gebruik ten goede maakte.
[Publius Suillius: bijgenaamd Rufus, was een halfbroer van de beroemde generaal Corbulo en van Caesonia, de vrouw van keizer Gaius, die hem uit ballingschap terugriep. Onder keizer Claudius speelde hij een sinistere rol als prosecutor. Hij werd onder Nero opnieuw verbannen.]
4.31.4. Eadem poena in Catum Firmium senatorem statuitur, tamquam falsis maiestatis criminibus sororem petivisset. Catus, ut rettuli, Libonem inlexerat insidiis, deinde indicio perculerat. Eius operae memor Tiberius sed alia praetendens exilium deprecatus est: quo minus senatu pelleretur non obstitit.
4.31.4. Dezelfde straf werd uitgesproken tegen de senator Catus Firmius omdat deze zijn zuster met valse aanklachten van majesteitsschennis zou hebben aangevallen. Catus had, zoals ik al gemeld heb, Libo in de val gelokt en vervolgens aangebracht en zo met hem afgerekend. Deze dienst indachtig, maar andere motieven voorwendend, heeft Tiberius in zijn belang gepleit: maar dat hij uit de senaat werd verwijderd, daartegen heeft hij zich niet verzet.
[zoals ik al gemeld heb: namelijk in Ann. 2.27 vv.]
Caput XXXII Hoofdstuk 32
4.32.1. Pleraque eorum quae rettuli quaeque referam parva forsitan et levia memoratu videri non nescius sum: sed nemo annales nostros cum scriptura eorum contenderit qui veteres populi Romani res composuere. Ingentia illi bella, expugnationes urbium, fusos captosque reges, aut si quando ad interna praeverterent, discordias consulum adversum tribunos, agrarias frumentariasque leges, plebis et optimatium certamina libero egressu memorabant:

4.32.1. Ik ben me er wel degelijk van bewust dat zeer veel van wat ik overgeleverd heb en nog zal overleveren misschien de indruk maakt onbetekenend en te onaanzienlijk om te vermelden: maar niemand moet mijn annalen ook vergelijken met de geschriften van diegenen die de vroegere gebeurtenissen van het Romeinse volk te boek gesteld hebben. Zij konden reusachtige oorlogen, stedenveroveringen, het verslaan en gevangennemen van koningen optekenen, of als zij zich weleens op binnenlandse zaken richtten: ruzies van consuls tegen tribunen, landbouw- en korenwetten, twisten tussen het volk en de optimaten; en dat alles zonder beperkingen.
4.32.2. nobis in arto et inglorius labor; immota quippe aut modice lacessita pax, maestae urbis res et princeps proferendi imperi incuriosus erat. Non tamen sine usu fuerit introspicere illa primo aspectu levia ex quis magnarum saepe rerum motus oriuntur.


4.32.2. Mijn werk is gericht op benepen onderwerpen, waar niet veel eer mee in te leggen is. De vrede was immers stabiel of op bescheiden schaal verstoord, de toestand in Rome treurig en dan nog een vorst die er niet naar taalde om zijn rijk uit te breiden. Toch zal het niet nutteloos zijn die zaken nader te bekijken die op het eerste gezicht onnozel lijken maar waaruit vaak de aanzetten voortkwamen van belangrijke gebeurtenissen.
Caput XXIII                     
Hoofdstuk 33
4.33.1. Nam cunctas nationes et urbes populus aut primores aut singuli regunt: delecta ex iis et consociata rei publicae forma laudari facilius quam evenire, vel si evenit, haud diuturna esse potest. 4.33.1. Want alle volkeren en steden worden door het volk of de adel of alleenheersers geregeerd: een staatsvorm die uit elementen daarvan is geselecteerd en samengevoegd kan men makkelijker ophemelen dan tot leven brengen, of als hij al tot leven gebracht wordt, dan kan hij niet lang standhouden.
4.33.2. Igitur ut olim, plebe valida, vel cum patres pollerent, noscenda vulgi natura et quibus modis temperanter haberetur, senatusque et optimatium ingenia qui maxime perdidicerant, callidi temporum et sapientes credebantur, sic converso statu neque alia re Romana quam si unus imperitet, haec conquiri tradique in rem fuerit, quia pauci prudentia honesta ab deterioribus, utilia ab noxiis discernunt, plures aliorum eventis docentur.



4.33.2. Zoals dus ooit, toen het volk de macht had of toen de senatoren het voor het zeggen hadden, de aard van het volk gekend moest worden alsook met welke methoden het in de hand gehouden kon worden, en zoals zij die het beste inzicht verworven hadden in de drijfveren van de senaat en de adel, beschouwd werden als wijzen met inzicht in hun tijd, zo ook zal het thans - nu de toestand radicaal veranderd is en de regering over Rome niet anders is dan wanneer een eenling aan het hoofd zou staan - ter zake zijn deze ontwikkelingen uit te pluizen en over te leveren, omdat slechts weinigen uit eigen schranderheid het eervolle van het verwerpelijke, het nuttige van het schadelijke kunnen onderscheiden en de meesten zich slechts laten beleren door wat anderen overkomen is.
[deze ontwikkelingen: de beraadslagingen in de senaat over zelfs onbenullige zaken, waarbij de gezindheid van de keizer aan het licht kwam.]
4.33.3. Ceterum ut profutura, ita minimum oblectationis adferunt. Nam situs gentium, varietates proeliorum, clari ducum exitus retinent ac redintegrant legentium animum: nos saeva iussa, continuas accusationes, fallaces amicitias, perniciem innocentium et easdem exitii causas coniungimus, obvia rerum similitudine et satietate.

4.33.3. Maar hoe nuttig deze zaken ook zijn, zo weinig plezier bezorgen zij. Want volkenkunde, wisselvalligheden in gevechten en de heldendood van veldheren boeien en verheffen de geest van de lezers: ik moet echter een opsomming geven van grimmige bevelen, reeksen beschuldigingen, verraderlijke vriendschappen, de val van onschuldigen en steeds dezelfde oorzaken van ondergang van mensen, in een duidelijke gelijkheid van verloop waarvan men dan ook wel genoeg krijgt.
4.33.4. Tum quod antiquis scriptoribus rarus obtrectator, neque refert cuiusquam Punicas Romanasne acies laetius extuleris: at multorum qui Tiberio regente poenam vel infamias subiere posteri manent. Utque familiae ipsae iam extinctae sint, reperies qui ob similitudinem morum aliena malefacta sibi obiectari putent. Etiam gloria ac virtus infensos habet, ut nimis ex propinquo diversa arguens. Sed ad inceptum redeo.


4.33.4. Daarbij komt dat slechts zelden iemand afdingt op schrijvers over de vroegste perioden en dat het niemand iets kan schelen of hij de Punische of de Romeinse legers hoger ophemelt: maar van velen die onder de regering van Tiberius onder straf of karaktermoord te lijden kregen, zijn de nakomelingen nog in leven. En ook al zijn de families zelf al uitgestorven, dan nog zul je mensen aantreffen die op grond van overeenkomst in levenswandel zullen menen dat de scheve schaats die anderen reden hun aangewreven wordt. Ook roem en karaktervastheid levert verongelijkten op, daar die van al te dichtbij hun ander gedrag markeren. Maar ik keer terug naar mijn uitgangspunt.




Lees verder


Terug naar het overzicht van de inhoud van de Annalen