Annales 3, 66 - 76
|
Jaarboeken 3, 66 - 76 Processen tegen Silanus en anderen. Tiberius in de rest van 22. |
Caput LXVI |
Hoofdstuk 66 |
3.66.1. Paulatim dehinc
ab indecoris ad infesta transgrediebantur. C. Silanum pro
consule Asiae repetundarum a sociis postulatum Mamercus
Scaurus e consularibus, Iunius Otho praetor, Bruttedius
Niger aedilis simul corripiunt obiectantque violatum
Augusti numen, spretam Tiberii maiestatem, Mamercus
antiqua exempla iaciens, L. Cottam a Scipione Africano,
Servium Galbam a Catone censorio, P. Rutilium a M. Scauro
accusatos. |
3.66.1. Allengs ging men
hierna over van onfatsoenlijk naar vijandig gedrag. Gaius
Silanus, de pro-consul van Asia, wegens afpersing door de
bondgenoten aangeklaagd, werd door de oud-consul Mamercus
Scaurus, de praetor Iunius Otho en de aediel Bruttedius Niger tegelijkertijd
voor het gerecht gedaagd en zij beschuldigden hem ervan de
vergoddelijking van Augustus met voeten getreden te hebben
en de majesteit van Tiberius te schande gemaakt te hebben,
waarbij Mamercus voorbeelden uit het verleden oprakelde: Lucius Cotta die door Scipio
Africanus, Servius Galba die
door de zedenmeester Cato en Publius
Rutilius die door Marcus
Scaurus aangeklaagd waren. [Bruttedius Niger: deze was retor en historicus; betrokken in de samenzwering van Seianus benam hij zich het leven.] [Lucius Cotta: deze was evenals Scipio Africanus consul geweest. Er bestond tussen hen beiden een oude vete. Het proces wegens afpersing dateert van het jaar 138 v. Chr.] [Servius Galba: een redenaar die praetor was geweest van Lusitanië. Hij had op één dag 30.000 Lusitaniërs laten afslachten. In staat van beschuldiging gesteld in 149 v. Chr. wist hij het publiek met zijn tranen en pathos zo te roeren dat hij werd vrijgesproken.] [Publius Rutilius: was geschiedschrijver en vermaard advocaat, was de mededinger van M. Scaurus geweest voor het consulaat. Hij werd niet benoemd en beschuldigde Scaurus van omkoperij maar verloor het proces en werd toen op zijn beurt door zijn rivaal aangeklaagd op dezelfde beschuldiging. Hij werd consul in 105 v. Chr. en werd in 93 of 92 veroordeeld wegens afpersing.] [Marcus Scaurus: was consul in 115 v Chr.; censor in 109, en sedert 115 princeps senatus. De aanklacht waarop Tacitus doelt, dateert uit 116 v. Chr.] |
3.66.2. Videlicet Scipio et Cato talia ulciscebantur, aut ille Scaurus, quem proavum suum obprobrium maiorum Mamercus infami opera dehonestabat. | 3.66.2. Alsof Scipio en Cato dergelijke vergrijpen plachten af te straffen, of de vermaarde Scaurus, in wie Mamercus, die schandvlek van zijn voorouders, met zijn schandelijke plannen zijn grootvader te schande maakte. |
3.66.3. Iunio Othoni
litterarium ludum exercere vetus ars fuit: mox Seiani
potentia senator obscura initia impudentibus ausis
propolluebat. Bruttedium artibus honestis copiosum et, si
rectum iter pergeret, ad clarissima quaeque iturum
festinatio extimulabat, dum aequalis, dein superiores,
postremo suasmet ipse spes antire parat: quod multos etiam
bonos pessum dedit, qui spretis quae tarda cum securitate
praematura vel cum exitio properant. |
3.66.3. Het oude vak van Iunius Otho was het leiden van een lagere school: daarna, door de macht van Seianus senator geworden, bezoedelde hij zijn schimmige verleden door onbeschaamde ondernemingen nog meer. Bruttedius, rijk aan redenaarsgaven en, als hij het rechte pad zou gehouden hebben, zeker voorbestemd voor de beroemdste carrière, prikkelde de haast om zijn gelijken, vervolgens zijn meerderen, tenslotte zelfs zijn eigen aspiraties voorbij te streven: dit is trouwens de ondergang geworden van overigens prima mannen, die met versmading voor wat langzaam maar zeker hun deel wordt voortijdige successen zelfs tot hun eigen ondergang afdwingen. |
Caput LXVII |
Hoofdstuk 67 |
3.67.1. Auxere numerum accusatorum Gellius Publicola et Paconius, ille quaestor Silani, hic legatus. Nec dubium habebatur saevitiae captarumque pecuniarum teneri reum: | 3.67.1. Gellius Publicola en Paconius hebben nog het aantal aanklagers vermeerderd, de eerste was quaestor van Silanus, de tweede zijn woordvoerder. Inderdaad werd het niet betwijfeld dat hij werkelijk schuldig was aan geweldpleging en afpersing: |
3.67.2. sed multa
adgerebantur etiam insontibus periculosa, cum super tot
senatores adversos facundissimis totius Asiae eoque ad
