Annales 4, 1 - 12
|
Jaarboeken 4, 1 - 12 Begin van het jaar 23 na Chr.; Seianus |
Caput I | Hoofdstuk 1 |
4.1.1. C. Asinio C. Antistio
consulibus nonus Tiberio annus
erat compositae rei publicae, florentis domus (nam
Germanici mortem inter prospera ducebat), cum
repente turbare fortuna coepit, saevire
ipse aut saevientibus viris praebere. Initium
et causa penes Aelium Seianum cohortibus praetoriis
praefectum cuius de potentia supra memoravi:
nunc originem, mores, et quo facinore
dominationem raptum ierit expediam. |
4.1.1. Onder het consulaat van Gaius Asinius en Gaius Antistius kende Tiberius het negende jaar van rust in staatszaken en voorspoed binnen zijn familie (want de dood van Germanicus beschouwde hij als voorspoed), toen het lot zich plotseling ging roeren en hij zelf zich tyranniek ging gedragen of wreed gedrag bij anderen de helpende hand ging bieden. Het begin en de oorzaak hiervan moet gezocht worden bij Aelius Seianus, de commandant van de keizerlijke lijfwacht over wiens machtspositie ik in het voorgaande al melding gemaakt heb: nu zal ik ingaan op zijn afkomst, karakter, en met welke misdadigheid hij zich van de heerschappij probeerde meester te maken. |
4.1.2. Genitus Vulsiniis patre
Seio Strabone equite Romano, et prima
iuventa Gaium Caesarem divi Augusti nepotem sectatus,
non sine rumore Apicio diviti et prodigo stuprum veno dedisse,
mox Tiberium variis artibus devinxit: adeo
ut obscurum adversum alios sibi uni incautum
intectumque efficeret, non tam sollertia
(quippe isdem artibus victus est) quam
deum ira in rem Romanam, cuius pari exitio viguit
ceciditque. |
4.1.2. Geboren
te Vulsinii met Seius
Strabo, een Romeins ridder, als vader en in zijn jeugd een
volgeling van Gaius Caesar, de kleinzoon van de goddelijke
Augustus, ging over hem het gerucht dat hij zich
geprostitueerd had voor de rijke en verkwistende Apicius.
Daarna heeft hij Tiberius met allerlei kunstgrepen aan
zich weten te binden: zozeer zelfs dat hij deze,
ondoorgrondelijk tegenover anderen, alleen tegenover hem
argeloos en mededeelzaam wist te maken, niet zozeer door
zijn sluwheid (hij is immers door dezelfde listen ten val
gebracht) als wel door de toorn van de goden tegenover de
Romeinse staat, waarvoor zijn macht even verderfelijk was
als zijn val. [Vulsinii: dit ligt in Etrurië; tegenwoordig heet het Bolsena.] |
4.1.3. Corpus illi laborum tolerans,
animus audax; sui obtegens, in alios criminator;
iuxta adulatio et superbia; palam compositus
pudor, intus summa apiscendi libido,
eiusque causa modo largitio et luxus, saepius
industria ac vigilantia, haud minus noxiae
quotiens parando regno finguntur. |
4.1.3. Zijn lichaam was gehard tegen inspanningen, zijn geest overmoedig; terwijl hij zichzelf op de achtergrond hield, beschuldigde hij anderen; vleierij en arrogantie gingen hand in hand; naar buiten toe etaleerde hij een bezadigde ingetogenheid, van binnen koesterde hij een begeerte om zich van de hoogste macht meester te maken, en als gevolg daarvan was het bij hem nu eens vrijgevigheid en overdaad, maar vaker toch ijver en waakzaamheid, die niet minder schadelijk zijn zovaak als ze geveinsd worden om de alleenheerschappij te bemachtigen. |
Caput II |
Hoofdstuk 2 |
4.2.1. Vim praefecturae modicam
antea intendit, dispersas per urbem cohortis una
in castra conducendo, ut simul imperia acciperent
numeroque et robore et visu inter se fiducia ipsis,
in ceteros metus oreretur. Praetendebat lascivire
militem diductum; si quid subitum ingruat,
maiore auxilio pariter subveniri; et severius
acturos si vallum statuatur procul
urbis inlecebris. |
4.2.1. De kracht van de praefectuur, tevoren bescheiden, vergrootte hij door de cohorten die over de hele stad verspreid gelegerd waren in één legerkamp bijeen te brengen zodat ze tegelijkertijd de bevelen in ontvangst zouden nemen en zij door hun aantal en kracht en zichtbaarheid elkaar zelfvertrouwen, maar de anderen vrees zouden inboezemen. Hij gebruikte als voorwendsel dat de soldaten maar losbandig waren als ze verspreid waren; als zich iets onverwachts zou voordoen kon men op grotere schaal tegelijkertijd te hulp schieten; en men zou strenger optreden als er een kamp ingericht werd ver van de verleidingen van de stad. |
4.2.2. Ut perfecta sunt castra,
inrepere paulatim militares animos adeundo,
appellando; simul centuriones ac tribunos ipse
deligere. |
4.2.2. Zodra
de kazerne klaar was begon hij zich langzamerhand bij de
soldaten populair te maken door ze op te zoeken en bij de
naam te noemen; tegelijkertijd ging hij de centurio's en
tribunen zelf kiezen.
