Annales 4, 17 - 27   


                                
Jaarboeken 4, 17 - 27

Rome in het begin van 24 na Chr.
Oorlog met Tacfarinas beslecht.

Caput XVII Hoofdstuk 17
4.17.1. Cornelio Cethego Visellio Varrone consulibus pontifices eorumque exemplo ceteri sacerdotes, cum pro incolumitate principis vota susciperent, Neronem quoque et Drusum isdem dis commendavere, non tam caritate iuvenum quam adulatione, quae moribus corruptis perinde anceps, si nulla et ubi nimia est. 4.17.1. Onder het consulaat van Cornelius Cethegus en Visellius Varro hebben de opperpriesters, en naar hun voorbeeld ook de andere priesters, toen zij geloften deden voor het heil van de vorst, ook Nero en Drusus aan dezelfde goden aanbevolen, niet zozeer uit genegenheid voor de jongemannen als uit vleierij waarvan het achterwege blijven in een tijd van zedenverval even hachelijk is als het overdrijven ervan.
[Visellius Varro: dit was de zoon van Gaius Visellius Varro uit Ann. 3.43.3.]
4.17.2. Nam Tiberius haud umquam domui Germanici mitis, tum vero aequari adulescentes senectae suae impatienter indoluit accitosque pontifices percontatus est num id precibus Agrippinae aut minis tribuissent. Et illi quidem, quamquam abnuerent, modice perstricti; etenim pars magna e propinquis ipsius aut primores civitatis erant: ceterum in senatu oratione monuit in posterum ne quis mobiles adulescentium animos praematuris honoribus ad superbiam extolleret. 4.17.2. Want Tiberius, toch al nooit vriendelijk voor het huis van Germanicus, werd toen met name gegriefd door het feit dat de jongelui op één lijn gesteld werden met hem, een grijsaard. Hij ontbood de opperpriesters en vroeg hen of zij hierin gezwicht waren voor de verzoeken van Agrippina of haar dreigementen. En, hoewel zij dit ontkenden, liepen ze toch een omzichtige vermaning op. Want het merendeel van hen was toch afkomstig uit de verwanten van de keizer of in ieder geval de hoogste standen. Maar in de senaat heeft hij in een redevoering de vermaning voor de toekomst geuit dat niemand de al te ontvankelijke gemoederen van jongelieden door voortijdige loftuitingen tot arrogantie moest opzwepen.
4.17.3. Instabat quippe Seianus incusabatque diductam civitatem ut civili bello: esse qui se partium Agrippinae vocent, ac ni resistatur, fore pluris; neque aliud gliscentis discordiae remedium quam si unus alterve maxime prompti subverterentur. 4.17.3. Seianus wreef hem immers voortdurend in dat de staat onderling verdeeld was als in een burgeroorlog: er waren er die zich bekenden tot de partij van Agrippina en als daar geen paal en perk aan gesteld zou worden zouden het er steeds meer worden; en er was geen andere remedie voor de groeiende tweedracht dan dat de een of andere driftkikker een kopje kleiner werd gemaakt.
Caput XVIII Hoofdstuk 18
4.18.1. Qua causa C. Silium et Titium Sabinum adgreditur. Amicitia Germanici perniciosa utrique, Silio et quod ingentis exercitus septem per annos moderator partisque apud Germaniam triumphalibus Sacroviriani belli victor, quanto maiore mole procideret, plus formidinis in alios dispergebatur. 4.18.1. Hierom deed hij een aanval op Gaius Silius en Titius Sabinus. De vriendschap met Germanicus was voor elk van beiden verderfelijk, maar voor Silius, leider van een reusachtig leger gedurende zeven jaren en na het behalen van een triomf in Germanië ook nog overwinnaar in de oorlog met Sacrovir, gold ook nog dat, naarmate hij van een grotere hoogte ten val zou komen, er meer vrees verspreid zou worden onder anderen.

