Annales 3, 52 - 59


Jaarboeken 3, 52 - 59

Rome in het begin van 22 na Chr. 

Caput LII

Hoofdstuk 52 [A.D.22]

3.52.1. C. Sulpicius D. Haterius consules sequuntur, inturbidus externis rebus annus, domi suspecta severitate adversum luxum qui immensum proruperat ad cuncta quis pecunia prodigitur. Sed alia sumptuum quamvis graviora dissimulatis plerumque pretiis occultabantur; ventris et ganeae paratus adsiduis sermonibus vulgati fecerant curam ne princeps antiquae parsimoniae durius adverteret. 3.52.1. Nu volgde het consulaat van Gaius Sulpicius en Decimus Haterius, een jaar dat voorbijging zonder onrust buiten de grenzen maar waarin te Rome streng optreden verwacht werd tegen de genotzucht die op zeer grote schaal was losgebarsten in alles waarin maar met geld gesmeten kon worden. Nu liep men met andere uitgaven, al waren die omvangrijker, niet te koop omdat er over prijzen meestal niet gesproken werd. Maar de praal van eten en zwelgpartijen waarover men in voortdurende gesprekken uitweidde had de zorg gevoed dat de vorst, met zijn ouderwetse spaarzaamheid, daar wel eens tamelijk hard tegen zou gaan optreden.
3.52.2. Nam incipiente C. Bibulo ceteri quoque aediles disseruerant, sperni sumptuariam legem vetitaque utensilium pretia augeri in dies nec mediocribus remediis sisti posse, et consulti patres integrum id negotium ad principem distulerant.

3.52.2. Want toen Gaius Bibulus het voortouw nam, hadden ook de andere aedielen hierover gezegd dat de wet op de verkwisting geschonden werd en dat de maximumprijzen voor gebruiksvoorwerpen met de dag opgerekt werden en dat dit proces niet met halve maatregelen tot staan gebracht kon worden, en de senatoren, hierover geraadpleegd, hadden deze problematiek in haar geheel naar de vorst doorverwezen.
[aedielen: hier in hun functie van marktmeesters.]
3.52.3. Sed Tiberius saepe apud se pensitato an coerceri tam profusae cupidines possent, num coercitio plus damni in rem publicam ferret; quam indecorum adtrectare quod non obtineret vel retentum ignominiam et infamiam virorum inlustrium posceret, postremo litteras ad senatum composuit quarum sententia in hunc modum fuit. 3.52.3. Maar Tiberius had zich al vaak afgevraagd of zo overdadige verlangens wel ingeperkt konden worden en of zo'n poging tot inperking de openbare zaak niet meer schade zou toebrengen; hoe een modderfiguur hij zou slaan als het hem niet zou lukken de teugels aan te halen of, bij slagen, smaad en schande zou toebrengen aan vooraanstaanden; tenslotte liet hij een brief opstellen aan de senaat met de volgende strekking:


Caput LIII

Hoofdstuk 53

3.53.1. 'Ceteris forsitan in rebus, patres conscripti, magis expediat me coram interrogari et dicere quid e re publica censeam: in hac relatione subtrahi oculos meos melius fuit, ne, denotantibus vobis ora ac metum singulorum qui pudendi luxus arguerentur, ipse etiam viderem eos ac velut deprenderem. 3.53.1. 'Misschien dat het in andere kwesties, beschreven vaderen, gunstiger is in uw midden naar mijn mening gevraagd te worden en te zeggen wat ik in het belang van de staat vind: bij deze gedachtewisseling was het echter beter dat het aan mijn toezicht onttrokken werd om te verhinderen dat ik, als jullie bij het brandmerken van de angstige gezichten van ieder afzonderlijk die beschuldigd zou worden van schandelijke overdaad, ook ik hen zou zien en als het ware zou betrappen.