[zelf kiezen: hiervoor had de keizer de centurio's en tribunen gekozen; Seianus ging dus zijn boekje te buiten.] |
4.2.3. Neque senatorio
ambitu abstinebat clientes suos honoribus aut
provinciis ornandi, facili Tiberio atque ita prono ut
socium laborum non modo in sermonibus, sed
apud patres et populum celebraret colique per
theatra et fora effigies eius interque principia legionum
sineret. |
4.2.3. En ook niet onthield hij zich er van te pogen in senatorale kringen in de gunst te komen door zijn clienten ereambten of provincies toe te spelen, waarbij Tiberius toegeeflijk was en zo meegaand dat hij 'zijn makker in zijn zware taak' niet alleen in gesprekken maar ook in het openbaar tegenover senatoren en volk in de hoogte stak en toestond dat zijn afbeelding in theaters en op fora alsmede in de hoofdkwartieren van de legioenen eerbied betoond werd. |
Caput III |
Hoofdstuk 3 |
4.3.1. Ceterum plena
Caesarum domus, iuvenis filius, nepotes
adulti moram cupitis adferebant; et
quia vi tot simul corripere intutum dolus intervalla
scelerum poscebat. |
4.3.1. Maar
het huis goed gevuld met Caesaren,
de zoon een jongeman, de
kleinzonen al volwassen,
zorgden voor vertraging bij het vervullen van zijn
verlangens; en wel omdat het hachelijk was zovelen
tegelijk met geweld naar het leven te staan en list
tussenpozen vereiste bij het plegen van misdaden. [Caesaren: 1. Tiberius zelf 2. zijn zoon Drusus 3. Drusus' zonen Tiberius en Germanicus 4. Germanicus' zonen Nero, Drusus en Caligula.] [een jongeman: Drusus was toen 37 jaar.] [al volwassen: Nero en Drusus waren op dat ogenblik volwassen; zie ook Annalen 4.4.1] |
4.3.2. Placuit tamen occultior via et a Druso incipere, in quem recenti ira ferebatur. Nam Drusus impatiens aemuli et animo commotior orto forte iurgio intenderat Seiano manus et contra tendentis os verberaverat. | 4.3.2. Toch gaf hij de voorkeur aan een slinkse werkwijze en wel te beginnen met Drusus, tegen wie hij vervuld was met een verse woede. Drusus, die geen rivaal naast zich duldde en nogal opvliegend was, had namelijk toen er 'ns een ruzie ontstaan was z'n hand tegen Seianus opgeheven en toen die een afwerend gebaar maakte hem in zijn gezicht geslagen. |
4.3.3. Igitur cuncta
temptanti promptissimum visum ad uxorem eius Liviam
convertere, quae soror Germanici, formae initio
aetatis indecorae, mox pulchritudine praecellebat.
Hanc ut amore incensus adulterio pellexit,
et postquam primi flagitii potitus est
(neque femina amissa pudicitia alia
abnuerit), ad coniugii spem, consortium regni et
necem mariti impulit. |
4.3.3. Derhalve scheen het hem, alles afwegend, het beste toe om zijn aandacht te richten op diens vrouw Livia, die, een zuster van Germanicus, op jeugdige leeftijd onaantrekkelijk was maar later uitmuntte in schoonheid. Haar haalde hij, voorwendend door liefde overweldigd te zijn, over tot ontrouw en, nadat hij deze eerste schanddaad volbracht had (en een vrouw zal, als zij eenmaal haar schaamtegevoel vaarwel gezegd heeft, geen andere dingen weigeren), heeft hij haar geprikkeld tot hoop op een huwelijk, deelgenootschap in de heerschappij en moord op haar echtgenoot. |
4.3.4. Atque illa, cui
avunculus Augustus, socer Tiberius, ex Druso liberi,
seque ac maiores et posteros municipali adultero foedabat
ut pro honestis et praesentibus flagitiosa et
incerta expectaret. Sumitur in
conscientiam Eudemus, amicus ac medicus
Liviae, specie artis frequens secretis. |
4.3.4. En zij,
die Augustus als oudoom had,
Tiberius als zwager, kinderen bij Drusus, bezoedelde
zichzelf en haar voorouders en nageslacht met een minnaar uit de provincie om in
ruil voor de eerzame positie die ze al verworven had
schandelijke en onzekere verwachtingen in te ruilen. In
het complot werd Eudemus betrokken, een vriend en arts van
Livia, die haar vaak alleen kon ontmoeten onder de
dekmantel van zijn beroep. [Augustus als oudoom: Augustus was de broer van Octavia; Octavia's dochter was Antonia; Antonia's dochter was Livia [= Livilla].] [minnaar uit de provincie: de 'municeps' was gelijkberechtigd met de in Rome wonende Romeinse burgers. Maar als iemands voorvaders buiten Rome hadden gewoond, dan was dit een bewijs, dat dezen niet tot hoge ambten waren gekomen en dat zo iemand dus niet tot de hoge adel hoorde.] |
4.3.5. Pellit domo Seianus uxorem Apicatam, ex qua tres liberos genuerat, ne paelici suspectaretur. Sed magnitudo facinoris metum, prolationes, diversa interdum consilia adferebat. | 4.3.5. Seianus
zette zijn vrouw Apicata, bij wie hij drie kinderen
verwekt had, het huis uit om zijn minnares geen reden tot
jaloezie te geven. Maar de omvang van zijn misdaad zorgde
voor vrees, uitstel en soms tegenstrijdige maatregelen. |
Caput IV |
Hoofdstuk 4 |
4.4.1. Interim anni principio Drusus ex Germanici liberis togam virilem sumpsit quaeque fratri eius Neroni decreverat senatus repetita. Addidit orationem Caesar multa cum laude filii sui quod patria benevolentia in fratris liberos foret. Nam Drusus, quamquam arduum sit eodem loci potentiam et concordiam esse, aequus adulescentibus aut certe non adversus habebatur. | 4.4.1. Intussen
bekleedde aan het begin van het jaar Drusus, de zoon van
Germanicus, zich met de mannentoga en wat de senaat aan
zijn broer Nero had toegekend werd nu ook voor hem
gevraagd. De keizer voegde hieraan een toespraak toe met
veel loftuitingen voor zijn zoon dat deze een vaderlijke
genegenheid koesterde voor de kinderen van zijn broer.