accusandum delectis responderet solus et orandi nescius,
proprio in metu qui exercitam quoque eloquentiam
debilitat, non temperante Tiberio quin premeret voce
vultu, eo quod ipse creberrime interrogabat, neque
refellere aut eludere dabatur, ac saepe etiam confitendum
erat ne frustra quaesivisset. |
3.67.2. maar veel werd er met de haren bijgesleept wat ook onschuldigen in gevaar gebracht zou hebben, daar hij, nog afgezien van zoveel senatoren die tegen hem in het geweer kwamen, ook nog op zijn eentje de meest welsprekende advocaten van geheel Asia, - die juist met het oog dáárop uitgekozen waren: hem aan te klagen -, van repliek moest dienen en dat terwijl hij van welsprekendheid geen kaas gegeten had, in een situatie waarin hij persoonlijk bedreigd werd, wat zelfs een doorkneed redenaar verlamt en zonder dat Tiberius zich matigde om druk uit te oefenen met woorden, met blikken en ook hierdoor dat hij hem zelf ondervroeg zonder dat hem gelegenheid tot weerleggen of pareren werd gegund en dikwijls bekende hij maar opdat Tiberius niet voor niets zijn vraag gesteld had. |
3.67.3. Servos quoque
Silani ut tormentis interrogarentur actor publicus
mancipio acceperat. Et ne quis necessariorum iuvaret
periclitantem maiestatis crimina subdebantur, vinclum et
necessitas silendi. |
3.67.3. Ook had de openbare waarnemer de slaven van
Silanus aangekocht zodat zij onder folteringen gehoord
konden worden. En opdat niemand van zijn verwanten hem in
zijn hachelijke omstandigheden te hulp zou schieten had
men een aanklacht van majesteitsschennis aan de
procesvoering toegevoegd als belemmering en noodzaak tot
zwijgen. [openbare waarnemer: wie zijn goederen zelf bestuurde stelde een van zijn vertrouwde slaven tot 'waarnemer' aan als toezichthouder over de andere slaven. Zo'n waarnemer heette 'actor'. Zo had ook de overheid een slaaf die zaken waarnam bij de staatskas en die toezicht hield op de andere slaven; en omdat deze 'actor' bij de 'res publica' was, werd hij 'actor publicus' genoemd.] |
3.67.4. Igitur petito paucorum dierum interiectu defensionem sui deseruit, ausis ad Caesarem codicillis quibus invidiam et preces miscuerat. | 3.67.3. Derhalve gaf Silanus, na een paar dagen opschorting te hebben gevraagd, zijn zelfverdediging op, maar waagde het de keizer een schrijven te zenden waarin hij verwijten en smeekbeden dooreenklutste. |
Caput LXVIII |
Hoofdstuk 68 |
3.68.1. Tiberius quae in
Silanum parabat quo excusatius sub exemplo acciperentur,
libellos divi Augusti de Voleso Messala eiusdem Asiae pro
consule factumque in eum senatus consultum recitari iubet.
|
3.68.1. Om er voor te
zorgen dat, wat hij tegen Silanus op touw zette, des te
gereder geaccepteerd zou worden onder de dekmantel van een
precedent, beval Tiberius het dossier van de
vergoddelijkte Augustus aangaande Volesus
Messala, proconsul van hetzelfde Asia, alsmede
het senaatsbesluit dat tegen hem genomen was voor te
lezen. [Volesus Messala: was consul in 5 na Chr. en daarna proconsul van Asia. Hij had daar een opstand ontketend door zijn wreed optreden.] |
3.68.2. Tum L. Pisonem
sententiam rogat. Ille multum de clementia principis
praefatus aqua atque igni Silano interdicendum censuit
ipsumque in insulam Gyarum relegandum. Eadem ceteri, nisi
quod Cn. Lentulus separanda Silani materna bona, quippe
Atia parente geniti, reddendaque filio dixit, adnuente
Tiberio. |
3.68.2. Toen vroeg hij
Lucius Piso naar zijn mening. Die hield eerst een
uitvoerige inleiding over het mededogen van de vorst en
sprak toen als zijn mening uit dat Silanus verbannen moest
worden en wel gedetineerd op het eiland Gyaros. De anderen stemden
daarmee in, behalve dan dat Gnaius Lentulus zei dat de
bezittingen van Silanus van diens moederszijde eigenlijk
apart gehouden moesten worden, aangezien hij via haar
geboren was uit het geslacht Atia,
en dat die aan zijn zoon teruggeven moesten worden,
waarmee Tiberius instemde. [Gyaros: een van de Cycladen, een onherbergzaam oord.] [Atia: de moeder van Augustus stamde uit de gens Atia; zijn grootvader was Marcus Atius Balbus. De moeder van Silanus was hoogstwaarschijnlijk Aemilia Lepida, achterkleindochter van Augustus, daar Iulia Secunda haar moeder was geweest.] |
Caput LXIX |
Hoofdstuk 69 |
3.69.1. At Cornelius
Dolabella dum adulationem longius sequitur increpitis C.