4.18.2. Credebant plerique auctam offensionem ipsius intemperantia, immodice iactantis suum militem in obsequio duravisse cum alii ad seditiones prolaberentur; neque mansurum Tiberio imperium si iis quoque legionibus cupido novandi fuisset. 4.18.2. Zeer velen waren van mening dat de botsing nog verhevigd werd door zijn eigen onbeheerstheid, omdat hij, zonder maat te houden, er de mond van vol had dat zijn troepen gedisciplineerd gebleven waren toen andere zich tot muiterij lieten meeslepen; en dat het gezag voor Tiberius niet behouden zou zijn als ook van zijn legioenen zich een verlangen naar revolutie zou hebben meester gemaakt.
4.18.3. Destrui per haec fortunam suam Caesar imparemque tanto merito rebatur. Nam beneficia eo usque laeta sunt dum videntur exolvi posse: ubi multum antevenere pro gratia odium redditur.

4.18.3. Hierdoor voelde de keizer zijn eigen positie ondergraven worden en achtte zich niet opgewassen tegen zo grote verdienste. Want weldaden zijn zolang welkom als zij door een tegenprestatie in evenwicht kunnen worden gebracht: zodra zij deze maat aanzienlijk overschreden hebben, wordt dankbaarheid ingeruild voor haat.
Caput XIX Hoofdstuk 19
4.19.1. Erat uxor Silio Sosia Galla, caritate Agrippinae invisa principi. Hos corripi dilato ad tempus Sabino placitum, immissusque Varro consul qui paternas inimicitias obtendens odiis Seiani per dedecus suum gratificabatur.

4.19.1. De vrouw van Silius was Sosia Galla, gehaat bij de vorst wegens haar vriendschap met Agrippina. Men besloot beiden aan te pakken maar Sabinus voorlopig met rust te laten en consul Varro werd daar op losgelaten, die, onder het voorwendsel van de vijandschap die zijn vader tegen Silius koesterde, tot zijn eigen schande de haatgevoelens van Seianus in de kaart speelde.
4.19.2. Precante reo brevem moram, dum accusator consulatu abiret, adversatus est Caesar: solitum quippe magistratibus diem privatis dicere: nec infringendum consulis ius, cuius vigiliis niteretur ne quod res publica detrimentum caperet. Proprium id Tiberio fuit scelera nuper reperta priscis verbis obtegere.

4.19.2. Toen de aangeklaagde om een kort uitstel verzocht, zodat intussen de aanklager zijn consulaatsperiode kon afmaken, heeft de keizer zich daartegen gekeerd: het was immers gebruikelijk dat de magistraten privé-personen voor het gerecht daagden: en er mocht geen inbreuk gemaakt worden op het recht van de consul, van wiens waakzaamheid het afhing dat de staat geen schade opliep. Dit was een typisch trekje van Tiberius: pas ontdekte geniepigheden te maskeren met een mist van woorden die aan het verleden ontleend waren.
4.19.3. Igitur multa adseveratione, quasi aut legibus cum Silio ageretur aut Varro consul aut illud res publica esset, coguntur patres, silente reo, vel si defensionem coeptaret, non occultante cuius ira premeretur. 4.19.3. Derhalve werden met grote ernst, alsof met Silius werd omgesprongen op grond van wettelijke procedures ofwel Varro louter als consul optrad ofwel hier werkelijk de staat in het geding was, de senatoren bijeengebracht, onder stilzwijgen van de beschuldigde, of, als hij met een verdediging begon, zonder te verzwijgen door wiens wrok hij bedreigd werd.
4.19.4. Conscientia belli Sacrovir diu dissimulatus, victoria per avaritiam foedata et uxor socia arguebantur. Nec dubie repetundarum criminibus haerebant, sed cuncta quaestione maiestatis exercita, et Silius imminentem damnationem voluntario fine praevertit.