Want hoewel macht en eensgezindheid maar met moeite
samengaan nam men aan dat Drusus de jongens welgezind was,
of in ieder geval niet slechtgezind. |
4.4.2. Exim vetus et saepe
simulatum proficiscendi in provincias consilium
refertur. Multitudinem veteranorum praetexebat
imperator et dilectibus supplendos exercitus: nam
voluntarium militem deesse, ac si suppeditet, non
eadem virtute ac modestia agere, quia
plerumque inopes ac vagi sponte militiam sumant.
|
4.4.2.
Vervolgens werd het oude en al vaak voorgewende plan weer
van stal gehaald om een reis naar de provincies te maken.
Als voorwendsel gebruikte de keizer het grote aantal veteranen en de noodzaak de
legers weer aan te vullen met nieuwe lichtingen: want het
ontbrak aan vrijwilligers en als die al voor handen waren
dan opereerden ze niet met dezelfde dapperheid en
discipline omdat meestal armoedzaaiers en zwervers
vrijwillig in dienst gingen. [veteranen: die uit dienstverband ontslagen moesten worden. Hij wilde bij dit afdanken van de veteranen en bij het doorvoeren van nieuwe lichtingen aanwezig zijn omdat hij bang was voor relletjes; vgl. Annalen 1,31.vv en Ann. 1,77.] |
4.4.3. Percensuitque cursim
numerum legionum et quas provincias tutarentur. Quod
mihi quoque exequendum reor, quae
tunc Romana copia in armis, qui socii reges,
quanto sit angustius imperitatum. |
4.4.3. En hij
gaf een summier overzicht van het aantal legioenen en
welke provincies zij beschermden. Ik meen dat ook ik dit
uiteen moet zetten: welke Romeinse legermacht onder de
wapens stond, welke koningen bondgenoten waren en binnen
welke nauwere grenzen de keizerlijke macht zich toen deed
gelden. |
Caput V |
Hoofdstuk 5 |
4.5.1. Italiam utroque mari duae
classes, Misenum apud et Ravennam, proximumque
Galliae litus rostratae naves praesidebant,
quas Actiaca victoria captas Augustus in
oppidum Foroiuliense miserat valido cum remige. Sed
praecipuum robur Rhenum iuxta, commune in
Germanos Gallosque subsidium, octo legiones
erant. Hispaniae recens perdomitae tribus habebantur.
|
4.5.1. Italië
werd in beide zeeën door twee
vloten beschermd, bij Misenum een en bij Ravenna,
en vlak bij de kust van Gallië hielden versterkte schepen
de wacht, die, buitgemaakt bij de overwinning bij Actium,
door Augustus naar het fort Forum
Iulii gestuurd waren, toegerust met
zwaargewapende mariniers. Maar de voornaamste keurtroepen
waren acht legioenen gelegerd aan de Rijn, tegelijk als
hulptroepen tegen de Germanen en de Galliërs. De beide
delen van Hispania, pas onlangs
onderworpen, werden door drie legioenen bezet
gehouden. [twee vloten: het eskader van de Tyrrheense Zee had Misenum, in Campanië, tot basis; dat van de Adriatische Zee Ravenna, in Gallia Cisalpina.] [Forum Iulii: dit is het tegenwoordige Fréjus.] [onlangs onderworpen: door de oorlogen met de Asturiërs en de Cantabriërs van 26 tot 19 v. Chr.] |
4.5.2. Mauros Iuba rex acceperat
donum populi Romani. Cetera Africae per duas
legiones parique numero Aegyptus, dehinc
initio ab Syriae usque ad flumen Euphraten, quantum
ingenti terrarum sinu ambitur, quattuor legionibus
coercita, accolis Hibero Albanoque et aliis
regibus qui magnitudine nostra proteguntur
adversum externa imperia. |
4.5.2. De Mauren had koning Iuba cadeau
gekregen van het Romeinse volk. De rest van Africa werd
met behulp van twee legioenen en Egypte met eenzelfde
aantal onder de duim gehouden; vanaf het daaraan grenzende
deel van Syrië tot aan de rivier de Euphraat, al wat door
de geweldige boog van landen omgeven wordt, door vier
legioenen, terwijl hieraan de koningen der Hiberiërs en de Albanen en
anderen grenzen, die door onze grootheid beschermd worden
tegen uitheemse rijken. [Mauren: dit zijn de bewoners van Mauretanië. De koning Iuba, van wie hier sprake is, was de zoon van die Iuba die in 46 v. Chr. door Caesar werd overwonnen. In 25 v. Chr. had Augustus hem Mauretanië en een gedeelte van Numidië geschonken.] [Hiberiërs: de Hiberiërs woonden ten Westen van de Albaners, zuidelijk van de Kaukasus.] |
4.5.3. Et Thraeciam Rhoemetalces ac liberi Cotyis, ripamque Danuvii legionum duae in Pannonia, duae in Moesia attinebant, totidem apud Delmatiam locatis, quae positu regionis a tergo illis, ac si repentinum auxilium Italia posceret, haud procul accirentur, quamquam insideret urbem proprius miles, tres urbanae, novem praetoriae cohortes, Etruria ferme Umbriaque delectae aut vetere Latio et coloniis antiquitus Romanis. | 4.5.3.