Silani moribus addidit ne quis vita probrosus et opertus
infamia provinciam sortiretur, idque princeps diiudicaret.
Nam a legibus delicta puniri: quanto fore mitius in ipsos,
melius in socios, provideri ne peccaretur? |
3.69.1. Maar Cornelius Dolabella ging nog verder in zijn vleierij en hield een tirade tegen het karakter van Gaius Silanus en voegde eraan toe dat niemand die laakbaar was in levenswijze en gebukt ging onder schande een provicie mocht toegewezen krijgen, en dat de vorst de beslissing hierover moest nemen. Want vergrijpen werden al door wetten gestraft: hoe veel goedaardiger tegenover henzelf en beter tegenover de bondgenoten zou het niet zijn dat erin voorzien werd dat het niet tot vergrijpen kwam? |
3.69.2. Adversum quae
disseruit Caesar: non quidem sibi ignara quae de Silano
vulgabantur, sed non ex rumore statuendum. Multos in
provinciis contra quam spes aut metus de illis fuerit
egisse: excitari quosdam ad meliora magnitudine rerum,
hebescere alios. |
3.69.2. Hiertegen kwam de keizer in het geweer: dat hij heus niet onkundig was van wat over Silanus verteld werd, maar dat men niet op grond van geruchten een besluit mocht nemen. Dat velen, eenmaal in de provincies, heel anders gehandeld hadden dan de verwachtingen en vrees die men over hen had gehad: sommigen werden door de omvang van hun bevoegdheid juist geprikkeld tot beterschap, anderen stompten erdoor af. |
3.69.3. Neque posse
principem sua scientia cuncta complecti neque expedire ut
ambitione aliena trahatur. Ideo leges in facta constitui
quia futura in incerto sint. Sic a maioribus institutum
ut, si antissent delicta, poenae sequerentur. |
3.69.3. Enerzijds was het voor de vorst onmogelijk om alles met eigen inzicht te omvatten, anderzijds ook niet doenlijk om zich te laten leiden door de naijver van anderen. Daarom werden er nu juist wetten opgesteld tegen gepleegde daden omdat de toekomst ongewis was. Aldus was het door de voorouders ingesteld, dat, als er eerst vergrijpen gepleegd waren, daarna de straffen volgden. |
3.69.4. Ne verterent sapienter reperta et semper placita: satis onerum principibus, satis etiam potentiae. Minui iura quotiens gliscat potestas, nec utendum imperio ubi legibus agi possit. | 3.69.4. Men moest niet omdraaien wat wijs gevonden was en altijd al bevallen had: de vorsten hadden al genoeg aan hun hoofd, en hun macht was ook voldoende. Rechten sleten af zo vaak als de macht toenam en men moest geen beroep doen op zijn macht zolang men het met wetten afkon. |
3.69.5. Quanto rarior apud Tiberium popularitas tanto laetioribus animis accepta. Atque ille prudens moderandi, si propria ira non impelleretur, addidit insulam Gyarum immitem et sine cultu hominum esse: | 3.69.5. Naarmate bij Tiberius een neiging tot demokratisch gedrag zeldzamer was, met des te meer vreugde werd die ontvangen. En hij, gehaaid in maat houden als zijn eigen belang maar niet bedreigd werd, voegde er nog aan toe dat het eiland Gyaros wel erg onherbergzaam en barbaars was: |
3.69.6. darent Iuniae
familiae et viro quondam ordinis eiusdem ut Cythnum potius
concederet. Id sororem quoque Silani Torquatam, priscae
sanctimoniae virginem, expetere. In hanc sententiam facta
discessio. |
3.69.6. ze moesten het
een lid van de gens Iunia en dan nog wel een man die ooit
van dezelfde stand was geweest als zijzelf vergunnen dat
hij liever uitweek naar Cythnos.