3.53.2. Quod si mecum ante viri strenui, aediles, consilium habuissent, nescio an suasurus fuerim omittere potius praevalida et adulta vitia quam hoc adsequi, ut palam fieret quibus flagitiis impares essemus. 3.53.2. Maar als de aedielen, krachtdadige mannen, tevoren met mij overleg gepleegd zouden hebben, dan zou ik misschien aangeraden hebben om maar liever deze al te sterk uitgegroeide misstanden op hun beloop te laten dan slechts dit te bereiken, dat het duidelijk werd tegen welke wandaden we niet zouden zijn opgewassen.
3.53.3. Sed illi quidem officio functi sunt, ut ceteros quoque magistratus sua munia implere velim: mihi autem neque honestum silere neque proloqui expeditum, quia non aedilis aut praetoris aut consulis partis sustineo. Maius aliquid et excelsius a principe postulatur; et cum recte factorum sibi quisque gratiam trahant, unius invidia ab omnibus peccatur. 3.53.3. Maar zij hebben zich stellig van hun plicht gekweten, zoals ik zou willen dat ook de overige ambtsdragers zich van hun plicht kwijten: mij echter past het evenmin te zwijgen als het mij makkelijk valt voor mijn mening uit te komen aangezien ik niet in de functie van een aediel of een praetor of van een consul optreed. Iets groters en verheveners wordt van een vorst gevraagd; en hoewel ieder de verdienste voor goede daden naar zich zelf toetrekt, valt de haat voor wat door allen misdaan wordt aan één toe.

3.53.4. Quid enim primum prohibere et priscum ad morem recidere adgrediar? Villarumne infinita spatia? Familiarum numerum et nationes? Argenti et auri pondus? Aeris tabularumque miracula? Promiscas viris et feminis vestis atque illa feminarum propria, quis lapidum causa pecuniae nostrae ad externas aut hostilis gentis transferuntur? 3.53.4. Want wat zou ik het eerst moeten aanpakken om in te tomen en terug te dwingen naar de gewoonte van vroeger? Soms de onmetelijke omvang van de buitenhuizen? Het grote aantal, ja hele volksstammen van slaven? Het gewicht aan zilver en goud? De wonderwerken van brons en schilderingen? De kleding die het onderscheid tussen mannen en vrouwen heeft vervaagd en de eigenschap van met name vrouwen waardoor omwille van stenen ons geld terecht komt bij uitheemse of zelfs vijandige volken?

Caput LIV

Hoofdstuk 54

3.54.1. Nec ignoro in conviviis et circulis incusari ista et modum posci: set si quis legem sanciat, poenas indicat, idem illi civitatem verti, splendidissimo cuique exitium parari, neminem criminis expertem clamitabunt. Atqui ne corporis quidem morbos veteres et diu auctos nisi per dura et aspera coerceas: corruptus simul et corruptor, aeger et flagrans animus haud levioribus remediis restinguendus est quam libidinibus ardescit.

3.54.1. Ik weet maar al te goed dat deze ontwikkelingen bij maaltijden en in gevestigde kringen aan de kaak gesteld worden en dat men wenst dat er paal en perk aan gesteld wordt: maar gesteld dat iemand een wet daartegen opstelt, straffen ervoor vaststelt, dan zullen diezelfde lieden om het hardst roepen dat de staat te gronde wordt gericht, dat voor juist de meest joyeuze mensen de ondergang bereid wordt, dat niemand vrij zal blijven van aanklachten. Maar toch zal men ook lichamelijke ziektes, wanneer die chronisch zijn geworden en steeds meer verhevigd, slechts onder de knie kunnen krijgen met harde en bittere maatregelen: zo zal ook de geest, verdorven en verderver, ziek en hektisch tegelijk, met niet malsere geneesmiddelen gekalmeerd moeten worden dan de kracht van de wellust waardoor hij in vuur en vlam staat.
3.54.2. Tot a maioribus repertae leges, tot quas divus Augustus tulit, illae oblivione, hae, quod flagitiosius est, contemptu abolitae securiorem luxum fecere. Nam si velis quod nondum vetitum est, timeas ne vetere: at si prohibita impune transcenderis, neque metus ultra neque pudor est. 3.54.2. Zoveel wetten die al door onze voorouders uitgevaardigd zijn, zoveel die de vergoddelijkte Augustus in het leven geroepen heeft, zijn ontkracht, de eerste groep door vergeetachtigheid, de tweede door verachting, wat nog schandelijker is, en zij hebben de overdaad nog zorgelozer gemaakt. Want als je wilt wat nog niet verboden is, dan kun je nog vrezen dat het verboden wordt: maar als je straffeloos verboden hebt overtreden, dan is het verder gedaan met vrees en terughoudendheid.
3.54.3. Cur ergo olim parsimonia pollebat? Quia sibi quisque moderabatur, quia unius urbis cives eramus; ne inritamenta quidem eadem intra Italiam dominantibus. 3.54.3. Waarom namelijk had spaarzaamheid in het verleden de overhand? Omdat ieder voor zich maat hield, omdat we burgers waren van één stad; zelfs waren de prikkels niet dezelfde voor ons toen we het binnen de grenzen van Italia voor het zeggen hadden.