Rhoemetalces en de zonen van Cotys beheersten Thracië, en
twee legioenen in Pannonië en twee in Moesia de oever van
de Donau, terwijl er even veel gelegerd waren in Dalmatië
die zich door de ligging van die streek in hun rug
bevonden en als Italië onverwacht hulp nodig zou hebben
van niet ver opgetrommeld konden worden; trouwens, Rome
had een eigen bezettingsmacht van drie stadscohorten en
negen cohorten aan keizerlijke lijfwacht, grotendeels
gerecruteerd uit Etrurië en Umbrië of uit het oude Latium
en de kolonies die van oudsher Romeins waren. |
4.5.4. At apud idonea
provinciarum sociae triremes alaeque et auxilia
cohortium, neque multo secus in iis virium: sed
persequi incertum fuit, cum ex usu temporis
huc illuc mearent, gliscerent numero et
aliquando minuerentur. |
4.5.4. Maar in geschikte delen van de provincies bevonden zich nog oorlogsschepen van bondgenoten en eskadrons en hulpcohorten, en die waren niet veel minder in stootkracht: maar die nauwkeurig opsommen was moeilijk omdat zij, al naar gelang de omstandigheden, nu eens hierheen, dan weer daarheen trokken, en zij in aantal toenamen en soms ook afnamen. |
Caput VI |
Hoofdstuk 6 |
4.6.1. Congruens crediderim recensere ceteras quoque rei publicae partis, quibus modis ad eam diem habitae sint, quoniam Tiberio mutati in deterius principatus initium ille annus attulit. | 4.6.1. Ik zou
het hier de juiste plaats vinden om ook van de andere
rollen van de staatsorganen te bespreken op welke manier
ze tot die tijd waargenomen werden, aangezien dat jaar het
begin inluidde van een verslechtering van Tiberius'
principaat. |
4.6.2. Iam primum publica negotia et privatorum maxima apud patres tractabantur, dabaturque primoribus disserere et in adulationem lapsos cohibebat ipse; mandabatque honores, nobilitatem maiorum, claritudinem militiae, inlustres domi artes spectando, ut satis constaret non alios potiores fuisse. Sua consulibus, sua praetoribus species; minorum quoque magistratuum exercita potestas; legesque, si maiestatis quaestio eximeretur, bono in usu. | 4.6.2. Aanvankelijk werden staatsaangelegenheden en de belangrijkste privé-beslissingen nog in de senaat behandeld, en aan de adel werd nog gelegenheid geboden het woord te voeren en zelf hield hij nog degenen in toom die tot vleierij vervallen waren; hij deelde ereambten uit terwijl hij rekening hield met de adel van voorvaderen, met de krijgsroem, met de bekwaamheden die het vaderland ten goede kwamen, zodat het duidelijk was dat er geen anderen beter geweest waren. De consuls, de praetoren, zij hadden allen hun eigen staatsie; ook van de lagere ambten werd het gezag nog gerespecteerd; en, afgezien van de processen over majesteitschennis, werden de wetten naar behoren toegepast. |
4.6.3. At frumenta et pecuniae
vectigales, cetera publicorum fructuum societatibus
equitum Romanorum agitabantur. Res suas Caesar
spectatissimo cuique, quibusdam ignotis ex fama mandabat,
semelque adsumpti tenebantur prorsus sine modo, cum
plerique isdem negotiis insenescerent. |
4.6.3. Maar de
korenheffingen en de belastinginning en de overige inkomsten van staatswege werden
beheerd door colleges van Romeinse ridders. Het beheer van
zijn particuliere vermogen
droeg Tiberius slechts op aan de meest vooraanstaanden,
soms ook aan onbekenden op grond van hun reputatie, en als
zij eenmaal aangesteld waren werden zij verder zonder
termijn gehandhaafd, immers de meesten vergrijsden in één
en dezelfde baan. [korenheffingen: 'frumenta': het koren werd door de provincies geleverd deels als schatting, deels tegen betaling. Het diende tot bevoorrading van de legers en van Rome.] [belastinginning: 'pecuniae vectigales': belasting in geld, o.a. het havengeld - 'portoria' - en het weidegeld - 'scriptura' -; verder de weeldebelasting op de Romeinse burgers en het door Augustus ingevoerde tributum van de provincies.] [inkomsten van staatswege: staatsbossen, zoutmijnen, mijnen enz.] [zijn particulier vermogen: de keizerlijke domeinen, waarvan de administrateurs 'procuratores Caesaris' worden genoemd [zie Ann. IV,15] en de fiscus, zie Ann. II,47.] |
4.6.4. Plebes acri quidem annona fatigabatur, sed nulla in eo culpa ex principe: quin infecunditati terrarum aut asperis maris obviam iit, quantum impendio diligentiaque poterat. Et ne provinciae novis oneribus turbarentur utque vetera sine avaritia aut crudelitate magistratuum tolerarent providebat: corporum verbera, ademptiones bonorum aberant. | 4.6.4.