Dit vroeg ook de zus van Silanus, Torquata, een Vestaalse
maagd van degelijke eerbiedwaardigheid. Met dit voorstel
ging men accoord. [Cythnos: een van de Cycladen.] |
Caput LXX |
Hoofdstuk 70 |
3.70.1. Post auditi Cyrenenses et accusante Anchario Prisco Caesius Cordus repetundarum damnatur. L. Ennium equitem Romanum, maiestatis postulatum quod effigiem principis promiscum ad usum argenti vertisset, recipi Caesar inter reos vetuit, palam aspernante Ateio Capitone quasi per libertatem. | 3.70.1. Hierna werden de bewoners van Cyrene gehoord en op een aanklacht van Ancharius Priscus werd Caesius Cordus wegens afpersing veroordeeld. Caesar verbood de Romeinse ridder Lucius Ennius, aangeklaagd wegens majesteitsschennis omdat hij een beeld van de vorst had laten omsmelten tot zilveren voorwerpen voor alledaags gebruik, onder de beklaagden op te nemen, onder openlijk verzet van Ateius Capito onder het voorwendsel van onafhankelijkheid. |
3.70.2. Non enim debere
eripi patribus vim statuendi neque tantum maleficium
impune habendum. Sane lentus in suo dolore esset: rei
publicae iniurias ne largiretur. |
3.70.2. Men mocht immers de senatoren niet de macht ontnemen om te vonnissen en zo'n grote misdaad mocht niet ongestraft blijven. De keizer mocht dan inschikkelijk zijn wat betreft smart die hem persoonlijk was aangedaan: onrecht jegens de staat mocht men niet gedogen. |
3.70.3. Intellexit haec
Tiberius, ut erant magis quam ut dicebantur, perstititque
intercedere. Capito insignitior infamia fuit quod humani
divinique iuris sciens egregium publicum et bonas domi
artes dehonestavisset. |
3.70.3. Tiberius heeft dit meer opgevat zoals het was dan zoals het gezegd werd en hij heeft volhard in zijn tussenkomst. Capito heeft zich nog meer te schande gemaakt omdat hij, goed ingevoerd in menselijk en goddelijk recht, zijn uitstekende reputatie in het openbare leven en de goede eigenschappen waarvan hij in zijn privé-leven blijk gaf te schande had gemaakt. |
Caput LXXI |
Hoofdstuk 71 |
3.71.1. Incessit dein religio quonam in templo locandum foret donum quod pro valetudine Augustae equites Romani voverant equestri Fortunae: nam etsi delubra eius deae multa in urbe, nullum tamen tali cognomento erat. Repertum est aedem esse apud Antium quae sic nuncuparetur, cunctasque caerimonias Italicis in oppidis templaque et numinum effigies iuris atque imperii Romani esse. | 3.71.1. Daarna rees de godsdienstige vraag in welke tempel het geschenk geplaatst zou worden dat de Romeinse ridders toegezegd hadden aan de 'Fortuna Equestris' in ruil voor beterschap van Augusta: want ofschoon er vele heiligdommen voor deze godin in de stad waren, had er toch geen enkele een dergelijke benaming. Er werd ontdekt dat er bij Antium een tempel stond die zo genoemd werd, en dat alle aangelegenheden betreffende de eredienst in Italische steden, waaronder ook de tempels en de godenbeelden, onder het gezag en de heerschappij van Rome ressorteerden. |
3.71.2. Ita donum apud
Antium statuitur. Et quoniam de religionibus tractabatur,
dilatum nuper responsum adversus Servium Maluginensem
flaminem Dialem prompsit Caesar recitavitque decretum
pontificum, quotiens valetudo adversa flaminem Dialem
incessisset, ut pontificis maximi arbitrio plus quam
binoctium abesset, dum ne diebus publici sacrificii neu
saepius quam bis eundem in annum; quae principe Augusto
constituta satis ostendebant annuam absentiam et
provinciarum administrationem dialibus non concedi. |
3.71.2. Zodoende werd het geschenk in Antium gedeponeerd. En aangezien het om godsdienstige aangelegenheden ging, kwam de keizer op de proppen met het onlangs uitgestelde en afwijzende antwoord aan Servius Maluginensis, de flamen Dialis, en las daaruit een beslissing voor van de opperpriesters inhoudende dat, telkens wanneer een flamen Dialis ziek geworden was, hij met toestemming van de opperpriester meer dan twee nachten afwezig mocht zijn, mits dat maar niet gebeurde op dagen waarop een openbaar offer gebracht moest worden en ook niet vaker dan twee maal in hetzelfde jaar. Deze besluiten, genomen onder het principaat van Augustus, maakten voldoende duidelijk dat een afwezigheid van een jaar en dus het bestuur van provincies aan Dialen niet was toegestaan. |