3.54.4. Externis victoriis aliena, civilibus etiam nostra consumere didicimus. Quantulum istud est de quo aediles admonent! Quam, si cetera respicias, in levi habendum! At hercule nemo refert quod Italia externae opis indiget, quod vita populi Romani per incerta maris et tempestatum cotidie volvitur. Ac nisi provinciarum copiae et dominis et servitiis et agris subvenerint, nostra nos scilicet nemora nostraeque villae tuebuntur. 3.54.4. Door onze overwinningen over de grenzen hebben we geleerd andermans goederen soldaat te maken, door de burgeroorlogen ook die van ons zelf te verbrassen. Hoe weinig stelt dit voor waartegen de aedielen waarschuwen! Hoezeer is het als een peuleschil te beschouwen, als men naar de rest kijkt! Maar, bij Hercules, niemand vermeldt hoezeer Italia afhankelijk is van hulp uit het buitenland, dat het leven van het Romeinse volk dagelijks meeslingert op de grillen van stormen op zee. En, als de voorraden van de provincies niet zowel heren als slaven als de opbrengst van onze landerijen steunen, dan zullen vast wel onze wouden en buitenhuizen onze toevlucht zijn!

3.54.5. Hanc, patres conscripti, curam sustinet princeps; haec omissa funditus rem publicam trahet. Reliquis intra animum medendum est: nos pudor, pauperes necessitas, divites satias in melius mutet. Aut si quis ex magistratibus tantam industriam ac severitatem pollicetur ut ire obviam queat, hunc ego et laudo et exonerari laborum meorum partem fateor: 3.54.5. Deze zorg, beschreven vaderen, heeft jullie vorst te dragen; als deze zaken niet in het oog gehouden worden zullen ze de hele staat te gronde richten. Laat men de remedie voor al het andere in eigen hart zoeken: ons zal de gêne, de armen de noodzaak, de rijken hun verzadiging ten goede keren. Of als iemand van de ambtsdragers een zo grote ijver en strengheid belooft dat hij het 't hoofd kan bieden, dan prijs ik die en durf ik te stellen dat hij mij van een deel van mijn last bevrijdt:
[ons: dwz de senatoren.]

3.54.6. sin accusare vitia volunt, dein, cum gloriam eius rei adepti sunt, simultates faciunt ac mihi relinquunt, credite, patres conscripti, me quoque non esse offensionum avidum; quas cum gravis et plerumque iniquas pro re publica suscipiam, inanis et inritas neque mihi aut vobis usui futuras iure deprecor.' 3.54.6. Maar als zij vergrijpen aan de kaak willen stellen en vervolgens, wanneer zij de roem daarvoor geoogst hebben, vijandschappen kweken en mij daarmee laten zitten, gelooft mij, beschreven vaderen, dat ook ik niet zit te springen om hoon. En aangezien die al zwaar en meestal onterecht is, welke ik voor de staat op me neem, vraag ik met recht en dringend verschoond te blijven van die welke loos en voos is en noch mij noch u tot nut zal zijn'.