Weliswaar ging het volk gebukt onder hoge korenprijzen,
maar de vorst droeg daarvan geen enkele schuld: zelfs nam
hij maatregelen voorzover dat in zijn vermogen en bereik
lag om aan de onvruchtbaarheid van het land of de gevaren
op zee het hoofd te bieden. Ook zag hij er op toe dat de
provincies niet door nieuwe lasten opgeschrikt werden en
zij hun oude lasten te dragen hadden zonder inhaligheid of
tirannie van ambtenaren: gedaan was het met lijfstraffen
en verbeurdverklaringen. |
4.6.5. Rari per Italiam Caesaris agri, modesta servitia, intra paucos libertos domus; ac si quando cum privatis disceptaret, forum et ius. | 4.6.5. Slechts schaars was het grondbezit van de keizer in Italië, zijn slavenbezit bescheiden, zijn hofhouding bleef beperkt tot een handvol vrijgelatenen; en als hij al eens een geschil had met burgers dan was daar forum en rechtspraak. |
Caput VII |
Hoofdstuk 7 |
4.7.1. Quae cuncta non quidem comi via sed horridus ac plerumque formidatus retinebat tamen, donec morte Drusi verterentur: nam dum superfuit mansere, quia Seianus incipiente adhuc potentia bonis consiliis notescere volebat, et ultor metuebatur non occultus odii set crebro querens incolumi filio adiutorem imperii alium vocari. | 4.7.1. Dit
alles hield hij niet direct goedgemutst maar dan toch
humeurig en meestal bars in tact, totdat bij de dood van
Drusus een verandering optrad: want, zolang die nog
leefde, bleef alles bij het oude, omdat Seianus zich bij
het begin van zijn carrière nog wilde onderscheiden door
goede adviezen en hij beducht was voor een wreker die zijn
haat niet verbloemde maar herhaaldelijk klaagde dat,
terwijl een zoon voorhanden was, iemand anders als helper
bij het uitoefenen van de heerschappij gevraagd werd. |
4.7.2. Et quantum superesse
ut collega dicatur? primas dominandi spes in
arduo: ubi sis ingressus, adesse studia et
ministros. Extructa iam sponte praefecti castra,
datos in manum milites; cerni effigiem eius
in monimentis Cn. Pompei; communes illi cum
familia Drusorum fore nepotes: precandam
post haec modestiam ut contentus esset. |
4.7.2. En
hoeveel scheelde het nog of hij werd ambtgenoot genoemd?
Slechts de eerste hoop op de heerschappij kwam met moeite
tot leven: zodra men eenmaal wat verder gevorderd was stak
gekuip de kop op en kon men beschikken over helpers. Nu
was al op initiatief van de commandant die kazerne
ingericht, waren hem soldaten in handen gegeven, prijkte
zijn beeld in het theater van Gnaius Pompeius; en in
dezelfde verwantschapsgraad
als de familie der Drusi zouden zijn eventuele
kleinkinderen staan: men moest maar hopen dat hij hierna
maat zou houden en tevreden zou zijn. [verwantschapsgraad: zie Ann. III,29. Een dochter van Seianus zou trouwen met Drusus, de zoon van Claudius. Ann. III,29 speelt zich af in 20 na Chr. en zoals uit V,9 blijkt kon dit dochtertje van Seianus toen nog maar pas geboren zijn. Dit meisje is dus nu 3 à 4 jaar oud. Ook leefde Claudius' zoon Drusus maar kort. Van 'dezelfde verwantschapsgraad' is dus in feite niet veel terecht gekomen.] |
4.7.3. Neque raro neque apud
paucos talia iaciebat, et secreta quoque
eius corrupta uxore prodebantur. |
4.7.3. En dit soort opmerkingen maakte hij niet af en toe of slechts in klein gezelschap, ja zelfs werd wat hij niet voor vreemde oren bedoeld had verraden omdat zijn vrouw hem ontrouw geworden was. |
Caput VIII |
Hoofdstuk 8 |
4.8.1. Igitur Seianus
maturandum ratus deligit venenum quo
paulatim inrepente fortuitus morbus
adsimularetur. Id Druso datum per
Lygdum spadonem, ut octo post annos cognitum
est. |
4.8.1. Derhalve
koos Seianus, van mening dat er haast gemaakt moest
worden, een vergif uit dat zo werkte dat, als het bij
beetjes werd opgenomen, een toevallige ziekte leek. Dit
werd Drusus toegediend door de eunuch Lygdus , zoals men acht jaar
later te weten kwam. [Lygdus: deze was waarschijnlijk zijn voorproever; zie Ann. IV,10.] |
4.8.2. Ceterum Tiberius per
omnes valetudinis eius dies, nullo metu an ut firmitudinem
animi ostentaret, etiam defuncto necdum
sepulto, curiam ingressus est.