3.71.3. Memorabaturque
L. Metelli pontificis maximi exemplum qui Aulum Postumium
flaminem attinuisset. Ita sors Asiae in eum qui
consularium Maluginensi proximus erat conlata. |
3.71.3. Ook bracht men
nog het precedent in herinnering van de opperpriester
Lucius Metellus die de flamen Dialis Aulus Postumius in Rome gehouden
had. Daardoor is de zorg over Asia toevertrouwd aan
diegene die van de oud-consuls volgde
op Maluginensis. [Aulus Postumius: deze was flamen van Mars en consul. Deze opmerking slaat op gebeurtenissen uit het jaar 242 v. Chr. tijdens de eerste Punische Oorlog. A. Postumius zou toen het bevel over het leger op Sicilië in handen nemen maar de pontifex maximus dwong hem in Rome te blijven omdat hij flamen van Mars was.] [volgde op Maluginensis: dit was waarschijnlijk Fonteius Capito.] |
Caput LXXII |
Hoofdstuk 72 |
3.72.1. Isdem diebus
Lepidus ab senatu petivit ut basilicam Pauli, Aemilia
monimenta, propria pecunia firmaret ornaretque. Erat etiam
tum in more publica munificentia; nec Augustus arcuerat
Taurum, Philippum, Balbum hostilis exuvias aut exundantis
opes ornatum ad urbis et posterum gloriam conferre. Quo
tum exemplo Lepidus, quamquam pecuniae modicus, avitum
decus recoluit. |
3.72.1. In diezelfde
tijd vroeg Lepidus aan de senaat om de basilica van Paulus, het gedenkteken van de
Aemilii, op eigen kosten te mogen restaureren en
versieren. Ook toen was vrijgevigheid jegens de staat nog
gebruikelijk; en Augustus had ook Taurus, Philippus en
Balbus er niet van weerhouden om de buit op de vijanden of
hun overtollige rijkdom te besteden tot verfraaiing van de
stad en tot roem bij het nageslacht. Naar dit voorbeeld
heeft toen Lepidus, ofschoon zijn middelen maar bescheiden
waren, het ereteken van zijn voorouders gerenoveerd. [Paulus: de basilieken waren gebouwen waarin rechtspraak werd gehouden. Ook waren zij vergaderplaatsen voor zakenlieden. De basilica Aemilia was een van de mooiste monumenten van Rome en lag aan het Forum. De fundamenten hiervoor zijn gelegd in 50 v. Chr. door de consul Lucius Aemilius Paulus, de grootvader van deze Marcus Lepidus. De basilica werd afgebouwd na de burgeroorlogen en ingewijd door de zoon van de initiatiefnemer die ook Lucius Aemilius Paulus heette. Hij brandde af in 14 v. Chr. Een andere Aemilius bouwde hem weer op met financiële steun van Augustus.] |
3.72.2. At Pompei
theatrum igne fortuito haustum Caesar extructurum
pollicitus est eo quod nemo e familia restaurando
sufficeret, manente tamen nomine Pompei. |
3.72.2. Maar het theater van Pompeius, door een toevallige omstandigheid afgebrand, heeft de keizer beloofd weer zelf op te bouwen omdat niemand van dat geslacht uit eigen middelen de restauratie zou kunnen bekostigen; wel bleef de naam Pompeius bestaan. |
3.72.3. Simul laudibus
Seianum extulit tamquam labore vigilantiaque eius tanta
vis unum intra damnum stetisset; et censuere patres
effigiem Seiano quae apud theatrum Pompei locaretur. |
3.72.3. Tegelijk stak hij de loftrompet op Seianus omdat het, naar zijn zeggen, aan diens inspanning en oplettendheid te danken was geweest dat een zo grote vlammenzee tot die enkele schade beperkt was gebleven. De senatoren hebben dan ook besloten tot een beeld van Seianus dat bij het theater van Pompeius opgesteld moest worden. |
3.72.4. Neque multo post Caesar, cum Iunium Blaesum pro consule Africae triumphi insignibus attolleret, dare id se dixit honori Seiani, cuius ille avunculus erat. Ac tamen res Blaesi dignae decore tali fuere. | 3.72.4. En niet lang daarna heeft de keizer, toen hij Iunius Blaesus, de proconsul van Africa met de versierselen van de triomf eerde, gezegd dat hij die schonk ter ere van Seianus, wiens oom hij was. En toch waren de daden van Blaesus op zich al een dergelijke eer waard. |
Caput LXXIII |
Hoofdstuk 73 |