4.19.4. Hij werd ervan beschuldigd de opstand van Sacrovir lang verzwegen te hebben omdat hij ervan op de hoogte was geweest, zijn overwinning uit hebzucht besmeurd te hebben en zijn vrouw als medeplichtige gebruikt te hebben. En ongetwijfeld zouden zij met succes aangepakt zijn op beschuldiging van afpersing, maar de hele zaak werd gevoerd op grond van een aanklacht wegens majesteitsschennis en Silius is door vrijwillige zelfdoding zijn veroordeling voor geweest.
Caput XX Hoofdstuk 20
4.20.1. Saevitum tamen in bona, non ut stipendiariis pecuniae redderentur, quorum nemo repetebat, sed liberalitas Augusti avulsa, computatis singillatim quae fisco petebantur. Ea prima Tiberio erga pecuniam alienam diligentia fuit. Sosia in exilium pellitur Asinii Galli sententia, qui partem bonorum publicandam, pars ut liberis relinqueretur censuerat.



4.20.1. Toch is men op roof gegaan naar zijn goederen, niet om ervoor te zorgen dat het geld teruggeven werd aan de schatplichtigen, van wie niemand een claim indiende, maar zodat de vrijgevigheid van Augustus teniet gedaan werd, waarbij post voor post werd nagerekend wat voor de fiscus werd opgeëist. Dit was de eerste keer dat Tiberius gespitst was op andermans geld. Sosia werd verbannen op voorstel van Asinius Gallus, die er voor gepleit had dat een deel van zijn geld verbeurd werd verklaard terwijl de rest aan zijn kinderen zou worden gelaten.
[Toch: ondanks het feit dat Silius de uitspraak van de senaat niet had afgewacht en door zelfdoding een veroordeling ontweken had, werden zijn goederen toch verbeurd verklaard, tegen de gewoonte.[zie Ann.4,29].]
4.20.2. Contra M. Lepidus quartam accusatoribus secundum necessitudinem legis, cetera liberis concessit. Hunc ego Lepidum temporibus illis gravem et sapientem virum fuisse comperior: nam pleraque ab saevis adulationibus aliorum in melius flexit. Neque tamen temperamenti egebat, cum aequabili auctoritate et gratia apud Tiberium viguerit. 4.20.2. Daarentegen wilde Marcus Lepidus een kwart ten goede laten komen aan de aanklagers in overeenstemming met de wet, en de rest aan de kinderen. Ik heb de indruk dat deze Lepidus in die tijd een serieus en wijs man geweest is: want vaak heeft hij de grimmige vleierijen van anderen ten goede weten om te buigen. En toch hoefde hij niet in te binden omdat hij in blijvend aanzien en gunst bij Tiberius hoog stond aangeschreven.


4.20.3. Unde dubitare cogor fato et sorte nascendi, ut cetera, ita principum inclinatio in hos, offensio in illos, an sit aliquid in nostris consiliis liceatque inter abruptam contumaciam et deforme obsequium pergere iter ambitione ac periculis vacuum.

4.20.3. Daarom wordt ik ertoe gebracht om mij af te vragen of door noodlot en het tijdstip van geboorte niet alleen al het andere, maar ook de genegenheid van vorsten jegens de ene groep en zijn afkeer jegens de andere bepaald wordt, ofwel dat er nog een element van vrijheid gelaten wordt aan onze plannen en het ons vergund is te laveren tussen stugge barsheid en afzichtelijke volgzaamheid langs een traject dat vrij is van gunstbejag én gevaren.
4.20.4. At Messalinus Cotta haud minus claris maioribus sed animo diversus censuit cavendum senatus consulto, ut quamquam insontes magistratus et culpae alienae nescii provincialibus uxorum criminibus proinde quam suis plecterentur. 4.20.4. Maar Messalinus Cotta, van niet minder illustere afkomst maar heel anders van aard, oordeelde dat men de hand moest houden aan het senaatsbesluit dat inhield dat ambtsdragers, ook al waren zij onschuldig en onkundig van andermans overtredingen, even zwaar gestraft moesten worden voor de misdaden van hun echtgenoten als voor die van hezelf.
Caput XXI Hoofdstuk 21
4.21.1. Actum dehinc de Calpurnio Pisone, nobili ac feroci viro. Is namque, ut rettuli, cessurum se urbe ob factiones accusatorum in senatu clamitaverat et spreta potentia Augustae trahere in ius Vrgulaniam domoque principis excire ausus erat. Quae in praesens Tiberius civiliter habuit: sed in animo revolvente iras, etiam si impetus offensionis languerat, memoria valebat.

