Annales 3, 60 - 65             

                                          
Jaarboeken 3, 60 - 65

Misbruik van asielrecht. Ziekte van Livia.

Caput LX

Hoofdstuk 60

3.60.1. Sed Tiberius, vim principatus sibi firmans, imaginem antiquitatis senatui praebebat postulata provinciarum ad disquisitionem patrum mittendo. Crebrescebat enim Graecas per urbes licentia atque impunitas asyla statuendi; complebantur templa pessimis servitiorum; eodem subsidio obaerati adversum creditores suspectique capitalium criminum receptabantur, nec ullum satis validum imperium erat coercendis seditionibus populi flagitia hominum ut caerimonias deum protegentis. 3.60.1. Tiberius echter versterkte de kracht van zijn principaat maar verleende tegelijk aan de senaat het beeld van zijn oude glorie door de wensen van de provincies voor onderzoek naar de senatoren door te sturen. In de Griekse steden nam namelijk hand over hand de losbandigheid toe en het gedoogbeleid tegenover het instellen van asielplaatsen; de tempels liepen vol met het schuim onder de slaven; met dezelfde hulp werden schuldenaars opgenomen tegen hun schuldeisers en verdachten van misdaden waarop de doodstraf stond, en er was geen voldoende sterk gezag om korte metten te maken met opstanden van het volk dat de schanddaden van mensen als eerbewijzen aan de goden wilde goedpraten.
3.60.2. Igitur placitum ut mitterent civitates iura atque legatos. Et quaedam quod falso usurpaverant sponte omisere; multae vetustis superstitionibus aut meritis in populum Romanum fidebant.

3.60.2. Derhalve werd besloten dat de steden gezanten zouden sturen met de documenten betreffende hun rechten. En sommige hebben vrijwillig afstand gedaan van wat zij zich ten onrechte hadden aangemeten; vele stelden hun vertrouwen in oude bijgelovige praktijken of hun verdiensten tegenover het Romeinse volk.
3.60.3. Magnaque eius diei species fuit quo senatus maiorum beneficia, sociorum pacta, regum etiam qui ante vim Romanam valuerant decreta ipsorumque numinum religiones introspexit, libero, ut quondam, quid firmaret mutaretve. 3.60.3. En groot was de luister van die dag waarop de senaat de weldaden van de voorouders, de verdragen met de bondgenoten, zelfs met de koningen die vóór de verovering door de Romeinen hun macht uitgeoefend hadden, ingezien heeft, vrij om, zoals voorheen, te beoordelen wat zij zou bekrachtigen of wijzigen.

Caput LXI

Hoofdstuk 61

3.61.1. Primi omnium Ephesii adiere, memorantes non, ut vulgus crederet, Dianam atque Apollinem Delo genitos: esse apud se Cenchreum amnem, lucum Ortygiam, ubi Latonam partu gravidam et oleae, quae tum etiam maneat, adnisam edidisse ea numina, deorumque monitu sacratum nemus, atque ipsum illic Apollinem post interfectos Cyclopas Iovis iram vitavisse.





3.61.1. Als eersten zijn de Ephesiërs op bezoek gekomen met het verhaal dat Diana en Apollo niet, zoals men algemeen meende, op Delos geboren waren: dat er zich bij hen een stroom de Cenchreus bevond en een heilig woud 'Ortygia', waar Latona, toen zij moest bevallen, geleund tegen een olijfboom die er ook toen nog was, die goden ter wereld bracht en dat op een vermaning van de goden het woud aan hen was toegewijd en dat Apollo zelf daar, na het doden van de Cyclopen, de toorn van Zeus ontlopen was.
[het doden van de Cyclopen: Apollo had de Cyclopen gedood om hen te straffen omdat zij de bliksem hadden gesmeed waarmee zijn zoon Aesculapius was gedood door de hand van Iuppiter, nadat hij Hippolytus het leven had teruggegeven. Apollo werd uit de hemel weggejaagd en hoedde voortaan de kudden van de koning van Thessalië.]
3.61.2. Mox Liberum patrem, bello victorem, supplicibus Amazonum quae aram insiderant ignovisse. Auctam hinc concessu Herculis, cum Lydia poteretur, caerimoniam templo neque Persarum dicione deminutum ius; post Macedonas, dein nos servavisse.