Consulesque sede vulgari per speciem maestitiae sedentes
honoris locique admonuit, et effusum in
lacrimas senatum victo gemitu simul
oratione continua erexit: |
4.8.2. Maar
Tiberius heeft alle dagen van zijn 'ziekte', ja zelfs toen
hij al overleden was maar nog niet begraven, de senaat
bezocht, hetzij omdat hij geen vrees wilde laten blijken,
hetzij hij zijn geesteskracht wilde benadrukken. De
consuls, die met vertoon van rouw op een gewone zitplaats zaten, heeft
hij gewezen op hun eretaak en plaats, en de senaat, die
zich verloor in tranen heeft hij, na zijn eigen
smartvertoon onderdrukt te hebben, in een vloeiende rede
een hart onder de riem gestoken: [een gewone zitplaats: in plaats van op het tribunal, waar de curulische zetels stonden.] |
4.8.3. Non quidem sibi ignarum
posse argui quod tam recenti dolore
subierit oculos senatus: vix
propinquorum adloquia tolerari, vix diem
aspici a plerisque lugentium. Neque illos
imbecillitatis damnandos: se tamen fortiora
solacia e complexu rei publicae petivisse. Miseratusque
Augustae extremam senectam, rudem adhuc nepotum et
vergentem aetatem suam, ut Germanici liberi, unica
praesentium malorum levamenta, inducerentur petivit.
|
4.8.3. 'Hij was
er zich terdege van bewust dat hem verweten kon worden dat
hij zich aan de senaat vertoonde terwijl zijn leed nog zo
recent ontstaan was: de meeste rouwenden verdroegen amper
troostwoorden van zelfs hun verwanten, wilden amper het
daglicht zien. Nu hoefde men die hun zwakheid niet kwalijk
te nemen: hij echter had sterker steun gezocht in de
toewijding aan het openbaar belang.' En na woorden van
treurnis gewijd te hebben aan de hoge ouderdom van
Augusta, de nog jonge leeftijd van zijn kleinkinderen en
de al aflopende van hemzelf, vroeg hij de kinderen van Germanicus , de
enige verlichting in de huidige ellende, binnen te
brengen. [kinderen van Germanicus: niet alle kinderen van Germanicus, alleen de zonen met uitzondering van Caligula, die toen pas 11 jaar was; dus alleen Nero en Drusus.] |
4.8.4. Egressi consules firmatos adloquio adulescentulos deductosque ante Caesarem statuunt. Quibus adprensis 'patres conscripti, hos' inquit 'orbatos parente tradidi patruo ipsorum precatusque sum, quamquam esset illi propria suboles, ne secus quam suum sanguinem foveret attolleret, sibique et posteris conformaret. | 4.8.4. De consuls gingen naar buiten, bemoedigden met troostwoorden de knaapjes, namen ze mee naar binnen en zetten ze voor de keizer neer. Nadat deze ze bij de hand genomen had zei hij "Heren senatoren, dezen hier heb ik, toen zij van hun vader beroofd waren, aan hun oom overgedragen en daarbij gesmeekt dat hij, hoewel hij ook eigen kinderen had, hen niet minder zou koesteren dan zijn eigen vlees en bloed en hen zou verheffen en vormen naar zijn eigen beeld en tot een pronkstuk bij het nageslacht. |
4.8.5. Erepto Druso preces ad vos converto
disque et patria coram obtestor: Augusti
pronepotes, clarissimis maioribus genitos, suscipite
regite, vestram meamque vicem explete. Hi
vobis, Nero et Druse, parentum loco. Ita nati estis
ut bona malaque vestra ad rem publicam pertineant. |
4.8.5. Nu ook
Drusus hen ontrukt is richt ik mijn beden tot u en bezweer
u ten overstaan van goden en vaderland: voed de
achterkleinzonen van Augustus, geboren uit de beroemdste
voorouders, op, ga hen voor en vervul uw en mijn plicht.
Nero en Drusus, dezen hier nemen voor jullie de plaats in
van jullie ouders. Door jullie geboorte verkeren jullie in
de omstandigheid dat het wel en wee
van jullie de staat raakt. [wel en wee: niet alleen hun geluk en ongeluk, maar ook hun goede en slechte eigenschappen enz.] |
Caput IX |
Hoofdstuk 9 |
4.9.1. Magno ea fletu et mox precationibus faustis audita; ac si modum orationi posuisset, misericordia sui gloriaque animos audientium impleverat: ad vana et totiens inrisa revolutus, de reddenda re publica utque consules seu quis alius regimen susciperent, vero quoque et honesto fidem dempsit. | 4.9.1. Onder luid geween en daarna met heilwensen is dit aanhoord; en, als hij zijn redevoering gematigd had, dan had hij de harten van de toehoorders met medelijden en respect jegens zichzelf vervuld: maar nu hij verviel tot loze en al zo vaak geridiculiseerde kreten, dat hij het staatsbestuur weer uit handen wilde geven en dat de consuls of iemand anders de leiding maar moesten overnemen, nu heeft hij ook het geloof aan het ware en waarachtige ontnomen. |
4.9.2. Memoriae Drusi eadem
quae in Germanicum decernuntur, plerisque
additis, ut ferme amat posterior adulatio.