4.21.1. Vervolgens is een discussie gevoerd over Calpurnius Piso, een vooraanstaand en onverschrokken man. Deze had namelijk, zoals ik al vermeld heb, in de senaat op hoge toon te kennen gegeven dat hij de stad zou verlaten in verband met de praktijken van de aangevers en hij had het aangedurfd om, met een provocatie van de macht van Augusta, Urgulania voor de rechtbank te slepen en haar uit het paleis van de vorst te ontbieden. Dat liet Tiberius voor het moment maar over zijn kant gaan: maar in zijn hart, dat gevoelens van toorn herkauwde, bleef de herinnering hieraan levend, ook al was de eerste irritatie over de belediging geluwd.
4.21.2. Pisonem Q. Granius secreti sermonis incusavit adversum maiestatem habiti, adiecitque in domo eius venenum esse eumque gladio accinctum introire curiam. Quod ut atrocius vero tramissum; ceterorum, quae multa cumulabantur, receptus est reus neque peractus ob mortem opportunam.

4.21.2. Quintus Granius klaagde Piso aan wegens een stiekem gesprek dat hij tegen de majesteit van de vorst gevoerd zou hebben en hij voegde hieraan toe dat zich in zijn huis vergif bevond en dat hij met een zwaard omgord het senaatsgebouw placht te betreden. Dit laatste heeft men gelaten voor wat het was, aangezien het te gruwelijk was om waar te zijn; maar van het overige, waarmee hij rijkelijk werd overladen, is hij als aangeklaagde ontvankelijk verklaard maar tot een afgeronde procedure is het niet gekomen omdat hij net op tijd overleed.
4.21.3. Relatum et de Cassio Severo exule, qui sordidae originis, maleficae vitae, sed orandi validus, per immodicas inimicitias ut iudicio iurati senatus Cretam amoveretur effecerat; atque illic eadem actitando recentia veteraque odia advertit, bonisque exutus, interdicto igni atque aqua, saxo Seripho consenuit.



4.21.3. Ook werd de zaak van de balling Cassius Severus aanhangig gemaakt, een man van geringe afkomst en met een crimineel leven maar geducht in het houden van redevoeringen, die door buitengewone vijandigheid zover gekomen was dat hij bij senaatsvonnis onder ede naar Kreta werd verbannen. En door daar hetzelfde uit te voeren heeft hij nieuwe haatgevoelens toegevoegd aan de oude, en zo is hij van zijn goederen vervallen verklaard, van vuur en water ontzegd, op het rotsachtige Seriphos oud geworden.
[onder ede: Zie Ann. 1.74.4. Bij deze gelegenheid zwoer de senaat vermoedelijk omdat velen van zijn leden door Cassius Severus beledigd waren.]
[Seriphos: een rotseiland in de Aegeïsche Zee; vgl. Ann. 2.85.3.]

Caput XXII Hoofdstuk 22
4.22.1. Per idem tempus Plautius Silvanus praetor incertis causis Aproniam coniugem in praeceps iecit, tractusque ad Caesarem ab L. Apronio socero turbata mente respondit, tamquam ipse somno gravis atque eo ignarus, et uxor sponte mortem sumpsisset.