Caput LV

Hoofdstuk 55

3.55.1. Auditis Caesaris litteris remissa aedilibus talis cura; luxusque mensae a fine Actiaci belli ad ea arma quis Servius Galba rerum adeptus est per annos centum profusis sumptibus exerciti paulatim exolevere.




3.55.1. Nadat de brief van de keizer aanhoord is, zijn de aedielen ontheven van een dergelijke taak; en de overdaad aan diners waaraan men zich vanaf het einde van de oorlog die uitliep op de slag bij Actium tot aan die burgeroorlog waarin Servius Galba zich van de macht heeft meester gemaakt gedurende een tijdspanne van honderd jaar met groeiende verkwisting had overgegeven, is allengs in onbruik geraakt.
[Actium: in de slag bij Actium had Augustus [toen nog Octavianus] in 31 v Chr Marcus Antonius verslagen.]
[Servius Galba: in 68 na Chr. als opvolger van Nero.]

3.55.2. Causas eius mutationis quaerere libet. Dites olim familiae nobilium aut claritudine insignes studio magnificentiae prolabebantur. Nam etiam tum plebem socios regna colere et coli licitum; ut quisque opibus domo paratu speciosus per nomen et clientelas inlustrior habebatur. 3.55.2. Ik zou graag de oorzaak van deze verandering willen nazoeken. De ooit rijke families van adel of aanzien raakten door hun zucht naar praal in verval. Want voorheen was het ook geoorloofd het volk en de bondgenoten en koninkrijken in ere te houden en geëerd te worden. Al naar gelang ieder door zijn rijkdom, zijn huis en zijn vertoon glansrijker was, werd hij ook als aanzienlijker beschouwd wegens zijn naam en zijn aanhang.

3.55.3. Postquam caedibus saevitum et magnitudo famae exitio erat, ceteri ad sapientiora convertere. Simul novi homines e municipiis et coloniis atque etiam provinciis in senatum crebro adsumpti domesticam parsimoniam intulerunt, et quamquam fortuna vel industria plerique pecuniosam ad senectam pervenirent, mansit tamen prior animus. 3.55.4. Toen er bloedbaden aangericht waren en de grootte van iemands roem zo ongeveer zijn ondergang betekende, hebben de anderen hun toevlucht tot wijzer levensgedrag genomen. Tegelijkertijd hebben de mensen van 'nieuw geld' uit de plattelandsgemeenten en de kolonies alsook uit de provincies, op grote schaal in de senaat opgenomen om het aantal leden op peil te houden, hun spaarzaamheid, die ze uit hun milieu van herkomst meebrachten, geïntroduceerd en ofschoon de meesten door het lot of hun ijver een welgestelde oude dag bereikten, behielden zij toch hun vroegere aard.
3.55.5. Sed praecipuus adstricti moris auctor Vespasianus fuit, antiquo ipse cultu victuque. Obsequium inde in principem et aemulandi amor validior quam poena ex legibus et metus. Nisi forte rebus cunctis inest quidam velut orbis, ut quem ad modum temporum vices ita morum vertantur; nec omnia apud priores meliora, sed nostra quoque aetas multa laudis et artium imitanda posteris tulit. Verum haec nobis in maiores certamina ex honesto maneant. 3.55.5. Maar de meest opvallende initiatiefnemer tot een sobere levenswijze is Vespasianus geweest, zelf verknocht aan traditioneel uiterlijk en voeding. Daarna was de navolging van de vorst en de zucht tot imitatie sterker dan straf en vrees op grond van wetgeving. Tenzij het misschien zo is dat er een soort kringloop eigen is aan alles zodat de afwisseling van zeden evenzeer wisselt als die van tijdperken; trouwens: niet alles was bij het voorgeslacht beter, maar ook onze tijd heeft veel prijzenswaardigs en knaps voortgebracht dat navolgenswaard is voor het nageslacht. Maar hoe het ook zij, mogen wij deze vormen van wedijver met de voorouders behouden, waar zij immers wortelen in de hang naar hoogstaande normen.