Funus imaginum pompa maxime inlustre fuit,
cum origo luliae gentis Aeneas omnesque
Albanorum reges et conditor urbis Romulus,
post Sabina nobilitas, Attus Clausus ceteraeque
Claudiorum effigies longo ordine spectarentur. |
4.9.2. Ter
nagedachtenis aan Drusus werden dezelfde rituelen
toegekend als aan Germanicus, waaraan nog zeer veel is
toegevoegd, zoals dat bijna altijd pleegt te gaan bij een
volgende vleipartij. De begrafenis was zeer luisterrijk
door de processie van borstbeelden, omdat de oorsprong van
de gens Iulia, Aeneas en alle koningen van de Albanen en
de stichter van de stad Romulus, en daarachter de Sabijnse
adel, Attus Clausus en de
overige borstbeelden van de Claudii in een lange stoet te
zien waren. [Attus Clausus: [zie ook XII,25] Sabijn die zich met zijn horigen in Rome vestigde in misschien 505 v. Chr. [vgl Livius II,16,4 en II,16,5] |
Caput X |
Hoofdstuk 10 |
4.10.1. In tradenda morte Drusi quae plurimis maximaeque fidei auctoribus memorata sunt rettuli: set non omiserim eorundem temporum rumorem validum adeo ut nondum exolescat. | 4.10.1. Bij het te boek stellen van de dood van Drusus heb ik verteld wat door de meeste en meest betrouwbare historici vermeld is: maar ik wil toch niet een gerucht uit diezelfde tijd verzwijgen dat zo hardnekkig is dat het nog steeds niet de wereld uit is. |
4.10.2. Corrupta ad scelus
Livia Seianum Lygdi quoque spadonis
animum stupro vinxisse, quod is aetate
atque forma carus domino interque primores
ministros erat; deinde inter conscios ubi
locus veneficii tempusque composita sint, eo
audaciae provectum ut verteret et
occulto indicio Drusum veneni in patrem arguens moneret
Tiberium vitandam potionem quae prima ei apud
filium epulanti offerretur. |
4.10.2. Nadat hij Livia tot het plegen van moord had weten over te halen zou Seianus ook de genegenheid van de eunuch Lygdus door ontucht voor zich hebben gewonnen omdat deze door zijn jeugdige schoonheid zijn meester dierbaar was en tot zijn favoriete dienaren behoorde; vervolgens zou hij, toen er tussen de deelnemers aan het complot overeenstemming bereikt was over plaats en tijd voor de vergiftiging, tot zo'n mate van vermetelheid gekomen zijn dat hij weer van plan veranderde en, met een beschuldiging aan het adres van Drusus dat hij zijn vader wilde vergiftigen, Tiberius op het hart drukte dat hij de eerste drank zou afslaan die aan hem zou worden aangeboden als hij bij zijn zoon dineerde. |
4.10.3 Ea fraude captum senem, postquam convivium inierat, exceptum poculum Druso tradidisse; atque illo ignaro et iuveniliter hauriente auctam suspicionem, tamquam metu et pudore sibimet inrogaret mortem quam patri struxerat. | 4.10.3. Door dit bedrog misleid zou de grijsaard, nadat hij zich aan de maaltijd had gezet, de beker die hij aangeboden gekregen had, aan Drusus aangeboden hebben; en, omdat die van niets wetend en in jeugdige onbesuisdheid de drank achteroversloeg, zou de verdenking toegenomen zijn als zou hij uit vrees en schaamte zichzelf de dood aangedaan hebben die hij voor zijn vader op touw gezet had. |
Caput XI |
Hoofdstuk 11 |
4.11.1. Haec vulgo iactata super id
quod nullo auctore certo firmantur prompte refutaveris.