4.22.1. Rond dezelfde tijd heeft praetor Plautius Silvanus om onduidelijke redenen zijn vrouw Apronia uit het raam gegooid en toen hij hierom voor de keizer werd gesleept door zijn schoonvader Lucius Apronius gaf hij met een verwarde geest als verklaring dat hijzelf diep in slaap was geweest en daardoor onwetend van wat er gaande was en dat zijn vrouw uit vrije wil voor de dood gekozen had.
[Plautius Silvanus: men neemt aan dat dit de oudste zoon was van Marcus Plautius Silvanus, consul in 2 v. Chr., die onder Tiberius in 9 na Chr. in Pannonië een leger aanvoerde en de triomftekens verwierf in 11 na Chr.]
4.22.2. Non cunctanter Tiberius pergit in domum, visit cubiculum, in quo reluctantis et impulsae vestigia cernebantur. Refert ad senatum, datisque iudicibus Urgulania Silvani avia pugionem nepoti misit. Quod perinde creditum quasi principis monitu ob amicitiam Augustae cum Urgulania.

4.22.2. Zonder dralen ging Tiberius naar zijn huis, ging de slaapkamer binnen en daar werden de sporen aangetroffen van iemand die zich verzette en geduwd was. Hij bracht dit in in de senaat en nadat er rechters waren aangesteld stuurde Silvanus' grootmoeder Urgulania haar kleinzoon een dolk. Dit is later zo opgevat dat zij dat deed op advies van de vorst wegens de vriendschap van Augusta met Urgulania.
[rechters: over het berechten van senatoren door gewone rechters: Ann. 2.79.1. en de aantekening bij dagvaarding.]
4.22.3. Reus frustra temptato ferro venas praebuit exolvendas. Mox Numantina, prior uxor eius, accusata iniecisse carminibus et veneficiis vaecordiam marito, insons iudicatur.

4.22.3. Nadat de beschuldigde een vergeefse poging met de dolk gedaan had heeft hij zich de aderen laten openen. Kort daarop werd Numantina, zijn ex-vrouw, ervan beschuldigd dat zij haar ex de waanzin ingedreven had met toverspreuken en gifmengerij, maar zij werd onschuldig verklaard.
[Numantina: dit was de dochter van Quintus Fabius Maximus, consul in 10 v. Chr. Zij trouwde eerst met Plautius Silvanus, daarna met Sextus Apuleius.]
Caput XXIII Hoofdstuk 23
4.23.1. Is demum annus populum Pomanum longo adversum Numidam Tacfarinatem bello absolvit. Nam priores duces, ubi impetrando triumphalium insigni sufficere res suas crediderant, hostem omittebant; iamque tres laureatae in urbe statuae et adhuc raptabat Africam Tacfarinas, auctus Maurorum auxiliis qui, Ptolemaeo Iubae filio iuventa incurioso, libertos regios et servilia imperia bello mutaverant.




4.23.1. Dat jaar heeft tenslotte het Romeinse volk bevrijd van de lange oorlog tegen de Numidiër Tacfarinas. Want vroegere legerleiders lieten de vijand voor wat hij was zodra zij meenden dat hun krijgsdaden voldoende waren voor het verkrijgen van een triomf. En zo stonden in Rome al drie standbeelden met lauwerkransen getooid en plunderde Tacfarinas toch nog steeds Africa, gesteund door hulptroepen van de Mauren. Dezen hadden, omdat Ptolemaeus, de zoon van Iuba, wegens zijn jeugdige leeftijd zich nergens iets van aantrok, de koninklijke vrijgelatenen en hun slavenheerschappij tegen een oorlog ingeruild.
[lange oorlog: deze oorlog woedde al vanaf het jaar 17 na Chr.] 
[drie standbeelden: namelijk van Furius Camillus, Lucius Apronius en Iunius Blaesus.]
[Ptolemaeus: zie voor Ptolemaeus: Ann. 4.5.2. Hij werd in 40 na Chr. door Caligula gedood.]