Caput LVI

Hoofdstuk 56

3.56.1. Tiberius, fama moderationis parta quod ingruentis accusatores represserat, mittit litteras ad senatum quis potestatem tribuniciam Druso petebat. Id summi fastigii vocabulum Augustus repperit, ne regis aut dictatoris nomen adsumeret ac tamen appellatione aliqua cetera imperia praemineret.





3.56.1. Nadat Tiberius zo de roem van een kalmerend optreden had verworven omdat hij de aanklagers, die al op de loer lagen, een halt had toegeroepen, zond hij een brief naar de senaat waarin hij om de tribunicische bevoegdheid voor Drusus vroeg. Deze aanduiding van de hoogste macht heeft Augustus uitgevonden, om enerzijds niet het predikaat 'koning' of 'dictator' te hoeven aannemen en toch door enigerlei titulatuur boven de andere bevoegdheden uit te steken.
[tribunicische bevoegdheid: 'tribunicia potestas'. Het ambt van volkstribuun bleef, zoals alle staatsambten, onder het principaat voortbestaan. De 'keizers' heetten nooit 'tribuni plebis' maar Augustus schiep in de tribunicia potestas, die hij zich voor de duur van zijn leven liet verlenen, een van de aanduidingen van de allerhoogste positie. De keizerlijke macht vormde zich door een kunstmatige opeenhoping van de hoogste waardigheden die de Republiek had gekend.]
3.56.2. Marcum deinde Agrippam socium eius potestatis, quo defuncto Tiberium Neronem delegit ne successor in incerto foret. Sic cohiberi pravas aliorum spes rebatur; simul modestiae Neronis et suae magnitudini fidebat. 3.56.2. Hij heeft daarna Marcus Agrippa tot deelgenoot in die bevoegdheid uitverkoren en na diens dood Tiberius Nero om geen twijfel te laten over zijn opvolger. Zo meende hij achterbakse hoop van anderen in toom te houden. Tegelijk vertrouwde hij op de bescheidenheid van Nero en zijn eigen onaantastbaarheid.

3.56.3. Quo tunc exemplo Tiberius Drusum summae rei admovit, cum incolumi Germanico integrum inter duos iudicium tenuisset. Sed principio litterarum veneratus deos ut consilia sua rei publicae prosperarent, modica de moribus adulescentis neque in falsum aucta rettulit. 3.56.3. Naar dit voorbeeld van toen heeft Tiberius Drusus een stap dichter bij de troon gebracht, hoewel hij tijdens het leven van Germanicus zijn voorkeur tussen de twee onuitgesproken had gelaten. Maar in de aanvang van zijn brief drukte hij zijn respect uit tegenover de goden met de bede dat zijn besluiten goed uit zouden pakken voor het staatsbelang en hij sprak in geserreerde bewoordingen over de levenswijze van de jongeman zonder ze met hol effectbejag aan te dikken.
3.56.4. Esse illi coniugem et tres liberos eamque aetatem qua ipse quondam a divo Augusto ad capessendum hoc munus vocatus sit. Neque nunc propere sed per octo annos capto experimento, compressis seditionibus, compositis bellis, triumphalem et bis consulem noti laboris participem sumi. 3.56.4. Hij had een vrouw en drie kinderen en die leeftijd waarop hij zelf eens door de vergoddelijkte Augustus geroepen was om deze functie op zich te nemen. En hij werd nu niet overhaast als deelgenoot in deze zware taak, waarmee hij al bekend was, aangenomen maar na een proeftijd van acht jaar waarin hij opstanden de kop had ingedrukt, oorlogen beslecht, een triomftocht verdiend en twee maal consul geweest was.