Quis enim mediocri prudentia, nedum Tiberius
tantis rebus exercitus, inaudito filio exitium offerret,
idque sua manu et nullo ad paenitendum regressu? Quin
potius ministrum veneni excruciaret,
auctorem exquireret, insita denique etiam in
extraneos cunctatione et mora adversum unicum et nullius
ante flagitii compertum uteretur? |
4.11.1. Deze algemeen verbreide geruchten kan men, afgezien van het feit dat ze door geen enkele geschiedschrijver onderschreven worden, toch al gauw verwerpen. Wie immers met een middelmatige voorzichtigheid, laat staan Tiberius, doorkneed in daden van zo grote reikwijdte, zou z'n zoon de das aandoen zonder hem gehoord te hebben, en dat nog wel met eigen hand en zonder enige mogelijkheid tot inkeer? Zou hij niet eerder de toediener van het vergif laten folteren, de initiatiefnemer proberen op te sporen, tenslotte z'n aangeboren aarzeling en getreuzel ook tegenover vreemden niet aan de dag leggen tegenover z'n enige zoon, die bovendien nog nooit tevoren op enige wandaad betrapt was? |
4.11.2. Sed quia Seianus facinorum omnium repertor habebatur, ex nimia caritate in eum Caesaris et ceterorum in utrumque odio quamvis fabulosa et immania credebantur, atrociore semper fama erga dominantium exitus. Ordo alioqui sceleris per Apicatam Seiani proditus tormentis Eudemi ac Lygdi patefactus est. Neque quisquam scriptor tam infensus extitit ut Tiberio obiectaret, cum omnia alia conquirerent intenderentque. | 4.11.2. Maar
omdat Seianus als bedenker van alle mogelijke misdaden
beschouwd werd, hechtte men, als gevolg van de overdreven
genegenheid van de keizer jegens hem en de haat van allen
jegens beiden, geloof aan deze praatjes, hoe fantastisch
en afgrijselijk ook, temeer waar praatjes over de dood van
machthebbers al gauw ontaarden. Trouwens, de gang van
zaken bij deze misdaad, aan het licht gebracht door
Seianus' vrouw Apicata, is in de openbaarheid gebracht
door middel van foltering van Eudemus en Lygdus. En er is
geen schrijver zo vervuld van haat geweest dat hij dit
Tiberius heeft aangewreven hoewel ze al het andere
naplozen en overdreven. |
4.11.3. Mihi tradendi arguendique rumoris causa fuit ut claro sub exemplo falsas auditiones depellerem peteremque ab iis quorum in manus cura nostra venerit ne divulgata atque incredibilia avide accepta veris neque in miraculum corruptis antehabeant. | 4.11.3. Voor mij was de reden om dit gerucht te vermelden en te weerleggen: met een duidelijk voorbeeld valse praatjes uit de wereld te helpen en te proberen om bij diegenen in wier handen ons werk terecht komt te bereiken dat zij niet de voorkeur geven aan wat zoal de ronde doet aan ongeloofwaardigs en als zoete koek geslikt boven de waarheid en wat niet tot in het verbijsterende vertekend is. |
Caput XII |
Hoofdstuk 12 |
4.12.1. Ceterum laudante filium pro rostris Tiberio senatus populusque habitum ac voces dolentum simulatione magis quam libens induebat, domumque Germanici revirescere occulti laetabantur. Quod principium favoris et mater Agrippina spem male tegens perniciem adceleravere. | 4.12.1. Maar
terwijl Tiberius een laudatio afstak op zijn zoon voor de
rostra namen senaat en volk eerder geforceerd dan gewillig
de houding en uiting van rouwenden aan en verheugden zich
heimelijk over de wederopbloei van het geslacht van
Germanicus. Maar dit begin van populariteit en het feit
dat Agrippina Maior haar hoop slecht wist te verbergen
hebben de ondergang versneld. |
4.12.2. Nam Seianus ubi videt mortem Drusi inultam interfectoribus, sine maerore publico esse, ferox scelerum, et quia prima provenerant, volutare secum quonam modo Germanici liberos perverteret, quorum non dubia successio. Neque spargi venenum in tres poterat, egregia custodum fide et pudicitia Agrippinae impenetrabili. | 4.12.2. Want zodra Seianus zag dat de moord op Drusus ongewroken voor de moordenaars bleef en zonder algemene smart, begon hij, misdadig van aanleg en omdat de eerste stappen zo voorspoedig verlopen waren, bij zichzelf te overwegen op welke manier hij de kinderen van Germanicus te gronde kon richten, omdat aan hun opvolging niet getwijfeld hoefde te worden. En er kon tegen drie niet vergif rondgestrooid worden omdat de betrouwbaarheid van hun bewakers uitstekend was en de eerbaarheid van Agrippina onkreukbaar. |
4.12.3. Igitur contumaciam eius insectari, vetus Augustae odium, recentem Liviae conscientiam exagitare, ut superbam fecunditate, subnixam popularibus studiis inhiare dominationi apud Caesarem arguerent. | 4.12.3. Derhalve begon hij haar opgeblazen gedrag te hekelen, de oude haat van Augusta aan te wakkeren en de jonge schuldgevoelens van Livia om te bereiken dat zij bij de keizer de beschuldiging zouden laten horen dat zij, trots op haar vruchtbaarheid en steunend op de populariteit van het volk de heerschappij najoeg. |
4.12.4. Agitque haec
callidis criminatoribus, inter quos delegerat
Iulium Postumum, per adulterium Mutiliae Priscae inter
intimos aviae et consiliis suis peridoneum, quia Prisca
in animo Augustae valida anum suapte natura
potentiae anxiam insociabilem nurui efficiebat.
Agrippinae quoque proximi inliciebantur pravis
sermonibus tumidos spiritus perstimulare. |
4.12.4. En hij
deed dit met sluwe handlangers, onder wie hij Iulius
Postumus had uitgekozen, door overspel met Mutilia Prisca
opgenomen in de naaste omgeving van haar grootmoeder en zeer geschikt
voor zijn plannen omdat Prisca, die veel invloed had op
Augusta's aard, de oude vrouw die zich van nature toch al
zorgen maakte om haar invloed, ongenaakbaar maakte voor deze vrouw. Ook de naaste
omgeving van Agrippina werd ertoe overgehaald om met voze
praat haar houding tot hoogmoed te prikkelen. [grootmoeder: Tacitus noemt dus Augusta, (Livia), als stiefmoeder van Iulia, Agrippina's grootmoeder.] [deze vrouw: in feite haar behuwd kleindochter: Germanicus, de man van Agrippina, was de kleinzoon van Livia.] |
|
Lees verder Terug naar het overzicht van de inhoud van de Annalen |