3.61.2. Later had vader Dionysus, overwinnaar in de oorlog, de smekelingen onder de Amazonen die tot het altaar hun toevlucht genomen hadden, vergiffenis geschonken. Hierna was de verering nog toegenomen door de bouw van een tempel met toestemming van Hercules, toen die zich van Lydië meester maakte, en aan die positie was ook onder het bewind van de Perzen niet getornd; daarna hadden de Macedoniërs en vervolgens wij die status gehandhaafd.
[de oorlog: er is een oorlog geweest tussen Dionysus en de Amazonen, waarover ook Plutarchus schrijft. Een der Amazones wordt als stichteres van de stad Smyrna genoemd. Zie Annalen 4.56.1.]

Caput LXII

Hoofdstuk 62

3.62.1. Proximi hos Magnetes L. Scipionis et L. Sullae constitutis nitebantur, quorum ille Antiocho, hic Mithridate pulsis fidem atque virtutem Magnetum decoravere, uti Dianae Leucophrynae perfugium inviolabile foret.



3.62.1. Aansluitend aan hen deden de bewoners van Magnesia een beroep op beschikkingen van Lucius Scipio en Lucius Sulla, van wie de eerste na het verslaan van Antiochus, de tweede van Mithridates, de trouw en dapperheid van de bewoners van Magnesia hiermee beloond hebben dat zij een toevlucht tot het heiligdom van Diana Leucophryna onschendbaar verklaarden.
[Magnesia: de stad Magnesia aan de Meander.]
3.62.2. Aphrodisienses posthac et Strationicenses dictatoris Caesaris ob vetusta in partis merita et recens divi Augusti decretum adtulere, laudati quod Parthorum inruptionem nihil mutata in populum Romanum constantia pertulissent. Sed Aphrodisiensium civitas Veneris, Stratonicensium Iovis et Triviae religionem tuebantur. 3.62.2. Hierna brachten de bewoners van Aphrodisias en Strationicea een decreet aan, van de dictator Caesar wegens oude verdiensten ten behoeve van zijn partij en een recente uit naam van de vergoddelijkte Augustus, waarin zij geprezen werden omdat zij een inval van de Parthen doorstaan hadden zonder wijziging te brengen in hun aanhankelijkheid aan het Romeinse volk.
[Aphrodisias en Strationicea: Aphrodisias: een stad in Phrygië op de grens met Carië - Strationicea: ligt in Carië.]
3.62.3. Altius Hierocaesarienses exposuere, Persicam apud se Dianam, delubrum rege Cyro dicatum; et memorabantur Perpennae, Isaurici multaque alia imperatorum nomina qui non modo templo sed duobus milibus passuum eandem sanctitatem tribuerant.







3.62.3. Vanuit een verder verleden lichtten de bewoners van Hierocaesaria hun privileges toe: bij hen had al de Perzische Diana haar verblijf met een heiligdom dat nog ten tijde van koning Cyrus gewijd was; er werd ook melding gemaakt van Perpenna, Isauricus en vele andere opperbevelhebbers die niet alleen de tempel onschendbaarheid verleend hadden maar ook de naaste omgeving tot een gebied van twee mijl er omheen.
[Hierocaesaria: dit ligt in Lydië.]
[de Perzische Diana: de op deze wijze door de Grieken aangeduide godin is een personificatie van de levenwekkende kracht in de natuur. Zij werd voorgesteld met veel borsten en was omringd door allerlei dieren. Of deze godheid werkelijk Perzisch is, staat niet vast.]

3.62.4. Exim Cyprii tribus de delubris, quorum vetustissimum Paphiae Veneri auctor Aërias, post filius eius Amathus Veneri Amathusiae et Iovi Salaminio Teucer, Telamonis patris ira profugus, posuissent.

3.62.4. Vervolgens verwezen de Cyprioten naar drie heiligdommen, waarvan het oudste zou zijn gesticht door Aërias ter ere van de Paphische Venus, voorts een door zijn zoon Amathus ter ere van Venus Amathusia en dan nog een door Teucer, toen die op de vlucht was voor zijn woedende vader Telamon, ter ere van Iuppiter van Salamis.