Caput LVII

Hoofdstuk 57

3.57.1. Praeceperant animis orationem patres quo quaesitior adulatio fuit. Nec tamen repertum nisi ut effigies principum, aras deum, templa et arcus aliaque solita censerent, nisi quod M. Silanus ex contumelia consulatus honorem principibus petivit dixitque pro sententia ut publicis privatisve monimentis ad memoriam temporum non consulum nomina praecriberentur, sed eorum qui tribuniciam potestatem gererent. 3.57.1. De senatoren hadden in stilte al geanticipeerd op de toespraak en hun vleierij is des te gezochter geweest. Toch heeft men niets anders kunnen verzinnen dan dat ze besloten tot standbeelden van de vorsten, altaren voor de goden, tempels en triomfbogen en andere gebruikelijke pompa; of het moest zijn dat Marcus Silanus uit smaad voor het consulaat eer voor de vorsten zocht en bij wijze van mening zei dat men op openbare en privé-documenten als tijdsaanduiding niet de namen van de consuls bovenaan moest zetten maar van degenen die de bevoegdheid van tribuun bezaten.


3.57.2. At Q. Haterius cum eius diei senatus consulta aureis litteris figenda in curia censuisset deridiculo fuit senex foedissimae adulationis tantum infamia usurus. 3.57.2. Maar toen Quintus Haterius als zijn mening te kennen gegeven had dat de senaatsbesluiten van die dag in gouden letters op het senaatsgebouw moesten worden aangebracht maakte hij zich compleet belachelijk omdat hij als bejaarde nog slechts schande zou incasseren aan zo'n staaltje allerverfoeilijkste vleierij.

Caput LVIII

Hoofdstuk 58

3.58.1. Inter quae provincia Africa Iunio Blaeso prorogata, Servius Maluginensis flamen Dialis ut Asiam sorte haberet postulavit, frustra vulgatum dictitans non licere Dialibus egredi Italia neque aliud ius suum quam Martialium Quirinaliumque flaminum: porro, si hi duxissent provincias, cur Dialibus id vetitum? Nulla de eo populi scita, non in libris caerimoniarum reperiri.




3.58.1. Omdat intussen het bewind over de provincie Africa voor Iunius Blaesus verlengd was, eiste Servius Maluginensis als flamen Dialis dat Asia hem zou toevallen terwijl hij erop hamerde dat de algemeen verbreide mening dat het aan mensen met zijn priesterschap niet geoorloofd was Italia te verlaten onjuist was en dat zijn recht van spreken in geen enkel opzicht verschilde van de priesters van Mars en Quirinus: als dezen provincies geloot hadden, waarom was dit dan verboden aan de Dialenpriesters? Geen enkel volksbesluit bestond er dienaangaande en ook in de boeken der rituelen was er niets over te vinden.
[Servius Maluginensis: deze was van de beschikbare oud-consuls het eerst aan de beurt om te mogen loten om een consulaire provincie en moest, daar Africa bij buitengewone maatregel van bestuur aan Blaesus was toegevallen, Asia zonder verdere loting krijgen.]
3.58.2. Saepe pontifices Dialia sacra fecisse si flamen valetudine aut munere publico impediretur. Quinque et septuaginta annis post Cornelii Merulae caedem neminem suffectum neque tamen cessavisse religiones. Quod si per tot annos possit non creari nullo sacrorum damno, quanto facilius afuturum ad unius anni proconsulare imperium?