3.73.1. Nam Tacfarinas, quamquam saepius depulsus, reparatis per intima Africae auxiliis huc adrogantiae venerat ut legatos ad Tiberium mitteret sedemque ultro sibi atque exercitui suo postularet aut bellum inexplicabile minitaretur. | 3.73.1. Want Tacfarinas was, hoewel hij meerdere malen verslagen was, na het ronselen van hulptroepen in de binnenlanden van Africa zo arrogant geworden dat hij gezanten naar Tiberius stuurde en, erger nog, een woonplaats eiste voor zich en zijn leger met als alternatief het dreigement van een onverzoenlijke oorlog. |
3.73.2. Non alias magis
sua populique Romani contumelia indoluisse Caesarem ferunt
quam quod desertor et praedo hostium more ageret. Ne
Spartaco quidem post tot consularium exercituum cladis
inultam Italiam urenti, quamquam Sertorii atque
Mithridatis ingentibus bellis labaret res publica, datum
ut pacto in fidem acciperetur; nedum pulcherrimo populi
Romani fastigio latro Tacfarinas pace et concessione
agrorum redimeretur. |
3.73.2. Men zegt dat
Tiberius nooit anders meer aangeslagen geweest is door de
smaad die hem en het Romeinse volk werd aangedaan nu een
deserteur en struikrover zich de allures van een vijand
aanmat. Zelfs Spartacus was
het, na de nederlagen van zoveel consulaire
legers en bij het straffeloos brandschatten van
Italia, hoewel de staat wankelde onder reusachtige
oorlogen van Sertorius en Mithridates, niet gegund om bij
verdrag in onderwerping te worden aangenomen. Laat staan
dan dat in deze schitterende bloeitijd van het Romeinse
volk zo'n bandiet als Tacfarinas met een vrede en
landgiften kon wegkomen. [Spartacus: een Thraciër, gladiator van beroep, ontvluchtte in 73 v. Chr. met een 70-tal gladiatoren de gladiatorenschool in Capua en wist ontevreden elementen onder de slaven om zich heen te verzamelen. Hun aantal was 120.000. Zo ontketende hij de slavenoorlog waarin hij zelfs Rome bedreigde. In 71 maakten Crassus en Pompeius er een einde aan.] [consulaire legers: namelijk de legers van de consuls Gnaeus Lentulus en Lucius Gellius in 72 v. Chr.] [Sertorius: Quintus Sertorius [122-72] ontketende in de jaren 80 - 72 in Spanje een opstand, die lange tijd voor de Romeinen een ernstige bedreiging vormde. In 72 werd hij door Perperna vermoord.] [Mithridates: namelijk in de 3e Mithridatische oorlog van 74 - 63.] |
3.73.3. Dat negotium
Blaeso ceteros quidem ad spem proliceret arma sine noxa
ponendi, ipsius autem ducis quoquo modo poteretur. Et
recepti ea venia plerique. Mox adversum artes Tacfarinatis
haud dissimili modo belligeratum. |
3.73.3. Tiberius gaf Blaesus de opdracht om wel de overigen aan het lijntje te houden met de hoop de wapens zonder kleerscheuren neer te kunnen leggen, maar, hoe dan ook, de aanvoerder in handen te krijgen. En zeer velen gaven zich op dit gebaar van genade over. Spoedig daarop is er tegen de trucs van Tacfarinas oorlog gevoerd volgens diens eigen methode. |
Caput LXXIV |
Hoofdstuk 74 |
3.74.1. Nam quia ille
robore exercitus impar, furandi melior, pluris per globos
incursaret eluderetque et insidias simul temptaret, tres
incessus, totidem agmina parantur. |
3.74.1. Want omdat hij in legerkracht de mindere was, maar beter was in ongeregelde schermutselingen, en hij plotselinge aanvallen deed, verspreid over meerdere groepen en dan weer uitweek en tegelijk hinderlagen aanlegde, werden er van onze kant drie toegangswegen aangehouden en evenveel gevechtseenheden operationeel gehouden. |
3.74.2. Ex quis
Cornelius Scipio legatus praefuit qua praedatio in
Leptitanos et suffugia Garamantum; alio latere, ne
Cirtensium pagi impune traherentur, propriam manum Blaesus
filius duxit: medio cum delectis, castella et munitiones
idoneis locis imponens, dux ipse arta et infensa hostibus
cuncta fecerat, quia, quoquo inclinarent, pars aliqua
militis Romani in ore, in latere et saepe a tergo erat;
multique eo modo caesi aut circumventi. |
3.74.2. Van deze stond
de onderbevelhebber Cornelius Scipio aan het hoofd van die
eenheid die optrok naar waar plundertochten ondernomen
werden tegen de Leptitanen en
vanwaar een veilig heenkomen werd gezocht bij de Garamanten. Op de andere flank