4.23.2. Erat illi praedarum receptor ac socius populandi rex Garamantum, non ut cum exercitu incederet, sed missis levibus copiis quae ex longinquo in maius audiebantur; ipsaque e provincia ut quis fortunae inops, moribus turbidus, promptius ruebant, quia Caesar post res a Blaeso gestas quasi nullis iam in Africa hostibus reportari nonam legionem iusserat, nec pro consule eius anni P. Dolabella retinere ausus erat iussa principis magis quam incerta belli metuens.


4.23.2. De koning van de Garamanten betekende voor Tacfarinas een heler van zijn buit en een medestander bij het plunderen, niet zo dat hij met een leger kwam aanmarcheren maar dat hij, overigens lichtbewapende, troepen zond die vanuit de verte met hun spektakel meer voor het gehoor iets voorstelden dan in werkelijkheid. Maar ook uit de provincie zelf schoten allerlei lieden, naarmate berooider, des te grimmiger van aard, hem maar al te gretig te hulp, omdat de keizer na de krijgsverrichtingen van Blaesus bevolen had het negende legioen af te voeren, alsof er in Africa geen vijanden meer te bekennen waren. En de proconsul van dat jaar, Publius Dolabella, had hen niet ter plaatse durven houden omdat hij meer beducht was voor de bevelen van de keizer dan voor de twijfelachtige kansen op een oorlog.
[Garamanten: zie Ann. 3.74.2.]
Caput XXIV Hoofdstuk 24
4.24.1. Igitur Tacfarinas disperso rumore rem Romanam aliis quoque ab nationibus lacerari eoque paulatim Africa decedere, ac posse reliquos circumveniri, si cuncti quibus libertas servitio potior incubuissent, auget vires positisque castris Thubuscum oppidum circumsidet.

4.24.1. Derhalve vergrootte Tacfarinas, toen het gerucht zich verspreidde dat de Romeinen ook door andere volken werden geprovoceerd en zij daarom langzaam uit Africa terugtrokken en dat zodoende de overigen omsingeld konden worden als allen die de vrijheid prefereerden boven de slavernij alles op alles zouden zetten, zijn stootkracht en sloeg het beleg voor de stad Thubuscum na het opzetten van een legerkamp.
[Thubuscum: een stad in Numidië.]
4.24.2. At Dolabella contracto quod erat militum, terrore nominis Romani et quia Numidae peditum aciem ferre nequeunt, primo sui incessu solvit obsidium locorumque opportuna permunivit; simul principes Musulamiorum defectionem coeptantes securi percutit.