3.58.2. Dikwijls hadden de opperpriesters de offers aan Iuppiter voltrokken als de speciale priester door ziekte of een openbare functie verhinderd was. In de 75 jaar na de zelfmoord van Cornelius Merula was er geen plaatsvervanger benoemd en toch waren de godsdienstige plechtigheden niet gestagneerd. Maar als het gedurende zovele jaren niet tot verkiezing gekomen was zonder schade voor de rituelen, hoeveel makkelijker kon hij dan niet één jaar afwezig zijn voor het vervullen van zijn proconsulaire bevoegdheid?
[opperpriesters: de 'pontifices' vormden een college van oorspronkelijk 4, na 300 v. Chr., 8, en sedert Sulla van 15 priesters die onder voorzitterschap van de pontifex maximus het toezicht hadden op de gehele godsdienst en de godsdienstige gebruiken en op de gewichtigste gebeurtenissen van het jaar, die zij in de 'Annales Maximi' optekenden.]
[Cornelius Merula: deze was flamen Dialis in 87 v. Chr. en doodde zich toen voor het altaar na de terugkeer van Marius en Cinna. Het flamonium Diale werd door Augustus opnieuw ingesteld in 11 v. Chr.]

3.58.3. Privatis olim simultatibus effectum ut a pontificibus maximis ire in provincias prohiberentur: nunc deum munere summum pontificum etiam summum hominum esse, non aemulationi, non odio aut privatis adfectionibus obnoxium. 3.58.3. Door privé-geschillen was het in het verleden zo ver gekomen dat hen door de opperpriesters verboden werd naar de provincies af te reizen: nu echter was het door een gunst van de goden zo dat het hoogste priesterambt tevens het hoogste mensenambt was, onvatbaar voor vleierij, haat of eigenbelang.


Caput LIX

Hoofdstuk 59

3.59.1. Adversus quae cum augur Lentulus aliique varie dissererent, eo decursum est ut pontificis maximi sententiam opperirentur. 3.59.1. Toen de augur Lentulus en anderen hier op verschillende manieren tegeningingen, is het eropuitgelopen dat men de mening van de opperpriester af zou wachten.
[de opperpriester: in dit geval dus Tiberius.]
3.59.2. Tiberius dilata notione de iure flaminis decretas ob tribuniciam Drusi potestatem caerimonias temperavit, nominatim arguens insolentiam sententiae aureasque litteras contra patrium morem. Recitatae et Drusi epistulae quamquam ad modestiam flexae pro superbissimis accipiuntur. 3.59.2. Tiberius schoof een onderzoek naar de positie van de flamen op de lange baan en temperde de ophef waartoe met het oog op de tribunicische bevoegdheid van Drusus het initiatief genomen was, waarbij hij met name de extravagantie aan de kaak stelde van Silanus' voorstel en de gouden letters afdeed als in strijd met de zeden der voorvaderen. Tevens is een brief van Drusus voorgelezen die, ofschoon gericht op bescheidenheid, als uitermate arrogant werd geïnterpreteerd.
3.59.3. Huc decidisse cuncta ut ne iuvenis quidem tanto honore accepto adiret urbis deos, ingrederetur senatum, auspicia saltem gentile apud solum inciperet. Bellum scilicet aut diverso terrarum distineri, litora et lacus Campaniae cum maxime peragrantem. 3.59.3. Hiertoe was dus alles afgezakt dat zelfs zo'n blaag, ondanks het verkrijgen van zo'n grote ereambt, het toch vertikte om de goden van de stad zijn respect te tonen, de senaat te bezoeken, of tenminste op vaderlandse bodem zijn ambt in te wijden. Een oorlog natuurlijk of een afgelegen verblijfplaats verhinderden dit, terwijl hij in werkelijkheid toen net rondreisde langs de kusten en meren van Campanië.
3.59.4. Sic imbui rectorem generis humani, id primum e paternis consiliis discere. Sane gravaretur aspectum civium senex imperator fessamque aetatem et actos labores praetenderet: Druso quod nisi ex adrogantia impedimentum? 3.59.4. Zo werd dus de bestuurder van de mensheid opgevoed, dit leerde hij dus het eerst uit de adviezen van zijn vader. Goed, laat de bejaarde keizer dan bezwaard worden door de aanblik van zijn burgers en laat hij dan de uitputting van zijn leeftijd en zijn prestaties in het verleden als uitvlucht gebruiken: maar welk motief om niet op te komen dagen had Drusus anders dan verwaandheid?
 





Lees verder


Terug naar het inhoudsoverzicht