Caput LXIII

Hoofdstuk 63

3.63.1. Auditae aliarum quoque civitatium legationes. Quorum copia fessi patres, et quia studiis certabatur, consulibus permisere ut perspecto iure, et si qua iniquitas involveretur, rem integram rursum ad senatum referrent. 3.63.1. Ook van andere steden zijn gezantschappen aanhoord. De senatoren hebben, vermoeid door hun grote aantal en omdat de meningen uiteenliepen, aan de consuls de taak gegund om, na hun omstandigheden bestudeerd te hebben, hun zaak weer in zijn geheel aan de senaat voor te leggen als er van enige onrechtvaardigheid sprake was.
3.63.2. Consules super eas civitates quas memoravi apud Pergamum Aesculapii compertum asylum rettulerunt: ceteros obscuris ob vetustatem initiis niti.


3.63.2. De consuls hebben gerapporteerd dat, afgezien van die steden waarvan ik al melding heb gemaakt, ook bij Pergamon een asiel van Aesculapius gesignaleerd is: de overige baseerden zich op stichtingen die onduidelijk waren door hun ouderdom.
[Pergamon: stad in Mysië, het tegenwoordige Bergama.]
3.63.3. Nam Zmyrnaeos oraculum Apollinis, cuius imperio Stratonicidi Veneri templum dicaverint, Tenios eiusdem carmen referre, quo sacrare Neptuni effigiem aedemque iussi sint. Propiora Sardianos: Alexandri victoris id donum. Neque minus Milesios Dareo rege niti; set cultus numinum utrisque Dianam aut Apollinem venerandi. Petere et Cretenses simulacro divi Augusti.






3.63.3. Want de bewoners van Zmyrna beriepen zich op een orakel van Apollo, op gezag waarvan zij een tempel gewijd hadden aan Venus Stratonicis, de bewoners van Tenos op een orakel van dezelfde god waarin hen opdracht gegeven was tot een beeld van Neptunus en een tempel. Recenter materiaal leverden de bewoners van Sardes: hun aanspraken waren een gift van Alexander bij een overwinning. Evenzo beriepen de Milesiërs zich op koning Darius; maar bij beide steden had de godencultus de verering van Diana of Apollo tot doel. Voorts vroegen ook de Cretensers het asielrecht voor een beeld van de vergoddelijkte Augustus.
[Zmyrna: = Smyrna, de hoofdstad van Ionië.]
[Tenos: een van de Cycladen.]
[Sardes: de hoofdstad van Lydië.]
[Milesiërs: Milete ligt in Carië.]

3.63.4. Factaque senatus consulta quis multo cum honore modus tamen praescribebatur. Iussique ipsis in templis figere aera sacrandam ad memoriam, neu specie religionis in ambitionem delaberentur.


3.63.4. Er werden nu senaatsbesluiten uitgevaardigd waarin, zij het met veel uitingen van respect, toch beperkingen werden voorgeschreven. En er werd opgedragen om deze in de tempels zelf op bronzen platen op te hangen om de herinnering hieraan in de gewijde sfeer te trekken en men niet onder de schijn van godsdienstig handelen zou vervallen tot rivaliserende expansie.

Caput LXIV

Hoofdstuk 64

3.64.1. Sub idem tempus Iuliae Augustae valetudo atrox necessitudinem principi fecit festinati in urbem reditus, sincera adhuc inter matrem filiumque concordia sive occultis odiis.

3.64.1. Rond dezelfde tijd maakte een ernstige ziekte van Iulia Augusta het voor de vorst noodzakelijk haastig naar Rome terug te keren, hetzij er tussen moeder en zoon nog oprechte genegenheid bestond, hetzij hun haatgevoelens nog verborgen gehouden werden.
[Iulia Augusta: = Livia, zie Ann. I,8.]
3.64.2. Neque enim multo ante, cum haud procul theatro Marcelli effigiem divo Augusto Iulia dicaret, Tiberi nomen suo postscripserat, idque ille credebatur ut inferius maiestate principis gravi et dissimulata offensione abdidisse. 3.64.2. Niet lang tevoren namelijk, toen Iulia in de buurt van het theater van Marcellus een beeld inwijdde ter ere van de goddelijke Augustus, had zij de naam van Tiberius pas achter die van haar zelf laten graveren en men meende dat hij dat beneden de waardigheid van een vorst had geacht en als een ernstige en versluierde belediging in zijn geheugen bewaard.
3.64.3. Set tum supplicia dis ludique magni ab senatu decernuntur, quos pontifices et augures et quindecimviri septemviris simul et sodalibus Augustalibus ederent.