4.24.2. Maar nadat Dolabella samengebracht had waarover hij aan krijgsmacht beschikte, slaagde hij erin, zowel door de schrik die er uitging van alleen al de naam Romein en omdat de Numidiërs geen slagorde van infanterie kunnen pareren, om bij zijn eerste nadering het beleg op te rollen en de geschikte terreindelen te versterken. Tegelijk liet hij de aanvoerders van de Musulamiërs met de bijl onthoofden omdat zij aanstalten maakten in opstand te komen.
[Musulamiërs: een krijgshaftig volk in Numidië.]
4.24.3. Dein quia pluribus adversum Tacfarinatem expeditionibus cognitum non gravi nec uno incursu consectandum hostem vagum, excito cum popularibus rege Ptolemaeo quattuor agmina parat, quae legatis aut tribunis data; et praedatorias manus delecti Maurorum duxere: ipse consultor aderat omnibus. 4.24.3. Omdat hij door meerdere expedities tegen Tacfarinas wel begrepen had dat hij niet met één zware aanval kon volstaan om een vijand met guerillatactieken in handen te krijgen, heeft hij daarna koning Ptolemaeus met zijn onderdanen ontboden en vier slagorden opgesteld die hij onder gezag gesteld heeft van onderbevelhebbers of tribunen. Ook hebben uitgelezen Mauren plunderbendes aangevoerd: zelf stond hij als adviseur allen terzijde.
Caput XXV Hoofdstuk 25
4.25.1. Nec multo post adfertur Numidas apud castellum semirutum, ab ipsis quondam incensum, cui nomen Auzea, positis mapalibus consedisse, fisos loco quia vastis circum saltibus claudebatur. Tum expeditae cohortes alaeque quam in partem ducerentur ignarae cito agmine rapiuntur. 4.25.1. Niet veel later werd bericht dat de Numidiërs bij een halfvervallen fort, Auzea geheten, door henzelf indertijd in brand gestoken, waren neergestreken na hun barakken daar opgezet te hebben, vertrouwend op de gesteldheid van het terrein omdat het rondom door uitgebreide bergwouden omgeven was. Toen werden in allerijl slagvaardige cohorten en eskadrons aangevoerd, zonder dat zij op de hoogte waren waar zij heen gebracht werden.
4.25.2. Simulque coeptus dies et concentu tubarum ac truci clamore aderant semisomnos in barbaros, praepeditis Numidarum equis aut diversos pastus pererrantibus. Ab Romanis confertus pedes, dispositae turmae, cuncta proelio provisa: hostibus contra omnium nesciis non arma, non ordo, non consilium, sed pecorum modo trahi occidi capi.


4.25.2. En bij het aanbreken van de dag stonden zij met trompetgeschal en grimmig geschreeuw voor de neus van de slaapdronken barbaren, terwijl de paarden van de Numidiërs nog in hun kluisters stonden of rondgraasden over afgelegen weidegrond. Aan de kant van de Romeinen stond de infanterie in dichte drom gereed, waren de ruiters in slagorde opgesteld, alles was geregeld voor een gevecht: bij de vijanden daarentegen, die van niets wisten, was geen wapen te bespeuren, geen opstelling, geen plan: als een kudde schapen werden zij meegesleept, afgemaakt, gevangen genomen.
[kluisters: het is een gebruik bij de stammen in het Oosten [en blijkbaar ook in Noord-Afrika] om de paarden 's nachts de benen te kluisteren.]
4.25.3. Infensus miles memoria laborum et adversum eludentes optatae totiens pugnae se quisque ultione et sanguine explebant. Differtur per manipulos, Tacfarinatem omnes notum tot proeliis consectentur: non nisi duce interfecto requiem belli fore. At ille deiectis circum stipatoribus vinctoque iam filio et effusis undique Romanis ruendo in tela captivitatem haud inulta morte effugit; isque finis armis impositus.


4.25.3. Onze soldaten leefden zich, als gevolg van de verse herinnering aan hun gefrustreerde inspanningen tegen vijanden die het zo vaak gewenste gevecht uit de weg gegaan waren, elk voor zich volledig uit in bloedige wraak. Over de manipels werd de opdracht doorgegeven dat zij allen Tacfarinas, hen wel bekend door zoveel gevechten, te pakken moesten zien te krijgen: want zonder de dood van de leider zou er geen einde aan de oorlog komen. Maar die is, toen rondom zijn lijfwachten gesneuveld waren en zijn zoon al geboeid was en aan alle kanten de Romeinen om hem opdrongen, door op de speren in te rennen aan een krijgsgevangenschap ontsnapt met een dood waarbij hij nog slachtoffers maakte. En dit heeft een einde aan de oorlog gemaakt.
Caput XXVI Hoofdstuk 26
4.26.1. Dolabellae petenti abnuit triumphalia Tiberius, Seiano tribuens, ne Blaesi avunculi eius laus obsolesceret. Sed neque Blaesus ideo inlustrior et huic negatus honor gloriam intendit: quippe minore exercitu insignis captivos, caedem ducis bellique confecti famam deportarat.