voerde Blaesus junior een eigen troep aan om te
verhinderen dat de dorpen der Cirtensers
straffeloos geplunderd zouden worden. In het midden
daartussen had de aanvoerder zelf met een uitgelezen
schare, door het plaatsen van fortificaties en
versterkingen op plaatsen die zich daartoe leenden, ervoor
gezorgd dat voor de vijanden alles nauw en vijandig was,
omdat, naar welke kant zij ook zouden zwenken, er zich
altijd een gedeelte van de Romeinse soldaten vóór hen,
opzij en vaak ook aan de achterzijde bevond. Velen zijn
dan ook door deze tactiek gesneuveld of ingesloten. [Leptitanen: de bewoners van Leptis [Lepcis] minor - tegenwoordig Lamta - aan de kust tussen Thapsus en Hadrumetum.] [Garamanten: die woonden aan de andere kant van het Atlasgebergte, in Fezzan.] [Cirtensers: Cirta is het tegenwoordige Constantine.] |
3.74.3. Tunc tripertitum
exercitum pluris in manus dispergit praeponitque
centuriones virtutis expertae. Nec, ut mos fuerat, acta
aestate retrahit copias aut in hibernaculis veteris
provinciae componit, sed ut in limine belli dispositis
castellis per expeditos et solitudinum gnaros mutantem
mapalia Tacfarinatem proturbabat, donec fratre eius capto
regressus est, properantius tamen quam ex utilitate
sociorum, relictis per quos resurgeret bellum. |
3.74.3. Daarna verdeelde
hij zijn in drieën gesplitste leger in nog meer onderdelen
en stelde centurio's van beproefde dapperheid aan het
hoofd van elk. Maar niet trok hij, zoals de gewoonte
geweest was, zijn troepen na de zomer terug, noch bracht
hij ze in de winterkwartieren bijeen van onze oude provincie, maar joeg, na
forten te hebben laten aanleggen als aan de rand van het
krijgtoneel, met lichtgewapenden en soldaten die bekend
waren met de woestijn, Tacfarinas, die steeds van
barakkenkampen wisselde, voor zich uit totdat hij zich, na
het gevangen nemen van diens broer, terugtrok, echter te
haastig dan nuttig was voor de bondgenoten omdat er toch
nogal wat vijanden waren achtergebleven waardoor de oorlog
weer kon oplaaien. [oude provincie: de 'Oude Provincie' omvatte Carthago en het gebied daaromheen. De 'Nieuwe Provicie' besloeg de gebieden die door Iulius Caesar waren veroverd op koning Iuba van Numidië in 46 v. Chr. Een deel hiervan werd door Augustus weer afgestaan aan de jongere Iuba [zie Ann. 4,5].] |
3.74.4. Sed Tiberius pro confecto interpretatus id quoque Blaeso tribuit ut imperator a legionibus salutaretur, prisco erga duces honore qui bene gesta re publica gaudio et impetu victoris exercitus conclamabantur; erantque plures simul imperatores nec super ceterorum aequalitatem. Concessit quibusdam et Augustus id vocabulum ac tunc Tiberius Blaeso postremum. | 3.74.4. Maar Tiberius
verklaarde de oorlog als beëindigd en stond ook dit aan
Blaesus toe dat hij door de legioenen als 'Imperator'
begroet werd, een eerbetuiging die vroeger te beurt viel
aan legerleiders die door de legers na een succes in de
strijd uit vreugde en in een roes zo toegeroepen werden.
Zo waren er wel meerdere imperatores tegelijkertijd zonder
dat zij boven de anderen in hiërarchie uitstaken. Ook
Augustus had deze titel nog wel aan sommigen verleend en
toen deed Tiberius dit voor het laatst, en wel aan
Blaesus. |
Caput LXXV |
Hoofdstuk 75 |
3.75.1. Obiere eo anno
viri inlustres Asinius Saloninus, Marco Agrippa et
Pollione Asinio avis, fratre Druso insignis Caesarique
progener destinatus, et Capito Ateius, de quo memoravi,
principem in civitate locum studiis civilibus adsecutus,
sed avo centurione Sullano, patre praetorio. Consulatum ei
adceleraverat Augustus ut Labeonem Antistium isdem artibus
praecellentem dignatione eius magistratus antiret. |
3.75.1. Overleden zijn
in dat jaar twee vooraanstaanden: Asinius
Saloninus, die nog Marcus Agrippa en Pollio
Asinius als grootvaders had, vooraanstaand omdat zijn
broer Drusus was en hij door Caesar was uitgekozen tot echtgenoot van zijn kleindochter;
daarnaast Capito Ateius, van wie ik al melding heb
gemaakt, die zich een vooraanstaande plaats in de staat
had eigen gemaakt door zijn studie