3.64.3. Hoe het ook zij, toen werd door de senaat tot biddagen aan de goden en grote spelen besloten, die de opperpriesters en vogelwichelaars en vijftienmannen, samen met de zevenmannen moesten organiseren samen met het augustalische broedergenootschap.
[vijftienmannen: dit was een priestercollege dat het toezicht had op de Sibyllijnse boeken, op de dienst van Apollo en andere Griekse godheden, en op het brengen van de zoenoffers, door de Sibyllijnse boeken voorgeschreven, om de voortekens te bezweren.]
[zevenmannen: een uit 3 ['tresviri'], later uit 7 mannen ['septemviri'] bestaand priestercollege dat bij de openbare spelen moest zorgen voor de gastmalen van de goden.]

3.64.4. Censuerat L. Apronius ut fetiales quoque iis ludis praesiderent. Contra dixit Caesar, distincto sacerdotiorum iure et repetitis exemplis: neque enim umquam fetialibus hoc maiestatis fuisse. Ideo Augustales adiectos quia proprium eius domus sacerdotium esset pro qua vota persolverentur.






3.64.4. Lucius Apronius had ervoor gepleit dat ook de fetialen de leiding zouden hebben bij deze spelen. De keizer had zich hiertegen uitgeproken omdat de bevoegdheid van de priesterschappen nu eenmaal verschilde en hij had daar voorbeelden van aangehaald: zo'n hoog aanzien hadden de fetiales immers nooit gehad. Daarom waren juist de Augustales toegevoegd omdat die het specifieke priesterschap van zijn huis vormden, waarvoor beloften moesten worden ingelost.
[fetialen: de fetiales vormden een college van 20 priesters die, van staatswege gestuurd, onder godsdienstige formaliteiten, vrede, wapenstilstand of verbonden sloten. Zij eisten van staten die verbonden hadden verbroken of Rome hadden beledigd, genoegdoening; als die werd geweigerd, verklaarden zij de oorlog.]

Caput LXV

Hoofdstuk 65

3.65.1. Exequi sententias haud institui nisi insignis per honestum aut notabili dedecore, quod praecipuum munus annalium reor ne virtutes sileantur utque pravis dictis factisque ex posteritate et infamia metus sit.

3.65.1. Opinies uit en te na te vermelden heb ik me niet voorgenomen, tenzij ze bijzonder eervol zijn of opvallend negatief, iets waarvan ik meen dat het een belangrijke taak van de annalen is opdat er geen deugden verzwegen worden en opdat men voor ondeugd in woord en daad terugdeinst wegens ook een slechte reputatie bij het nageslacht.
3.65.2. Ceterum tempora illa adeo infecta et adulatione sordida fuere ut non modo primores civitatis, quibus claritudo sua obsequiis protegenda erat, sed omnes consulares, magna pars eorum qui praetura functi multique etiam pedarii senatores certatim exsurgerent foedaque et nimia censerent.



3.65.2. Maar die tijden waren zozeer vergiftigd en vervuild door vleierij dat niet alleen de meest vooraanstaanden van de burgerij, die hun eigen positie door kruiperigheid veilig moest stellen, maar alle oud-consuls, een groot deel van de oud-praetoren en ook veel meelopers in de senaat opstonden en schandelijke en overdreven meningen uitspraken.
[meelopers in de senaat: 'pedarii senatores' zijn die senatoren die gewend waren 'pedibus ire in sententiam ab aliis dictam'; die dus zelf geen voorstel deden, maar zich bij anderen plachten aan te sluiten. Men moet zich voorstellen dat stemmingen in de senaat plaatsvonden door toe te lopen naar, en te gaan staan bij diegene die een voorstel geformuleerd had.]
3.65.3. Memoriae proditur Tiberium, quoties curia egrederetur, Graecis verbis in hunc modum eloqui solitum 'o homines ad servitutem paratos!' Scilicet etiam illum qui libertatem publicam nollet tam proiectae servientium patientiae taedebat. 3.65.3. Men levert over dat Tiberius, telkens als hij het senaatsgebouw verliet, zich in het Grieks op deze wijze placht te uiten: 'O wat is dit volkje toch bereid tot slaafsheid!'. Natuurlijk had zelfs hij, hoewel hij de openbare vrijheid niet zou wensen, een afkeer van een zo overdreven serviliteit van zijn onderdanen.




Lees verder


Terug naar het inhoudsoverzicht