4.26.1. Toen Dolabella daarom vroeg heeft Tiberius de onderscheiding van een triomf aan hem geweigerd om Seianus te gunnen dat de roem van diens oom niet zou verbleken. Maar enerzijds werd Blaesus daarom niet roemruchter en het feit dat aan Dolabella de eer geweigerd werd heeft zijn roem juist vermeerderd: immers met een kleiner leger had hij een opvallende buit aan krijgsgevangenen gemaakt, en hij had de roem geoogst van de dood van de aanvoerder en het beëindigen van de oorlog.
4.26.2. Sequebantur et Garamantum legati, raro in urbe visi, quos Tacfarinate caeso perculsa gens set culpae nescia ad satis faciendum populo Romano miserat. Cognitis dehinc Ptolemaei per id bellum studiis repetitus ex vetusto more honos missusque e senatoribus qui scipionem eburnum, togam pictam, antiqua patrum munera, daret regemque et socium atque amicum appellaret.

4.26.2. Nu kwamen er ook gezanten van de Garamanten, nog zelden in de stad gezien, die het volk, verbijsterd door de dood van Tacfarinas maar zonder zich bewust te zijn geweest van haar schuld tot genoegdoening naar het Romeinse volk had gezonden. Toen men hierop de toewijding van Ptolemaeus tijdens deze oorlog te weten gekomen was is een eerbewijs volgens oude gewoonte weer opgenomen en is iemand van de senatoren naar hem gezonden om een ivoren staf en een geborduurde toga, vanouds gebruikelijke senaatsgeschenken, aan te bieden en hem aan te spreken als koning, bondgenoot en vriend.
Caput XXVII Hoofdstuk 27
4.27.1. Eadem aestate mota per Italiam servilis belli semina fors oppressit. Auctor tumultus T. Curtisius, quondam praetoriae cohortis miles, primo coetibus clandestinis apud Brundisium et circumiecta oppida, mox positis propalam libellis ad libertatem vocabat agrestia per longinquos saltus et ferocia servitia, cum velut munere deum tres biremes adpulere ad usus commeantium illo mari. 4.27.1. In dezelfde zomer heeft het toeval het over Italia verspreide zaad van een slavenopstand de kop ingedrukt. De aanstichter van deze opstand, Titus Curtisius, voorheen soldaat van de keizerlijke lijfwacht, probeerde eerst in geheime bijeenkomsten in Brindisi en omliggende steden, daarna door openlijk aangeplakte pamfletten de onbeschaafde bevolking in verafgelegen bergwouden en woest slavenvolk tot een vrijheidsstrijd op te roepen, toen, als door een godsgeschenk, drie tweedekkers daar aanmeerden die dienden om de reizigers op die zee te beschermen.
4.27.2. Et erat isdem regionibus Curtius Lupus quaestor, cui provincia vetere ex more calles evenerant: is disposita classiariomm copia coeptantem cum maxime coniurationem disiecit. Missusque a Caesare propere Staius tribunus cum valida manu ducem ipsum et proximos audacia in urbem traxit, iam trepidam ob multitudinem familiarum quae gliscebat immensum, minore in dies plebe ingenua.

4.27.2. Nu bevond zich in diezelfde streek de quaestor Curtius Lupus, aan wie de bergpaden in deze provincie volgens oude gewoonte waren ten deel gevallen. Deze heeft de matrozen strategisch opgesteld en de samenzwering de kop ingedrukt net op het moment dat hij zou losbarsten. Door de keizer is ijlings de tribuun Staius gestuurd met een sterke troep en die heeft de aanvoerder zelf alsmede degenen die hem in vermetelheid het meest nabij kwamen naar Rome gesleept dat al zenuwachtig was wegens de massaliteit van de slaven die maar steeds aanzwol, terwijl de vrijgeboren bevolking van lage afkomst in omvang afnam.





Lees verder


Terug naar het overzicht van de inhoud van de Annalen