van het recht, hoewel zijn grootvader slechts een
centurio was geweest in het leger van Sulla en zijn vader
slechts praetor. Augustus had zijn benoeming tot consul
bespoedigd om ervoor te zorgen dat hij boven Labeo
Antistius, die uitblonk in dezelfde wetenschap, zou
uitsteken door de waardigheid in de hiërarchie. [Asinius Saloninus: deze was de zoon van Asinius Gallus. Asinius Pollio, zijn grootvader, had Salone in Dalmatië ingenomen. De bijnaam 'Saloninus' herinnert hieraan. Asinius Gallus heeft voor het eerst deze bijnaam gevoerd. Deze huwde met een dochter van Agrippa; van hem is sprake in Ann. 1,12 en 13; en Ann. 6,23.] [echtgenoot van zijn kleindochter: hij was uitverkoren om met een dochter van Germanicus te trouwen.] [studie van het recht: de 'studia civilia' waren de welsprekendheid en de rechtsgeleerdheid.] |
3.75.2. Namque illa
aetas duo pacis decora simul tulit: sed Labeo incorrupta
libertate et ob id fama celebratior, Capitonis obsequium
dominantibus magis probabatur. Illi quod praeturam intra
stetit commendatio ex iniuria, huic quod consulatum
adeptus est odium ex invidia oriebatur. |
3.75.2. Want die tijd
heeft twee sieraden van het
binnenlandse staatsleven tegelijk voortgebracht: maar
Labeo was onkreukbaar onafhankelijk en hierom werd hij
vaker met roem overladen, maar de inschikkelijkheid van
Capito werd door de heersers meer geprezen. Uit de
onrechtvaardigheid dat de eerste bij de praetuur bleef
steken, kwam voor hem populariteit voort; de
laatstgenoemde oogstte haat uit jaloezie omdat hij het
consulaat verwierf. [twee sieraden: Labeo en Capito. Zij zijn de voorgangers geweest van de grote juristenscholen die gedurende vrijwel de hele keizertijd tegenover elkaar hebben gestaan en die naar latere leiders 'Sabinani' en 'Proculiani' zijn genoemd.] |
Caput LXXVI |
Hoofdstuk 76 |
3.76.1. Et Iunia
sexagesimo quarto post Philippensem aciem anno supremum
diem explevit, Catone avunculo genita, C. Cassii uxor, M.
Bruti soror. Testamentum eius multo apud vulgum rumore
fuit, quia in magnis opibus cum ferme cunctos proceres cum
honore nominavisset Caesarem omisit. |
3.76.1. Ook Iunia overleed in het 64e jaar
na de slag bij Philippi, de
dochter van Cato's zus, vrouw van Gaius Cassius, zus van
Marcus Brutus. Haar testament leverde veel praatjes op
onder het volk omdat ze uit haar zeer grote vermogen wel
bijna alle vooraanstaanden in haar testament bedacht
heeft, maar niet de keizer. [Iunia: Servilia, de halfzuster van Cato Uticensis, was eerst gehuwd met M. Iunius Brutus. Uit dit huwelijk stamde M. Brutus, de moordenaar van Gaius Iulius Caesar. Daarna huwde zij met D. Iunius Silanus [consul in 62 v Chr.]. Deze Silanus was de vader van de Iunia van wie hier sprake is.] [Philippi: in 42 v. Chr. werden bij Philippi in Macedonië Brutus en Cassius verslagen door Octavianus en Antonius.] |
3.76.2. Quod civiliter
acceptum neque prohibuit quo minus laudatione pro rostris
ceterisque sollemnibus funus cohonestaretur. Viginti
clarissimarum familiarum imagines antelatae sunt, Manlii,
Quinctii aliaque eiusdem nobilitatis nomina. Sed
praefulgebant Cassius atque Brutus eo ipso quod effigies
eorum non visebantur. |
3.76.2. Dit werd door
Tiberius opgenomen alsof hij één der burgers was en hij
heeft ook niet verhinderd dat haar uitvaart met een
lijkrede vanaf de rostra en de overige plechtigheden
opgeluisterd werd. De beelden van twintig der beroemdste
geslachten werden voor haar uitgedragen: Manliërs, Quinctiërs
en andere namen van gelijke adel. Maar bovenal schitterden
Cassius en Brutus hierdoor
omdat hún afbeeldingen niet te zien waren. [Manliërs: de zoon van T. Manlius Torquatus, die consul was in 165 v. Chr., was door adoptie in de familie der Iunii Silani gekomen.] [Quinctiërs: van de familierelatie tussen de gens Iunia en de gens Quinctia is niets bekend.] [Cassius en Brutus: de beelden van Cassius en Brutus waren wel niet verboden maar mochten niet in het openbaar getoond worden.] |
Hier eindigt Boek 3 van de Annalen van Tacitus. Lees verder in Boek 4. Terug naar het overzicht van de inhoud. |